BFK: De eerste beide tijdstippen die inzake dit WhatsAppgesprek zijn vermeld, zijn (zo bleek) in de aanvulling verbeterd in 23.23.10 en 23.23.11 (vgl. bewijsmiddel 30).
HR, 28-11-2023, nr. 21/04586
ECLI:NL:HR:2023:1654
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-11-2023
- Zaaknummer
21/04586
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1654, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑11‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:970
ECLI:NL:PHR:2023:970, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 31‑10‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1654
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Medeplegen zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad (art. 303 Sr) door meermalen met kracht met honkbalknuppel in richting van hoofd en tegen linker arm van aangever te slaan. 1. Betrouwbaarheid van verklaring van aangever. Heeft hof toereikend gemotiveerd uiteengezet waarom het de herkenning van verdachte door aangever voldoende betrouwbaar heeft geacht? 2. Bewijsklachten m.b.t. gebruik voor bewijs van historische (telefoon)verkeersgegevens. 3. Bewijsklacht m.b.t. gebruik voor bewijs van verklaring van getuige. 4. Bewijsklachten m.b.t. voorbedachte raad. Kon hof oordelen dat verdachte enige tijd de gelegenheid heeft gehad om na te denken over mogelijke gevolgen van voorgenomen daad en dat niet is gehandeld vanuit een hevige gemoedsopwelling? 5. Schriftuur benadeelde partij. Motivering beslissing hof op vordering b.p. m.b.t. immateriële schade. Kan uit motivering van hof worden afgeleid op welke omstandigheden de toewijzing van vordering b.p. is gebaseerd? Heeft hof verzuimd bij begroting van immateriële schade te letten op bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04586
Datum 28 november 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 oktober 2021, nummer 22-000054-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. van der Steen, advocaat te 's–Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen die namens de verdachte zijn voorgesteld en het cassatiemiddel dat namens de benadeelde partij is voorgesteld
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de beperkte mate van overschrijding van de redelijke termijn volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2023.
Conclusie 31‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Veroordeling wegens het medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade. Bewijsklachten m.b.t. de vaststelling van hof dat de verdachte een van de daders is en m.b.t. de voorbedachte raad. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04586
Zitting 31 oktober 2023
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 26 oktober 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens ‘medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade’ veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. En het hof heeft de vordering van de officier van justitie van 25 november 2019 strekkende tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde taakstraf afgewezen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. G. van der Steen, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld. G. van der Steen heeft daarop een verweerschrift ingediend. Ik bespreek eerst de middelen die namens de verdachte zijn voorgesteld.
De middelen die namens de verdachte zijn voorgesteld bevatten bewijsklachten. Voordat ik de middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer, alsmede delen van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de pleitnota.
Bewezenverklaring, bewijsvoering, proces-verbaal van de terechtzitting en pleitnota
4. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 23 april 2019 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander aan dhr. [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken linker onderarm, heeft toegebracht, door meermalen met kracht met een honkbalknuppel in de richting van het hoofd en tegen de linker arm van die [slachtoffer 1] te slaan.’
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2021 verklaard − zakelijk weergegeven −:
[betrokkene 1] is een vriend van mij. Ik sta op de foto met Ali B. Ik ben de middelste jongen op de foto. Ik sta naast Ali B. De bijnamen van [betrokkene 2] zijn ' [betrokkene 2] ' en ' [betrokkene 2] '. Ik wilde weten of de politie nog in de wijk was. Ik heb [betrokkene 2] toen via de WhatsApp gevraagd of de politie nog in de wijk was. Ik zat samen met [betrokkene 3] in theehuis [A] in Den Haag. [betrokkene 2] heeft [betrokkene 3] en mij naar Zoetermeer gebracht. Ik ben samen met [betrokkene 3] uit de auto gestapt.
2. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 december 2019 verklaard − zakelijk weergegeven −:
[betrokkene 3] is [betrokkene 3] .
3. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 24 april 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 24 april 2019 afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [slachtoffer 1]:
Gisteren rond 19:00 uur kwam ik aan in mijn garage aan de [a-straat 1] te Zoetermeer. [betrokkene 11] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , een vriend van hem van wie ik de naam niet weet en ik stonden in de deuropening. Ik keek op de klok en het was 20:40 uur. Ik wilde naar huis gaan. Ik liep naar boven om wat spullen te pakken. Ik liep weer naar beneden en ik werd door [betrokkene 5] of een andere jongen geroepen. Ik keek naar buiten en zag dat er achter de Mercedes van [betrokkene 11] een zwart kleurige auto geparkeerd stond. Ik hoorde [betrokkene 5] of de andere jongen zeggen: "Ja, die is hier". Ik dacht ik loop naar voren want er is een klant. Ik zag dat de zwartkleurige auto naar voren reed. Ik zag dat het raam van de
bijrijdersportier open stond. Ik zag dat er een man op de bijrijdersstoel zat. Ik hoorde hem aan mij vragen: "Ben jij [slachtoffer 1] ?". Ik antwoordde met: "ja, dat ben ik". Ik zag dat de bijrijdersdeur openging. Ik zag dat de man die uitstapte een honkbalknuppel vast had en op mij afkwam. Ik vroeg nog: "Wat ben je aan het doen en ben je gek of zo". Ik liep naar achteren weer mijn garage in. Ik zag dat de man met twee handen de honkbal vast had. Ik zag dat de man.de knuppel in de richting van mijn hoofd uithaalde. Ik kon de honkbalknuppel met mijn linker onderarm afweren. Ik heb twee keer kunnen afweren waardoor de honkbalknuppel mijn onderarm twee keer met kracht geraakt heeft. Ik weet 100 procent zeker dat als ik de honkbalknuppel niet had afgeweerd de man mijn hoofd met de honkbalknuppel geraakt zou hebben. Ik zag dat de man meerdere keren uithaalde met de honkbalknuppel. Ik liep steeds naar achteren waardoor ik in de kofferbak van een Mercedes die in mijn garage stond, viel. De kofferbak van deze Mercedes stond open. Ik zag dat de man bleef uithalen met de honkbalknuppel. Toen ik in de kofferbak lag, zag ik nog een andere man achter de witte Mercedes van [betrokkene 11] staan. Ik hoorde ineens knallen. Het leek op het geluid van rotjes. Ik zag dat de man met het vuurwapen op ongeveer drie meter van mij af stond. Ik zag dat hij zijn arm in de richting van mij wees. Ik hoorde ook knallen. Met de knallen buiten heb ik denk ik in totaal zes à zeven knallen gehoord. Ik zag dat de man met de honkbalknuppel links van mij stond en de man met het wapen rechts van mij. Na het schieten, zijn ze gaan rennen.
De jongen die uitstapte was licht getint en had geen gezichtsbeharing. Hij was in het zwart gekleed. Ik heb hem nog nooit eerder gezien.
U moet het zoeken richting de [familie van betrokkene 3] . Zij zijn al jaren bezig om ons te treiteren. Mijn oudste zoon [betrokkene 6] heeft een relatie met de dochter van [betrokkene 3] . Zij heet [betrokkene 7] . Vanaf 2014 was het aan en uit. Ik heb gezegd: "Stop ermee".
4. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 9 mei 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 9 mei 2019 afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [slachtoffer 1] :
De naam van het schadeherstelbedrijf is ' [B] '. Het is van mij en mijn compagnon [betrokkene 8] .
Toen hij (het hof begrijpt: de verdachte) uitstapte, deed hij meteen de honkbalknuppel omhoog alsof hij ermee wilde slaan. Hij hield de honkbalknuppel omhoog met twee handen. Hij mikte op mijn hoofd. Hij sloeg echt op hoofd hoogte. Als hij mijn schedel had geraakt, was het over en uit geweest. Ik kon hem afweren. Hij sloeg met een rechte zwaai vanaf zijn schouderhoogte.
De klappen kwamen achter elkaar. De tweede klap ging ook richting mijn hoofd. Die heb ik weer met mijn linkerarm afgeweerd. Ik hoorde knallen en keek naar buiten. Ik zag toen dader 2 staan en ik zag dat zijn arm richting mij wees. Het ging allemaal snel. Ik zag iets zwarts waar rook uitkwam en hoorde knallen. Toen ik nog een keer naar dader 2 keek, zag ik dat zijn arm voor hem naar links wees. Dat was in de richting van de garage. Ik hoorde nog meer knallen. Na het schieten was het snel afgelopen.
5. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 23 april 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 23 april 2019 afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [slachtoffer 1]:
Ik voelde dat de honkbalknuppel met harde kracht tegen mijn linker onderarm geslagen werd. Ik voelde meteen dat een bot in mijn arm brak.
6. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 6 mei 2019, opgemaakt en ondertekend door de arts [betrokkene 9] (…). Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in:
als relaas − zakelijk weergegeven − van deze arts:
Medische informatie betreffende:
Achternaam : [slachtoffer 1]
Voornamen : [slachtoffer 1]
Uitwendig letsel:
- Standsafwijking + zwelling linker onderarm
Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel?
- Ja, zenuwletsel + breuk
Overige van belang zijnde informatie:
- Operatie breuk onderarm. Zenuwletsel (gevoel duim + wijsvinger) kan na ongeveer 1 of 2 jaar herstellen of niet.
Geschatte duur van de genezing:
- Breuken 3-8 maanden.
7. Een geschrift, zijnde een tussentijdsverslag betreffende [slachtoffer 1] , d.d. 19 juni 2019, opgesteld door [betrokkene 10] , fysiotherapeut & manueel therapeut. Dit geschrift houd onder meer in − zakelijk weergegeven−:
Meneer heeft op dit moment 6 behandelingen gehad. De verwachting is dat meneer nog 1 a 2 maanden onder behandeling zal blijven, wat neerkomt op 4 tot 8 behandelingen.
N. a.v. het misdrijf heeft meneer het volgende letsel opgelopen:
− Antebrachii fractuur L waarvoor plaatfixatie op 24-04-2019.
Huidige situatie:
- Beperkte mobiliteit in de pols
- Pijn is nog duidelijk aanwezig waarvoor meneer pijnmedicatie slikt
- Vermindert gevoel in aantal vingers.
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 april 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 23 april 2019 afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 4]:
Op 23 april 2019 omstreeks 20:45 uur zag ik een zwarte Golf voorzien van het kenteken [kenteken] . Ik zag dat deze uit de richting kwam van de [a-straat 2] te Zoetermeer. Ik zag dat het voertuig gaande was in de richting van de doorgaande weg [a-straat] . Ik zag dat het voertuig stapvoets langs kwam rijden. Bij het voorbij rijden zag ik dat er twee personen in het voertuig zaten. Ik zag dat deze personen onderuit gezakt zaten. Ik zag dat deze twee personen in het voorbij rijden de garage binnen keken.
Ik ben vervolgens de garage binnengegaan. Op het moment dat ik samen met [slachtoffer 1] naar de uitgang van de garage liep, zag ik dezelfde Volkswagen Golf voorbij komen rijden. Ik hoorde iemand vragen of [slachtoffer 1] er was. Ik zag dat [slachtoffer 1] naar buiten liep.
Ik zag de bijrijder van de Volkswagen Golf met een honkbalknuppel op [slachtoffer 1] in stond te slaan. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Golf achter een witte Mercedes stond. De witte Mercedes stond voor de ingang van de garage geparkeerd. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Golf in zijn rechterhand een vuurwapen vasthield. Ik hoorde meerdere harde knallen. Ik zag dat de bestuurder in de richting richtte met het vuurwapen op [slachtoffer 1] . Toen ik de bestuurder van de Volkswagen Golf aankeek, zag ik dat hij het vuurwapen op mij richtte. Ik hoorde dat de jongen naar de Volkswagen Golf rende en zag dat ze wegreden met hoge snelheid.
De bijrijder van de Volkswagen Golf was een licht getinte jongen. Hij had een petje op. De bestuurder van de Volkswagen Golf had een donkere huidskleur. Het vuurwapen was zwart van kleur.
9. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2019. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 16 oktober 2019 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 4]:
Die jongen stond in het wilde weg te schieten. Hij liep te zwaaien met zijn arm, terwijl hij aan het schieten was. Op een gegeven moment begon hij op mij te richten.
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 april 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 23 april 2019 afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 11]:
Op 23 april 2019 omstreeks 20:30 uur ging ik met mijn auto naar de [a-straat 1] te Zoetermeer om de auto van een vriend op te halen. Die vriend heet [betrokkene 4] . Zijn auto stond ter reparatie bij [B] autoschade. Ik heb voor het pand staan praten met [betrokkene 4] . Omstreeks 20:45 uur zag ik een Golf, zwart van kleur, langs het pand aan de [a-straat 1] te Zoetermeer rijden. Ik zag twee mannen in de auto. Ik zag dat de Golf richting de hoge nummers reed, komende vanaf de lage nummers. Vijf minuten later zag ik de auto vanaf dezelfde kant aan komen rijden. Ik zag dat dezelfde personen erin zaten. Ik zag dat de Golf stopte. Ik hoorde de bijrijder zeggen: "Is [slachtoffer 1] er?". Er werd door ons geantwoord: "Hij is binnen". Ik zag dat de Golf een stukje doorreed. Kort daarna kwam [slachtoffer 1] aangelopen naar buiten. Ik hoorde een andere jongen zeggen: " [slachtoffer 1] is hier". Dit zei hij richting de Golf. Ik zag dat de bijrijder van de Golf uitstapte. Ik zag dat hij een houten knuppel bij zijn stoel vandaan pakte. Een honkbalknuppel. Ik zag dat de bijrijder gefocust was op [slachtoffer 1] . Ik stond op twee meter afstand van de bijrijder. Ik zag dat de bijrijder direct begon te slaan met de knuppel op [slachtoffer 1] . Ik zag hij met twee handen de knuppel bediende en met volle kracht alsof hij een home-run wilde slaan. De eerste klap kwam op de linkerarm van [slachtoffer 1] terecht ter hoogte van zijn elleboog. Ik zag dat hij drie keer sloeg en daarna hoorde ik direct knallen. Ik zag dat de bestuurder van de Golf stond te schieten. Ik hoorde drie of vier knallen. Ik zag een zwart voorwerp met een oranje punt. Ik zag rook uit de punt komen. Ik heb het idee dat het was om te intimideren. Ik zag dat de twee jongens wegreden in de richting van de hoge nummers over de [a-straat] . Ik schat dat ze nog geen twee minuten op de [a-straat] zijn geweest. De bijrijder had een licht getinte huid. Hij droeg een zwarte baseball pet. Ik had het vermoeden dat het een Marokkaans persoon was. De bestuurder was iets donkerder dan de bijrijder.
11. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2019. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 16 oktober 2019 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 11]:
Het wapen is op meerdere personen gericht geweest. Het was bedoeld om ons op afstand te houden, dat was duidelijk. Ik heb de mannen met de knuppel en het vuurwapen niet met elkaar horen praten of overleggen. De bestuurder was uit op verwarring schoppen, zodat niemand wat kon doen aan die aanval op [slachtoffer 1] . Dat is hem ook gelukt. Er stond zeven man en niemand kon wat doen. Ik denk dat het schieten als intimidatie gebruikt is, om de groep op afstand te houden.
Ik weet dat [slachtoffer 1] van achteren naar voren toe kwam lopen en dat het toen heel snel ging. Die man kwam langs mij en toen escaleerde het vrij snel en vrij direct erachteraan werd er geschoten.
12. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 april 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 23 april 2019 afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 5]:
Op 23 april 2019 omstreeks 20:15 uur bevond ik mij op de [a-straat 1] te Zoetermeer. Ik was hier met een vriend. Ik kwam koffiedrinken bij [betrokkene 8] . [betrokkene 8] heeft een autobedrijf op de [a-straat 1] te Zoetermeer. Ik stond bij de garagedeur. Ik zag een Volkswagen Golf, zwart van kleur, met het kenteken [kenteken] langs de garage aan de [a-straat 1] te Zoetermeer rijden. Ik zag dat er twee personen in het voertuig zaten. Ik zag dat de auto in de richting van de [a-straat] en dan de doorgaande weg reed. Ongeveer twee minuten later zag ik weer de Volkswagen Golf vanaf de achterzijde aan komen rijden. Ik zag dat de auto stopte. Ik zag dat de bijrijder zijn raam open had. Ik hoorde de bijrijder vragen of [slachtoffer 1] aanwezig was. Er is tegen de bijrijder gezegd dat [slachtoffer 1] binnen was. Ik zag dat de auto weg wilde rijden. Ik zag dat [slachtoffer 1] vanuit de garage aan kwam lopen.
Ik zag dat de bijrijder op [slachtoffer 1] afliep. Ik zag dat er gericht op [slachtoffer 1] ingeslagen werd. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Golf uit zijn voertuig stapte. Ik zag dat hij een vuurwapen in zijn handen had. Ik zag en hoorde dat de bestuurder van de Volkswagen Golf schoot. De bijrijder was een Marokkaanse jongen, licht getinte huidskleur. Hij droeg een zwarte pet met witte letters. De bestuurder had een donkere huidskleur.
13. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag van 4 december 2019. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 4 december 2019 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 5]:
De bijrijder kwam met een stuk hout aan en daar begon hij gelijk gericht mee te slaan, vanaf boven zijn hoofd naar beneden. [slachtoffer 1] heeft het afgeweerd. De klap eindigde op zijn arm, waarmee [slachtoffer 1] het hout tegenhield. Zij arm was voor zijn gezicht ter bescherming. Er werd een aantal keren op dezelfde manier geslagen. Alle slagen kwamen op zijn arm terecht. Ik heb daarna ook zijn arm gezien, dat was niet echt een prettig gezicht. Hij heeft zijn arm steeds voor zijn gezicht gehouden. Ik zag de bestuurder met een wapen staan. Er is een aantal keren geschoten.
14. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 april 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 23 april 2019 afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 12]:
Op 23 april 2019 bevond ik mij ter hoogte van [a-straat 1] , autoschadebedrijf [B] , aan de [a-straat] te Zoetermeer. Ik was hier met [betrokkene 5] , [betrokkene 8] en nog twee voor mij onbekende mannen. Ik stond in de deuropening. Eigenaar [slachtoffer 1] was in zijn bedrijf aanwezig. Ik zag dat er een zwarte Volkswagen Golf aan kwam rijden uit de richting van de openbare weg. Ik zag dat er twee personen in deze Volkswagen Golf zaten. Ik zag de mannen in de Volkswagen Golf onze kant op keken. Zij reden vervolgens door in de richting van het doodlopende stuk weg. Ik zag dat ze korte tijd later omgekeerd waren en weer terug in onze richting kwamen rijden. Ik zag dat het raam van het bijrijdersportier geopend was. Ik hoorde de bijrijder vragen: "Is [slachtoffer 1] er?". Ik hoorde iemand zeggen dat [slachtoffer 1] in zijn kantoor was. Ik zag direct hierop dat [slachtoffer 1] aan kwam lopen. Ik riep naar de mannen in de Golf: "Hij is er". Ik zag dat de Volkswagen Golf twee meter achteruit reed. Ik zag dat de man een honkbalknuppel in zijn hand had. Ik zag dat hij de honkbalknuppel omhoog bracht. Ik zag dat hij de honkbalknuppel vervolgens met volle kracht in de richting van [slachtoffer 1] bracht en hem raakte. Ik zag dat hij [slachtoffer 1] meerdere keren met de honkbalknuppel sloeg. Ik zag dat de andere man een vuurwapen in zijn rechterhand had. Toen de man met het vuurwapen uit de auto stapte, richtte hij het vuurwapen op iemand achter mij. Ik hoorde knallen. Ik zag twee keer een vonk bij de cilinder van het vuurwapen. Ik zag dat de Volkswagen wegreed. Het kenteken van de Volkswagen was [kenteken] .
15. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag van 4 december 2019. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 4 december 2019 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 12]:
U vraagt mij of ik een van de twee mannen iets heb horen zeggen die dag. Niet tegen elkaar. Ze reden een paar keer voorbij in de auto, om te kijken. Ze waren op zoek naar [slachtoffer 1] .
16. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 25 april 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 23 april 2019 afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 8]:
Op 23 april 2019 ben ik getuige geweest van een zware mishandeling en schietincident op mijn collega [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] en ik zijn in 2013/2014 begonnen met ons eigen bedrijf. Dit bedrijf heet [B] en is gevestigd aan de [a-straat 1] te Zoetermeer. [slachtoffer 1] had problemen. Het ging over zijn oudste zoon. Deze zoon had een relatie met een meisje en er waren problemen met die schoonfamilie. Verder heeft [slachtoffer 1] geen problemen met mensen. Op de zaak hebben [slachtoffer 1] en ik ook geen problemen. Deze jongens vroegen specifiek naar [slachtoffer 1] .
