EHRM 19 januari 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0119JUD000220516 (Keskin/Nederland).
HR, 17-10-2023, nr. 22/02880
ECLI:NL:HR:2023:1441
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-10-2023
- Zaaknummer
22/02880
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1441, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑10‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:715
ECLI:NL:PHR:2023:715, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑09‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1441
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0183
Uitspraak 17‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van vuurwapen en munitie, art. 26.1 WWM. Vrijspraak in eerste aanleg. 1. Post-Keskin. Afwijzing van ttz. in hoger beroep gedaan getuigenverzoek op de grond dat horen van getuige niet van belang is voor enige in strafzaak ex art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing. 2. Betrouwbaarheidsverweer m.b.t. voor bewijs gebruikt(e) p-v van verbalisanten en verklaring van getuige. Ad 1. Hof heeft verzoek om getuige te horen over haar verklaring dat verdachte “iets” moest meenemen als er een conflict was en dat met dit “iets” op wapen werd gedoeld, afgewezen op de grond dat horen “niet van belang is voor enige in strafzaak uit hoofde van art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing”. Afwijzing van dat verzoek, waaraan onder meer ten grondslag is gelegd dat verdediging (de redengevendheid van) betreffende verklaring van die getuige betwist, is niet zonder meer begrijpelijk. HR neemt daarbij in aanmerking dat hof de bewezenverklaring mede heeft aangenomen op grond van die verklaring zonder dat verdediging deze getuige heeft kunnen ondervragen, terwijl hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces (vgl. HR:2021:576). Dat leidt niet tot cassatie. Voor bewijs gebruikte getuigenverklaring betreft slechts niet geconcretiseerde mededeling over meenemen van “een wapen” door verdachte bij conflicten en heeft niet betrekking op specifieke feiten en omstandigheden (waaronder datum waarop verdachte het wapen voorhanden had en soort wapen), zoals vermeld in bewezenverklaring. Bovendien is getuigenverklaring in geheel van ‘s hofs bewijsvoering van zeer ondergeschikte betekenis. Uit bewijsmiddelen komt naar voren dat (i) politie de verdachte, naar aanleiding van melding over wapenbezit, wilde fouilleren op aanwezigheid van wapens, (ii) verdachte zich toen opzettelijk liet vallen in perkje, (iii) politie meteen daarna vuurwapen en munitie aantrof op precies die plek in perkje waar verdachte gelegen had, en dat (iv) andere getuige heeft verklaard dat verdachte het betreffende vuurwapen voorhanden had op het moment dat politie kwam. Een en ander brengt met zich dat ook als de in middel bedoelde getuigenverklaring wordt weggedacht, bewezenverklaring zonder meer toereikend is gemotiveerd en dat verdachte onvoldoende belang heeft bij klachten van middel. Ad 2. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: M.b.t. verweer over betrouwbaarheid van p-v van verbalisanten mist middel feitelijke grondslag, nu uit p-v’s van tz. in h.b. noch uit overgelegde pleitnota blijkt dat dergelijk verweer is gevoerd. M.b.t. verweer over betrouwbaarheid van getuigenverklaring geldt dat deze door hof voor bewijs gebruikte verklaring inhoudt dat getuige (anders dan in verweer tot uitgangspunt is genomen) heeft gezien dat verdachte een vuurwapen in zijn handen had. Hof heeft in reactie op dat verweer overwogen dat het geen reden ziet om te twijfelen aan betrouwbaarheid van gebruikte b.m. Daarmee vindt door verdediging ingenomen standpunt afdoende weerlegging, terwijl hof niet gehouden was tot nadere motivering. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/02880
Datum 17 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 augustus 2022, nummer 21-001672-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J.C. Reisinger en M.N. Greeven, beiden advocaat te [plaats] , bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouw M.N. Greeven heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige ontoereikend is gemotiveerd, althans dat die afwijzing en het gebruik van een eerder door deze getuige afgelegde verklaring voor het bewijs, niet verenigbaar is met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
2.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 19 april 2020 te [plaats] een wapen van categorie III, onder I van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, pistool, van het merk Walter, type P99 AS, kaliber 9x19mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
2.
hij op 19 april 2020 te [plaats] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 30 scherpe patronen kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 8-9 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 19 april 2020 omstreeks 19.20 uur kregen wij de opdracht om naar de [a-straat] te [plaats] te gaan omdat daar mogelijk een conflict gaande was. Ik hoorde dat er een massale vechtpartij gaande was. Omstreeks 19.25 uur kwamen wij ter plaatse. Ik hoorde opeens collega [verbalisant 2] schreeuwen dat er een vuurwapen was gevonden. Ik zag vervolgens [verbalisant 2] bij de flat in een bosschage staan. Ik sprak een man aan genaamd [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 1986 en ik vroeg aan hem wat er gebeurd was. Ik hoorde [betrokkene 1] het volgende zeggen:
- Ik kreeg ruzie met [betrokkene 2] die woonachtig is op de [a-straat 1] te [plaats] .
- Ik hoorde [betrokkene 2] zeggen: wacht maar ik regel wel wat.
- Mijn broer zag vervolgens iemand in het portiek een vuurwapen doorladen.
- Ik heb zelf het vuurwapen niet gezien.
Ik vroeg vervolgens wie er dan wel het vuurwapen had gezien. Ik zag dat [betrokkene 1] mij een persoon aanwees. Ik sprak vervolgens de man aan die werd aangewezen door [betrokkene 1] . Ik hoorde dat deze man mij het volgende vertelde:
- Jullie hebben de juiste man aangehouden.
- Ik bedoel die oude dikke man die gevallen was in het bosje.
- Die man had het vuurwapen in zijn handen.
- Toen de politie kwam deed deze man het vuurwapen in zijn broeksband.
Deze man gaf op te zijn genaamd [betrokkene 3] , geboren [geboortedatum] 1977.
2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 14-15 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 19 april 2020 kwam ik samen met politieambtenaar [verbalisant 3] op de [a-straat] te [plaats] . Ik werd aangesproken door een onbekend gebleven man. Ik hoorde dat deze man zei: “Die voor je heeft met een wapen gelopen op straat”, of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat er op dat moment twee mannen voor mij liepen. Ik zag dat één van hen een zwart shirt droeg en een gezet postuur had. Ik zag dat de andere man naast hem wat ouder was een blauwkleurige bodywarmer droeg. Ik heb in verband met de veiligheid van de collega’s en omstanders de man in het zwarte shirt vastgepakt en [verbalisant 3] gesommeerd hem vast te pakken in verband met controle Wet Wapens en Munitie. Ik heb politieambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] gesommeerd de andere man vast te pakken en een controle op grond van de Wet Wapens en Munitie te doen. Omdat de eerste man voornamelijk strakke kleding droeg en geen jas kon ik al vrij snel inschatten dat hij geen vuurwapen bij zich droeg. Om deze reden keek ik naar de andere man die bij collega's [verbalisant 4] en [verbalisant 5] stond. Ik zag dat deze man voor een kleine heg stond die een stuk gemeentegrond begrensde. Ik zag dat deze man zich achterover liet vallen over de heg heen. Ik zag aan de manier waarop de man zich liet vallen dat hij dit opzettelijk deed. Ik zag namelijk dat hij zijn kont naar achteren bewoog en een soort zithouding aannam. Ik zag dat hij zich vervolgens achterover liet vallen. Ik zag dat collega's [verbalisant 4] en [verbalisant 5] de man vervolgens vastpakten en hem weer uit de tuin trokken. Ik stond op dat moment naast de tuin en zag dat op de grond waar de man gelegen had een vuurwapen lag. Ik zag tevens dat er een patroonhouder lag. De verdachte bleek te zijn genaamd: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] , wonende [b-straat 1] te [plaats] .