We waren met [slachtoffer 1] , [betrokkene 11] , [betrokkene 12] , [betrokkene 5] , ikzelf en een klant van wie ik de naam niet meer weet. Onze garage heeft een rolluik. Het rolluik stond open. [betrokkene 11] kwam met een witte Mercedes. Deze auto stond horizontaal voor onze garagedeur. Op een gegeven moment kwam er een Volkswagen Golf voorbij. Deze was zwart van kleur. Hij reed langzaam voorbij. Vervolgens kwam hij niet veel later nog een keer voorbij. Ik hoorde dat de Golf stopte. In eerste instantie aan de rechterkant van de witte Mercedes. Ik hoorde dat iemand vanuit de Golf vroeg of [slachtoffer 1] er was. Ik zag dat de Golf weer begon te rijden. Opeens hoorde ik: " [slachtoffer 1] is hier" of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat de Golf weer stopte. Dit keer links van de Mercedes gezien als je met je gezicht naar het pand staat. Ik zag [slachtoffer 1] naar buiten lopen. Hij stond tussen de Mercedes en onze werkplaats in. Ik zag dat de jongen met een knuppel sloeg in de richting van [slachtoffer 1] . Hij had de knuppel met twee handen vast en zijn beweging was van rechtsboven naar beneden. Deze jongen kwam vanaf de bijrijdersstoel uit de Golf. Hij sloeg met volle kracht. Terwijl deze jongen op [slachtoffer 1] sloeg, kwam de andere jongen, bestuurder, ook uit de auto. Ik zag dat hij een vuurwapen vasthield. Ik zag dat hij deze richtte in de richting van [slachtoffer 1] . Ik hoorde een knal uit het wapen komen. Ik zag wat witte rook uit het wapen komen. Vervolgens zag ik dat deze jongen het wapen op mij richtte. Voor mijn gevoel was het afgesproken werk. De jongen met de honkbalknuppel was licht getint. Ik zag meteen dat de linkerarm van [slachtoffer 1] er niet goed uitzag. Zijn hand hing helemaal slap.
17. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 29 april 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 29 april 2019 afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [slachtoffer 1]:
Wij zijn zelf ook op zoek geweest naar die namen van die jongens. Mijn dochter [betrokkene 13] vond op de Instagramsite van de vader van de [familie van betrokkene 3] een foto met daarop Ali B. Ik zag dat naast Ali B een jongen stond die ik herkende als de dader die mij met de honkbalknuppel had geslagen. Het was de middelste van de drie mannen op de foto. Naast hem stond de zoon van [betrokkene 3] . Mijn dochter vertelde dat de jongen die mij geslagen had [verdachte] wordt genoemd en zij vertelde ook dat hij dikke maatjes is met [betrokkene 3] en dat dit de andere jongen op de foto is. De foto's van het Instagram bericht heeft mijn dochter u toegestuurd.
18. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 mei 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas − zakelijk weergegeven − van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 2 mei 2019 werd ik, verbalisant, gebeld door [betrokkene 13] . Op een site van de [familie van betrokkene 3] had zij een foto gezien van Ali B met daarop twee mannen. Haar vader had de man naast Ali B herkend als een van de daders. Zij wist dat die man [verdachte] werd genoemd. Zij kende de andere man als [betrokkene 3] .
Uit onderzoek is vastgesteld dat met [betrokkene 3] wordt bedoeld
Naam : [betrokkene 3]
Voornaam : [betrokkene 3] .
19. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 mei 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 10 mei 2019 afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 13]:
Ik zag dat de vader van [familie van betrokkene 3] een Instagram account heeft. Ik zag dat daarop heel veel foto's stonden met verschillende jongens erop. Ik heb toen screenshots gemaakt.
20. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas − zakelijk weergegeven − van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 30 april 2019 ontving ik, verbalisant [verbalisant 1] , een mail van de recherche van District D alwaar een foto stond afgebeeld van een drietal personen. Gevraagd werd welke twee personen naast de bekende Nederlander Ali Bouali, ook wel Ali B genoemd, stonden afgebeeld.
Ik herkende beide personen direct als:
[verdachte] , geboren [geboortedatum] -1998 (persoon 1)
en
[betrokkene 3] , geboren [geboortedatum] -1994
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben binnen het politiebasisteam Zoetermeer portefeuillehouder van de Persoonsgerichte Aanpak (PGA) en van de aanpak van de problematische jeugdgroepen te Zoetermeer. Beide personen zijn onderdeel van deze aanpak. In het kader hiervan heb ik regelmatig foto's gezien van deze personen. [betrokkene 3] heb ik meerdere keren in persoon gezien. Zijn bijnaam is: [betrokkene 3] .
Het betreft een wat oudere foto van beide personen.
Over hun identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
Ik herkende persoon 1 op de foto als [verdachte] om de volgende redenen:
- De vorm van zijn gezicht
- De vorm en stand van zijn ogen
- De vorm en positie van zijn neus
- Zijn haarlijn
- Zijn huidskleur.
21. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas − zakelijk weergegeven − van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 29 april 2019 werd ik, verbalisant [verbalisant 2] , aangesproken door een Operationeel Expert van de recherche van District D. Zij vroeg mij een foto te bekijken waarop drie personen stonden afgebeeld. Zij vroeg of ik naast de bekende Nederlander Ali B, formeel genaamd Ali Bouali, de twee andere personen herkende.
Ik, verbalisant, herkende de beide personen als
[verdachte] , geboren [geboortedatum] -1998 (persoon 1)
en
[betrokkene 3] , geboren [geboortedatum] -1994
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , ben binnen het politiebasisteam Zoetermeer portefeuillehouder van de Persoonsgerichte Aanpak (PGA) en van de aanpak van de problematische jeugdgroepen te Zoetermeer. Beide personen zijn onderdeel van deze aanpak. En daarnaast stel ik sinds ongeveer vijf jaar wekelijks een briefing samen met hierin de belangrijke zaken rondom de aanpak van de Jeugd en rondom de PGA. Met enige regelmaat heb ik een dia opgemaakt rondom [betrokkene 3] met hierbij zijn foto. Daarnaast heb ik ook een aantal maal een dia opgemaakt rondom [verdachte] .
Over hun identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
Ik herkende persoon 1 op de foto als [verdachte] om de volgende redenen:
- De vorm van zijn gezicht
- De vorm van zijn neus
- Zijn haarlijn
- Zijn huidskleur.
22. Een proces-verbaal van relaas d.d. 5 mei 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas − zakelijk weergegeven − van de betreffende opsporingsambtenaar:
Uit onderzoek is vastgesteld dat op 23 april 2019 omstreeks 16.50 uur [slachtoffer 2] samen met een vriendin [slachtoffer 3] op de Petuniatuin te Zoetermeer was mishandeld. Door [slachtoffer 3] werd verklaard dat zij enkele jongens die hun mishandeld hadden herkende als de jongens van de [familie van slachtoffer 1] .
Door een broer van [slachtoffer 2] zou later gezegd zijn dat zij geen aangifte moest doen en dat zij het zelf wel zouden oplossen.
23. Het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Den Haag van 17 augustus 2021. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 17 augustus 2021 ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 3]:
[verdachte] is een vriend. Op 23 april 2019 ben ik in een boze toestand naar de garage gereden. Er vond een mishandeling plaats waar ik erg boos over was. Ik ben in mijn boosheid, als automatische reactie op dat telefoontje, daarheen gegaan. Ik was niet alleen. Ik had een vuurwapen bij me. Later die dag was ik met [verdachte] in theehuis [A] in Den Haag. [verdachte] heeft [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] , zie bewijsmiddel 30) geregeld.
Ik vond het op dat moment het verdiende loon voor [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]). Hij moet ons met rust laten. Ik heb een paar keer geschoten.
24. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 augustus 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 6 augustus 2019 afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 1]:
Mijn telefoonnummer is [telefoonnummer 1] . Dit is het enige nummer dat ik heb. [verdachte] is een goede vriend van mij.
25. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas − zakelijk weergegeven − van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 23 april 2019 omstreeks 20:54 uur werd ik, verbalisant [verbalisant 3] , gestuurd door de centrale meldkamer Eenheid Den Haag naar de [a-straat 1] te Zoetermeer. Daar zou een schietpartij hebben plaatsgevonden.
26. Een proces-verbaal van onderzoek historische verkeersgegevens d.d. 4 mei 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas − zakelijk weergegeven − van de betreffende opsporingsambtenaar:
Gebruiker telefoonnummer [telefoonnummer 2]
Gedurende het onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik is bij [betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 1994.
Plaats delict Da Sangalloruimte/Ruimtebaan te Zoetermeer
Op 23 april 2019 te 20:55:56 uur heeft de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] , zie bewijsmiddel 24). De mobiele telefoon maakte hierbij gebruik van de zendmast gevestigd op de Lijnbaan 311 te Zoetermeer.
De Lijnbaan 311 is in de directe omgeving van de Da Sangalloruimte/Ruimtebaan te Zoetermeer.
27. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 april 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 25 april 2019 afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 15]:
Ik zat op 23 april 2019 rond 21:00 uur op mijn balkon. Beneden mijn balkon ligt een parkeerterreintje. Dit parkeerterrein ligt aan de straat Dasangolaruimte (het hof begrijpt: Da Sangalloruimte) te Zoetermeer. Er kwam een zwarte Golf het parkeerterrein op rijden. Het viel mij op dat deze auto aardig hard reed. Ik zag eigenlijk meteen twee jongens uit de auto stappen. Ze stonden nog even bij de auto met de deuren open. Ze leken ook wat schichtig om zich heen te kijken. Ik vond het maar raar gedrag en keek ze daarom na. Ze renden vanaf het parkeerterrein in de richting van het schooltje. Ze lopen dan redelijk dicht langs mijn balkon. Ik zag dat een van de twee jongens een honkbal knuppel onder zijn rechterarm droeg. Het was een houten knuppel. Hij had hem bij het handvat vast en de bovenkant eindigde in zijn oksel waardoor hij voor mijn gevoel probeerde de honkbalknuppel te verstoppen of minder te doen opvallen. Een van de twee jongens bukte bij het rechter hekje bij de schooltuin. Er zijn daar bosjes. Vervolgens liepen ze samen verder richting de Albert Heijn. Daarvoor moesten ze het grasveldje schuin oversteken. Ik zag dat een van de jongens de honkbalknuppel weggooide. Ik zag dat deze door de lucht vloog en op de bosjes terecht kwam die bij dat grasveldje liggen. Dit zijn de bosjes links van de schooltuintjes.
De jongens hebben rechts iets neergelegd en naar links op de bosjes de honkbalknuppel gegooid. Ik vond het allemaal maar raar wat er gebeurde. Ik wilde het kenteken noteren en de politie in kennis stellen. Ik heb 112 gebeld. Het kenteken van de Golf was [kenteken] .
Ik heb de politie gewezen in de richting van de honkbalknuppel. Deze troffen zij aan. Naast de honkbalknuppel werd ook een vuurwapen gevonden. Dat vuurwapen lag aan de kant waar ik die jongen zag bukken. Aan de rechterkant van de schooltuintjes.
Rond 23:45 à 00:00 uur zag ik op de Sullivanlijn een rode auto stoppen tussen de gymzaal en de school. Er stonden nog wat politieagenten. Ik zag twee personen uitstappen. Ze waren in het zwart gekleed. Ik zag dat ze via het basketbalveldje achter de bosschages richting de school liepen. Ze konden vanaf daar het fietspad inkijken. Dat fietspad leidt naar het parkeerterrein waar de Golf geparkeerd stond. Deze was inmiddels door de politie weggehaald. Ik zag dat de jongens, zodra zij de politie zagen staan, wegrenden richting de Lijnbaan voor het gymzaaltje langs. Ik denk dat dit de jongens waren die eerder de Golf geparkeerd hadden. Die waren ook in het zwart gekleed. De rode auto bleef ook niet wachten. Die rode auto stopte, twee jongens stapten uit, rode auto reed weer weg. Ik heb voor dit ook weer 112 gebeld. Ik weet zeker dat een van de twee jongens een pet droeg.
28. Een proces-verbaal van onderzoek historische verkeersgegevens d.d. 4 mei 2,019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas − zakelijk weergegeven − van de betreffende opsporingsambtenaar:
Aanleiding onderzoek:
Op 23 april 2019 te 20:54 uur werd op de [a-straat] te Zoetermeer aangever [slachtoffer 1] ernstig mishandeld met een honkbalknuppel en werd er ook op hem geschoten.
Op 23 april 2019 omstreeks 21:00 uur werd door een getuige gezien dat een zwarte Volkswagen Golf op het parkeerterrein van de Da Sangalloruimte te Zoetermeer werd geparkeerd.
Gedurende het onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik is bij [betrokkene 3] .
Op dinsdag 23 april 2019 te 20:55:56 uur heeft de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] , zie bewijsmiddel 24). De mobiele telefoon (het hof begrijpt: met nummer [telefoonnummer 2] ) maakte hierbij gebruik van de zendmast gevestigd op de Lijnbaan 311 te Zoetermeer.
Op onderstaande afbeelding is het zendmastbereik weergegeven van de cellid waarbinnen de gebruiker van de mobiele telefoon [telefoonnummer 2] zich tijdens de uitgaande oproep bevond.
Met een rode ster is het plaats delict op de Da Sangaloruimte/Ruimtebaan te Zoetermeer weergegeven.
(…)
29. Een proces-verbaal van onderzoek historische verkeersgegevens d.d. 7 mei 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas − zakelijk weergegeven − van de betreffende opsporingsambtenaar:
Gebruiker telefoonnummer [telefoonnummer 3]
Gedurende het onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] in gebruik is bij [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1998.
Onderzoek historische verkeersgegevens [telefoonnummer 3]
Uit analyse van de historische verkeersgegevens van 23 april 2019 blijkt dat er tussen 23 april 2019 te 19:57:59 uur en 23 april 2019 te 21:15:34 uur geen telefonische contacten hebben plaatsgevonden.
Op 23 april 2019 te 21:15:34 uur ontving de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] een sms-bericht van de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De mobiele telefoon (het hof begrijpt: de mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer 3] ) maakte hierbij gebruik van de zendmast gevestigd op Strand 1 te Zoetermeer.
Onderzoek historische verkeersgegevens [telefoonnummer 2] ( [betrokkene 3] )
Uit de analyse van de historische verkeersgegevens van 23 april 2019 was gebleken dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] mogelijk op of in de nabijheid van het plaats delict op de [a-straat] te Zoetermeer en het plaats delict nabij de Sangalloruimte/Ruimtebaan te Zoetermeer is geweest.
Uit de historische verkeersgegevens is gebleken dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] na het incident op de Da Sangalloruimte/Ruimtebaan te Zoetermeer verplaatst in de richting van Zoeterwoude.
Dit blijkt uit de volgende bevindingen.
Op 23 april 2019 te 21:07:06 uur heeft de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 4] . De mobiele telefoon maakte hierbij gebruik van de zendmast gevestigd op de Kalverweide 87-117 te Zoetermeer.
Op 23 april 2019 te 21:09:49 uur heeft de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De mobiele telefoon (het hof begrijpt: met nummer [telefoonnummer 2] ) maakte hierbij gebruik van de zendmast gevestigd op de Lijnbaan 311 te Zoetermeer.
Op 23 april 2019 te 21:21:56 uur heeft de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 5] . De mobiele telefoon maakte hierbij gebruik van de zendmast gevestigd op de Papeweg 2-4 te Zoetermeer.
Op onderstaande afbeelding is het zendmastbereik weergegeven van de cellid's waarvan het telefoonnummer [telefoonnummer 2] zich tijdens de uitgaande oproepen bevond en tevens van de cellid waarvan het telefoonnummer [telefoonnummer 3] zich tijdens de inkomende oproep bevond.
Op de afbeelding is tevens de snelste autoroute te zien richting de zendmast op de Papeweg 2-4 te Zoeterwoude. Gezien de tijdstippen van de uitgaande oproepen is dit vermoedelijk de route die door [betrokkene 3] is afgelegd.
(…)
Conclusie
Het zendmastbereik van de cellid waarvan het telefoonnummer [telefoonnummer 3] zich tijdens de inkomende oproep bevond ligt op de route die vermoedelijk [betrokkene 3] heeft afgelegd. Gezien deze informatie en gezien de tijdstippen is het aannemelijk dat zij zich samen hebben verplaatst.
30. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas − zakelijk weergegeven − van de betreffende opsporingsambtenaar:
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is getapt. Uit de opgenomen en afgeluisterde tapgesprekken is vastgesteld dat dit telefoonnummer in gebruik is bij [betrokkene 3] ( [geboortedatum] .94) die [betrokkene 3] wordt genoemd door vrienden en kennissen.
Bij de aanhouding van de verdachte [verdachte] werd onder hem een mobiele telefoon inbeslaggenomen met het mobiele nummer [telefoonnummer 3] . Ik, verbalisant, heb een onderzoek ingesteld in de opgeslagen gegevens in deze mobiele telefoon. Uit de whats app berichten kwam het volgende naar voren:
23-4-29019
Participants:
[telefoonnummer 1] @s.whatsapp.net [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] , zie bewijsmiddel 24)
[telefoonnummer 6] @s.whatsapp.net [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] , zie bewijsmiddel 31)
In de opgevraagde historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 3] (in gebruik bij [verdachte] ) staat op 23 april 2019 om 21:15:34 uur een sms-bericht van [telefoonnummer 1] (in gebruik bij [betrokkene 1] ).
Uit de zendmastgegevens blijkt dat de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 3] zich dan bevindt binnen het zendbereik van Strand 1 te Zoetermeer.
Uit de historische verkeersgegevens van het mobiele nummer [telefoonnummer 1] blijkt dat de gebruiker zich op dat moment bevindt binnen het zendmastbereik van de zendmast aan de Europaweg te Zoetermeer.
Uit registratie blijkt dat er om 21.15.34 uur een SMS-bericht binnen komt op de mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer 3] dat volgens de extra gegevens uit de mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer 1] is verstuurd om 20.03 uur. Dit betreft een sms van de provider over een gemiste oproep.
Met betrekking tot de gemiste oproep van 23 april 2019 te 20:03 uur en het binnenkomende sms-bericht op 21:15:34 uur is een nader onderzoek ingesteld. Uit dat onderzoek blijkt dat als de beller voordat de gebelde opneemt of afsluit, voordat het gesprek over gaat in een voicemail, dit niet geregistreerd wordt bij de provider. Uit de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 1] komt dit gesprek niet naar voren.
Gezien bovenstaande bestaat sterk het vermoeden dat de gebelde ( [verdachte] ) na 19:58 uur de simkaart uit zijn telefoon heeft gehaald. Dit vermoeden wordt versterkt doordat om 21:15 uur een sms-bericht binnenkomt over de gemiste oproep van 20:03 uur.
Tussen 22:05 uur en 23:47 uur zijn er meerdere WhatsApp-gesprekken. Enkele passages uit deze gesprekken:
Incoming; 22:05:03; from [betrokkene 2] : die gepanserde politie busje plakt hem door de wijk
Outgoing; 23:22:25; from [telefoonnummer 3] : Sehh sehh we waren al Weg Outgoing; 23:32:03; from: [telefoonnummer 3] : kan iemand ons ophalen [A]
Outgoing; 23:23:10; from: [telefoonnummer 3] : Zijn ze dr nog
Outgoing; 23:23:11; from: [telefoonnummer 3] : of al weg
Incoming; 23:23:16; from: [betrokkene 2] : al weg
Incoming; 23:23:19; from: [betrokkene 2] : waar ben je
Outgoing; 23:23:24; from: [telefoonnummer 3] : Ben den haag
Outgoing; 23:23:25; from: [telefoonnummer 3] : [A]
Outgoing; 23:23:29; from: [telefoonnummer 3] : Die theehuis
Incoming; 23:23:42; from: [betrokkene 2] : sehh met wie ben je
Outgoing; 23:24:06; from: [telefoonnummer 3] : Met [betrokkene 3]
Incoming; 23:24:06; from: [betrokkene 2] : kom je halen met ma pangma
Outgoing; 23:25:05; from: [telefoonnummer 3] : deelt locatie
Uit de gehele WhatsApp conversatie kan worden aangenomen dat [verdachte] naar Den Haag is gegaan samen met een persoon die hij [betrokkene 3] noemt (bijnaam [betrokkene 3] ). Uit de locatievoorziening van de mobiele telefoon [telefoonnummer 3] blijkt dat hij (het hof begrijpt: de verdachte) omstreeks 22:10 uur in Den Haag is in de omgeving van de [b-straat] te Den Haag. Bekend is dat daar de vader woont van de verdachte [betrokkene 3] . Omstreeks 23:02:20 uur geeft de locatievoorziening van de telefoon aan dat de telefoon zich dan bevindt in de omgeving van de Valkenboslaan te Den Haag.
Uit de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon [telefoonnummer 2] ( [betrokkene 3] ) blijkt dat deze op 23 april 2019 omstreeks 22:11 uur de zendmast aanstraalt aan de Ripperdastraat Den Haag. Deze zendmast ligt hemelsbreed op een afstand van 300 meter van de [b-straat] te Den Haag.
De gebruiker van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] betreft [betrokkene 1] die in de contactenlijst van de mobiele telefoon [telefoonnummer 3] als [betrokkene 1] staat.
31. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 augustus 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 31 augustus 2019 afgelegde verklaring − zakelijk weergegeven − van [betrokkene 2]:
Mijn telefoonnummer is [telefoonnummer 6] . Mijn vrienden noemen mij [betrokkene 2] / [betrokkene 2] . In de avond van 23 april 2019 is er een app dat [verdachte] vraagt wie hen kan ophalen. Ik zeg dat ik dat wel kan doen. Ik heb [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3] ) en [verdachte] opgehaald in een rode Honda bij dat theehuis in Den Haag. Ik heb ze naar een parkeerplaats bij het winkelcentrum in Noordhove in Zoetermeer gebracht. Het kan mijn auto zijn geweest bij de Sullivanlijn te Zoetermeer en daar zijn [betrokkene 3] en [verdachte] uitgestapt.
32. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas − zakelijk weergegeven – van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 23 april 2019 was ik, verbalisant [verbalisant 4], omstreeks 21.15 uur bezig met een melding van een schietpartij op de [a-straat] te Zoetermeer. Ik reed samen met collega's in de omgeving van de Ruimtebaan te Zoetermeer. Wij werden gestuurd naar de Da Sallangoruimte (het hof begrijpt: Da Sangalloruimte) te Zoetermeer, een zijstraat van de Ruimtebaan. Rond 21.17 uur kwamen wij ter plaatse. Ik zag het voertuig, een zwarte Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kenteken] in een parkeervak voor de flat staan. De Golf is in beslag genomen.
Ik, verbalisant, zag op de heg een licht houten voorwerp steken, gelijkend op een handvat van een honkbalknuppel. Ik zag dat deze halverwege de breedte van de heg lag. Een medewerker van Forensische Opsporing heeft de honkbalknuppel veiliggesteld. Wij hebben via het bureau gevraagd om een speurhond. De hond is langs de heg gelopen vanaf het aangetroffen voertuig. Ter hoogte van een hek dat in de heg zit ging de hond liggen. Hierop hebben we op dit punt in de bosjes verder gezocht en zagen een voorwerp liggen. Het voorwerp zat in een werkhandschoen gestopt. Het betrof een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Ook het vuurwapen is door de Forensische Opsporing veiliggesteld.
33. Een proces-verbaal doorzoeking PA [kenteken] d.d. 9 mei 2019 van Politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas − zakelijk weergegeven − van de betreffende opsporingsambtenaar:
De personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, kleur zwart en voorzien van het kenteken [kenteken] waarmee de twee verdachten naar de pleegplaats waren gekomen, werd even later aangetroffen en in beslag genomen.
Op 9 mei 2019 werd in de Volkswagen Golf, kleur zwart, voorzien van kenteken [kenteken] waarmee de twee verdachten naar de pleegplaats waren gekomen inbeslaggenomen:
- Een honkbalknuppel verpakking en honkbal op de achterbank achter de passagiersstoel.
Het is mij, verbalisant, ambtshalve bekend dat de verdachte [betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 1994, gebruik zou maken van deze personenauto.
(…)
Kennelijke verschrijvingen in het arrest:
In het op 26 oktober 2021 gewezen arrest zijn per abuis na te melden onjuistheden vermeld die als volgt worden verbeterd:
- op bladzijde 5, tweede alinea, eerste regel, van het arrest wordt "zijn horloge" verbeterd in "de klok";
- op bladzijde 11, laatste alinea, eerste twee regels, zijn de tijdstippen 23:22:10 en 23:22:11 aangehaald. Die tijdstippen worden verbeterd in respectievelijk 23:23:10 en 23:23:11.’
6. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het hof het volgende overwogen.
‘Bewijsoverweging ter zake van feit 2
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte en met voorbedachte raad, [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, zoals onder 2 is tenlastegelegd. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende daartoe relevante feiten en omstandigheden vast.
De zware mishandeling van [slachtoffer 1] in de garage aan de [a-straat]
In de avonduren van 23 april 2019 stonden [betrokkene 4] , [betrokkene 11] , [betrokkene 5] en [betrokkene 12] bij het garagebedrijf " [B] " aan de [a-straat 1] te Zoetermeer, welk garagebedrijf werd gedreven door [slachtoffer 1] en zijn zakenpartner [betrokkene 8] .
Omstreeks 20:45 uur zagen zij een zwarte Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] langs het bedrijf rijden. In de auto zaten twee jongens. De bijrijder was licht getint en de bestuurder was donker getint. Bij het voorbijrijden keken de jongens de garage in. Kort daarna reed de Volkswagen opnieuw voorbij. De Volkswagen stopte aan de rechterkant van een bij de ingang van het bedrijf geparkeerd staande witte Mercedes.
De bijrijder in de Volkswagen vroeg of " [slachtoffer 1] " er was. " [slachtoffer 1] ", te weten aangever [slachtoffer 1] , was op dat moment boven in de garage. De bestuurder van de Volkswagen begon na die vraag weer te rijden.
[slachtoffer 1] was naar hij op zijn horloge zag om 20:40 uur naar boven gelopen om zijn spullen te pakken omdat hij naar huis wilde gaan. Terwijl hij weer naar beneden liep, hoorde [slachtoffer 1] dat hij door iemand werd geroepen. [slachtoffer 1] dacht dat het er een klant voor hem was en liep naar de voorkant van de garage. Hij zag dat een zwartkleurige auto (het hof begrijpt: de eerder genoemde Volkswagen) naar voren reed. Het raam van de bijrijdersportier stond open. Op de bijrijdersstoel zat een jongen. De jongen vroeg hem: "Ben jij [slachtoffer 1] ?" Daarop antwoordde [slachtoffer 1] bevestigend. De jongen stapte uit en kwam meteen met een honkbalknuppel in zijn hand op [slachtoffer 1] af. Terwijl [slachtoffer 1] naar achteren liep, vroeg hij de jongen wat die aan het doen was en of hij gek was of zo. [slachtoffer 1] zag dat de jongen de honkbalknuppel met twee handen vasthad. De jongen haalde uit in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] kon de uithaal met de honkbalknuppel met zijn linker onderarm afweren. De jongen sloeg hem twee keer met kracht tegen zijn linker onderarm. [slachtoffer 1] viel al achteruit lopende in de openstaande kofferbak van de Mercedes die met zijn achterkant bij de ingang van de garage stond. De jongen bleef uithalen met de honkbalknuppel.
Vanuit de kofferbak zag [slachtoffer 1] nog een tweede jongen. Die stond achter de Mercedes op een afstand van ongeveer drie meter. Hij zag dat de arm van de tweede jongen in zijn richting wees. [slachtoffer 1] zag iets zwarts waar rook uitkwam en hij hoorde knallen. Hij zag dat de arm van de tweede man naar links wees, in de richting van de garage. [slachtoffer 1] hoorde nog meer knallen.
Ook (een aantal van) de andere bij de garage aanwezige al genoemde personen hebben de bijrijder meermalen met knuppel in de richting van [slachtoffer 1] zien slaan en gezien dat [slachtoffer 1] daarmee geraakt werd en hebben de tweede jongen die als bestuurder uitstapte uit de Volkswagen meermalen zien schieten in de richting van [slachtoffer 1] . Het hele gebeuren vond plaats binnen zeer korte tijd. Daarna stapten bedoelde jongens weer in de Volkswagen en reed de bestuurder weg.
Wie zijn de daders?
De verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij bij het incident betrokken is geweest; hij zou die avond ook niet op de plaats delict zijn geweest.
Op 24 april 2019, de dag na het incident, heeft [slachtoffer 1] tegenover de politie verklaard dat de politie de daders moest zoeken in de richting van de [familie van betrokkene 3] . De [familie van betrokkene 3] zou de [familie van slachtoffer 1] al jaren treiteren. De oudste zoon van [slachtoffer 1] had een relatie met de dochter van [betrokkene 3] . [slachtoffer 1] had tegen zijn zoon gezegd dat hij die relatie moest beëindigen.
Na onderzoek van de politie is de medeverdachte [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) in beeld gekomen. Na aanvankelijk elke betrokkenheid bij het onderhavige incident te hebben ontkend, heeft [betrokkene 3] op 17 augustus 2021 bij de raadsheer-commissaris als getuige in de zaak van de verdachte een (grotendeels) bekennende verklaring ter zake van zichzelf afgelegd, en hij heeft daarbij gesteld dat zijn mededader niet de verdachte zou zijn geweest. [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij op 23 april 2019 in het gezelschap van een niet nader door hem te duiden persoon genaamd "[verdachte]", in een boze toestand naar de garage was gereden. De aanleiding was de omstandigheid dat [slachtoffer 1] eerder die dag het zusje van [betrokkene 3] zou hebben mishandeld en dat [betrokkene 3] daar erg boos over was. [betrokkene 3] had een vuurwapen bij zich. [betrokkene 3] was de schutter en "[verdachte]" had de honkbalknuppel gebruikt, aldus [betrokkene 3] .
De verklaring van [betrokkene 3] dat een persoon genaamd [verdachte], niet zijnde de verdachte, degene met de honkbalknuppel zou zijn geweest, schuift het hof als niet geloofwaardig terzijde. Nog daargelaten dat [betrokkene 3] heeft geweigerd enig aanknopingspunt omtrent de personalia van deze "[verdachte]" te verstrekken, ook nadat hem was voorgehouden dat hij daardoor de verdachte − zijn vriend − zou kunnen vrijpleiten, strookt dit deel van zijn verklaring niet met na te melden, aan het onderzoek ontleende, feiten en omstandigheden. Die feiten en omstandigheden, die de verdachte als mededader in beeld brengen, hebben (onder andere) betrekking op de herkenning door [slachtoffer 1] van de verdachte op een foto, op de historische verkeersgegevens van de aan [betrokkene 3] en de verdachte toebehorende telefoonnummers en op (onder meer) de verklaring van getuige [betrokkene 15] , een en ander in onderling verband en samenhang bezien.
De herkenning van de verdachte door [slachtoffer 1]
Omtrent het signalement van de daders heeft [slachtoffer 1] op 24 april 2019 tegenover de politie verklaard dat de jongen met de honkbalknuppel licht getint was en geen gezichtsbeharing had. De man was in het zwart gekleed. [slachtoffer 1] had de jongen nooit eerder gezien.
Op 29 april 2019 is [slachtoffer 1] opnieuw door de politie gehoord. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hijzelf en zijn familie op zoek waren gegaan naar de (namen van) de daders. Zijn dochter had op de Instagramsite van de vader van de [familie van betrokkene 3] een foto van Ali B. gevonden die daarop samen met twee jongens staat afgebeeld. [slachtoffer 1] herkende een van de jongens die naast Ali B. op de foto stond afgebeeld als degene die hem op 23 april 2019 met een honkbalknuppel had geslagen. Zijn dochter had hem verteld dat die jongen " [verdachte] " wordt genoemd. Naast deze " [verdachte] " stond een zoon van de [familie van betrokkene 3] , zo wist de dochter van [slachtoffer 1] .
Vervolgens is de foto via de e-mail onder de medewerkers van Politie Eenheid Den Haag verspreid. Op 30 april 2019 herkende verbalisant [verbalisant 1] de personen op de bewuste foto direct als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1998, en [betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 1994. [verbalisant 1] herkende de verdachte aan de vorm van zijn gezicht, de vorm en stand van zijn ogen, de vorm en positie van zijn neus, zijn haarlijn en huidskleur. Volgens [verbalisant 1] betrof het een wat oudere foto. Over de identiteit van de personen op de foto was hem geen informatie verstrekt.
Op 29 april 2019 kreeg verbalisant [verbalisant 2] de bewuste foto te zien. Daarop herkende hij direct de verdachte en [betrokkene 3] . Hij herkende de verdachte aan de vorm van zijn gezicht, de vorm van zijn neus, zijn haarlijn en huidskleur. Over de identiteit van de personen op de foto was hem door anderen geen informatie verstrekt.
Het hof concludeert op grond hiervan dat de foto, die weliswaar gedateerd is, ook voor de aangever kennelijk voldoende aanknopingspunten bood om daarop de verdachte te kunnen herkennen en wel als de jongen die hem met de honkbalknuppel had geslagen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2021 erkend dat hij naast Ali B. op de bewuste foto staat; hij is de middelste jongen op de foto.
[betrokkene 3] heeft als getuige bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij op de bewuste foto staat en dat hij daarop samen met de verdachte staat afgebeeld.
Oordeel van het hof omtrent de betrouwbaarheid van de herkenning
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de herkenning door [slachtoffer 1] van de verdachte op de foto als degene die hem met de honkbalknuppel heeft geslagen, voldoende betrouwbaar is.
Bij dit oordeel betrekt het hof allereerst de omstandigheid dat [slachtoffer 1] op de bewuste avond, toen hij zich in zijn garage bevond en de verdachte zich aandiende, in eerste instantie in de veronderstelling was dat hij met een klant te maken had. Op dat moment was er dus (nog) geen sprake van een stressvolle situatie die onder omstandigheden aan een betrouwbare waarneming in de weg kan staan. De verdachte had hem door het openstaande raam van het bijrijdersportier gevraagd of hij " [slachtoffer 1] " was en daarbij klaarblijkelijk ook al de aandacht van [betrokkene 3] op zich gevestigd.
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de hiervoor vermelde wijze waarop [slachtoffer 1] bij de verdachte 'is uitgekomen', die uitkomst van de herkenning op zichzelf niet onbetrouwbaar maakt.
Voorts stelt het hof uit eigen waarneming van de bewuste foto vast dat de verdachte op die foto geen gezichtsbeharing heeft en licht getint is. Dat laatste blijkt ook uit de foto van de verdachte die zich in het dossier bevindt en dateert van 14 mei 2019. In zoverre voldoet de door aangever 'als de jongen met de honkbalknuppel' op de foto aangewezen persoon aan het signalement dat de aangever direct na de gebeurtenis aan de politie opgaf.
Het hof vermeldt in dit verband nog dat geen van de door de andere getuigen opgegeven signalementen van 'de jongen met de honkbalknuppel' nadrukkelijk in een andere richting wijst; de verdachte past bovendien binnen die aan de politie opgegeven signalementen, waaronder het signalement dat bedoelde jongen van Marokkaanse komaf zou zijn, zoals verklaard door [betrokkene 11] en [betrokkene 5] .
Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de herkenning van de verdachte op de foto door aangever als de jongen met de honkbalknuppel voldoende betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
Andere feiten en omstandigheden die duiden op betrokkenheid van de verdachte bij het incident
In aanvulling op en ter ondersteuning van de herkenning van de verdachte door [slachtoffer 1] acht het hof de navolgende historische verkeersgegevens van de aan [betrokkene 3] en de verdachte toebehorende telefoonnummers en de verklaring van getuige [betrokkene 15] van belang voor het bewijs van betrokkenheid van de verdachte bij feit 2.
Op 23 april 2019 omstreeks 20:54 uur werd verbalisant [verbalisant 3] door de centrale meldkamer Eenheid Den Haag naar de [a-straat 1] te Zoetermeer gestuurd omdat daar een schietincident zou hebben plaatsgevonden. Om 20:55:56 uur belde de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna: het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2]) met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1]). Het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] was in gebruik bij medeverdachte [betrokkene 3] . Het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] was in gebruik bij getuige [betrokkene 1] . Op het moment van bellen straalde de mobiele telefoon van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2], de zendmast gevestigd aan de Lijnbaan 311 te Zoetermeer aan. De Lijnbaan 311 is in de directe omgeving van de Da Sangalloruimte/Ruimtebaan.
Omstreeks 21:00 uur zag de getuige [betrokkene 15] (hierna: [betrokkene 15] ) vanaf zijn balkon een zwarte Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] het parkeerterrein oprijden. Het parkeerterrein ligt aan de straat Da Sangalloruimte te Zoetermeer. Het viel [betrokkene 15] op dat de auto aardig hard reed. [betrokkene 15] keek over de rand van zijn balkon en zag meteen twee jongens uit de auto stappen. Ze keken schichtig om zich heen. Omdat [betrokkene 15] het gedrag van de jongens vreemd vond, keek hij ze na. De jongens renden vanaf het parkeerterrein in de richting van het schooltje. De jongens liepen redelijk dicht langs het balkon van [betrokkene 15] . Hij zag dat een van de jongens een honkbalknuppel onder zijn arm droeg. De jongen droeg hem zo, dat het leek alsof hij die honkbalknuppel wilde verstoppen. Een van de jongens bukte bij het rechter hekje bij de schooltuin. Er zijn daar bosjes. Vervolgens liepen de jongens richting de Albert Heijn. Daarvoor moesten ze een grasveldje schuin oversteken. Een van de jongens gooide de honkbalknuppel weg. [betrokkene 15] zag dat de honkbalknuppel door de lucht vloog en op de bosjes bij dat grasveldje terechtkwam. Dit waren de bosjes links van de schooltuintjes. Omdat het [betrokkene 15] allemaal nogal verdacht voorkwam, belde hij nummer 112.
Het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] bij [betrokkene 3] in gebruik straalde achtereenvolgens tussen 21:07:06 uur en 21:21:56 uur de zendmasten op/bij de Kalverweide 87-117 te Zoetermeer, de Lijnbaan 311 te Zoetermeer en de Papeweg 2-4 te Zoeterwoude aan. De mobiele telefoon met het telefoonnummer van [betrokkene 3] had zich dus tussen de tijdstippen 21:07:06 uur en 21:21:56 uur van de directe omgeving van Da Sangalloruimte in de richting van Zoeterwoude verplaatst. Om 21:09:49 uur belde de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] opnieuw met de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] in gebruik bij eerdergenoemde [betrokkene 1] .
Naar aanleiding van de 112-melding van [betrokkene 15] werden verbalisant [verbalisant 4] en zijn collega's omstreeks 21:15 uur gestuurd naar de Da Sangalloruimte te Zoetermeer, een zijstraat van de Ruimtebaan. De politie trof in een heg een honkbalknuppel aan, waarna die door de technische recherche in beslag werd genomen. Met behulp van een speurhond vond de politie in de bosschage ook nog een vuurwapen dat in een werkhandschoen was gestopt. Ook dat wapen werd in beslag genomen, evenals de Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] , die eveneens daar in de buurt werd aangetroffen.
Om 21:15:34 uur ontving de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna: het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3]) een sms-bericht van de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1]. Het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3] was in gebruik van de verdachte. Op dat moment straalde deze mobiele telefoon een zendmast aan het Strand 1 te Zoetermeer aan. Die zendmast ligt in de omgeving tussen de zendmasten Kalverwijde en Lijnbaan te Zoetermeer enerzijds en de zendmast Papeweg te Zoeterwoude anderzijds, en dus in de omgeving van de route die de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] in gebruik bij [betrokkene 3] heeft afgelegd tussen 21:07:06 uur en 21:21:56 uur. De gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1], in gebruik bij [betrokkene 1] , bevond zich op dat moment binnen het zendmastbereik van de zendmast aan de Europaweg te Zoetermeer.
Uit een analyse van de historische verkeersgegevens van het aan de verdachte toebehorende telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3] bleek dat er op 23 april 2019 tussen 19:57:59 uur en 21:15:34 uur geen telefonische contacten hadden plaatsgevonden. Het om 21:15:34 uur binnengekomen sms-bericht was volgens de extra gegevens uit de mobiele telefoon eerder al verzonden, om 20:03 uur. Het betrof een sms-bericht van de provider over een gemiste oproep.
Met betrekking tot de gemiste oproep van 23 april 2019 te 20:03 uur en het binnenkomende sms-bericht op 21:15:34 uur is nader onderzoek ingesteld. Gezien de bevindingen van bovengenoemd onderzoek bestond sterk het vermoeden dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3], in gebruik bij verdachte, na 19:58 uur de Simkaart uit zijn telefoon had gehaald.
Uit de getapte telefoongesprekken volgde dat [betrokkene 3] door vrienden en kennissen ook wel " [betrokkene 3] " wordt genoemd. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 december 2019 bevestigd dat [betrokkene 3] ook wel " [betrokkene 3] " wordt genoemd. In de telefoon van de verdachte stonden voorts het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] toebehorende aan [betrokkene 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer 6] (hierna: het telefoonnummer eindigend op 9667) opgeslagen. Laatstgenoemd telefoonnummer was in gebruik bij [betrokkene 2] , die door zijn vrienden ook wel " [betrokkene 2] " of " [betrokkene 2] " wordt genoemd. In de telefoon van [betrokkene 3] staat het nummer van [betrokkene 1] niet opgeslagen. [betrokkene 1] is geen bekende van [betrokkene 3] .
[betrokkene 3] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij na het incident door de hem geduide "[verdachte]" in Den Haag was afgezet. Dat [betrokkene 3] diezelfde avond op enig moment in Den Haag was, vindt steun in de omstandigheid dat zijn mobiele telefoon omstreeks 22:11 uur de zendmast aan de Ripperdastraat te Den Haag aanstraalde. Die zendmast ligt hemelsbreed op een afstand van 300 meter van de [b-straat] te Den Haag, waar de gebruiker van de mobiele telefoon van de verdachte zich omstreeks 22:10 uur bevond.
Op 23 april 2019 om 22:05:03 uur stuurde [betrokkene 2] een WhatsApp bericht naar de verdachte met de tekst: "Die gepanserde politie busje plakt hem door de wijk". De verdachte antwoordde: "Sehh sehh we waren al weg". Vervolgens vraagt de verdachte in de WhatsApp groep: "Kan iemand ons ophalen [A] ".