3.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 16 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] :
Wij kwamen op 19 april 2020 omstreeks 19.25 uur ter plaatse op de [a-straat] te [plaats] . Toen wij bij de collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 3] waren hoorden wij [verbalisant 2] tegen ons zeggen dat wij een man moesten controleren op grond van de Wet Wapens en Munitie. Ik zag dat collega [verbalisant 2] een man vasthield en dat hij deze persoon in onze richting aangaf. Deze persoon bleek later te zijn: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] , hierna te noemen ‘ [verdachte] ’. Wij pakten [verdachte] vervolgens vast. [verdachte] was constant zenuwachtig om zich heen aan het kijken en aan het bewegen. Wij zeiden tegen [verdachte] , terwijl wij hem vasthielden, dat hij even wat rustiger moest worden en dat wij hem gingen fouilleren. Terwijl wij [verdachte] vasthielden deed hij opeens een stap naar achteren en liet zich achterover vallen. Wij zagen dat hij zich in een perkje met een lage struik liet vallen. Vervolgens hebben wij [verdachte] bij zijn armen opgetild. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb [verdachte] vervolgens gefouilleerd. Terwijl ik halverwege de fouillering bezig was hoorde ik collega [verbalisant 2] roepen dat hij een vuurwapen zag liggen. Wij zagen dat hij wees richting de bosjes waar [verdachte] eerder in was gevallen. Wij zagen dat collega [verbalisant 2] liep naar de plek waar het vuurwapen lag. Precies de plek waar [verdachte] eerder had gelegen tussen de struiken.
4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 19-20 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
- als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Op 19 april 2020 was ik op de [a-straat] te [plaats] . Ik hoorde collega [verbalisant 2] met luide stem ‘vuurwapen!’ roepen. Door collega [verbalisant 7] , werkzaam bij de forensische opsporing Midden Nederland, werd het aangetroffen vuurwapen ontladen en veilig gesteld op sporen. Uiteindelijk bleek het te gaan om een vuurwapen, twee patroonhouders en in totaal 30 patronen. Dit vuurwapen, de 2 houders en de munitie, 30 patronen, zijn in beslag genomen en overgedragen aan de afdeling Wapens, munitie en explosieven. Foto’s van het vuurwapen en de twee houders worden bij dit proces–verbaal van bevindingen gevoegd.
- als bijlage op p. 23 een drietal foto’s met daarop:
het vuurwapen, met daarnaast stickers met het SIN-nummer AAMN8267NL.
een patroonhouder met daarnaast stickers met het SIN-nummer AAMN8261NL.
een patroonhouder met daarnaast stickers met het SIN-nummer AAMN8263NL.
5.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 10-11 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Op 19 april 2020, omstreeks 21:00 uur was ik ter plaatse op de [a-straat] te [plaats] in verband met een melding van een vechtpartij. Omstreeks bovengenoemde tijd sprak ik met: [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 1988. Ik hoorde haar het volgende zeggen: "Mijn broertje [betrokkene 4] heeft een relatie gehad met een zusje van [betrokkene 2] . [betrokkene 2] woont op de [a-straat 1] . Ik zag dat de schoonvader van [betrokkene 2] in het portiek liep. Ik zag dat hij op een gegeven moment voor het portiek in de bosjes viel. Ik zag dat er later, op diezelfde plek als waar de man in de bosjes viel, een pistool lag. Ik zag dat er politie bij het pistool stond. Ik zag dat de man werd aangehouden door de politie".
6.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 12 van het proces-verbaal genummerd 2020118413) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 9] :
Op 20 april 2020 sprak ik met [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1988 te [plaats] . Ik hoorde haar verklaren dat het conflict was ontstaan met [betrokkene 5] . Ook had zij vaker vernomen dat [betrokkene 5] vaker contact had met haar pleegopa genaamd [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ). Als er een conflict was, moest [verdachte] “iets meenemen”. Daarmee werd een wapen bedoeld.
7.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 101-103 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 10] :
Naar aanleiding van de onder dit proces aangetroffen en in beslag genomen voorwerpen, is door mij, in het kader van de Wet wapens en munitie, op 28 april 2020, een nader onderzoek aan deze voorwerpen ingesteld, waarbij het onderstaande werd bevonden:
Omschrijving voorwerpen.
1.GoednummersPL0900-2020118415-2616613 (pistool)PL0900-2020118415-2616614 (patroonmagazijn) en
PL0900-2020118415-2616616 (2e patroonmagazijn)
SIN
AAMN8262NL (pistool),
AAMN826INL (patroonmagazijn)
en AAMN8263 NL (2e patroonmagazijn)
Wapen: vuurwapen, pistool
Categorie: III sub I
Indien dit vuurwapen onbevoegd voorhanden wordt gehouden
Verbodsartikel: 26 lid 1 WWM
Strafartikel: 55 lid 3a WWM
Bovengenoemd voorwerp is een pistool, merk Walther, model P99 AS, kaliber 9x19mm en voorzien van het wapennummer F6B6787.
2.
Goednummers PL0900-2020118415-2616615
PL0900-2020118415-2616617
SIN
AAMNS291NL
AAMN8290NL
Munitie: scherpe patronen
Categorie: III
Indien de patronen onbevoegd voorhanden worden gehouden:
Verbodsartikel: 26 lid 1 WWM
Strafartikel: 55 lid 1 WWM
a. scherpe patronen kaliber 9mm Luger (=9x19mm), merken S&B (9x) en PMP (5x), afkomstig uit het patroonmagazijn van het onder 1 omschreven vuurwapen
b. scherpe patronen kaliber 9mm Luger (=9x19mm), merken S&B (8x), PMP (5x) en Norinco (1x), afkomstig uit het 2e patroonmagazijn van het onder 1 omschreven vuurwapen
8.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 35 en 39 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 11] :
Onderzoeksbevindingen 26Glenwood.
Uit onderzoeksbevindingen is de verdenking gerezen dat [betrokkene 6] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] deelnemen aan een crimineel samenwerkingsverband gericht op de handel in vuurwapens. Deze vuurwapens worden aangeschaft bij [A] te Slowakije. Voor de afscherming werd door hen gebruik gemaakt van facilitaire personen en tevens werd er zeer vermoedelijk gebruik gemaakt van een ID–bewijs op naam van [betrokkene 9] . De verdenking is gerezen dat in ieder geval op 19 januari 2016 door [betrokkene 8] een aankoop is gedaan op naam van [betrokkene 9] waarbij 15 stuks Flobert vuurwapens worden aangeschaft van het merk Walther.
Na een melding op zondag 19 april 2020 van een massale vechtpartij op de [a-straat] in [plaats] is er politie ter plaatse gegaan. Door een getuige werd waargenomen dat een persoon een vuurwapen had doorgeladen in een portiek. Op aanwijzing van deze getuige werd de persoon die met het vuurwapen was gezien, gecontroleerd op de Wet Wapens en Munitie. Op vastpakken liet deze persoon zich in de aanwezige bosschages vallen. Door de aanwezige politieambtenaren die de controle wilden uitvoerden werd vervolgens op de plek waar de man zich had laten vallen een vuurwapen gezien en in beslaggenomen. Hierop werd deze persoon als verdachte aangehouden. Deze bleek te zijn genaamd [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1960. Uit onderzoek aan het vuurwapen bleek dat het een Walther P99 AS, kaliber 9x19mm betreft voorzien van het serienummer FBB 6787. Gebleken is dat dit vuurwapen op 22 mei 2015 is aangeschaft op naam van [betrokkene 9] .
Resumé: Op naam van [betrokkene 9] werd op 22 mei 2015 een partij vuurwapens aangeschaft bij [A] . De verdenking is gerezen dat [betrokkene 8] betrokkenheid heeft bij de aankopen bij [A] op naam van [betrokkene 9] in 2015. Vanuit het onderzoek 26Olita blijkt dat er contacten waren tussen [betrokkene 6] en [verdachte] . Op 17 juni 2019 maakt [betrokkene 6] een afspraak met [verdachte] . [betrokkene 6] stelt hierna contact [betrokkene 8] op de hoogte dat hij om 8.00 uur een afspraak in [plaats] heeft. [betrokkene 8] en [betrokkene 6] gaan gezamenlijk in de Volkswagen Polo naar [plaats] . Uit de bakengegevens van de Volkswagen Polo blijkt dat er een stop is op de [b-straat 1] [plaats] , betreffend het GBA-adres van [verdachte] . Gedurende de rit naar [verdachte] wordt onder meer veelvuldig over vuurwapens en ombouwen gesproken. Op 19 april 2020 werd er een vuurwapen aangetroffen op de plek waar [verdachte] in de bosjes lag. Gelet op bovenvermelde bevindingen, is de verdenking gerezen dat [betrokkene 8] en [betrokkene 6] een Walther P99 uit de aankoop van [betrokkene 9] aan [verdachte] hebben geleverd.
9.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 70 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 11] :
Op maandag 20 april 2020 werd door mij proces-verbaal LERAD18007-2864 opgemaakt. In dit proces-verbaal wordt het contact en ontmoeting beschreven tussen [betrokkene 6] , [betrokkene 8] en [verdachte] op 17 juni 2019. Echter werd in genoemd proces-verbaal door mij abusievelijk meerdere malen naam [verdachte] vermeld. Dit dient echter te zijn [verdachte] .”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Op 19 april 2020 kwam een melding binnen bij de politie van een massale vechtpartij op de [a-straat] te [plaats] . Verbalisant [verbalisant 2] werd daar aangesproken door een onbekend gebleven man. Deze man zei: “Die voor je heeft met een wapen gelopen op straat”. Er liepen op dat moment twee mannen voor hem. Eén van de mannen werd door [verbalisant 2] gefouilleerd en bleek geen vuurwapen bij zich te dragen. De andere man, verdachte [verdachte] werd gefouilleerd door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] . Verbalisanten zagen dat de man constant zenuwachtig om zich heen aan het kijken en aan het bewegen was. Terwijl verbalisanten hem vasthielden deed verdachte opeens een stap naar achteren en liet zich achterover vallen. Verbalisanten hebben verdachte bij zijn armen opgetild en gefouilleerd. Terwijl zij daarmee bezig waren hoorden zij van verbalisant [verbalisant 2] dat hij een vuurwapen zag liggen, precies op de plek waar verdachte eerder was gevallen. Uiteindelijk bleek het te gaan om een vuurwapen, twee patroonhouders en in totaal 30 patronen. Het betreft een vuurwapen, pistool van het merk Walther, model P99 AS, kaliber 9x19mm, voorzien van wapennummer FBB6787.
Verbalisanten spraken met diverse mensen ter plaatse. Verbalisant [verbalisant 1] hoorde van [betrokkene 1] dat hij ruzie had gekregen met [betrokkene 2] , de schoonzoon van verdachte. [betrokkene 2] zou daarbij hebben geroepen: “Wacht maar, ik regel wel wat”. Volgens [betrokkene 1] had zijn broer gezien dat iemand een vuurwapen doorlaadde in het portiek. Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat [betrokkene 3] hem vertelde dat de oude dikke man die in de bosjes was gevallen een vuurwapen in zijn handen heeft gehad en deze in zijn broeksband heeft verstopt toen de politie ter plaatse arriveerde.
Verbalisanten spraken verder met een vrouw genaamd [betrokkene 1] . Zij vertelde dat de schoonvader van [betrokkene 2] het portiek inliep. Op een gegeven moment zag zij dat deze man in de bosjes viel. Later verklaarde [betrokkene 1] nog dat zij van [betrokkene 5] had begrepen dat als er een conflict was, verdachte iets moest meenemen. Daarmee werd volgens [betrokkene 1] een wapen bedoeld.
Uit onderzoek 26Glenwood is gebleken dat op 22 mei 2015 een partij vuurwapens van het merk Walther is aangeschaft op naam van [betrokkene 9] , waaronder een Walther P99 AS voorzien van het serienummer FBB 6787, zijnde het wapen dat tijdens de vechtpartij werd aangetroffen in de bosjes, op de plek waar verdachte was gevallen. Tevens is uit onderzoek 26Glenwood de verdenking gerezen dat verdachte op 17 juni 2019 een Walther P99 heeft gekocht van ene [betrokkene 6] en [betrokkene 8] .
Het hof constateert dat het vuurwapen en de munitie is aangetroffen op de plek in de bosjes waar verdachte zich liet vallen en dat er diverse personen zijn die aan verbalisanten hebben verteld dat verdachte een vuurwapen bij zich zou dragen. Het aangetroffen wapen met bovengenoemd serienummer komt bovendien voor in een onderzoek waar verdachte ook in voorkomt en waarin de verdenking was gerezen dat verdachte een Walther P99 had gekocht. Al het voorgaande in aanmerking nemend, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.”
2.3.1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging het (voorwaardelijk) verzoek gedaan om [betrokkene 1] als getuige te horen. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 april 2021 gehechte pleitnota houdt daarover het volgende in:
“In visie van de verdediging geldt: de bewijsbeslissing van de Politierechter is volledig te begrijpen vanwege ontbreken overtuigend bewijs. Immers, er zijn
- niet (voldoende) aanwijzingen betrokkenheid cliënt bij vuurwapen (en bijhorende munitie)
(...)
o enige getuige die cliënt aanwijst als de juiste persoon, betreft een ogenschijnlijk subjectieve getuige; [betrokkene 3] (p 9), maar slechts in pv bevindingenoverige getuigen niet direct redengevend:
[betrokkene 1] : ‘iets meenemen’ (p 12) > wat dan?
(...)
Conclusie: van redelijke twijfel is op zijn minst sprake, reden vrijspraak PR enige logische beslissing is.
(...)
Mocht uw Hof hier anders over denken, en dus ook tot een andere beslissing komen dan de Politierechter, dan verzoekt de verdediging om de volgende personen als getuige (a charge) te horen:
1. (...)
2. [betrokkene 1] (...) (over ‘iets’ meenemen)”(...)
Bij dit verzoek baseert de verdediging zich in het bijzonder op art. 6 lid 3 EVRM.”
2.3.2
Het hof heeft het (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige afgewezen. Het hof heeft deze afwijzing als volgt gemotiveerd:
“De raadsman heeft ter zitting verzocht om de volgende personen als getuige te horen:
1. (...)
2. [betrokkene 1] ,
(...)
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de raadsman ten aanzien van het als getuige horen van de onder 2 en (...) genoemde personen aangevoerd dat deze hebben verklaard over ‘iets meenemen’.
(...)
Het hof is van oordeel dat het horen van de personen genoemd onder 2 en (...) niet van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing. (...)Voor zover het verzoek van de raadsman ziet op de personen genoemd onder 2 (...) zal het daarom worden afgewezen.”
2.4.1
In deze zaak heeft de raadsman van de verdachte verzocht om [betrokkene 1] als getuige te horen over haar verklaring dat de verdachte “iets” moest meenemen als er een conflict was en dat met dit “iets” op een wapen werd gedoeld. Het hof heeft het verzoek afgewezen op de grond dat het horen van [betrokkene 1] “niet van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing”. De afwijzing van dat verzoek, waaraan onder meer ten grondslag is gelegd dat de verdediging (de redengevendheid van) de betreffende verklaring van die getuige betwist, is niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het hof de bewezenverklaring mede heeft aangenomen op grond van die verklaring van [betrokkene 1] zonder dat de verdediging deze getuige heeft kunnen ondervragen, terwijl het hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576).