Tussen 23:22:10 uur en 23.25:05 uur vond tussen de verdachte en [betrokkene 2] het volgende WhatsAppgesprek plaats:1.
Outgoing; 23:22:10; from: [telefoonnummer 3] : Zijn ze dr nog
Outgoing; 23:22:11; from: [telefoonnummer 3] : of al weg
Incoming; 23:23:16; from: [betrokkene 2] : al weg
Incoming; 23:23:19; from: [betrokkene 2] : waar ben je
Outgoing; 23:23:24; from: [telefoonnummer 3] : Ben den haag
Outgoing; 23:23:25; from: [telefoonnummer 3] : [A]
Outgoing; 23:23:29; from: [telefoonnummer 3] : Die theehuis
Incoming; 23:23:42; from: [betrokkene 2] : sehh met wie ben je
Outgoing; 23:24:06; from: [telefoonnummer 3] : Met [betrokkene 3]
Incoming; 23:24:06; from: [betrokkene 2] : kom je halen met ma pangma
Outgoing; 23:25:05; from: [telefoonnummer 3] : deelt locatie
Tot zover de relevante historische gegevens van het telefoonverkeer.
Voorts volgt uit het dossier dat [betrokkene 2] , de verdachte en [betrokkene 3] later op de avond ophaalde bij theehuis " [A] " in een rode Honda. Hij zette hen af in de wijk Noordhove in Zoetermeer. De getuige [betrokkene 15] heeft nog verklaard dat hij van 23 op 24 april 2019 omstreeks middernacht op de Sullivanlijn te Zoetermeer een rode auto zag stoppen tussen de gymzaal en de school. Er stapten twee jongens uit de auto. De jongens waren in het zwart gekleed. [betrokkene 15] zag dat ze via het basketbalveldje achter de bosschages richting de school liepen. Ze konden vanaf daar het fietspad inkijken. Dat fietspad leidt naar het parkeerterrein waar de Volkswagen Golf geparkeerd stond. De Volkswagen stond daar niet meer, omdat de politie die in beslag had genomen. Zodra de jongens de nog aanwezige politieagenten zagen, renden zij weg in de richting van de Lijnbaan voor het gymzaaltje langs. De rode auto was niet blijven wachten.
Oordeel van het hof
Uit de hiervoor weergegeven historische verkeersgegevens van de genoemde telefoonnummers in samenhang met de waarnemingen van getuige [betrokkene 15] leidt het hof achtereenvolgens het navolgende af.
Op 23 april 2019 omstreeks 20:54 uur komt de melding binnen dat er, naar het hof begrijpt, zeer kort daarvoor een schietincident heeft plaatsgevonden bij de garage van [slachtoffer 1] aan de [a-straat 1] te Zoetermeer. Zeer kort na het incident omstreeks 20:55 uur belt de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2], in gebruik bij [betrokkene 3] , met het telefoonnummer van [betrokkene 1] . Verdachtes sim-kaart is dan al uit de telefoon gehaald die bij de verdachte in gebruik is. Op dat moment wordt de zendmast aan de Lijnbaan 311 te Zoetermeer aangestraald, in de buurt van getuige [betrokkene 15] , die omstreeks 21:00 uur ziet dat de Volkswagen Golf in gebruik bij de medeverdachte [betrokkene 3] door laatstgenoemde wordt geparkeerd op het parkeerterrein aan de Da Sangalloruimte te Zoetermeer, in de buurt waar later door de politie de honkbalknuppel en het vuurwapen worden aangetroffen. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] dat in gebruik is bij [betrokkene 3] volgt dat zijn mobiele telefoon zich omstreeks diezelfde tijd tussen 21:07:06 uur en 21:21:26 uur verplaatst van de Da Sangalloruimte naar Zoeterwoude.
Omstreeks 21:09 uur belt de gebruiker van het telefoonnummer toebehorende aan [betrokkene 3] opnieuw met de telefoon in gebruik bij [betrokkene 1] . Omstreeks 21:15 uur ontvangt de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3], dat aan de verdachte toebehoort, een eerder op 20:03 uur verzonden sms-bericht van [betrokkene 1] , waarbij een zendmast wordt aangestraald die tussen Da Sangalloruimte te Zoetermeer en de Papeweg te Zoeterwoude ligt. De verdachte en [betrokkene 3] bevinden zich rond 22:00 uur ook volgens de verdachte in Den Haag. De verdachte ontvangt iets later, om 22:05 uur, een bericht van [betrokkene 2] dat de politie nog in de buurt is, waarop de verdachte antwoordt: "we waren al weg". Om 23:22 uur stuurt de verdachte een WhatsApp bericht aan [betrokkene 2] met de vraag of "ze dr nog zijn". Nadat [betrokkene 2] heeft geantwoord dat ze al weg zijn, vraagt de verdachte of hij hem en [betrokkene 3] kan komen halen. Ze zijn in theehuis " [A] " in Den Haag. [betrokkene 2] haalt hen vervolgens op en zet hen af in Zoetermeer, aldus ook de verdachte. Het hof stelt vast dat dit in de buurt moet zijn geweest van het parkeerterrein aan de Da Sangalloruimte, waar [betrokkene 3] eerder die avond de Volkswagen Golf en zij de bij het incident gebruikte wapens heeft achtergelaten.
Het hof komt tot een conclusie. Bij die conclusie betrekt het hof in het bijzonder en meer omstandig verwoord mede het feit dat omstreeks 20:55 uur en 21:09 uur het telefoonnummer in gebruik bij [betrokkene 3] contact heeft gelegd met het telefoonnummer van [betrokkene 1] . Dit acht het hof mede doorslaggevend nu [betrokkene 3] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard [betrokkene 1] niet te kennen terwijl de verdachte ook naar eigen zeggen juist wel bevriend is met [betrokkene 1] en uit het politieonderzoek het sterke vermoeden was gerezen dat de verdachte ook in die tijdseenheid de Simkaart uit zijn telefoon had gehaald. Dit brengt het hof tot de slotsom dat de verdachte degene is geweest die vanuit de auto van [betrokkene 3] die de Volkswagen Golf bestuurde, met de telefoon van [betrokkene 3] naar zíjn vriend [betrokkene 1] heeft gebeld, waarmee vast staat dat de verdachte zich toen dus bij [betrokkene 3] heeft bevonden, en wel als bijrijder.
Op grond van hetgeen hierboven is vastgesteld, komt het hof tot de slotsom dat het in dat geval ook de verdachte moet zijn geweest die aanwezig was bij het incident aan de [a-straat] te Zoetermeer, die daar de honkbalknuppel heeft gebruikt in het gezelschap van [betrokkene 3] , dat zij daarna samen de wapens hebben gedumpt, de Volkswagen hebben achtergelaten, naar Den Haag zijn gekomen, daar later die avond door [betrokkene 2] weer zijn opgehaald en uiteindelijk zijn teruggebracht naar Zoetermeer.
Alibi van de verdachte
De verdachte heeft een alibi opgegeven. Hij heeft de avond van 23 april 2019 naar eigen zeggen tot 20:00 uur in een callcenter gewerkt, is vervolgens naar huis gegaan om te eten, waarna hij om 21:00 uur is gaan sporten met [betrokkene 1] bij Noord Aa, waar zij tot 22:00 uur samen hebben gesport. [betrokkene 1] heeft de verdachte vervolgens afgezet in Den Haag waar de verdachte iets is gaan eten en naar theehuis [A] is gegaan, waar hij [betrokkene 3] is tegengekomen, aldus de verdachte. [betrokkene 1] heeft in eerste instantie een hiermee sporende, de verdachte ontlastende, verklaring tegenover de politie afgelegd.
Het hof stelt vast dat uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [betrokkene 1] is gebleken dat diens mobiele telefoon tussen 19:00 uur en 23:59 uur geen enkele zendmast in de gemeente Den Haag heeft aangestraald, maar uitsluitend zendmasten in Zoetermeer. Het hof stelt voorts vast dat nadat [betrokkene 1] hiermee tijdens zijn politieverhoor op 6 augustus 2019 was geconfronteerd, hij op die eerdere verklaring is teruggekomen en heeft verklaard op de bewuste avond niet met de verdachte te hebben gesport en de hele avond thuis in Zoetermeer te zijn geweest.
De verklaring rond het alibi van de verdachte vindt derhalve geen steun (meer) in de verklaring van [betrokkene 1] . Ook overigens biedt het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting enig aanknopingspunt voor de juistheid van de verklaring van de verdachte ter zake hiervan. Het hof schuift de verklaring van verdachte rond het "alibi" dan ook als niet aannemelijk terzijde bij gebreke aan voldoende onderbouwing.
Samenvattend oordeel van het hof over het daderschap
Het hof acht op grond van de herkenning door [slachtoffer 1] , in onderlinge samenhang bezien met de overige vastgestelde feiten en omstandigheden zoals die hiervoor zijn uiteengezet, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 23 april 2019 met [betrokkene 3] betrokken is geweest bij het incident aan de [a-straat] te Zoetermeer.
Medeplegen en met voorbedachte raad
Ten laste is gelegd dat de verdachte en medeverdachte [betrokkene 3] , aangever [slachtoffer 1] tezamen en in vereniging en met voorbedachte raad zwaar hebben mishandeld. Ten aanzien hiervan overweegt het hof als volgt.
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen komen, dient bewezen te kunnen worden dat er tussen de verdachte en zijn medeverdachte sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het plegen van het tenlastegelegde delict.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachten rade" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het reeds genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich hiervan rekenschap te geven.
In dit verband gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden, zoals die uit het verhandelde ter terechtzitting volgen.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [betrokkene 3] volgt dat er tussen de [familie van slachtoffer 1] en de [familie van betrokkene 3] sprake is van een lang lopend conflict. Het dossier biedt aanwijzingen dat op 23 april 2019 omstreeks 16:50 uur onder anderen [slachtoffer 2] , de zus van [betrokkene 3] , in Zoetermeer was mishandeld door (de) familie (leden) (van) [slachtoffer 1] . Een broer van [slachtoffer 2] zou tegen haar hebben gezegd dat zij geen aangifte moest doen omdat zij het zelf wel zouden oplossen.
Uit de zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen, waaronder die van [betrokkene 3] en de op 23 april 2019 in de garage van [slachtoffer 1] aanwezigen derden, en uit eerdergenoemde historische verkeersgegevens van de telefoons van de verdachte en [betrokkene 3] , leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 23 april 2019 reed [betrokkene 3] in de avonduren samen met de verdachte naar de garage van [slachtoffer 1] , waar zij rond 20:45 uur arriveerden. [betrokkene 3] was op dat moment, en al langer die dag, erg boos over de mishandeling van zijn zus. Zij reden eerst langs de garage, waarbij zij tijdens het voorbijrijden naar de garage keken. In tweede instantie vroeg de verdachte vanuit zijn positie als bijrijder of " [slachtoffer 1] " aanwezig was. Toen iemand zei dat hij boven was, reden ze door, totdat iemand riep: "Ja, die is hier". [betrokkene 3] reed vervolgens weer richting de garage. [slachtoffer 1] was ondertussen richting de auto gelopen. Het raam van de bijrijdersportier was geopend. De verdachte vroeg daarop aan [slachtoffer 1] of hij [slachtoffer 1] was. De verdachte was gefocust op [slachtoffer 1] . Nadat [slachtoffer 1] die vraag bevestigend had beantwoord, sprong de verdachte uit de auto, pakte hij een knuppel bij zijn stoel vandaan en begon hij direct met die knuppel op [slachtoffer 1] in te slaan. Toen de verdachte uit de auto stapte met de honkbalknuppel, is ook [betrokkene 3] (vrijwel) direct uit de auto gestapt. Tussen [betrokkene 3] en de verdachte is toen geen overleg gevoerd, zij hebben niet met elkaar gesproken, ook niet gedurende het incident. [betrokkene 3] heeft zijn vuurwapen op [slachtoffer 1] gericht en meermalen in zijn richting geschoten. Uit de verklaringen van de getuigen volgt dat hij het wapen ook op hén had gericht, met de bedoeling, zo hebben getuigen verklaard, om de verdachte, die [slachtoffer 1] sloeg, zijn gang te kunnen laten gaan. Vervolgens zijn de verdachte en [betrokkene 3] terug naar de auto gerend en weggereden naar een wijk in Zoetermeer. De auto hebben zij op een parkeerterrein achtergelaten en de bij de mishandeling gebruikte honkbalknuppel en het vuurwapen hebben zij in/onder de bosjes gegooid. Omstreeks 22:00 uur waren zij samen in een theehuis in Den Haag waar zij omstreeks middernacht door een bekende zijn opgehaald en afgezet in de buurt van de plek waar zij eerder die avond de auto hadden geparkeerd.
In de door [betrokkene 3] bestuurde auto, die nog diezelfde dag door de politie in beslag was genomen, trof de politie op de achterbank een lege verpakking van een honkbalknuppel aan, met daarin, nog in het plastic een honkbal.
Voorgaande feiten en omstandigheden, ook naar hun uiterlijke verschijningsvorm, brengen het hof tot het oordeel dat de verdachte en [betrokkene 3] zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het reeds genomen besluit en niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat zij uitvoering hebben gegeven aan het kennelijk tevoren onderling afgesproken plan om [slachtoffer 1] met een honkbal knuppel zwaar te mishandelen. Met name het feit dat de verdachte en [betrokkene 3] , nadat [betrokkene 3] had vernomen dat zijn zus was mishandeld door leden van de [familie van slachtoffer 1] , langs de garage zijn gereden om die plaats aldus 'af te leggen' en vervolgens uitdrukkelijk te vragen naar [slachtoffer 1] , dat de honkbalknuppel niet nog op de achterbank lag maar zich binnen handbereik van de verdachte bevond toen deze uitstapte, en het feit dat de verdachte direct en zonder enige vorm van overleg met [betrokkene 3] , doelbewust op de hem onbekende [slachtoffer 1] insloeg, op de wijze zoals die uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden opgemaakt, acht het hof van voldoende gewicht om de voorbedachte raad bewezen te verklaren. Gelet op het hiervoor aangeduide verloop, waaronder het 'afleggen' van de [a-straat 1] te Zoetermeer leidt het hof af dat de verdachte en Ahsraf aldus de gelegenheid hebben gehad over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Contra-indicaties zijn het hof niet gebleken. De handelwijze van de verdachte en [betrokkene 3] voorafgaand, tijdens, en na het delict, wijzen er eveneens op dat de verdachte en zijn medeverdachte zodanig nauw en bewust hebben samengewerkt dat zij dit feit "in vereniging" hebben begaan.
Het hof is dan ook van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard op de wijze als hieronder is vermeld.’
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2021 houdt onder meer het volgende in:
‘De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- (…)
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door het hof te nemen beslissing.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
U vraagt mij of ik op 23 april 2019 in de middag of het begin van de avond ben gebeld door [betrokkene 3] . Ik was die dag aan het werk in een callcenter. Het zou best kunnen dat ik heb opgehangen, omdat ik met een klant aan het bellen was. U zegt mij dat ik alleen moet zeggen wat ik weet, en niet wat ik denk dat ik weet, of dat het zou kunnen, of niet. U vraagt mij nogmaals of [betrokkene 3] mij heeft gebeld. Het is lang geleden. Het zou best kunnen dat hij mij heeft gebeld. Dat doet hij wel vaker. Eerlijk gezegd weet ik het niet meer.
[betrokkene 1] is een vriend van mij. Hij heeft mij die dag geprobeerd te bellen. [betrokkene 1] en ik zouden die avond gaan sporten. We waren niet van plan om te gaan sporten bij Basic Fit, maar bij Noord Aa aan de rand van Zoetermeer. Volgens mij heb ik, terwijl ik aan het werk was, een WhatsApp-bericht gestuurd of iemand naar Basic Fit zou gaan. Ik ben die avond in ieder geval gaan sporten. Ik weet niet meer van hoe laat tot hoe laat. Soms trainen we een uur intensief, soms zijn we een beetje aan het kloten.
U houdt mij voor dat ik op 11 juli 2019 tegenover de politie heb verklaard dat ik op 23 april 2019 tot een uur of acht in de avond heb gewerkt, daarna naar mijn moeder in [plaats] ben gegaan om te eten en vervolgens van 21.00 uur tot 22.00 uur met [betrokkene 1] ben gaan sporten. U houdt mij voor dat ik ter terechtzitting in eerste aanleg heb verklaard dat [betrokkene 1] en ik na het sporten naar Den Haag zijn gereden om ergens te gaan eten. U zegt mij dat ik heb verklaard dat het ook zo kan zijn geweest dat hij mij alleen in Den Haag heeft afgezet of dat hij mij heeft afgezet bij Noord Aa. U vraagt mij om een reactie. Het kan best zijn dat ik dat heb verklaard. Dat is wat ik mij op dat moment herinnerde. Het kan ook best anders zijn gegaan.
U zegt mij dat de politie [betrokkene 1] op 6 augustus 2019 heeft gehoord. U houdt mij voor dat hij in eerste instantie mijn lezing heeft bevestigd. Nadat hij echter was geconfronteerd met telefoongegevens, heeft hij verklaard dat hij die avond niet met mij was gaan sporten en ook niet met mij naar Den Haag was gegaan. Volgens zijn verklaring zou hij die avond thuis in Zoetermeer zijn geweest. U vraagt mij om een reactie. Dat zijn telefoon alleen een zendmast in Zoetermeer heeft aangestraald, betekent niet dat hij niet in Den Haag is geweest. Hij kan overal zijn geweest. Een zendmast wordt immers alleen aangestraald als je iemand belt of wanneer je gebeld wordt. U benadrukt dat [betrokkene 1] heeft ontkend die avond in mijn gezelschap te zijn geweest. Mogelijk heeft hij eieren voor zijn geld gekozen, omdat hij bang was te worden gepakt. Aan het eind van zijn verklaring zegt hij dat hij het niet meer weet en dat het was wat wij altijd deden. Je kunt die verklaring opvatten zoals je wilt.
U zegt mij dat de dochter van aangever [slachtoffer 1] op Instagram van de vader van de medeverdachte [betrokkene 3] een foto heeft gevonden. Op die foto staat Ali B in het gezelschap van twee jongens. U houdt mij voor dat [slachtoffer 1] mij op die foto heeft herkend als degene die hem op 23 april 2019 met een honkbalknuppel heeft geslagen. Hij zou mij hebben herkend aan mijn gezicht. U vraagt mij om een reactie. Ik sta inderdaad op de foto met Ali B. Ik ben de middelste jongen op de foto. Ik sta naast Ali B. U houdt mij voor dat de dochter van [slachtoffer 1] hem had verteld dat zij de jongen naast Ali B kent onder de haam ' [verdachte] '. Volgens haar stond naast die jongen een zoon van de [familie van betrokkene 3] .
U zegt mij dat u een aantal dingen opvalt. Zo kun je denken dat vanwege de verklaring die [betrokkene 1] bij de politie heeft afgelegd, mijn verklaring over wat ik die dag heb gedaan op losse schroeven is komen te staan. Bovendien zijn er nog telefoongegevens die voor mij mogelijk belastend zijn. In dit verband wijst u op hetgeen op bladzijde 328 van het dossier is gerelateerd. Daar staat dat de politie het sterke vermoeden heeft dat ik op 23 april 2019 na 19.58 uur de Simkaart uit mijn telefoon heb gehaald. Dit vermoeden wordt volgens de politie versterkt doordat om 21.15 uur een sms-bericht binnenkomt over een gemiste oproep van 20.03 uur. U vraagt mij om een reactie. Ik heb nooit de Simkaart uit mijn telefoon gehaald.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik na het sporten in Den Haag iets ben gaan eten. U merkt op dat uit het dossier volgt dat ik al eerder die avond had gegeten, namelijk bij mijn moeder thuis. Ik sport heel intensief. Om die reden eet ik de hele dag door.
Ik ben die avond met [betrokkene 1] in Den Haag geweest. Omdat [betrokkene 1] mij in Den Haag had afgezet, had ik geen vervoer terug. Om die reden ben ik met [betrokkene 2] teruggegaan. De bijnamen van [betrokkene 11] zijn ' [betrokkene 2] ' en ’ [betrokkene 2] '.
U houdt mij voor dat [betrokkene 11] aan mij op 23 april 2019 te 22.05.03 uur een WhatsApp bericht heeft verzonden, inhoudende: "Die gepanserde politie busje plakt hem door de wijk". Daarop heb ik op 23.22.25 uur geantwoord: "Sehh sehh we waren al weg". U vraagt mij waarom ik zeg 'we' waren al weg. Ik was op dat tijdstip samen met [betrokkene 1] . Daarom heb ik waarschijnlijk 'we' gezegd. Het enige wat hij zegt is: de politie rijdt door de wijk. Ik heb daarop gezegd dat wij al weg waren en dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Wij waarschuwen elkaar altijd voor de politie. U houdt mij voor dat ik om 23.23.10 uur vraag of 'ze er nog zijn'. Vervolgens of 'ze al weg zijn'. U vraagt mij om een reactie. Ik wilde inderdaad weten of de politie nog in de wijk was. Ik zat samen met [betrokkene 3] in theehuis [A] in Den Haag. [betrokkene 3] was in paniek over iets wat er was gebeurd. Ik heb [betrokkene 11] toen gevraagd of de politie nog in de wijk was. Ik deed dat omdat [betrokkene 3] mij dat vroeg te doen. [betrokkene 11] heeft [betrokkene 3] en mij opgehaald in Den Haag en naar Zoetermeer gebracht.