2.4.2
Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht. Dat hoeft echter niet tot cassatie te leiden om de volgende redenen. De in bewijsmiddel 6 opgenomen verklaring van [betrokkene 1] betreft slechts een niet geconcretiseerde mededeling over het meenemen van ‘een wapen’ door de verdachte bij conflicten en heeft niet betrekking op de specifieke feiten en omstandigheden (waaronder de datum waarop de verdachte het wapen voorhanden had en het soort wapen), zoals vermeld in de bewezenverklaring. Bovendien is, in het bijzonder gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen 1 tot en met 4, die verklaring in het geheel van de bewijsvoering van het hof van zeer ondergeschikte betekenis. Uit de betreffende bewijsmiddelen komt onder meer naar voren dat (i) de politie de verdachte, naar aanleiding van een melding over wapenbezit, wilde fouilleren op de aanwezigheid van wapens, (ii) de verdachte zich toen opzettelijk liet vallen in een perkje, (iii) de politie meteen daarna het vuurwapen en de munitie aantrof op precies die plek in het perkje waar de verdachte gelegen had, en dat (iv) [betrokkene 3] heeft verklaard dat de verdachte het betreffende vuurwapen voorhanden had op het moment dat de politie kwam. Een en ander brengt met zich dat ook als bewijsmiddel 6 wordt weggedacht, de bewezenverklaring zonder meer toereikend is gemotiveerd en dat de verdachte onvoldoende belang heeft bij de klachten van het cassatiemiddel.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern over de verwerping door het hof van een verweer over de betrouwbaarheid van het door het hof als bewijsmiddel 3 gebruikte proces–verbaal van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] en van de door het hof als bewijsmiddel 1 gebruikte verklaring van [betrokkene 3] .
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.20 tot en met 3.22.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2023.
Conclusie 05‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Post-Keskin. Klacht over afwijzing (voorwaardelijk) getuigenverzoek faalt. Oordeel hof dat erop neerkomt dat horen getuige van geen enkel belang kan zijn voor de bewijsvoering getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Geen strijd met art. 6, lid 3 (d), EVRM. Klacht over motivering afwijken betrouwbaarheidsverweren faalt eveneens. Conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/02880
Zitting 5 september 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 1 augustus 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III” en 2. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J.C. Reisinger en M.N. Greeven, beiden advocaat te Utrecht, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1
Het middel klaagt dat de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige ontoereikend is gemotiveerd, althans dat het gebruik van de eerder door deze getuige afgelegde verklaring voor het bewijs onverenigbaar is met artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, EVRM, omdat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen.
3.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1.hij op 19 april 2020 te [plaats] een wapen van categorie III, onder I van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, pistool, van het merk Walter, type P99 AS, kaliber 9x19mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
2. hij op 19 april 2020 te [plaats] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 30 scherpe patronen kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad”
3.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 8-9 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 19 april 2020 omstreeks 19.20 uur kregen wij de opdracht om naar de [a-straat] te [plaats] te gaan omdat daar mogelijk een conflict gaande was. Ik hoorde dat er een massale vechtpartij gaande was. Omstreeks 19.25 uur kwamen wij ter plaatse. Ik hoorde opeens collega [verbalisant 2] schreeuwen dat er een vuurwapen was gevonden. Ik zag vervolgens [verbalisant 2] bij de flat in een bosschage staan. Ik sprak een man aan genaamd [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 1986 en ik vroeg aan hem wat er gebeurd was. Ik hoorde [betrokkene 1] het volgende zeggen:
- Ik kreeg ruzie met [betrokkene 2] die woonachtig is op de [a-straat 1] te [plaats] .
- Ik hoorde [betrokkene 2] zeggen: wacht maar ik regel wel wat.
- Mijn broer zag vervolgens iemand in het portiek een vuurwapen doorladen.
- Ik heb zelf het vuurwapen niet gezien.
Ik vroeg vervolgens wie er dan wel het vuurwapen had gezien. Ik zag dat [betrokkene 1] mij een persoon aanwees. Ik sprak vervolgens de man aan die werd aangewezen door [betrokkene 1] . Ik hoorde dat deze man mij het volgende vertelde:
- Jullie hebben de juiste man aangehouden.
- Ik bedoel die oude dikke man die gevallen was in het bosje.
- Die man had het vuurwapen in zijn handen.
- Toen de politie kwam deed deze man het vuurwapen in zijn broeksband.
Deze man gaf op te zijn genaamd [betrokkene 3] , geboren [geboortedatum] 1977.
2.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 14-15 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 19 april 2020 kwam ik samen met politieambtenaar [verbalisant 3] op de [a-straat] te [plaats] . Ik werd aangesproken door een onbekend gebleven man. Ik hoorde dat deze man zei: “Die voor je heeft met een wapen gelopen op straat”, of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat er op dat moment twee mannen voor mij liepen. Ik zag dat één van hen een zwart shirt droeg en een gezet postuur had. Ik zag dat de andere man naast hem wat ouder was een blauwkleurige bodywarmer droeg. Ik heb in verband met de veiligheid van de collega’s en omstanders de man in het zwarte shirt vastgepakt en [verbalisant 3] gesommeerd hem vast te pakken in verband met controle Wet Wapens en Munitie. Ik heb politieambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] gesommeerd de andere man vast te pakken en een controle op grond van de Wet Wapens en Munitie te doen. Omdat de eerste man voornamelijk strakke kleding droeg en geen jas kon ik al vrij snel inschatten dat hij geen vuurwapen bij zich droeg. Om deze reden keek ik naar de andere man die bij collega's [verbalisant 4] en [verbalisant 5] stond. Ik zag dat deze man voor een kleine heg stond die een stuk gemeentegrond begrensde. Ik zag dat deze man zich achterover liet vallen over de heg heen. Ik zag aan de manier waarop de man zich liet vallen dat hij dit opzettelijk deed. Ik zag namelijk dat hij zijn kont naar achteren bewoog en een soort zithouding aannam. Ik zag dat hij zich vervolgens achterover liet vallen. Ik zag dat collega's [verbalisant 4] en [verbalisant 5] de man vervolgens vastpakten en hem weer uit de tuin trokken. Ik stond op dat moment naast de tuin en zag dat op de grond waar de man gelegen had een vuurwapen lag. Ik zag tevens dat er een patroonhouder lag. De verdachte bleek te zijn genaamd: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] , wonende [b-straat 1] te [plaats] .
3.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 16 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] :
Wij kwamen op 19 april 2020 omstreeks 19.25 uur ter plaatse op de [a-straat] te [plaats] . Toen wij bij de collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 3] waren hoorden wij [verbalisant 2] tegen ons zeggen dat wij een man moesten controleren op grond van de Wet Wapens en Munitie. Ik zag dat collega [verbalisant 2] een man vasthield en dat hij deze persoon in onze richting aangaf. Deze persoon bleek later te zijn: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] , hierna te noemen ‘ [verdachte] ’. Wij pakten [verdachte] vervolgens vast. [verdachte] was constant zenuwachtig om zich heen aan het kijken en aan het bewegen. Wij zeiden tegen [verdachte] , terwijl wij hem vasthielden, dat hij even wat rustiger moest worden en dat wij hem gingen fouilleren. Terwijl wij [verdachte] vasthielden deed hij opeens een stap naar achteren en liet zich achterover vallen. Wij zagen dat hij zich in een perkje met een lage struik liet vallen. Vervolgens hebben wij [verdachte] bij zijn armen opgetild. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb [verdachte] vervolgens gefouilleerd. Terwijl ik halverwege de fouillering bezig was hoorde ik collega [verbalisant 2] roepen dat hij een vuurwapen zag liggen. Wij zagen dat hij wees richting de bosjes waar [verdachte] eerder in was gevallen. Wij zagen dat collega [verbalisant 2] liep naar de plek waar het vuurwapen lag. Precies de plek waar [verdachte] eerder had gelegen tussen de struiken.