U houdt mij de verklaringen van de getuige [betrokkene 15] voor. U zegt mij dat hij de politie heeft geïnformeerd over de plek waar het vuurwapen en de honkbalknuppel waren gedropt. Later die avond, omstreeks 23.45 of 24.00 uur, heeft [betrokkene 15] opnieuw contact opgenomen met de politie. Hij had namelijk het vermoeden dezelfde mensen te zien die hij eerder die avond had gezien. Hij heeft verklaard dat hij twee mannen uit een auto heeft zien stappen. Die auto zou volgens [betrokkene 2] de auto van een van zijn ouders kunnen zijn. U vraagt mij om een reactie. Het kan best de auto van een van de ouders van [betrokkene 11] zijn. Ik ben samen met [betrokkene 3] uit de auto gestapt. [betrokkene 3] heeft mij alleen verteld dat er in Zoetermeer iets was voorgevallen. Hij heeft mij niet verteld wat dat was. Ik heb hem wel gevraagd mij te vertellen wat er precies was gebeurd. Hij heeft er echter niets over gezegd op dat moment. Ik heb de link met de politie gelegd, omdat ik zag dat [betrokkene 3] in paniek was.
Ik ben in ieder geval niet bij het gebeuren aanwezig geweest. Ik was namelijk aan het sporten in de omgeving van Noord Aa. Mijn raadsman zal het hof uitleggen hoe het zit met de zendmastgegevens.
De verdachte legt op vragen van de jongste raadsheer een verklaring af als volgt:
U vraagt mij of ik [verdachte] ken. [betrokkene 3] heeft die naam wel eens genoemd. Ik ken hem persoonlijk niet. Ik weet niet waar hij woont of wat zijn achternaam is. Het is niet mijn werk om de dader op te sporen. Als [betrokkene 3] niet tegen het hof wil zeggen wie [verdachte] is, waarom zou hij dat dan wel tegen mij zeggen? Ik ben een vriend van [betrokkene 3] .
De raadsman krijgt de gelegenheid een aantal opmerkingen te maken. In dit verband brengt de raadsman het volgende naar voren:
De verdediging wenst stukken uit een cursus van het NFI met de titel: "Hoe wordt de locatie bepaald?" aan het gerechtshof over te leggen. Tijdens die cursus is aan de orde gesteld dat het aanstralen van een enkele zendmast niet betekent dat iemand daarbij in de buurt is geweest. In de praktijk wordt nogal makkelijk aangenomen dat dat wel het geval is. Ik meen tijdens die cursus te hebben begrepen dat de rechterlijke macht daarover zou worden geïnformeerd.
Tijdens de ondervraging van de medeverdachte [betrokkene 3] merkte de oudste raadsheer op dat zij hem had horen zeggen dat hij op 23 april 2019 samen met [verdachte] was. Ik vraag me af of de oudste raadsheer dat echt heeft gehoord of dat zij zich heeft vergist. Indien zij met enige zekerheid durft te zeggen dat zij [betrokkene 3] heeft horen zeggen dat hij met [verdachte] was, kijkt het hof mogelijk toch anders naar de zaak.
Naar aanleiding van de opmerking van de raadsman deelt de oudste raadsheer mede dat zij heeft herhaald wat zij [betrokkene 3] had horen zeggen, omdat zij zeker wilde weten of zij het goed had gehoord. De oudste raadsheer deelt voorts mee dat zij de overige leden van het hof en de griffier desgevraagd heeft horen zeggen dat zij dit zojuist niet op zitting gehoord hebben.
De raadsman deelt mede dat hij uit de mededeling van de oudste raadsheer afleidt dat zij zich heeft vergist.
De raadsman legt de stukken omtrent historische verkeersgegevens aan het gerechtshof over.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnota.’
8. De ter terechtzitting in hoger beroep overlegde pleitnota houdt onder meer het volgende in:
‘De rechtbank heeft cliënt (…) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar. Daarbij heeft de rechtbank bewezenverklaard dat cliënt zich schuldig zou hebben gemaakt aan een poging doodslag in vereniging en een zware mishandeling in vereniging. Cliënt is van mening dat hij ten onrechte is veroordeeld en dat de rechtbank slechts op basis van aannames tot de bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten is gekomen. Cliënt ontkent op de plaats delict aanwezig te zijn geweest en ontkent derhalve ook dat hij aldaar met een honkbalknuppel zou hebben geslagen. Ik zal hierna uitvoerig ingaan op de gebreken in de aannames van de rechtbank en zal daarnaast bepleiten om welke redenen de in de tenlastelegging genoemde gedragingen geen poging moord dan wel doodslag kunnen opleveren. Ik zal daarbij gebruik maken van hetgeen reeds in eerste aanleg is bepleit en daar telkens op aanvullen om welke redenen de rechtbank tot een onjuiste conclusie is gekomen.
Aanwezigheid plaats delict?
Herkenning op basis van foto
Uit het procesdossier blijkt dat twee personen op 23 april 2019 rond 20.45 uur de heer [slachtoffer 1] hebben opgezocht bij diens autoschadeherstelbedrijf aan de [a-straat 1] te Zoetermeer. [slachtoffer 1] is daar door één van die personen geslagen met een honkbalknuppel en de andere persoon heeft geschoten met een vuurwapen. [verdachte] zou volgens aangever degene zijn geweest die hem heeft geslagen met de honkbalknuppel. Hij heeft hem achteraf herkend op een foto van Instagram.
Aangever [slachtoffer 1] verklaart in zijn derde verklaring op 29 april 2019 (p. 49 ev) dat hij via zijn dochter een foto te zien heeft gekregen die op het Instagramaccount van de vader van medeverdachte [betrokkene 3] was gepost. Hij herkent de jongen die op die foto (p. 51) naast Ali B. te zien is als degene die hem met de honkbalknuppel geslagen heeft. [verdachte] ontkent niet dat hij degene is die op de foto naast Ali B. te zien is. Daar wil hij echter wel meteen bij opmerken dat die foto op het moment dat hij werd aangehouden al ongeveer vijf jaar oud was. De [verdachte] die op de foto te zien is was destijds nog een puber, was vrij iel en had nog geen gezichtsbeharing. In de daaropvolgende jaren heeft [verdachte] zich ontwikkeld tot een jongeman die wat breder van postuur is geworden en altijd minimaal een stoppelbaardje droeg. Opvallend is dat [slachtoffer 1] [verdachte] kennelijk niet heeft herkend op de foto die te zien is op pagina 52 van het dossier. Op die foto is hij te zien met zijn broertje en enkele andere jongens in dezelfde leeftijdscategorie en van dezelfde afkomst, althans jongens met een soortgelijk voorkomen.
Wat de herkenning betreft kan voorts nog worden opgemerkt dat niet duidelijk is geworden hoeveel foto’s de dochter van [slachtoffer 1] aan haar vader getoond heeft. Zijn dat slechts deze foto’s of zijn dat bijvoorbeeld 100 foto’s geweest? De dochter van aangever kent [verdachte] en weet kennelijk ook dat hij omgaat met medeverdachte [betrokkene 3] . Dat maakt dat er vrij eenvoudig zeer gericht gezocht kan zijn. Bij het aantreffen van een foto van [verdachte] en [betrokkene 3] kan zij daar een screenshot van hebben gemaakt en die vervolgens aan haar vader hebben getoond. We weten niet wat zij daarbij gezegd heeft. Heeft zij bijvoorbeeld gesuggereerd dat [verdachte] heel goed degene kan zijn geweest die haar vader met de knuppel zou hebben geslagen? Het blijft maar zeer de vraag of [slachtoffer 1] [verdachte] ook zou hebben aangewezen wanneer een foto van [verdachte] en bijvoorbeeld negen andere personen van dezelfde leeftijd en afkomst zouden worden getoond door de politie. Op die manier zou een herkenning veel betrouwbaarder zijn. Dat is echter niet gebeurd en een dergelijk aanvullend onderzoek zou later ook geen enkele waarde meer hebben doordat [slachtoffer 1] al door de handelwijze van zijn dochter is beïnvloed.
Er zijn nog meer redenen om te twijfelen aan de vermeende herkenning door [slachtoffer 1] . In zijn tweede verklaring geeft hij (op pagina 42) aan dat naar zijn inschatting tussen het moment van uitstappen van de daders en het moment van wegrennen slechts een halve minuut zat. In die verklaring geeft hij op verschillende momenten aan dat hij het zich niet goed kan herinneren, dit terwijl het verhoor de ochtend na het voorval is afgenomen. Hij blijkt er daarnaast bijvoorbeeld wat betreft het aantal knallen en het uiterlijk van de honkbalknuppel ook naast te zitten. Hij benoemt 6 of 7 knallen, terwijl duidelijk is geworden dat er maximaal vier keer geschoten is. Daarnaast is gebleken dat de honkbalknuppel van hout was en ook houtkleurig was en geeft [slachtoffer 1] aan dat hij niet weet van welk materiaal de knuppel was, maar dat hij zilver of wit van kleur was of in ieder geval lichtkleurig. Ik wil met het voorgaande overigens niet stellen dat het vreemd is dat hij niet alle vragen met zekerheid weet te beantwoorden. Gezien hetgeen is voorgevallen is het zelfs logisch dat hij niet alles even goed heeft opgeslagen. Het maakt echter wel dat doordat hij zich niet alles even goed weet te herinneren, getwijfeld kan worden aan zijn vermeende herkenning van een aantal dagen later.
Het tijdstip waarop het voorval zich heeft afgespeeld kan wat de herkenning betreft ook nog relevant zijn. Het voorval heeft plaatsgevonden op 23 april om ongeveer 20.45 uur. Op dat moment kan het al een beetje schemerig worden. Dat het de betreffende avond inderdaad al schemerig was wordt bevestigd door [betrokkene 8] op pagina 55. In eerste aanleg is door de verdediging reeds het nodige opgemerkt met betrekking tot de vermeende herkenning. Onder andere is aangegeven dat de persoon met de knuppel een petje op had en dat om die reden de haardracht in ieder geval niet duidelijk was, maar ook dat door het dragen van de pet het gezicht minder duidelijk te zien zal zijn geweest. De rechtbank heeft dat verweer ter zijde geschoven en heeft aangegeven dat het gezicht van degene met de knuppel bij het dragen van een pet nog wel zichtbaar zal zijn geweest, zeker vanuit de positie van [slachtoffer 1] vanuit de kofferbak, waarbij hij van onder naar boven keek. Daarbij is echter niet in de beoordeling meegenomen dat het op dat moment buiten al schemerig was, dat de lichtval door de kofferbak al beperkt zal zijn geweest en dat de klep van de pet de lichtval evenmin ten gunste zal zijn gekomen. Verder zou de herkenning naar mening van de verdediging eveneens wat meer betrouwbaar kunnen zijn indien [verdachte] op de foto met Ali B. een pet op zou hebben gehad. Het voorgaande maakt dat ernstig aan de betrouwbaarheid van de herkenning kan worden getwijfeld.
[verdachte] is verder van mening dat hij slechts gedeeltelijk voldoet aan de omschrijving van de persoon met de knuppel die [slachtoffer 1] op pagina 42 geeft. Weliswaar is hij Marokkaans, licht getint en tussen de 20 en 25 jaar. Dat is echter een vrij algemene beschrijving. Er zijn echter bijzonder veel mensen die aan een dergelijke omschrijving voldoen. Wanneer naar de specifiek genoemde kenmerken wordt gekeken is duidelijk dat hij daar niet aan voldoet. Hij is langer dan 1.75 meter, namelijk 1.82 meter, heeft geen tenger postuur en belangrijker nog, hij draagt al jaren een baardje. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat dat ook het geval was bij zijn aanhouding enkele weken later. [slachtoffer 1] heeft verder nagelaten specifieke gezichtsherkenningen of iets dergelijks te benoemen.
Er is door de familie gericht gezocht op de Instagrampagina van de vader van [betrokkene 3] , de dochter van [slachtoffer 1] kende [verdachte] al en wist dat hij met [betrokkene 3] omging en hij voldoet enigszins aan het signalement. Voor aangever [slachtoffer 1] is dat kennelijk voldoende om zeker te zijn van zijn zaak, maar naar mening van de verdediging moet daar op basis van het voorgaande toch echt ernstig aan worden getwijfeld. Het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] op p. 98 en verder maakt dat niet anders. Hij herkent [verdachte] en [betrokkene 3] op de foto met Ali B.. Dat is niet zo vreemd, hij heeft hen de voorgaande jaren immers regelmatig gezien in het kader van de Persoonsgerichte Aanpak. Hij heeft hen derhalve zien ontwikkelen. Dat is wat anders dan wanneer je iemand in het geheel niet kent en diegene meent te herkennen op een foto van vijf jaar eerder waar diegene nog een puber was. Gezien het feit dat [verdachte] heeft aangegeven inderdaad degene te zijn op de betreffende foto heeft het aanvullende p-v van verbalisant [verbalisant 1] naar mening van de verdediging geen enkele toegevoegde waarde.
Opvallend is verder dat de beschrijvingen van de twee personen zoals die door de andere getuigen worden genoemd onderling evenmin overeenkomen. Dat geeft ook wel aan dat het na een dergelijke stressvolle situatie lastig is een duidelijke omschrijving te geven van hetgeen is waargenomen. Gelet hierop is het, zeker in combinatie met de onduidelijkheid met betrekking tot de wijze waarop de foto’s aan [slachtoffer 1] zijn gepresenteerd, gevaarlijk om een bewezenverklaring aan een dergelijke vermeende herkenning op te hangen.
De door de getuigen gegeven signalementen van de persoon met de knuppel zorgen geenszins voor een ondersteuning van de door [slachtoffer 1] vermeende herkenning, die lopen immers behoorlijk uiteen en komen over het algemeen niet overeen met het postuur van [verdachte] . [betrokkene 8] omschrijft de persoon met de knuppel als tussen de 20 en 25 jaar oud, 1.70 lang, een mager postuur zoals [slachtoffer 1] heeft, een zwarte snor van een week en met een donkerkleurige sweater (p.56). Hij omschrijft degene met de knuppel derhalve als klein en iel, hetgeen [verdachte] niet is en benoemt gezichtsbeharing terwijl [slachtoffer 1] heeft verklaard dat degene met de knuppel geen gezichtsbeharing had (p.42). [betrokkene 11] geeft de volgende omschrijving op pagina 62: 1.70 lang, 26/27 jaar, licht getint, donkere trui, ongeschoren, vermoedelijk een Marokkaans persoon. Wederom wordt een persoon van slechts 1.70 met gezichtsbeharing omschreven. De volgende getuige is [betrokkene 4] . Hij omschrijft degene met de knuppel als een licht getinte jongen van 1.80 lang en diegene droeg lichte kleding, wit of lichtblauw. Qua kleding lijkt dit in het geheel niet op hetgeen de anderen aangeven. [betrokkene 5] heeft het op pagina 70 en 71 over een Marokkaans of Turkse jongen, ongeveer 26 jaar oud en ongeveer 1.86 lang en benoemt een groen vest. Dat wijkt met name wat de lengte betreft nogal af van wat de anderen verklaren. Ten slotte hebben we nog [betrokkene 12] . Die omschrijft degene met het petje (p.74), en dat zou toch ook degene met de knuppel moeten zijn geweest, als een persoon van Surinaams/Antilliaanse afkomst. Hij lijkt het echter helemaal niet te weten, want op pagina 75 benoemt hij dat hij de mannen niet kan omschrijven en dat ze beiden een licht getinte kleur hadden, zoals Marokkaanse mensen hebben. De eerder genoemde Surinaams/Antilliaanse man is kennelijk binnen een aantal minuten een man van Noord-Afrikaanse afkomst geworden. Al met al valt te concluderen dat er aan de hand van de omschrijvingen die de getuigen gegeven hebben geen eenduidig signalement valt op te maken en dat hetgeen [slachtoffer 1] met betrekking tot de persoon met de knuppel meent te hebben waargenomen niet wordt ondersteund door de verschillende getuigen.
Historische verkeersgegevens
Hoewel de rechtbank in het vonnis heeft opgemerkt dat zij aan de hand van de historische verkeersgegevens niet vaststelt dat [verdachte] zich ten tijde van het incident op de plaats delict bevond, is het wel nodig de historische verkeersgegevens van [verdachte] ([telefoonnummer 3]) en [betrokkene 3] ([telefoonnummer 2]) te bespreken. De rechtbank neemt op basis van die gegevens immers wél aan dat zij zich die avond tussen 21.07 uur en 21.21 uur samen hebben verplaatst van een zendmast in de buurt van de Da Sangalloruimte naar Zoeterwoude.
Naar mening van [verdachte] is het voorgaande wederom slechts een aanname en niet op feiten gebaseerd. Het enige wat rondom voornoemde tijdstippen uit de telefoongegevens van [verdachte] blijkt is dat op zijn telefoon die avond om 21.15 uur een sms-bericht wordt ontvangen en dat daarbij gebruik wordt gemaakt van de zendmast op Strand 1 te Zoetermeer. [verdachte] woont en werkte in Zoetermeer. Hij was die avond tot 20.00 uur aan het werk en is in de loop van de avond naar Den Haag gegaan. Uit de historische verkeersgegevens met betrekking tot deze telefoon blijkt geenszins of [verdachte] die avond enige tijd bij bijvoorbeeld Noord Aa, de locatie waar hij regelmatig sportte, heeft doorgebracht, of dat hij op dat moment onderweg was naar Den Haag en zo ja, hoe laat en met wie hij dan onderweg was. Het enige wat uit een vergelijking tussen de historische verkeergegevens van de telefoons van [verdachte] en [betrokkene 3] blijkt is dat de locatie waar de telefoon van [verdachte] zich bevond ten tijde van het ontvangen van de sms, wellicht enigszins in dezelfde regio is geweest als de telefoon van [betrokkene 3] . Middels deze historische verkeersgegevens kan echter geen exacte locatie worden vastgesteld. Uit de gegevens van de telefoon van [betrokkene 3] kan nog een afgelegde route worden afgeleid, van de gegevens van de telefoon van [verdachte] is dat niet het geval. Het is de verdediging niet duidelijk op basis waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat zij samen in één auto naar Den Haag zijn afgereisd.
De verdediging is mede op basis van informatie van het NFI (zie enig cursusmateriaal als bijlage) van mening dat zeer voorzichtig dient te worden omgesprongen met locatiebepaling op basis van één enkele aanstraling van een zendmast. Er kan geen exacte locatie worden vastgesteld, het dekkingsgebied kan vrij groot zijn en de locatiebepaling is afhankelijk van verschillende omstandigheden. De verdediging blijft derhalve van mening dat slechts kan worden gesteld dat op het moment waarop de telefoon van [verdachte] die avond de zendmast in de omgeving van het Noord Aa te Zoetermeer heeft aangestraald, die telefoon zich in de regio rondom die betreffende zendmast zal hebben bevonden. Meer dan dat kan aan de hand van dat ene contact met die betreffende zendmast niet geconcludeerd worden. Daarnaast komen de tijdstippen waarop de telefoons van [verdachte] en [betrokkene 3] de zendmast(en) hebben aangestraald niet overeen, zodat zij niet beiden op één bepaald moment in een vrij nauwkeurig gebied kunnen worden geplaatst.
[verdachte] was in de veronderstelling dat hij die avond bij Noord Aa aan het sporten was. Het voorjaar was voor [verdachte] en vele andere sportievelingen de tijd van het jaar om zich “droog" te trainen. Het was voor [verdachte] en zijn vrienden dagelijkse routine om te gaan sporten. Dat deed hij over het algemeen bij Basic Fit of op de parkeerplaats bij Noord Aa en omgeving. [verdachte] werkte zoals veel vaker tot 20.00 uur en het was gebruikelijk daarna nog te gaan sporten. Als hij bij Noord Aa ging sporten dan betrof dat over het algemeen wat sparren en rondjes hardlopen en dat deed hij destijds vaak met [betrokkene 1] . Gezien het feit dat [verdachte] pas enkele weken na 23 april 2019 is aangehouden heeft hij bij aanvang van zijn voorarrest met enige moeite getracht te achterhalen wat hij de avond van 23 april gedaan had. Hij meende zich te herinneren dat hij die betreffende avond ook weer was gaan sporten met [betrokkene 1] en dat is in zijn herinnering nog steeds het geval. Veel van die sportavonden leken op elkaar. De ene keer werd wat langer en intensiever gesport dan de andere keer, maar dat was het dan ook wel. Hij kan derhalve niet met zekerheid zeggen hoe die avond precies is verlopen, hij heeft bijvoorbeeld ook verklaard dat hij zich niet goed kan herinneren of hij na het sporten naar Den Haag of Zoetermeer is gegaan. Over het algemeen gingen zij na het sporten nog ergens wat drinken en/of eten. Uit het dossier is gebleken dat hij in de loop van die avond naar Den Haag is gegaan, op het moment van het afleggen van zijn verklaring stond hem dat echter niet helder meer voor de geest.