4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 19-20 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
- als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Op 19 april 2020 was ik op de [a-straat] te [plaats] . Ik hoorde collega [verbalisant 2] met luide stem 'vuurwapen!' roepen. Door collega [verbalisant 7] , werkzaam bij de forensische opsporing Midden Nederland, werd het aangetroffen vuurwapen ontladen en veilig gesteld op sporen. Uiteindelijk bleek het te gaan om een vuurwapen, twee patroonhouders en in totaal 30 patronen. Dit vuurwapen, de 2 houders en de munitie, 30 patronen, zijn in beslag genomen en overgedragen aan de afdeling Wapens, munitie en explosieven. Foto's van het vuurwapen en de twee houders worden bij dit procesverbaal van bevindingen gevoegd.
- als bijlage op p. 23 een drietal foto's met daarop:
het vuurwapen, met daarnaast stickers met het SIN-nummer AAMN8267NL.
een patroonhouder met daarnaast stickers met het SIN-nummer AAMN8261NL.
een patroonhouder met daarnaast stickers met het SIN-nummer AAMN8263NL.
5.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 10-11 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Op 19 april 2020, omstreeks 21:00 uur was ik ter plaatse op de [a-straat] te [plaats] in verband met een melding van een vechtpartij. Omstreeks bovengenoemde tijd sprak ik met: [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 1988. Ik hoorde haar het volgende zeggen: "Mijn broertje [betrokkene 4] heeft een relatie gehad met een zusje van [betrokkene 2] . [betrokkene 2] woont op de [a-straat 1] . Ik zag dat de schoonvader van [betrokkene 2] in het portiek liep. Ik zag dat hij op een gegeven moment voor het portiek in de bosjes viel. Ik zag dat er later, op diezelfde plek als waar de man in de bosjes viel, een pistool lag. Ik zag dat er politie bij het pistool stond. Ik zag dat de man werd aangehouden door de politie".
6.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 12 van het proces-verbaal genummerd 2020118413) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 9] :
Op 20 april 2020 sprak ik met [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] . Ik hoorde haar verklaren dat het conflict was ontstaan met [betrokkene 5] . Ook had zij vaker vernomen dat [betrokkene 5] vaker contact had met haar pleegopa genaamd [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ). Als er een conflict was, moest [verdachte] “iets meenemen”. Daarmee werd een wapen bedoeld.
7.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 101-103 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 10] :
Naar aanleiding van de onder dit proces aangetroffen en in beslag genomen voorwerpen, is door mij, in het kader van de Wet wapens en munitie, op 28 april 2020, een nader onderzoek aan deze voorwerpen ingesteld, waarbij het onderstaande werd bevonden:
Omschrijving voorwerpen.
1.GoednummersPL0900-2020118415-2616613 (pistool)PL0900-2020118415-2616614 (patroonmagazijn) en
PL0900-2020118415-2616616 (2e patroonmagazijn)
SIN
AAMN8262NL (pistool),
AAMN826INL (patroonmagazijn)
en AAMN8263 NL (2e patroonmagazijn)
Wapen: vuurwapen, pistool
Categorie: III sub I
Indien dit vuurwapen onbevoegd voorhanden wordt gehouden
Verbodsartikel: 26 lid 1 WWM
Straf artikel: 55 lid 3a WWM
Bovengenoemd voorwerp is een pistool, merk Walther, model P99 AS, kaliber 9x19mm en voorzien van het wapennummer F6B6787.
2.
Goednummers PL0900-2020118415-2616615
PL0900-2020118415-2616617
SIN
AAMNS291NL
AAMN8290NL
Munitie: scherpe patronen
Categorie: III
Indien de patronen onbevoegd voorhanden worden gehouden:
Verbodsartikel: 26 lid 1 WWM
Straf artikel: 55 lid 1 WWM
a. scherpe patronen kaliber 9mm Luger (=9x19mm), merken S&B (9x) en PMP (5x), afkomstig uit het patroonmagazijn van het onder 1 omschreven vuurwapen
b. scherpe patronen kaliber 9mm Luger (=9x19mm), merken S&B (8x), PMP (5x) en Norinco (1x), afkomstig uit het 2e patroonmagazijn van het onder 1 omschreven vuurwapen
8.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 35 en 39 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 11] :
Onderzoeksbevindingen 26Glenwood.
Uit onderzoeksbevindingen is de verdenking gerezen dat [betrokkene 6] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] deelnemen aan een crimineel samenwerkingsverband gericht op de handel in vuurwapens. Deze vuurwapens worden aangeschaft bij [A] te Slowakije. Voor de afscherming werd door hen gebruik gemaakt van facilitaire personen en tevens werd er zeer vermoedelijk gebruik gemaakt van een IDbewijs op naam van [betrokkene 9] . De verdenking is gerezen dat in ieder geval op 19 januari 2016 door [betrokkene 8] een aankoop is gedaan op naam van [betrokkene 9] waarbij 15 stuks Flobert vuurwapens worden aangeschaft van het merk Walther.
Na een melding op zondag 19 april 2020 van een massale vechtpartij op de [a-straat] in [plaats] is er politie ter plaatse gegaan. Door een getuige werd waargenomen dat een persoon een vuurwapen had doorgeladen in een portiek. Op aanwijzing van deze getuige werd de persoon die met het vuurwapen was gezien, gecontroleerd op de Wet Wapens en Munitie. Op vastpakken liet deze persoon zich in de aanwezige bosschages vallen. Door de aanwezige politieambtenaren die de controle wilden uitvoerden werd vervolgens op de plek waar de man zich had laten vallen een vuurwapen gezien en in beslaggenomen. Hierop werd deze persoon als verdachte aangehouden. Deze bleek te zijn genaamd [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1960. Uit onderzoek aan het vuurwapen bleek dat het een Walther P99 AS, kaliber 9x19mm betreft voorzien van het serienummer FBB 6787. Gebleken is dat dit vuurwapen op 22 mei 2015 is aangeschaft op naam van [betrokkene 9] .
Resumé: Op naam van [betrokkene 9] werd op [geboortedatum] 2015 een partij vuurwapens aangeschaft bij [A] . De verdenking is gerezen dat [betrokkene 8] betrokkenheid heeft bij de aankopen bij [A] op naam van [betrokkene 9] in 2015. Vanuit het onderzoek 26Olita blijkt dat er contacten waren tussen [betrokkene 6] en [verdachte] . Op 17 juni 2019 maakt [betrokkene 6] een afspraak met [verdachte] . [betrokkene 6] stelt hierna contact [betrokkene 8] op de hoogte dat hij om 8.00 uur een afspraak in [plaats] heeft. [betrokkene 8] en [betrokkene 6] gaan gezamenlijk in de Volkswagen Polo naar [plaats] . Uit de bakengegevens van de Volkswagen Polo blijkt dat er een stop is op de [b-straat 1] [plaats] , betreffend het GBA-adres van [verdachte] . Gedurende de rit naar [verdachte] wordt onder meer veelvuldig over vuurwapens en ombouwen gesproken. Op 19 april 2020 werd er een vuurwapen aangetroffen op de plek waar [verdachte] in de bosjes lag. Gelet op bovenvermelde bevindingen, is de verdenking gerezen dat [betrokkene 8] en [betrokkene 6] een Walther P99 uit de aankoop van [betrokkene 9] aan [verdachte] hebben geleverd.
9.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 70 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 11] :
Op maandag 20 april 2020 werd door mij proces-verbaal LERAD18007-2864 opgemaakt. In dit proces-verbaal wordt het contact en ontmoeting beschreven tussen [betrokkene 6] , [betrokkene 8] en [verdachte] op 17 juni 2019. Echter werd in genoemd proces-verbaal door mij abusievelijk meerdere malen naam [verdachte] vermeld. Dit dient echter te zijn [verdachte] .”