Op 6 augustus 2019 is [betrokkene 1] verhoord, dat is derhalve drie-en-een-halve maand na het voorval. Het eerste deel van de verklaring van [betrokkene 1] kan al snel als een leugenachtige verklaring worden beschouwd. Kan er echter ook wat anders aan de hand zijn? Op het moment dat [betrokkene 1] werd verhoord wist hij al waarover hij verhoord zou worden. Hij zal het scenario dat zich die avond heeft afgespeeld al enkele keren in zijn hoofd hebben doorgenomen en dat vervolgens in het verhoor als werkelijkheid naar voren hebben gebracht. Het is echter niet vreemd dat je je maanden later niet precies meer weet te herinneren hoe een bepaalde avond exact is verlopen. Wanneer je dan door de betreffende rechercheur op onjuistheden wordt gewezen en beschuldigd wordt van meineed, dan kan je weleens eieren voor je geld kiezen en aangeven dat je in Zoetermeer bent gebleven zoals de rechercheur jou zojuist heeft verteld. Op basis van de historische verkeersgegevens van de telefoons van [verdachte] en [betrokkene 1] lijkt het er inderdaad op dat zij die betreffende avond niet of slechts heel kort hebben gesport. Dat wil echter niet zeggen dat zij niet enige tijd samen zijn geweest en dat het niet mogelijk is dat zij samen naar Den Haag zijn gegaan. Het is in ieder geval zo dat de betreffende rechercheur [betrokkene 1] op basis van onjuiste gegevens op een verkeerd spoor heeft gezet. De telefoon van [betrokkene 1] heeft tussen 21.14 uur en 21.57 uur en tussen 22.01 uur en 23.38 uur geen telefonisch contact gehad en dus geen zendmast aangestraald (p.302), waardoor niet aangetoond kan worden waar [betrokkene 1] die 43 en 97 minuten is geweest. In beide periodes kan [betrokkene 1] [verdachte] wel degelijk naar Den Haag hebben gebracht en weer terug naar Zoetermeer zijn gegaan. De inactiviteit met betrekking tot de telefoon van [betrokkene 1] kan heel goed te maken hebben met het feit dat hij op dat moment een voertuig bestuurde. [betrokkene 1] krijgt echter van de politie te horen dat hij een leugenachtige verklaring aflegt en dat hij niet naar Den Haag is geweest, hetgeen niet het geval hoeft te zijn geweest. Verder werd [betrokkene 1] verteld dat hij om 21.15 uur met [verdachte] aan het sms-en was, hetgeen evenmin juist is, dat betrof immers de gemiste oproep van 20.03 uur of 21.03 uur.
Uit proces-verbaalnummer 137 blijkt dat de sms omtrent de gemiste oproep van 20.03 uur kennelijk onjuiste informatie bevatte doordat de telefoon van [betrokkene 1] nog op wintertijd stond. In dat geval zou [betrokkene 1] feitelijk om 21.03 uur naar [verdachte] hebben gebeld. De oproep werd niet beantwoord en voordat de telefoon op voicemail ging heeft [betrokkene 1] de oproep beëindigd. Hieruit blijkt dat [betrokkene 1] die avond in ieder geval contact heeft gezocht met [verdachte] . Of en op welke wijze [verdachte] heeft gereageerd op die oproep blijkt niet uit het dossier. Er is slechts onderzoek gedaan naar telefoon-, sms- en whatsappcontact, maar deze generatie communiceert via veel meer applicaties. Ook via bijvoorbeeld Snapchat, Instagram en TikTok wordt veel gecommuniceerd via DM (Direct Message). Het onderzoek is vrij beperkt en onzorgvuldig geweest. [verdachte] kan die avond in tegenstelling tot hetgeen beweerd wordt zeker wel contact met [betrokkene 1] hebben gehad en door [betrokkene 1] in Den Haag bij koffiehuis [A] zijn gebracht waar [verdachte] en zijn vrienden, waaronder [betrokkene 1] , regelmatig childen.
Wat is er verder bekend over de locaties waar [verdachte] die avond is geweest? Hij heeft tot 20.00 uur gewerkt bij Teleperformance in Zoetermeer. Dat heeft hij verklaard en is niet nader onderzocht door de politie, althans zo’n onderzoek blijkt niet uit het dossier. Net voor 20.00 uur neemt hij kennelijk verschillende keren zijn telefoon niet op wanneer [betrokkene 3] hem tracht te bereiken. Hieruit kan blijken dat hij inderdaad nog aan het werk was. Om 20.18 uur maakt [verdachte] kennelijk contact met de zendmast aan de Fazantenveld in de nabije omgeving van zijn woning (p.328). De afstand tussen zijn werkgever en zijn huisadres is 1,5 kilometer, derhalve ongeveer een kwartier lopen. Hetgeen uit de historische verkeersgegevens blijkt komt derhalve overeen met hetgeen [verdachte] heeft aangegeven. De eerstvolgende keer dat de telefoon van [verdachte] contact heeft met een zendmast is pas om 21.15 uur. Het betreft dan de zendmast die op het gebied rondom Noord Aa gericht is, dit is iets ten noorden van de woning van [verdachte] gelegen. Waar [verdachte] tussen 20.18 uur en 21.15 uur is geweest blijkt niet uit zijn telefoongegevens. Het valt echter wel op dat de [a-straat] juist ongeveer drie kilometer ten zuid-oosten van de woning van [verdachte] is. Dat is derhalve juist de andere kant op. De rechtbank heeft in het vonnis terecht opgemerkt dat aan de hand van de historische verkeersgegevens niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] zich ten tijde van het incident op de plaats delict bevond.
Door de politie wordt voorts gesuggereerd dat [verdachte] de simkaart uit zijn telefoon zal hebben gehaald, zijn telefoon heeft immers gedurende bijna een uur geen zendmasten aangestraald en hij ontving om 21.15 uur het sms-bericht waarin werd aangegeven dat hij om 20.03 uur een oproep van [betrokkene 1] had gemist. Zoals gezegd kan de gemiste oproep ook om 21.03 uur hebben plaatsgevonden. De conclusie dat het dan wel zo zal zijn dat hij zijn simkaart heeft verwijderd geeft wederom te denken. Uit de historische verkeersgegevens van de andere onderzochte telefoons blijkt dat ook die telefoons meerdere keren gedurende enige tijd (en langere tijd dan de telefoon van [verdachte] ) geen contact hebben gemaakt met een zendmast. Daarnaast is het lang niet altijd zo dat het bericht omtrent een gemiste oproep direct per sms wordt verzonden. Het is niet ongebruikelijk dat dat wat langer op zich laat wachten. Door de betreffende informatie op deze manier te presenteren en daaruit deze conclusie te trekken terwijl er vele andere mogelijkheden zijn, wordt ten onrechte bijgedragen aan een verdere verdachtmaking van [verdachte] . Dit geeft te denken over de kwaliteit van het onderzoek waarbij met oogkleppen op is ingezoomd op de verdachten en andere mogelijkheden volledig buiten beschouwing zijn gelaten.
Terug naar de mogelijke locaties waar [verdachte] zich die avond heeft begeven. Uit de groepsapp waar onder anderen [verdachte] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , alias [betrokkene 2] , deel van uitmaakten blijkt dat [betrokkene 2] om 22.05 uur uit zichzelf aangeeft: “die gepantserde politiebusje plakt hem door de wijk”. [verdachte] reageert daar pas om 23.22 uur op met de opmerking: “Sehh sehh we waren al weg”. Er wordt in het geheel niet gesproken over de redenen van deze opmerkingen. Het is slechts een aanname dat deze teksten zijn verzonden naar aanleiding van het incident. Zou het dan echter niet zo zijn dat [verdachte] eerder die avond iets in de groepsapp zou hebben geplaatst of zou hebben gevraagd om informatie? Daar blijkt echter niets van. Wat wel uit deze chat kan worden afgeleid is dat [verdachte] om 22.05 uur kennelijk al weg was uit de wijk. [verdachte] heeft aangegeven dat in die betreffende groepsapp vaker werd gewaarschuwd wanneer er politieactiviteiten in de buurt waren, hetgeen in het getuigenverhoor van [betrokkene 3] wordt bevestigd.
[verdachte] is later die avond wel onder anderen met [betrokkene 3] in koffiehuis [A] in Den Haag geweest. Hij is daar echter niet samen met hem naartoe gegaan. Uit het dossier blijkt niet op welke wijze [betrokkene 3] in Den Haag terecht is gekomen en of hij daar samen met degene die de honkbalknuppel heeft gebruikt naartoe is gegaan. Zij hebben de plaats delict immers verlaten met de auto, maar hebben die auto vervolgens achtergelaten aan de Da Sangalloruimte. Wat zij daarna hebben gedaan en of zij samen zijn gebleven is op basis van het dossier niet duidelijk. Gezien de historische verkeersgegevens van de telefoon van [betrokkene 3] lijkt het erop dat hij met de auto in de richting van Den Haag is gereden, maar met welke auto en met wie dat is geweest is onduidelijk gebleven. [verdachte] en [betrokkene 3] zijn beiden in de avond van 23 april 2019 van Zoetermeer naar Den Haag gereisd, maar niet kan worden vastgesteld of dat gelijktijdig en met een en hetzelfde voertuig is gebeurd en of zij samen dan wel ieder afzonderlijk ook nog samen waren met andere personen. Zoals gezegd zijn zij later op de avond in ieder geval wel enige tijd samen geweest in koffiehuis [A] . Daar kan van alles tussen hen besproken zijn en kan [betrokkene 3] bijvoorbeeld hebben verteld dat er eerder die avond iets gebeurd was. Gezien het feit dat [betrokkene 2] eerder die avond uit zichzelf informatie over politie in de wijk had gedeeld, was het in dat geval niet zo vreemd dat [verdachte] in diezelfde groepsapp vroeg wat de stand van zaken met betrekking tot de politie was.
Dat hoefde, voor zover het überhaupt dit incident betrof, niet voor zichzelf te zijn, maar kon net zo goed voor zijn vriend [betrokkene 3] zijn, met wie hij laat op de avond voornemens was terug te reizen naar Zoetermeer.
Getuige [betrokkene 15]
is de getuige die vanaf zijn balkon in de buurt van de Da Sangalloruimte en de Sullivanlijn rond 21.00 uur een zwarte Golf aan ziet komen rijden (p. 80 ev). Er stappen twee jongens uit de Golf, van wie er één een honkbalknuppel bij zich droeg. Hij ziet dat zij de knuppel weggooien op wat bosjes en dat zij daar in de buurt ook iets hebben neergelegd. Hij heeft niet meer gezien waar zij daarna naartoe zijn gegaan.
Later die avond tussen 23.45 uur en 0.00 uur ziet hij op de Sullivanlijn een rode auto stoppen tussen de gymzaal en de school. Hij ziet dan twee personen uit die auto stappen, van wie hij denkt dat het jongens zijn. Hij verklaart: “Ze zagen er meer uit als jongens dan als meisjes. Ze waren in het zwart gekleed." Daarna geeft hij aan dat de jongens zijn weggerend zodra zij de politie zagen staan. De rode auto bleef ook niet wachten en heeft voor zijn gevoel de jongens afgezet. [betrokkene 15] denkt dat dit dezelfde jongens waren die eerder uit de Golf waren gestapt. Die waren ook in het zwart gekleed. Wanneer de verklaring van [betrokkene 15] op pagina 81 goed wordt gelezen, dan kan daaruit worden opgemaakt dat er van een daadwerkelijke herkenning geen sprake is. Hij kan niet eens met enige zekerheid aangeven of de personen die hij laat in de avond ziet jongens of meisjes zijn. Zijn opmerking dat hij denkt dat het dezelfde personen zijn zal zijn gebaseerd op de zwarte kleding en het feit dat zij wegrenden op het moment dat zij de politie zagen. De betreffende personen zijn niet op heterdaad aangehouden en hetgeen [betrokkene 15] verklaard heeft kan slechts leiden tot de aanname dat het dezelfde personen als eerder op de avond zijn geweest en niet meer dan dat. Het zou echter ook goed kunnen dat dit twee geheel andere personen waren of dat één van de personen van eerder die avond later met een andere persoon naar die omgeving is teruggegaan. Wellicht ten overvloede wil [verdachte] nog opmerken dat hij geregeld in die omgeving in Zoetermeer kwam en dat daar een chillplek voor jongeren is waar hij en zijn vrienden geregeld naartoe gingen.
Indien het inderdaad zo is dat [betrokkene 15] tussen 23.45 uur en 0.00 uur de auto van [betrokkene 2] heeft gezien, dan zou daaruit blijken dat in ongeveer een half uur heen en weer tussen Zoetermeer en Den Haag kan worden gereden. Op 23.24 uur geeft [betrokkene 2] immers pas aan dat hij [verdachte] en [betrokkene 3] komt ophalen (p.332), waarop [verdachte] een minuut later zijn locatiegegevens doorstuurt. [betrokkene 2] rijdt dan vanaf Zoetermeer naar Den Haag en [betrokkene 15] ziet hen dan naar zijn zeggen al tussen 23.45 uur en 0.00 uur op de Sullivanlijn in Zoetermeer. Er is echter ook wel reden om ook op dit onderdeel te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 15] en/of de nauwkeurigheid van het onderzoek naar de historische verkeersgegevens. Uit de historische verkeersgegevens met betrekking tot de telefoon van [betrokkene 3] zou immers blijken dat [betrokkene 3] om 23.51 uur nog gebruik maakte van een cellidd in Den Haag (p. 234). [betrokkene 3] kan onmogelijk tussen 23.45 uur en 0.00 uur zowel in Zoetermeer als in Den Haag zijn geweest. Ergens klopt er dus iets niet.
Geen sporen [verdachte]
Het Openbaar Ministerie heeft vanzelfsprekend eveneens middels sporenonderzoek trachten te achterhalen wie de personen waren die gebruik hebben gemaakt van het vuurwapen en de honkbalknuppel. Ten aanzien van [verdachte] is geen enkel spoor gevonden, niet op de plaats delict en evenmin op de honkbalknuppel.
Verklaring [betrokkene 3]
Naar aanleiding van een korte verklaring van medeverdachte [betrokkene 3] op de zitting van 28 april 2021 heeft de advocaat-generaal verzocht [betrokkene 3] in zowel zijn eigen zaak als in die van [verdachte] te doen horen door de raadsheer-commissaris. Op 17 augustus jl. hebben die verhoren plaatsgevonden. Tijdens dat verhoor heeft [betrokkene 3] herhaald dat hij op 23 april 2019 niet met [verdachte] naar de plaats delict is gegaan, maar met ene [verdachte], volgens [betrokkene 3] een Afghaanse jongeman van ongeveer 1.75 lang. [betrokkene 3] heeft bekend dat hij degene is geweest die bij de garage van aangever het vuurwapen gebruikt heeft. [verdachte] zou volgens [betrokkene 3] degene zijn geweest die daar met de honkbalknuppel op aangever heeft ingeslagen. [betrokkene 3] geeft herhaaldelijk aan dat hij [verdachte] pas later op de avond in theehuis [A] in Den Haag is tegengekomen en dat zij samen terug zijn gegaan naar Zoetermeer.
Conclusie
Gezien het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] op enig moment op de plaats delict aanwezig is geweest. Het enige wat bevestigd kan worden is dat hij eerder op de avond in Zoetermeer was, waar hij woont en werkt, en dat hij later die avond in theehuis [A] in Den Haag is geweest waar [betrokkene 3] ook was en dat zij samen zijn opgehaald door [betrokkene 2] en terug zijn gegaan naar Zoetermeer. Het is onjuist daaruit te concluderen dat zij dan eerder die avond ook wel samen in Zoetermeer iemand op de [a-straat] zullen hebben aangevallen. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om [verdachte] op de plaats delict te plaatsen en met enige zekerheid te kunnen stellen dat hij degene moet zijn geweest die aldaar de honkbalknuppel heeft gebruikt. [verdachte] verzoekt uw gerechtshof hem vrij te spreken van beide tenlastegelegde feiten.
(…)
Voorbedachten rade
Dan nu het moment om stil te staan bij de tenlastegelegde voorbedachten rade, zoals zowel onder feit 1 als 2 ten laste is gelegd. De advocaat-generaal gaf op de zitting van 28 april jl aan dat hij niet langer van mening was dat er sprake was van voorbedachten rade. Voor de goede orde zal ik hier toch nog kort op ingaan, tenzij uw hof aangeeft dat ik dit deel achterwege kan laten.
Onder andere aan de hand van de getuigenverklaringen geloof ik best dat de twee personen die die betreffende dag hebben geschoten en geslagen, opzet hadden op het toebrengen van enige pijn en/of letsel aan [slachtoffer 1] . Zij zijn naar hem op zoek gegaan en zijn daar niet rustig een gesprek aangegaan, maar er is meteen op hem ingeslagen. Dat dat opzet aanwezig is geweest wil echter niet zeggen dat zij dan ook met voorbedachten rade hebben gehandeld. Om tot een bewezenverklaring van voorbedachten rade te komen is het onder andere nodig dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit en dat hij niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Hij moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
Stel dat [verdachte] wel degene is geweest die met de knuppel zou hebben geslagen. Zou hij zich dan enige tijd rustig hebben kunnen beraden over hetgeen te gebeuren stond en heeft hij rustig na kunnen denken over de mogelijke gevolgen? Wanneer we teruggaan naar het tijdspad zoals dat eerder is gemaakt, dan blijkt dat dat absoluut niet het geval is. [verdachte] was immers pas om 20.18 uur in de buurt van zijn woning nadat hij die dag tot 20.00 uur gewerkt had. Stel dat het zo zou zijn dat [betrokkene 3] [verdachte] thuis zou hebben opgehaald, dan is dat in ieder geval pas na 20.18 uur geweest. Dan heeft [betrokkene 3] tot aan het voorval maximaal 22 minuten de tijd gehad om aan [verdachte] uit te leggen wat precies de bedoeling was van het bezoek aan [slachtoffer 1] .
Uit het dossier blijkt dat [betrokkene 3] een mogelijk motief heeft, namelijk dat eerder die dag een mishandeling van zijn zusje zou hebben plaatsgevonden. Dat heeft [betrokkene 3] onlangs bij de raadsheer-commissaris eveneens verklaard. Stel dat dat inderdaad de reden zou zijn geweest dat [betrokkene 3] ervoor zou hebben gekozen om [verdachte] op te halen, dan zou [betrokkene 3] eerst dat hele verhaal aan [verdachte] moeten vertellen en hem moeten hebben opgejut om verhaal te halen en dat, nogmaals, in maximaal 22 minuten tijd. Stel dat dat zo zou zijn gegaan dan lijkt het er eerder op dat hij zou hebben gehandeld uit een hevige gemoedsopwelling. Met enig inlevingsvermogen kan ik mij denk ik wel een voorstelling maken van hoe dat dan in die auto zou zijn gegaan, waarbij ik moet benadrukken dat ik hierbij niet bepleit dat het ook daadwerkelijk zo is gegaan, maar slechts inga op het scenario dat het Openbaar Ministerie waarschijnlijk voor ogen heeft. [betrokkene 3] zal in dat geval redelijk opgefokt zijn geweest en daar op [verdachte] hebben ingesproken, dat zal dan niet op een kalme manier zijn gegaan. Kan je in een dergelijke situatie en in een dergelijke korte periode dan zeggen dat [verdachte] de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat hij zich daarvan rekenschap heeft gegeven? Als hij die gelegenheid al heeft gehad, wat denk ik niet zo is, is het gezien deze omstandigheden dan ook nog aannemelijk dat hij gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad? Gezien de korte periode en de waarschijnlijk behoorlijk opgehitste omstandigheden ben ik van mening dat voornoemde vragen met een volmondig “nee” dienen te worden beantwoord. Daarbij biedt het dossier simpelweg te weinig informatie om duidelijk in kaart te krijgen wat er voorafgaand aan het incident is gebeurd en besproken. [verdachte] is het eens met hetgeen de rechtbank omtrent de voorbedachten rade heeft overwogen.’
Bespreking van de middelen die namens de verdachte zijn voorgesteld
9. Het eerste middel houdt in dat ‘de bewezenverklaring van het gerechtshof op verschillende onderdelen niet gebaseerd is op feiten, doch op onjuiste aannames.’ De motivering van het gerechtshof (van de bewezenverklaring, zo begrijp ik) zou niet zonder meer begrijpelijk zijn. Blijkens de toelichting ziet het middel op de herkenning van de verdachte door de aangever. Het hof zou niet goed hebben gemotiveerd om welke redenen deze herkenning, naar ik begrijp ondanks hetgeen door de verdediging te berde is gebracht, ‘toch voldoende betrouwbaar kan worden geacht’.
10. Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt, het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht.2.In cassatie kan niet worden onderzocht of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht.3.