3.4
Het bestreden arrest bevat voorts de volgende bewijsoverweging:
“Overweging met betrekking tot het bewijsHet hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 19 april 2020 kwam een melding binnen bij de politie van een massale vechtpartij op de [a-straat] te [plaats] . Verbalisant [verbalisant 2] werd daar aangesproken door een onbekend gebleven man. Deze man zei: “Die voor je heeft met een wapen gelopen op straat”. Er liepen op dat moment twee mannen voor hem. Eén van de mannen werd door [verbalisant 2] gefouilleerd en bleek geen vuurwapen bij zich te dragen. De andere man, verdachte [verdachte] werd gefouilleerd door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] . Verbalisanten zagen dat de man constant zenuwachtig om zich heen aan het kijken en aan het bewegen was. Terwijl verbalisanten hem vasthielden deed verdachte opeens een stap naar achteren en liet zich achterover vallen. Verbalisanten hebben verdachte bij zijn armen opgetild en gefouilleerd. Terwijl zij daarmee bezig waren hoorden zij van verbalisant [verbalisant 2] dat hij een vuurwapen zag liggen, precies op de plek waar verdachte eerder was gevallen. Uiteindelijk bleek het te gaan om een vuurwapen, twee patroonhouders en in totaal 30 patronen. Het betreft een vuurwapen, pistool van het merk Walther, model P99 AS, kaliber 9x19mm, voorzien van wapennummer FBB6787.
Verbalisanten spraken met diverse mensen ter plaatse. Verbalisant [verbalisant 1] hoorde van [betrokkene 1] dat hij ruzie had gekregen met [betrokkene 2] , de schoonzoon van verdachte. [betrokkene 2] zou daarbij hebben geroepen: “Wacht maar, ik regel wel wat”. Volgens [betrokkene 1] had zijn broer gezien dat iemand een vuurwapen doorlaadde in het portiek. Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat [betrokkene 3] hem vertelde dat de oude dikke man die in de bosjes was gevallen een vuurwapen in zijn handen heeft gehad en deze in zijn broeksband heeft verstopt toen de politie ter plaatse arriveerde. Verbalisanten spraken verder met een vrouw genaamd [betrokkene 1] . Zij vertelde dat de schoonvader van [betrokkene 2] het portiek inliep. Op een gegeven moment zag zij dat deze man in de bosjes viel. Later verklaarde [betrokkene 1] nog dat zij van [betrokkene 5] had begrepen dat als er een conflict was, verdachte iets moest meenemen. Daarmee werd volgens [betrokkene 1] een wapen bedoeld.
Uit onderzoek 26Glenwood is gebleken dat op 22 mei 2015 een partij vuurwapens van het merk Walther is aangeschaft op naam van [betrokkene 9] , waaronder een Walther P99 AS voorzien van het serienummer FBB 6787, zijnde het wapen dat tijdens de vechtpartij werd aangetroffen in de bosjes, op de plek waar verdachte was gevallen. Tevens is uit onderzoek 26GIenwood de verdenking gerezen dat verdachte op 17 juni 2019 een Walther P99 heeft gekocht van ene [betrokkene 6] en [betrokkene 8] .
Het hof constateert dat het vuurwapen en de munitie is aangetroffen op de plek in de bosjes waar verdachte zich liet vallen en dat er diverse personen zijn die aan verbalisanten hebben verteld dat verdachte een vuurwapen bij zich zou dragen. Het aangetroffen wapen met bovengenoemd serienummer komt bovendien voor in een onderzoek waar verdachte ook in voorkomt en waarin de verdenking was gerezen dat verdachte een Walther P99 had gekocht. Al het voorgaande in aanmerking nemend, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.”
3.5
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 april 2021 gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar een (voorwaardelijk) verzoek gedaan om [betrokkene 1] als getuige te horen. De pleitnota houdt – voor zover hier relevant – het volgende in:
“In visie van de verdediging geldt: de bewijsbeslissing van de Politierechter is volledig te begrijpen vanwege ontbreken overtuigend bewijs. Immers, er zijn
- niet (voldoende) aanwijzingen betrokkenheid cliënt bij vuurwapen (en bijhorende munitie)
o (…)
o overige getuigen niet direct redengevend:
[betrokkene 1] : ‘iets meenemen’ (p 12) > wat dan?
(…)
vrijspraak vanwege ontbreken overtuigend bewijs is nog steeds enige bewijsbeslissing die zich verhoudt met de stelling van cliënt, de ruimte die het dossier openlaat en de aanwijzingen van de zeer wel mogelijke betrokkenheid van een ander dan cliënt
Mocht uw Hof hier anders over denken, en dus ook tot een andere beslissing komen dan de Politierechter, dan verzoekt de verdediging om de volgende personen als getuige (a charge) te horen:
(…)2. [betrokkene 1] (…) (over "iets" meenemen)(…)
Bij dit verzoek baseert de verdediging zich in het bijzonder op art. 6 lid 3 sub d EVRM.”
3.6
Het hof heeft het (voorwaardelijke) verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen bij tussenarrest van 17 mei 2021 afgewezen en daarbij het volgende overwogen:
“De raadsman heeft ter zitting verzocht om de volgende personen als getuige te horen:
(…)
2. [betrokkene 1] ,
(…)
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de raadsman ten aanzien van het als getuige horen van de onder 2 (…) genoemde personen aangevoerd dat deze hebben verklaard over "iets meenemen".
(…)
Het hof is van oordeel dat het horen van de personen genoemd onder 2 (…) niet van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing. (…) Voor zover het verzoek van de raadsman ziet op de personen genoemd onder 2 (…) zal het daarom worden afgewezen.”
3.7
In de schriftuur wordt een beroep gedaan op de (Post-)Keskin-rechtspraak. Naar aanleiding van het arrest van het EHRM van 19 januari 2021 in de zaak Keskin1.is de Hoge Raad in zijn arrest van 20 april 20212.ingegaan op de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, in de situatie dat zo’n verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dit arrest heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“2.8 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 op hoofdlijnen uiteengezet op welke wijze de op grond van het Wetboek van Strafvordering geldende regels over het oproepen dan wel horen van door de verdediging opgegeven getuigen moeten worden uitgelegd. In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad in het (...) arrest van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015 uiteengezet welke eisen gelden met betrekking tot de onderbouwing van verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van getuigen. De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin geeft aanleiding die eisen bij te stellen waar het gaat om getuigen die een verklaring met een belastende strekking hebben afgelegd.
2.9.1
De motiveringsplicht die in het genoemde arrest van 4 juli 2017 door de Hoge Raad is geformuleerd, houdt in dat de verdediging ten aanzien van iedere door haar opgegeven getuige moet toelichten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Aan dit motiveringsvereiste ligt ten grondslag dat de rechter in staat wordt gesteld de relevantie van het verzoek te beoordelen, mede in het licht van de onderzoeksbevindingen zoals deze zich op het moment van het verzoek in het dossier bevinden. Ook draagt dat vereiste eraan bij dat de rechter zo vroegtijdig mogelijk het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM bij de beoordeling van het verzoek kan betrekken.
2.9.2
De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin heeft tot gevolg dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Daarvan is in ieder geval sprake als de rechter in eerste aanleg een verklaring van een getuige voor het bewijs heeft gebruikt, en de verdediging in hoger beroep het verzoek doet deze getuige op te roepen en te (doen) horen.
2.9.3
Het vorenstaande betekent niet dat elk verzoek tot het oproepen en horen van een getuige die al een belastende verklaring heeft afgelegd, door de rechter zonder meer moet worden toegewezen. Zo’n verzoek kan worden afgewezen op de - in artikel 288 lid 1 Sv genoemde, maar ook voor de toepassing van artikel 315 Sv van belang zijnde - gronden dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen, of dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen. In de rechtspraak van het EHRM zijn onder meer deze gronden erkend als goede reden voor het niet oproepen en horen van een getuige. Verder verzet artikel 6 EVRM zich niet ertegen dat de rechter het verzoek afwijst als het oproepen en horen van een getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig (“manifestly irrelevant or redundant”) is, omdat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan.
(...)