11. De invoering van de tweede volzin van art. 359, tweede lid, Sv heeft geen wijziging gebracht in de vrijheid van de rechter die over de feiten oordeelt ten aanzien van de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal. Wel is de rechter (indien hij daarvan afwijkt) gehouden te reageren op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, dat wil zeggen een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. Daarbij kan zich het geval voordoen dat de uitspraak voldoende gegevens bevat, bijvoorbeeld in de gebezigde bewijsmiddelen of in een aanvullende bewijsmotivering, waarin die nadere motivering besloten ligt. De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van het onderwerp en de mate waarin wordt afgeweken van het ingenomen standpunt. De motiveringsplicht gaat niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.4.
12. Het middel bevat niet de klacht dat het hof is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zonder daarvoor toereikende redenen op te geven. Aan het eind van de toelichting merkt de steller van het middel nog wel op dat het hof ‘deze uitdrukkelijk onderbouwde standpunten telkens onvoldoende, dan wel niet zonder meer begrijpelijk heeft gemotiveerd’. Maar ook als deze opmerking zo wordt gelezen dat wordt gesteld dat het hof een beslissing die afwijkt van één of meer uitdrukkelijk onderbouwde standpunten niet toereikend heeft gemotiveerd, meen ik dat daarin niet een klacht kan worden gelezen die zelfstandige bespreking behoeft, nu de steller van het middel geen elementen in het pleidooi van de raadsman aanwijst die als een (zelfstandig) uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zouden kwalificeren. Ik vat het middel daarom, in overeenstemming met de daarin gekozen bewoordingen, op als een klacht die meer in het algemeen op de begrijpelijkheid van de bewijsmotivering ziet.
13. Het hof heeft in het bestreden arrest afzonderlijk aandacht besteed aan ‘De herkenning van de verdachte door [slachtoffer 1] ’. Het hof vermeldt in die context dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte hebben herkend op de foto waarop [slachtoffer 1] de verdachte heeft herkend en concludeert op grond daarvan dat de foto ‘die weliswaar gedateerd is, ook voor de aangever kennelijk voldoende aanknopingspunten bood om daarop de verdachte te kunnen herkennen’.5.Het hof heeft daarna het ‘Oordeel van het hof omtrent de betrouwbaarheid van de herkenning’ uiteengezet. Het betrekt bij het oordeel dat deze herkenning ‘voldoende betrouwbaar’ is dat [slachtoffer 1] ‘in eerste instantie in de veronderstelling was dat hij met een klant te maken had’ en er op dat moment geen sprake was ‘van een stressvolle situatie die onder omstandigheden aan een betrouwbare waarneming in de weg kan staan’. Het hof stelt voorts vast dat de verdachte op de foto ‘geen gezichtsbeharing heeft en licht getint is’ en dat de op de foto aangewezen persoon in zoverre voldoet ‘aan het signalement dat de aangever direct na de gebeurtenis aan de politie opgaf’. En dat de verdachte past binnen de door de andere getuigen gegeven signalementen.
14. Aldus heeft het hof – meen ik – ook in het licht van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging naar voren is gebracht, voor zover daar in de toelichting op het middel aan wordt gerefereerd, toereikend uiteengezet waarom het de herkenning door [slachtoffer 1] voldoende betrouwbaar heeft geoordeeld. Het hof heeft zich blijkens de overwegingen in het bestreden arrest gerealiseerd dat de foto ‘gedateerd is’ en dat de verdachte op 22 maart 1998 geboren is. Uit de overwegingen van het hof blijkt voorts dat het hof zich ervan bewust is geweest op welke wijze de foto door de dochter van [slachtoffer 1] is achterhaald. Het hof heeft voorts kennelijk geoordeeld dat aan de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door [slachtoffer 1] aan de hand van een foto met Ali B niet afdoet dat de verdachte op de foto van 14 mei 2019 gezichtsbeharing zou hebben.6.Dat is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het tenlastegelegde feit dateert van 23 april 2019. Aan de gestelde omstandigheid dat de persoon met de knuppel een pet zou hebben gedragen heeft het hof kunnen voorbijgaan nu die omstandigheid niet aan een voldoende betrouwbare herkenning van het gezicht in de weg behoeft te staan. Voorts behoefde het hof niet nader in te gaan op verschillen tussen de door de getuigen opgegeven signalementen: uit de formuleringen die het hof heeft gekozen blijkt dat het zich heeft gerealiseerd dat er sprake was van verschillen. Voor zover wordt aangevoerd dat de getuigen spreken over een ‘ongeschoren’ uiterlijk respectievelijk ‘een snor van een week’ heeft het hof voorts enerzijds kunnen aannemen dat dit niet onverenigbaar is met het signalement van de verdachte, die aangeeft dat de jongen die uitstapte ‘geen gezichtsbeharing’ had, terwijl het anderzijds verenigbaar is met een foto van 14 mei 2019 waarop wel gezichtsbeharing te zien is. Dat het gebeurde snel zou zijn gegaan doet er voorts niet aan af dat het hof heeft kunnen oordelen dat er, voordat de verdachte de auto uitstapte, een moment is geweest waarop nog geen sprake was van een stressvolle situatie die aan een betrouwbare waarneming door [slachtoffer 1] in de weg zou kunnen staan (vgl. bewijsmiddel 3).
15. In de toelichting op het middel wordt nog naar voren gebracht dat de overweging van het hof, inhoudend dat de verdachte aan [slachtoffer 1] door het openstaande raam van het bijrijdersportier zou hebben gevraagd of hij ‘ [slachtoffer 1] ’ was en daarbij klaarblijkelijk ook al de aandacht van [betrokkene 3] op zich gevestigd zou hebben ‘simpelweg onjuist’ zou zijn. Naar het mij voorkomt faalt ook deze klacht, als deze opmerking als zodanig bedoeld is. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat ‘het raam van de bijrijdersportier open stond’, ‘dat er een man op de bijrijdersstoel zat’, dat deze vroeg of hij [slachtoffer 1] was en daarna uitstapte en met een honkbalknuppel op hem afkwam. Het hof heeft kennelijk geoordeeld en kunnen oordelen dat door deze gang van zaken ook de aandacht van medeverdachte [betrokkene 3] , die bestuurder was, op [slachtoffer 1] is gevestigd.
16. Het eerste middel faalt.
17. Het tweede middel bevat eveneens de klacht dat ‘de bewezenverklaring van het gerechtshof op verschillende onderdelen niet gebaseerd is op feiten, doch op onjuiste aannames’ en dat de motivering van het gerechtshof (van de bewezenverklaring) niet zonder meer begrijpelijk is. Blijkens de toelichting wordt geklaagd over het gebruik voor het bewijs van de historische verkeersgegevens. ’s Hofs overweging inzake het vermoeden dat de gebruiker van de telefoon van [verdachte] de simkaart uit die telefoon zou hebben gehaald zou ‘niet goed begrijpelijk’ en ‘slechts een aanname’ zijn. En de redenering op grond waarvan het hof heeft aangenomen dat de verdachte met de telefoon van medeverdachte [betrokkene 3] naar [betrokkene 1] heeft gebeld zou niet te volgen zijn en gebaseerd op aannames.
18. In de toelichting op dit middel merkt de steller aan het eind nog op ‘dat het hof onvoldoende op de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten is ingegaan’. Nu de steller van het middel ook in deze context geen elementen in het pleidooi van de raadsman aanwijst die als een (zelfstandig) uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zouden kwalificeren, meen ik dat in deze opmerking evenmin een klacht kan worden gelezen die zelfstandige bespreking behoeft. Ik vat het middel daarom, in overeenstemming met de daarin gekozen bewoordingen, op als een klacht die meer in het algemeen op de begrijpelijkheid van de bewijsmotivering ziet.
19. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat telefoonnummer [telefoonnummer 2] (verder: het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2]) in gebruik is bij medeverdachte [betrokkene 3] (bewijsmiddel 26). En dat telefoonnummer [telefoonnummer 3] (verder: het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3]) in gebruik is bij de verdachte (bewijsmiddel 29). Telefoonnummer [telefoonnummer 1] (verder: het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1]) is in gebruik bij [betrokkene 1] (bewijsmiddel 24).
20. Het hof heeft onder het kopje ‘Andere feiten en omstandigheden die duiden op betrokkenheid van de verdachte bij het incident’ vastgesteld dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] om 20.55.56 uur heeft gebeld met de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1]. De mobiele telefoon met het nummer eindigend op [telefoonnummer 2] straalde toen de zendmast gevestigd aan de Lijnbaan 311 te Zoetermeer aan, dat is in de directe omgeving van de Da Sangalloruimte/Ruimtebaan. Omstreeks 21.00 uur heeft getuige [betrokkene 15] de zwarte Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] het parkeerterrein aan de Da Sangalloruimte zien oprijden. Uit de auto stapten twee jongens. Eén van beide gooide kort daarna een honkbalknuppel weg bij de bosjes bij een grasveld. Om 21:09:49 uur belde de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] opnieuw met de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1].
21. Het hof heeft voorts vastgesteld dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3] om 21:15:34 uur een sms-bericht ontving van de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1]. De gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3] straalde op dat moment een zendmast aan in de omgeving van de route die de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] tussen 21:07:06 uur en 21:21:56 uur heeft afgelegd. Dat bericht was al eerder verzonden, om 20:03 uur, en betrof een sms-bericht van de provider over een gemiste oproep. Uit een analyse van historische verkeersgegevens bleek dat op 23 april 2019 tussen 19:57:59 uur en 21:15:34 uur geen telefonische contacten hadden plaatsgevonden met het telefoonnummer [telefoonnummer 3]. Deze bevindingen leidden, zo volgt uit ’s hofs overwegingen, tot het vermoeden dat de gebruiker van dat telefoonnummer na 19:58 uur de simkaart uit zijn telefoon had gehaald.
22. Vervolgens vermeldt het hof een aantal aanvullende gegevens. In de telefoon van verdachte (telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3]) stonden het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] in gebruik bij [betrokkene 1] opgeslagen en het telefoonnummer eindigend op 9667, in gebruik bij [betrokkene 2] . Het telefoonnummer van [betrokkene 1] stond niet opgeslagen in de telefoon van medeverdachte [betrokkene 3] , [betrokkene 1] is geen bekende van [betrokkene 3] . Het hof stelt voorts vast dat [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij die avond in Den Haag was en dat zijn mobiele telefoon omstreeks 22:11 uur een zendmast aanstraalde die hemelsbreed 300 meter verwijderd was van de straat waar de gebruiker van de mobiele telefoon van de verdachte zich een minuut eerder bevond. En dat de verdachte kort daarvoor, als [betrokkene 2] hem heeft gemeld dat de politie in de wijk was, antwoordt ‘Sehh sehh we waren al weg’. Een uur later meldt verdachte in een ander WhatsAppgesprek dat hij in Den Haag is bij [A] , met ‘[betrokkene 3]’. Medeverdachte [betrokkene 3] heeft bevestigd dat hij wel ‘ [betrokkene 3] ’ wordt genoemd. Het hof vermeldt tot slot dat [betrokkene 2] de verdachte en [betrokkene 3] later die avond bij theehuis ‘ [A] ’ ophaalde in een rode Honda, en dat getuige [betrokkene 15] omstreeks middernacht twee in het zwart geklede jongens uit een rode auto zag stappen, die wegrenden zodra zij de nog aanwezige politieagenten zagen.
23. Op basis van dit samenstel van gegevens heeft het hof, zo begrijp ik, onder het kopje ‘Oordeel van het hof’ vervolgens – onder meer – overwogen dat de simkaart uit de telefoon van de verdachte is gehaald en dat de verdachte (om 20:55 uur) vanuit de auto van [betrokkene 3] die de Volkswagen Golf bestuurde naar zijn vriend [betrokkene 1] heeft gebeld. De vaststelling dat de simkaart van verdachte tijdelijk uit zijn telefoon is verwijderd en de vaststelling dat de verdachte met de telefoon van de medeverdachte naar zijn vriend [betrokkene 1] heeft gebeld zijn conclusies van feitelijke aard die het hof heeft kunnen trekken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen besloten liggen.
24. Al met al komt noch de vaststelling dat de verdachte de simkaart uit zijn telefoon heeft gehaald, noch de redenering op grond waarvan het hof heeft aangenomen dat de verdachte met [betrokkene 1] heeft gebeld onbegrijpelijk voor.
25. Het middel faalt.
26. Ook het derde middel bevat de klacht dat ‘de bewezenverklaring van het gerechtshof op verschillende onderdelen niet gebaseerd is op feiten, doch op onjuiste aannames’ en dat de motivering van het gerechtshof (van de bewezenverklaring) niet zonder meer begrijpelijk is. Blijkens de toelichting ziet dit middel op het gebruik als bewijs van de verklaring van de getuige [betrokkene 15] (bewijsmiddel 27). Betoogd wordt dat in de voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 15] ) niet alles is terug te lezen wat deze getuige tegenover de politie heeft verklaard. Het hof zou ten onrechte de twijfel van [betrokkene 15] omtrent het geslacht van de twee personen die hij rond middernacht heeft waargenomen uit het bewijsmiddel hebben weggelaten. Verder meent de steller van het middel, zo begrijp ik, dat het hof de getuigenverklaring voor zover inhoudend ‘Ik denk dat dit de jongens waren die eerder de Golf geparkeerd hadden’ niet voor het bewijs had kunnen bezigen.
27. De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis of de aanvulling opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden (art. 359, derde lid, eerste volzin, en art. 365a, tweede lid, Sv). Voor zover de steller van het middel ervan uitgaat dat het hof passages uit de verklaring van de getuige [betrokkene 15] die geen reden geven om het tenlastegelegde bewezen te verklaren in het bewijsmiddel had moeten opnemen, faalt het middel derhalve. Meer in het algemeen wijs ik nog op de vrijheid van het hof om van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat het uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat het voor het bewijs van geen waarde acht.
28. Voor zover het middel ertoe zou strekken te betogen dat de zin waarin de getuige aangeeft te denken dat de jongens die uit de rode Honda stapten dezelfde jongens waren die eerder de Golf geparkeerd hadden geen mededeling betreft van feiten of omstandigheden welke [betrokkene 15] zelf heeft waargenomen of ondervonden, merk ik in de eerste plaats op dat deze zin niet op zichzelf staat. De getuige verklaart dat de jongens die eerder de Golf geparkeerd hadden ook in het zwart gekleed waren. En dat hij zeker weet dat één van die jongens een pet droeg. Inzake zijn eerdere waarneming heeft hij verklaard dat de jongens ‘redelijk dicht’ langs zijn balkon liepen. Uit het geheel van de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen volgt voorts dat het hof dezelfde conclusie trekt, mede op grond van andere feiten en omstandigheden, die de getuige niet bekend waren. Een en ander in aanmerking genomen meen ik dat van een toegelaten concluderende waarneming sprake is.7.
29. Ten overvloede merk ik nog op dat de betreffende zin uit het bewijsmiddel kan worden weggelaten zonder dat de kracht van de bewijsmotivering als geheel daardoor wordt aangetast. Ik wijs er in dat verband op dat het hof bij de weergave van de verklaring van getuige [betrokkene 15] in de laatste alinea onder het kopje ‘Andere feiten en omstandigheden die duiden op betrokkenheid van de verdachte bij het incident’ deze zin niet overneemt.
30. Het middel faalt.
31. Het vierde middel bevat wederom de klacht dat ‘de bewezenverklaring van het gerechtshof op verschillende onderdelen niet gebaseerd is op feiten, doch op onjuiste aannames’ en dat de motivering van het gerechtshof (van de bewezenverklaring) niet zonder meer begrijpelijk is. De toelichting houdt het volgende in:
‘Onder dit middel wil de verdediging hetgeen onder middel 1 tot en met 3 is weergegeven met elkaar combineren. Het hof komt immers tot een bewezenverklaring van het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte rade door de feiten en omstandigheden die onder de voorgaande middelen zijn betwist te combineren, daaromtrent wordt immers aangegeven dat [verdachte] als mededader wordt gezien aan de hand van de herkenning door [slachtoffer 1] , de historische verkeersgegevens en de getuigenverklaring van [betrokkene 15] , het een en ander in onderling verband en samenhang bezien.
[verdachte] is van mening dat de huidige bewezenverklaring van het hof onjuist is en dat hij door het hof ten onrechte op de plaats delict is geplaatst. Het hof komt, zoals reeds beschreven, tot een bewezenverklaring door enkele zogenaamde feiten en omstandigheden te combineren. De verdediging is van mening dat uit de door het hof gehanteerde combinatie van de genoemde bewijsmiddelen niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen nu de gebruikte bewijsmiddelen voornamelijk aannames betreffen en ernstig aan de betrouwbaarheid van bijvoorbeeld de herkenning door [slachtoffer 1] kan worden getwijfeld. Wanneer uw Hoge Raad zal oordelen dat een van voornoemde middelen hout snijdt, dan tast dat de combinatie van de door het hof gehanteerde bewijsmiddelen in zijn geheel aan en zou vrijspraak dienen te volgen.’
32. De klacht wordt, naar ik begrijp, voorgesteld onder de voorwaarde ‘dat een van voornoemde middelen hout snijdt’. Nu die voorwaarde – meen ik – niet vervuld is, faalt de klacht in ieder geval deswege. Ik heb hiervoor uiteengezet waarom zowel het eerste, het tweede als het derde middel faalt. Daaruit volgt dat deze middelen ‘gecombineerd’ evenmin tot cassatie kunnen leiden. De vraag of het aangevoerde als een middel in de zin van artikel 437, tweede lid, Sv kan worden aangemerkt, laat ik rusten.8.
33. Het middel faalt.
34. Het vijfde middel bevat de (vijfde) klacht inhoudend dat ‘de bewezenverklaring van het gerechtshof op verschillende onderdelen niet gebaseerd is op feiten, doch op onjuiste aannames’ en dat de motivering van het gerechtshof (van de bewezenverklaring) niet zonder meer begrijpelijk is. Blijkens de toelichting ziet het middel op de bewezenverklaarde voorbedachte raad. Geklaagd wordt dat het hof niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat de verdachte enige tijd de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de mogelijke gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat niet kan worden uitgesloten dat gehandeld is vanuit een hevige gemoedsopwelling. De steller van het middel wijst erop dat tussen het moment dat de medeverdachte en de bijrijder even voor het incident langs de garage van de aangever waren gereden en het moment dat het incident heeft plaatsgevonden slechts enkele minuten zaten. Dat zou te kort zijn voor kalm beraad. Dat in de tussentijd een plan is gemaakt zou een aanname van het hof zijn en niet blijken uit het dossier.
35. In een arrest van 16 juni 2020 over een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad heeft Uw Raad het volgende overwogen:9.
‘2.3 Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).’
36. Het hof heeft onder het kopje ‘Medeplegen en met voorbedachte raad’ geoordeeld dat de verdachte en de medeverdachte ‘zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het reeds genomen besluit en niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat zij uitvoering hebben gegeven aan het kennelijk tevoren onderling afgesproken plan om [slachtoffer 1] met een honkbalknuppel zwaar te mishandelen’. Het hof heeft daaraan in het bijzonder ten grondslag gelegd dat de verdachte en de medeverdachte – nadat de medeverdachte had vernomen dat zijn zus was mishandeld door familieleden van de aangever – langs de garage van de aangever zijn gereden ‘om die plaats aldus 'af te leggen' en vervolgens uitdrukkelijk te vragen naar [slachtoffer 1] , dat de honkbalknuppel niet nog op de achterbank lag maar zich binnen handbereik van de verdachte bevond toen deze uitstapte, en het feit dat de verdachte direct en zonder enige vorm van overleg met [betrokkene 3] , doelbewust op de hem onbekende [slachtoffer 1] insloeg’.
37. Ik begrijp deze overweging aldus dat het hof, anders dan de steller van het middel naar ik begrijp veronderstelt, niet heeft aangenomen dat het plan pas is afgesproken nadat de verdachte en de medeverdachte voor de eerste keer langs de garage zijn gereden. Het hof is ervan uitgegaan dat ook het afleggen al plaatsvond ter uitvoering van een tevoren afgesproken plan. Daarbij heeft het hof, zo begrijp ik, in het bijzonder betekenis gehecht aan de omstandigheid dat de verdachte en de medeverdachte naar de garage zijn gereden nadat de medeverdachte al langer die dag erg boos was over de mishandeling van zijn zuster, en dat de verdachte een honkbalknuppel binnen handbereik had toen hij uitstapte. Ik wijs er in dit verband ook nog op dat het hof overweegt dat de medeverdachte met zijn vuurwapen op de aangever heeft geschoten en volgens verklaringen van getuigen ook op hen heeft gericht met de bedoeling om de verdachte ‘zijn gang te kunnen laten gaan’. En dat in de auto een honkbalknuppel verpakking is aangetroffen (bewijsmiddel 33).
38. Het oordeel van het hof dat de verdachte en de medeverdachte uitvoering hebben gegeven aan een kennelijk tevoren onderling afgesproken plan is, gelet op de voornoemde door het hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.10.In het verlengde daarvan is ook het oordeel van het hof dat sprake is van voorbedachte raad niet onbegrijpelijk en, mede gelet op wat in dat verband door de verdediging in hoger beroep is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
39. Het middel faalt.
Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
40. Het middel bevat de klacht dat de beslissing van het hof op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft de immateriële schade niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, althans niet (voldoende) begrijpelijk is gemotiveerd. Uit de motivering van het hof zou niet kunnen worden afgeleid op welke door het hof vastgestelde omstandigheden de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij is gebaseerd. Voorts zou het hof hebben verzuimd bij de begroting van de immateriële schade te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. In de toelichting op het middel wordt nog aangevoerd dat, nu de vordering is gebaseerd op zowel het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van – kort gezegd − poging tot moord dan wel doodslag als het onder 2 bewezenverklaarde feit, het hof nader had moeten motiveren welk deel van de vordering volgens het hof betrekking had op feit 1 en welk deel op feit 2. Ook daarom, zo begrijp ik, zou de beslissing om € 3.500,00 toe te wijzen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren niet naar de eis der wet met redenen zijn omkleed.
41. Bij de aan Uw Raad toegezonden stukken bevindt zich een voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces. Dit voegingsformulier van de benadeelde partij [slachtoffer 1] houdt onder meer het volgende in:
‘4b Gegevens over de schade
De totale schade bestaat uit de volgende posten:
Omschrijving Bijlagen Bedrag
(…) (…) (…)
Immateriële schade nr. 7 € 12.000,00’
42. Bijlage 1 bij het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces houdt – met weglating van voetnoten – onder meer het volgende in:
‘Korte situatieschets
Cliënt is in de avond van 23 april 2019 slachtoffer geworden van een ernstig geweldsmisdrijf waarbij hij is aangevallen door een tweetal mannen, daarbij meermalen met een honkbalknuppel is geslagen en gericht met een vuurwapen is beschoten. Ten gevolge van deze aanval heeft cliënt ernstig (lichamelijk en psychisch) letsel opgelopen. Cliënt werd totaal overvallen door de aanval waardoor hij zich op geen enkele wijze heeft kunnen verdedigen. Cliënt mag van geluk spreken dat hij de aanval uiteindelijk heeft overleefd. Dat cliënt niet dodelijk is getroffen is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachten is te danken.
Ten gevolge van de gebeurtenis heeft cliënt zeer ernstig lichamelijk letsel opgelopen, te weten een verbrijzelde linkerarm (fractuur), letsel aan de rechterknie en een fractuur aan de rechterteen. Op 24 april jl. is cliënt in het Haaglanden Medisch Centrum geopereerd aan zijn linker onderarm waarbij er meerdere pinnen in zijn arm zijn geplaatst (bijlage 1).
Ten gevolge van de gebeurtenis heeft cliënt meerdere (twaalf) behandelingen bij de fysiotherapeut moeten ondergaan. Ondanks de behandelingen kampt cliënt tot op heden nog met veel klachten, waaronder beperkte mobiliteit in zijn pols, stekende pijnen in de gehele arm en een verminderd gevoel in de vingers (duim en wijsvinger). Ook heeft cliënt krachtverlies in zijn hand (bijlage 2).
Cliënt wordt binnen afzienbare tijd opnieuw geopereerd nu het letsel niet op de juiste wijze blijkt te genezen. Ook dient cliënt op korte termijn nieuwe (trauma)therapie te ondergaan om het herstel te verbeteren. Het is nog maar sterk de vraag of het letsel volledig zal herstellen.
Daarnaast heeft cliënt ten gevolge van dit incident gedurende een lange periode een aanzienlijke hoeveelheid medicatie moeten gebruiken hetgeen een zware wissel heeft getrokken op zijn lichamelijke en mentale gesteldheid (bijlage 3).
Nog iedere dag wordt cliënt geconfronteerd met de gevolgen van het incident en hij is ontzettend bang om de verdachten tegen te komen en dat zij opnieuw zullen toeslaan. Ook de dagelijkse beperkingen in zijn fysieke welzijn vallen hem zwaar. Cliënt heeft tot op de dag van vandaag nog veel last van pijnscheuten in zijn arm en staat nog steeds onder controle van een arts. Cliënt heeft twee stalen pinnen in zijn arm en daarbij een ontsierend litteken op zijn arm, hetgeen hem ook elke dag herinnert aan het incident.
Tot op de dag van vandaag heeft cliënt last van angstaanvallen. Ook kampt cliënt sinds het incident met slaapproblemen en nachtmerries. Zodra hij iets hoort schrikt hij wakker en kan hij moeilijk in slaap komen. Hij heeft nog steeds veel last van flashbacks. Dit zorgt ervoor dat hij nachten wakker ligt.
Cliënt voelt zich erg onveilig en ook onzeker in zijn fysieke mogelijkheden, met name nu hij ten gevolge van dit incident verminderd geestelijk en fysiek belastbaar is. Cliënt kampt tot op de dag van vandaag nog steeds met vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen. Cliënt wenst voor zijn klachten graag in behandeling te gaan bij een psycholoog als de strafzaak is afgerond.
Ten gevolge van dit feit heeft cliënt zijn werkzaamheden bij zijn bedrijf niet langer kunnen voortzetten waardoor cliënt schade heeft opgelopen aan inkomstenderving. Kort en goed, de gevolgen van hetgeen zich in de avond van 23 april 2019 heeft afgespeeld zijn bijzonder groot.
(…)
Immateriële schade:
Gelet op de aard van het letsel alsmede het blijvend letsel en de wijze van de aanval bestaat er een aantoonbaar causaal verband tussen hetgeen zich in de avond van 23 april 2019 heeft plaatsgevonden en voornoemde lichamelijke en psychische klachten.
Het toekennen van smartengeld in gevallen waarbij geen fysiek letsel is, of waarbij het geestelijk letsel niet is aangetoond middels een medische verklaring, is mogelijk op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b BW, omdat het slachtoffer ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Toewijzing kan dan conform de Hoge Raad plaatsvinden:
Bij een zeer ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer of
gelet op de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Verschillende soorten misdrijven leveren naar hun aard, geschonden belang, ernst en onvermijdelijke gevolgen van de gedraging een persoonsaantasting op en aldus een recht op smartengeld.
Jurisprudentie / vergelijkbare uitspraken
Hierbij wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, d.d. 20 april 2017, parketnummer 16/660611-16 met ECLI:NL:RBMNE:2017:1984 (bijlage 7).
In bovenstaande uitspraak werd een vergoeding van € 7.000,- toegewezen aan immateriële schade.
Aansluiting wordt gezocht bij bovenstaande uitspraak, omdat ook in deze zaak sprake is geweest van een geweldsmisdrijf met zwaar lichamelijk letsel waarbij het slachtoffer, net als in onderhavige zaak, meermalen met een (honkbal)knuppel is geslagen en daarbij breuken in de hand en de voet heeft opgelopen. Anders dan in de zaak waarnaar is verwezen is er in casu ook nog met een vuurwapen richting cliënt geschoten en dient cliënt meermalen te worden geopereerd aan het letsel waarvan het nog maar sterk de vraag is of het letsel volledig zal herstellen.
Anders dan in bovenstaande zaak heeft het feit een bijzonder grote impact gehad op zijn leven en is hij bovendien niet in staat om zijn werkzaamheden voort te zetten. Ook kampt cliënt met veel psychisch gerelateerde klachten.
Dit leidt tot de conclusie dat de immateriële schade van cliënt, gezien alle omstandigheden en mede in aanmerking genomen dat er richting cliënt is geschoten, cliënt meermalen is geopereerd en mogelijk niet volledig zal herstellen, gezien de ernst en de fysieke en psychische gevolgen in redelijkheid is te stellen op ten minste € 12.000 en thans opeisbaar is.
Materiële schade € 1.431,96
Immateriële schade € 12.000,00
Totale vordering schade: € 13.431,96
Cliënt verzoekt uw rechtbank de vordering met een bedrag van € 13.431,96 toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Mocht uw rechtbank van oordeel zijn dat de vordering deels onevenredig belastend is voor behandeling in het strafgeding, dan verzoekt cliënt de rechtbank om het deel dat niet onevenredig belastend is toe te wijzen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren (in plaats van af te wijzen).
Tevens verzoekt cliënt uw rechtbank een schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor zowel het schadevergoedingsbedrag als voor de verschuldigde wettelijke rente.
Cliënt behoudt zich op grond van artikel 51f lid 3 Sv. uitdrukkelijk het recht voor om eventueel overige, nu nog niet bekende of gevorderde, schade in een later stadium via een civiele procedure van de verdachte te vorderen.’
43. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 oktober 2021 houdt onder meer het volgende in:
‘De voorzitter stelt mr. Tuip in de gelegenheid om de vordering tot schadevergoeding toe te lichten.
Mr. Tuip licht de vordering tot schadevergoeding toe als volgt:
Cliënt handhaaft zijn eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding. In dit verband leg ik aan het gerechtshof een brief d.d. 21 september 2021 van de traumachirurg over. Hieruit kan worden afgeleid dat het nog steeds niet goed gaat met cliënt. Hij heeft zowel fysiek als mentaal nog te kampen met de gevolgen van het incident. Hij is geopereerd aan zijn linker onderarm. Er is een plaat met schroeven ingezet. Vervolgens heeft hij een intensieve behandeling bij de fysiotherapeut gevolgd. Omdat de pijnklachten bleven, is hij op 17 augustus 2020 door een traumachirurg geopereerd. Cliënt is echter nog niet volledig hersteld en heeft nog steeds veel pijnklachten. Het is de vraag of dat ooit volledig zal herstellen. Hij slikt pijnstillers en medicatie. Als gevolg van de medicatie is hij futloos. Hij heeft ook te kampen met psychische klachten. Hij heeft angstklachten en slaapt slecht. Dat de gemoederen tussen cliënt en de [familie van betrokkene 3] niet zijn bedaard, blijkt uit het feit dat er na de zitting in april 2021 een incident tussen hen is geweest, waarbij de zoon van cliënt naar het ziekenhuis is afgevoerd.
Bij de vordering tot schadevergoeding ligt het zwaartepunt bij de immateriële schade. Ik heb aansluiting gezocht bij een soortgelijke zaak. Ik meen overigens wel dat het letsel in de onderhavige zaak heftiger is dan het letsel in die zaak. Ik vind een bedrag van € 12.000,- op zijn plaats. Mocht het hof hier niet in meegaan, dan verzoek ik het hof de schade te schatten. Ook verzoek ik het hof het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
(…)
De advocaat-generaal voert hierna het woord overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir en draagt de vordering voor.
(…) Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij concludeert de advocaat-generaal tot toewijzing van die vordering tot een bedrag van in totaal € 13.295,37, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnota.
(…)
Mr. Tuip verzoekt het hof om − mocht het hof de vordering tot schadevergoeding niet toewijzen −, deze niet af te wijzen maar de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren, zodat de vordering tot schadevergoeding aan de burgerlijke rechter kan worden voorgelegd.’
44. De pleitnota houdt onder meer het volgende in:
‘Benadeelde partij
Met betrekking tot de vordering benadeelde partij wordt gezien het verzoek tot vrijspraak verzocht die niet-ontvankelijk te verklaren. Voor zover uw gerechtshof onverhoopt toch tot een bewezenverklaring zal komen merkt de verdediging op dat hij zich kan vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen. Dat betekent dat de vordering in dat geval deels kan worden toegewezen. Wat het materiële gedeelte betreft zou dat tot een afwijzing dan wel niet-ontvankelijkheid met betrekking tot de post reiskosten naar advocaat en rechtbank en in dit geval gerechtshof dienen te leiden. Met betrekking tot het immateriële gedeelte is naar mening van de verdediging nog steeds niet voldoende onderbouwd in hoeverre sprake zou zijn van psychisch letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van [slachtoffer 1] . De rechtbank heeft uit hoofde van immateriële schade een bedrag van € 2.500,00 toegewezen. Gezien de beperkte informatie met betrekking tot de psychische schade is dat bedrag wellicht zelfs al aan de hoge kant. De verdediging is in ieder geval van mening dat de vordering van [slachtoffer 1] bij een eventuele gedeeltelijke toewijzing op dit onderdeel, aanzienlijk dient te worden gematigd.’
45. Het arrest van het hof houdt onder meer het volgende in:
‘Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte en zijn medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachte raad van [slachtoffer 1] . Naar aanleiding van een mishandeling van de zus van de mededader eerder die dag en naar verluidt door jongens van de [familie van slachtoffer 1] , heeft haar familie besloten om de zaak zelf 'op te lossen'. De verdachte en zijn mededader zijn daarop samen naar de garage van het latere slachtoffer gereden en hebben hem, als door de verdachte en de medeverdachte onderling afgesproken, met een honkbalknuppel zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Er is door de verdachte meermalen richting het hoofd van het slachtoffer geslagen en daarbij is diens arm geraakt. Ondertussen heeft de medeverdachte schoten gelost.
De zakenpartner van het slachtoffer en toevallige bezoekers van de garage zijn getuige geweest van dit onverhoedse geweld, dat zich in al zijn hevigheid in korte tijd heeft voltrokken. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van met name het slachtoffer gemaakt. Uit de stukken die ter onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding in het dossier zijn gevoegd, volgt dat het onderhavige incident een enorme impact op het leven van het slachtoffer heeft gehad. Het slachtoffer ervaart nog veel fysieke klachten, waaronder stekende pijnen in zijn gehele arm, een verminderd gevoel in zijn vingers en krachtverlies in zijn hand. Een ontsierend litteken op zijn arm roept bij het slachtoffer nog dagelijks herinneringen op aan het geweld dat op hem is toegepast. Sinds het incident heeft het slachtoffer slaapproblemen en nachtmerries. Door zijn fysieke beperkingen kan het slachtoffer zijn werkzaamheden in de garage niet langer uitvoeren. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan, waarbij het feit dat dit alles met voorbedachte raad is gebeurd, fors strafverzwarend weegt, met verwijzing naar het strafmaximum dat de wetgever ingevolge artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht op een dergelijk feit heeft gesteld. Daar komt bij dat het incident zich heeft voltrokken in een openbare ruimte en in aanwezigheid van een aantal getuigen. Dit soort gewelddadigheden zorgt voor een versterking van bestaande gevoelens van angst en onveiligheid bij de specifieke getuigen daarvan en bij buurtbewoners, alsmede binnen de samenleving in het algemeen.
(…)
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich in eerste aanleg als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte (naar het hof begrijpt) onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een bedrag van in totaal € 13.431,96, bestaande uit een bedrag van € 1.431,96 aan materiële schade en een bedrag van € 12.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
(…)
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van in totaal € 13.373,49. (…)
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van in totaal € 13.295,37, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, vanwege de bepleite vrijspraken. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade dient te worden gematigd.
Beoordeling
Het hof stelt bij de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding voorop dat de verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde feit 1 en de benadeelde partij, voor zover de vordering op dat feit is gegrond, om die reden niet ontvankelijk zal worden verklaard.
(…)
Immateriële schade
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek bestaat er onder meer recht op vergoeding van nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Vaststaat dat de benadeelde partij, zoals volgt uit de bewezenverklaring van feit 2 en de toelichting die bij de vordering is gegeven, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast is het naar het oordeel van het hof aannemelijk dat de benadeelde partij zich, gelet op de aard van het onder 2 bewezenverklaarde feit en zoals voldoende onderbouwd in de toelichting op de vordering, zeer angstig moet hebben gevoeld en hier nog steeds psychische klachten door ervaart.
Het hof stelt de, als rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde, immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 3.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf als na te melden.
Het hof wijst de vordering van de benadeelde partij, gelieerd aan feit 2, derhalve toe tot een bedrag van (€ 753,84 + € 441,53 + € 3.500 =) € 4.695,37, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 23 april 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof bepaalt dat de verdachte en zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het toegewezen bedrag betreffende de materiële en immateriële schade.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij, gegrond op feit 2, naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk wordt toegewezen, dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.’
46. Uw Raad overwoog in het overzichtsarrest inzake de benadeelde partij dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is.11.Indien de omvang van de schade zonder nader onderzoek dat een onevenredige vertraging van het strafgeding zou opleveren, niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, kan die omvang in veel gevallen worden geschat (art. 6:97 BW). De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Indien mogelijk dient de rechter bij de begroting te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
47. Het hof heeft in het kader van de strafmotivering onder meer overwogen dat de verdachte en de medeverdachte de benadeelde partij zwaar lichamelijk letsel hebben toegebracht, waarbij de verdachte meermalen richting het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen en daarbij diens arm heeft geraakt. En dat het onderhavige incident een enorme impact op het leven van het slachtoffer heeft gehad, hij nog veel fysieke klachten ervaart, waaronder stekende pijnen in zijn gehele arm, een verminderd gevoel in zijn vingers en krachtverlies in zijn hand. Het hof heeft voorts vastgesteld dat een ontsierend litteken op zijn arm bij het slachtoffer nog dagelijks herinneringen oproept aan het geweld dat op hem is toegepast, dat hij sinds het incident slaapproblemen en nachtmerries heeft en dat hij door zijn fysieke beperkingen zijn werkzaamheden in de garage niet langer kan uitvoeren.
48. Het hof heeft vervolgens bij de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding overwogen dat vaststaat dat de benadeelde partij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat voldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij zich zeer angstig moet hebben gevoeld en hier nog steeds psychische klachten door ervaart. Vervolgens heeft het hof de, als rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde, geleden immateriële schade naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 3.500,-. Naar ik begrijp keert het middel zich niet tegen de toewijzing van de vordering in zoverre (bij een klacht tegen die beslissing heeft de benadeelde partij geen belang), maar tegen de beslissing van het hof om de vordering van de benadeelde partij, gegrond op feit 2, voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze naar ’s hofs oordeel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
49. Het oordeel of de behandeling van (een deel van) de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, is een feitelijk oordeel dat niet snel onbegrijpelijk is.12.Voor zover de steller van het middel klaagt dat het hof dit oordeel nader had moeten motiveren in het licht van de omstandigheid dat het hof heeft vrijgesproken van feit 1 en in samenhang daarmee de vordering voor zover deze op dat feit is gegrond niet-ontvankelijk heeft verklaard, stelt het middel een eis die het recht niet kent. Voor zover het middel klaagt dat het hof zich niet heeft uitgelaten over bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, merk ik op dat de klacht – als ik het goed zie – niet de begroting van de toegewezen immateriële schade betreft, maar de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade.
50. Ten overvloede derhalve merk ik nog op dat de verwijzing naar een enkele uitspraak van een rechtbank in een in zeker opzicht vergelijkbare situatie (in dit geval een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 april 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:1984) naar het mij voorkomt nog geen plicht in het leven roept om de eigen beslissing in het licht daarvan te verantwoorden. Uw Raad overwoog in het overzichtsarrest dat de rechter indien mogelijk dient te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Van een min of meer bestendige lijn waarvan wordt afgeweken kan bij één enkele uitspraak niet worden gesproken.
51. Het middel faalt.
Afronding
52. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan artikel 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Ambtshalve stel ik vast dat Uw Raad niet binnen twee jaren nadat cassatieberoep is ingesteld uitspraak zal doen en dat derhalve het recht op berechting binnen een redelijke termijn in de cassatiefase is geschonden. Dat moet tot strafvermindering leiden. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
53. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑10‑2023
Vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061, NJ 2004/480, rov. 3.7; HR 18 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6157, NJ 2008/209, rov. 3.3.
HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7900, NJ 2008/626 m.nt. Reijntjes, rov. 3.5;
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.7.1, 3.8.1, 3.8.2, 3.8.4. A-G Hofstee is in de conclusie voor HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2336, NJ 2020/350 m.nt. Van Sliedregt, randnummers 139-142, specifiek ingegaan op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die neerkomen op betrouwbaarheidsverweren.
Zie in verband met de betrouwbaarheid van deze herkenningen door beide verbalisanten de conclusie van A-G Knigge voor HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:452, randnummers 4.6. e.v..
Dat de verdachte op die foto gezichtsbeharing heeft, zou kunnen worden afgeleid uit ’s hofs overweging voor zover inhoudend dat uit de foto van 14 mei 2019 (alleen) kan worden afgeleid dat de verdachte ‘licht getint’ is. Dat de haardracht van de verdachte op dat moment anders is, zoals in cassatie wordt aangevoerd, is in hoger beroep niet aangevoerd en door het hof niet vastgesteld.
Vgl. B.F. Keulen en G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2020, p. 535-540.
Zie in dat verband HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5676. Vgl. voorts A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 108. Welke gebreken op grond van welke rechtsregel tot cassatie zouden moeten leiden is mij uit middel en toelichting niet onmiddellijk duidelijk.
HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:942.
Vgl. in verband met het belang van een vaststelling van planmatig handelen onder meer HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1249 en HR 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1295 (rov. 4.3.2).
HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379 m.nt. Vellinga, rov. 2.8.7.
Vgl. onder meer HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3751, NJ 2012/451; HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7349, NJ 2012/520 m.nt. Keulen; HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:476, NJ 2014/281 m.nt. Schalken; HR 2 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:177, NJ 2016/104; HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:221, NJ 2017/140 m.nt. Lindenbergh; HR 6 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:305; HR 2 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:933, NJ 2020/284 m.nt. Vellinga.