2.12.1
De voor het Nederlandse stelsel kenmerkende omstandigheid dat de rechter in de loop van het strafproces beslissingen neemt over het oproepen en horen van getuigen, is niet alleen van betekenis bij de beoordeling van getuigenverzoeken, maar ook bij de eindbeoordeling van de zaak. Zoals in het (...) arrest van 4 juli 2017 [ECLI:NL:HR:2017:1015] is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
2.12.2
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het - wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt - des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. Dit betekent dat met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige, terwijl de verdediging het nodige initiatief heeft getoond om het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen en een goede reden ontbreekt om de getuige niet te horen, de rechter (alsnog) zal moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuige, althans nog zal moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging de gelegenheid te bieden tot uitoefening van het ondervragingsrecht.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen tegenover wie de getuige - kort na de gebeurtenissen waar het om gaat - zijn of haar verhaal heeft gedaan of die anderszins feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen. Het kan onder omstandigheden ook gaan om verklaringen van deskundigen die de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaring van de nietondervraagde getuige dan wel de persoon van die getuige aan een onderzoek hebben onderworpen. Verder kan compensatie betrekking hebben op procedurele waarborgen zoals de beschikbaarheid van een audiovisuele vastlegging van het verhoor van de getuige of het ondervragen van de zojuist genoemde personen of deskundigen. In dit verband kan ook van belang zijn dat de verdediging wel een beperkte mogelijkheid heeft gehad om vragen te (doen) stellen aan de getuige.
2.12.3
De toetsing in cassatie kan gericht zijn op de vraag of de beslissing het tenlastegelegde mede op grond van een verklaring van een niet-ondervraagde getuige bewezen te verklaren in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’. Bij deze beoordeling kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dit het geval is, (nader) heeft gemotiveerd.”
3.8
Het hof heeft de bewezenverklaring aangenomen mede op grond van de door de verdediging betwiste verklaring van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 6),3.zonder dat de verdediging deze getuige heeft kunnen ondervragen. Daarmee doet zich – zoals de stellers van het middel terecht lijken te betogen – de in de hiervoor geciteerde PostKeskinuitspraak omschreven situatie voor dat het belang bij het oproepen en horen van deze getuige moet worden verondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd (rechtsoverweging 2.9.2).
3.9
Uit dit arrest volgt echter ook dat de rechter het verzoek om zo’n getuige op te roepen en te horen niettemin kan afwijzen, onder meer als hij tot het oordeel komt dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben (in de woorden van het EHRM: “manifestly irrelevant or redundant”) (rechtsoverweging 2.9.3). Voor het oordeel dat zich een dergelijke situatie voordoet, zo overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 21 december 20214., “zijn onder meer van belang de inhoud van de in de tenlastelegging tot uitdrukking gebrachte beschuldiging, de andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek die zich in het procesdossier bevinden, zoals verklaringen van andere getuigen, en de procesopstelling van de verdachte, een en ander in het licht van het verhandelde ter terechtzitting waaronder wat daar mogelijkerwijs nog door de verdediging naar voren is gebracht over het doel van de beoogde ondervraging.” Dat betekent dat in het geval een verzoek tot het horen van een getuige (wel) is gemotiveerd, zoals in de onderhavige zaak, de rechter die motivering bij de beoordeling van het verzoek mag betrekken.
3.10
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] ertoe strekt om [betrokkene 1] te ondervragen over de door haar tegenover de verbalisant gedane uitlating dat “als er een conflict was, [verdachte] “iets” [moest] meenemen”. Het zou immers de vraag zijn – althans zo begrijp ik het onder 3.5 geciteerde pleidooi van de raadsman – wat dit “iets” inhoudt.
3.11
Het hof heeft dit verzoek afgewezen omdat het van oordeel is dat het – zo begrijp ik zijn oordeel – op dit punt horen van [betrokkene 1] niet van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing (en daarmee “manifestly irrelevant or redundant”). Gelet op hetgeen onder 3.7 en 3.9 is vooropgesteld en in het licht van het door de verdediging ingenomen standpunt over het doel van de beoogde ondervraging, getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat blijkens de door het hof als bewijsmiddel 6 gebezigde verklaring van [betrokkene 1] , deze laatste reeds heeft verklaard dat met dit “iets” een wapen werd bedoeld en dat de veronderstelling dat de verdachte een wapen bij zich droeg onder meer steun vindt in de door het hof als bewijsmiddel 1 gebezigde verklaring van [betrokkene 3] , volgens wie de verdachte een vuurwapen in zijn handen had, in de door het hof als bewijsmiddel 2 gebezigde verklaring van “een onbekend gebleven man”, die de verdachte aanwijst als degene die “met een wapen gelopen [heeft] op straat”, in het aantreffen van een wapen op de plek waar de verdachte zich achterover heeft laten vallen (bewijsmiddelen 2 en 3) en in de omstandigheid dat het serienummer van dit aangetroffen wapen overeenkomt met het serienummer van een wapen uit een partij waarvan in een ander strafrechtelijk onderzoek de verdenking is gerezen dat de verdachte een wapen heeft aangeschaft (bewijsmiddel 8).
3.12
Ook het kennelijke oordeel van het hof dat het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘overall fairness of the trial’ niet in de weg staan aan het gebruik voor het bewijs van de door [betrokkene 1] afgelegde verklaring, is niet onbegrijpelijk en behoefte geen nadere motivering. Daarbij neem ik in aanmerking dat, zoals onder 3.11 is overwogen, het hof het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] over haar uitlating dat de verdachte in geval van een conflict “iets” moest meenemen op toereikende gronden heeft afgewezen en dat uit de hierboven onder 3.3 en 3.4 weergegeven bewijsvoering blijkt dat de bewezenverklaring mede berust op andere bewijsmiddelen dan de door de verdachte betwiste verklaring van [betrokkene 1] . Het gewicht van die verklaring is in de bewijsvoering als geheel zodanig gering dat bij die stand van zaken voor het hof mijns inziens, naast hetgeen al voortvloeit uit de reguliere contradictoire gedingvoering in het strafproces, geen noodzaak bestond om (nadere) compenserende maatregelen te treffen voor het niet kunnen horen van de getuige omtrent de daartoe door de verdediging aangevoerde kwestie.5.De enkele omstandigheid dat de verdachte in eerste aanleg van de onder 3.2 vermelde feiten is vrijgesproken maakt dat niet anders.
3.13
Het middel faalt.
3.14
Het tweede middel
3.15
Het middel klaagt blijkens de toelichting in de kern dat het hof ontoereikend gemotiveerd is afgeweken van het door de verdediging gevoerde verweer over de betrouwbaarheid van het door het hof als bewijsmiddel 3 gebezigde procesverbaal van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] en van de door het hof als bewijsmiddel 1 gebezigde verklaring van [betrokkene 3] .
3.16
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 april 2021 gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar een (voorwaardelijk) verzoek gedaan om verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] en [betrokkene 3] als getuigen te horen. De pleitnota houdt – voor zover hier relevant – het volgende in:
“vrijspraak vanwege ontbreken overtuigend bewijs is nog steeds enige bewijsbeslissing die zich verhoudt met de stelling van cliënt, de ruimte die het dossier openlaat en de aanwijzingen van de zeer wel mogelijke betrokkenheid van een ander dan cliënt
Mocht uw Hof hier anders over denken, en dus ook tot een andere beslissing komen dan de Politierechter, dan verzoekt de verdediging om de volgende personen als getuige (a charge) te horen:
1. [betrokkene 3](…)4. Verbalisant [verbalisant 4] en verbalisant [verbalisant 5]
Bij dit verzoek baseert de verdediging zich in het bijzonder op art. 6 lid 3 sub d EVRM. Met name de personen genoemd onder 1, 4 en 5 zijn van belang omdat zij in potentie zouden kunnen leiden tot een andersluidende beslissing van uw Hof (vgl. EHRM 29 juni 2017, nr. 63446/13, Lorefice vs. Italië)
- Ad 1: deze persoon stelt, in een pv van bevindingen, dat een persoon die herleid zou kunnen worden tot cliënt, een wapen zou hebben. De verdediging wenst ten aanzien van deze persoon [betrokkene 3] na te gaan wat zijn objectiviteit is, wat zijn redenen van wetenschap zijn en of het (niet door hem ondertekende) pv van bevindingen juist is. Nota bene, deze persoon betreft evident een 'getuige a charge' in de zin van het Keskin-arrest van het EHRM
- Ad 4: ook deze personen zijn te betitelen als 'getuige a charge' in de autonome betekenis van het EHRM, terwijl zij bovendien pas in hoger beroep met deze verklaring komen in een pv dat pas op 16/10/20 bij de verdediging kwam en bovenal dit pv ongeloofwaardig is want opeens gedetailleerder dan en zelfs tegenstrijdig met pv van twee weken daarvoor: cliënt zou bijvoorbeeld al ruzie aan het maken zijn geweest én toch op enig moment zijn losgelaten. Daarom houdt verdediging hen aan hun eerste pv, met 'verse wetenschap', zoals bij getuigen”
3.17
Het hof heeft de (voorwaardelijke) verzoeken om verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] en [betrokkene 3] als getuigen te horen bij tussenarrest van 17 mei 2021 toegewezen en daarbij het volgende overwogen:
“De raadsman heeft ter zitting verzocht om de volgende personen als getuige te horen:1. [betrokkene 3] ,
(…)
5. Verbalisant [verbalisant 4] en
6. Verbalisant [verbalisant 5] .
(…) Ten aanzien van de onder 1, 5 en 6 genoemde personen heeft hij onder meer aangevoerd dat deze als getuigen a charge te beschouwen zijn.
(…)
Het hof acht het noodzakelijk dat de personen genoemd onder 1, 5 en 6 door de raadsheercommissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, als getuigen worden gehoord en zal de zaak daartoe naar de raadsheer-commissaris verwijzen.”
3.18
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 juli 2021 houdt – voor zover hier relevant – het volgende in:“De raadsman voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven:(…) De verbalisanten [de AG begrijpt: verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] ] hebben na de zitting in eerste aanleg een aanvullend proces-verbaal opgemaakt want kennelijk was het eerste verbaal [de AG begrijpt: het door het hof als bewijsmiddel 3 gebezigde proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] ] niet voldoende. Alles wat relevant is moet worden gerelateerd. Kijkend naar de verklaringen van verbalisanten, afgelegd bij de raadsheer-commissaris, is er geen fatsoenlijke uitleg voor het feit dat er meerdere discrepanties zitten tussen het eerste proces-verbaaI en het aanvullend procesverbaal. (…) De advocaat-generaal gaat ervan uit dat getuige [de AG begrijpt: getuige [betrokkene 3] ] iets heeft verklaard wat in een ambtsedig proces-verbaal terecht is gekomen, maar het is een gesprekje geweest op straat. Er staat geen handtekening van een getuige onder. Die persoon heeft bij de raadsheer-commissaris een verklaring afgelegd en daar onder ede bevestigd dat hij geen wapen heeft gezien. De raadsheer-commissaris heeft de mogelijkheid om een meineedprocedure te starten, maar hij heeft dat niet gedaan, omdat een gesprekje op straat de kwaliteiten mist om een dergelijke vervolgstap te rechtvaardigen. We moeten het er dus voor houden dat de verbalisanten misschien wel naar waarheid een proces-verbaal hebben opgemaakt, maar dat dit proces-verbaal niet de volledige werkelijkheid weergeeft. Uit de verklaringen van de verbalisanten bij de raadsheer-commissaris blijkt ook dat het nodige mis is gegaan. Er stonden dingen in het procesverbaal die er niet in hadden moeten staan en dingen die er niet in stonden hadden er wel in moeten staan. Cliënt moet het voordeel van de twijfel krijgen en worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.”
3.19
De toelichting op het middel houdt in dat door de verdediging is betoogd dat sprake is van onbegrijpelijke verschillen tussen het ‘eerste’ en het aanvullende proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] “die invloed hebben op de betrouwbaarheid van het ‘eerste’ proces-verbaal”. Het hof heeft dit ‘eerste’ procesverbaal desondanks voor het bewijs gebezigd en zou daarbij hebben “nagelaten toe te lichten waarom het ‘eerste’ proces-verbaal (…) als betrouwbaar dient te worden aangemerkt.” Datzelfde zou gelden voor de ‘eerste’ verklaring van [betrokkene 3] : het hof heeft deze verklaring voor het bewijs gebezigd (bewijsmiddel 1) en “nagelaten te motiveren waarom deze verklaring – ondanks de verklaring bij de raadsheercommissaris – betrouwbaar is gebleken.”
3.20
Vooropgesteld moet worden dat de rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren. Dat is anders in een aantal specifieke gevallen, onder meer wanneer door of namens de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal. Hoe ver die motiveringsplicht gaat, hangt onder meer af van de inhoud en indringendheid van de argumenten die zijn aangevoerd. Die motiveringsplicht gaat niet zo ver dat bij de nietaanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.6.
3.21
Voor zover het middel betrekking heeft op het verweer over de betrouwbaarheid van het ‘eerste’ proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] mist het feitelijke grondslag, nu uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 23 april 2021 en 18 juli 2021 noch uit de overgelegde pleitnota blijkt dat een dergelijk verweer is gevoerd. De onder 3.16 geciteerde pleitnota wijst eerder op het tegendeel, nu deze onder meer inhoudt dat het aanvullende proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] “ongeloofwaardig is want opeens gedetailleerder dan en zelfs tegenstrijdig met pv van twee weken daarvoor [de AG begrijpt: het ‘eerste’ proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] ]” en dat “de verdediging hen [daarom houdt] aan hun eerste pv, met ‘verse wetenschap’.”
3.22
Voor zover het middel betrekking heeft op het verweer met betrekking tot de betrouwbaarheid van de ‘eerste’ verklaring van [betrokkene 3] geldt dat deze door het hof voor het bewijs gebezigde verklaring (bewijsmiddel 1) inhoudt dat [betrokkene 3] – anders dan in het verweer van de raadsman tot uitgangspunt is genomen – heeft gezien dat de verdachte een vuurwapen in zijn handen had. Het hof heeft in reactie op dat verweer overwogen dat het geen reden ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de gebezigde bewijsmiddelen. Daarmee vindt het door de verdediging ingenomen standpunt afdoende weerlegging. Het hof was, mede gelet op hetgeen onder 3.20 is vooropgesteld, niet gehouden tot een nadere motivering.
3.23
Het middel faalt.
4. Conclusie
4.1
Beide middelen falen.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑09‑2023
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 (Post-Keskin).
Het hof heeft, zoals in de schriftuur wordt aangehaald, ook een andere verklaring van [betrokkene 1] voor het bewijs gebezigd (bewijsmiddel 5). Die verklaring houdt – voor zover hier relevant – in dat [betrokkene 1] de verdachte in het portiek van de woning van zijn – bij het conflict betrokken – schoonzoon heeft zien lopen en dat zij heeft gezien dat de verdachte op een gegeven moment in de bosjes viel. Dat de verdachte in het portiek van de betreffende woning is geweest en op een gegeven moment is gevallen wordt blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 april 2021 door de verdachte echter niet betwist. Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in: “De verdachte verklaart als volgt: (…) Dit gebeurde in de buurt van de woning van mijn dochter en schoonzoon. (…) Ik ben toen in de portiek van de woning van mijn dochter geweest. (…) Ik ben, nadat die vier agenten waren gekomen, bij het rekken en trekken achterover gevallen.”
HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1930, rov. 2.4.2.
Zie bijvoorbeeld ook HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1930 en de daaraan voorafgaande conclusie PHR 9 november 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1036.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130.