Vgl. bijv. HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029, NJ 2009/400.
HR, 04-03-2014, nr. 12/00165
ECLI:NL:HR:2014:476
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-03-2014
- Zaaknummer
12/00165
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:476, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑03‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2307
ECLI:NL:PHR:2013:2307, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:476
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑11‑2012
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑10‑2012
- Vindplaatsen
NJ 2014/281 met annotatie van T.M. Schalken
SR-Updates.nl 2014-0105
NbSr 2014/119
Uitspraak 04‑03‑2014
Inhoudsindicatie
1. Afwijking u.o.s. m.b.t. bruikbaarheid verklaringen getuige voor bewijs. 2. Vordering b.p. Ad 1. ’s Hofs overwegingen voldoen aan het motiveringsvoorschrift van art. 359.2, tweede volzin, Sv, en die bepaling noopte het Hof niet tot een nadere motivering. Ad 2. Het oordeel van het Hof dat de behandeling van een gedeelte van de vordering van de b.p. m.b.t. de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert is feitelijk en kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. In het licht van de bewezenverklaarde feiten en de inhoud van de ingediende vordering is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het Hof niet gehouden.
Partij(en)
4 maart 2014
Strafkamer
nr. S 12/00165
ABO/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 12 december 2011, nummer 21/001094-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. A.F.M. van Vlijmen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte heeft een verweerschrift daartegen ingediend.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de bruikbaarheid van de verklaringen van[betrokkene 2] voor het bewijs van de feiten 1, 2 en 3.
3.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1
hij op 06 november 2008 te Tiel tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ongeveer 4900 euro), toebehorende aan [benadeelde partij], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte of diens mededaders die [benadeelde partij] in/tegen het gezicht heeft geslagen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en (daarbij) de woorden: "je gaat vanavond betalen anders nemen we je mee en knallen wij je af" en - zakelijk weergegeven - dat ze zijn ([benadeelde partij]'s) familie en kinderen zouden ophalen en ze zouden worden vermoord, heeft gebruikt.
2
hij op 06 november 2008 te Tiel tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (ongeveer 300 euro), toebehorende aan [benadeelde partij], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte of diens mededaders die [benadeelde partij] in/tegen het gezicht heeft geslagen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en (daarbij) de woorden: "je gaat vanavond betalen anders nemen we je mee en knallen wij je af" en - zakelijk weergegeven - dat ze zijn ([benadeelde partij]'s) familie en kinderen zouden ophalen en ze zouden worden vermoord, heeft gebruikt.
3
hij op tijdstippen in de periode van 06 november 2008 tot en met 18 november 2008 te Nederland ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ongeveer 21.000 euro), met voormeld oogmerk die [benadeelde partij] op 06 november 2008 heeft gezegd dat hij ([benadeelde partij]) die hoeveelheid geld op 13 november zou moeten gaan betalen en (vervolgens) telkens die [benadeelde partij] heeft gebeld en een bericht heeft ingesproken met de woorden (zakelijk weergegeven) "dat die mannen hem hebben opgehaald en dat ze nu naar hem ([benadeelde partij]) toekomen om hem te neuken" en één of meer SMS berichten heeft gestuurd met daarin de woorden: "jij flikker bel mij terug" en "het is met een vrouw niet op te lossen, ik stop je terug in je moeder haar kut", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"1. In de hierna te melden bewijsmiddelen genoemd onder 2 tot en met 5, 7 tot en met 10, 12 en 14 wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 08-143572, met bijlagen, opgemaakt en gesloten op 17 december 2008 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie werkzaam bij de regiopolitie Gelderland-Zuid, districtrecherche De Waarden.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde:
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, onder nummer PL083T/08-143572 (pagina's 176 t/m 179), gesloten en getekend op 8 november 2008 door [verbalisant 3], brigadier van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij] - zakelijk weergegeven -:
Ik doe aangifte van bedreiging en diefstal van geld. Op 6 november 2008 aan [a-straat 1] te [plaats], voelde ik mij tengevolge van fysieke en/of verbale handelingen van de verdachten bedreigd. Ik verklaar u het volgende. Ongeveer drie à vier maanden geleden belde ene [betrokkene 1] mij op. Hij gaf aan dat hij bij mij aankwam. Hij wilde met mij praten. Ik ken geen achternaam van [betrokkene 1]. Hij woont samen met zijn broer [betrokkene 2] in [plaats]. Het mobiele telefoonnummer van [betrokkene 1] is 06-[...] en 06-[...]. [betrokkene 1] is bij mij geweest. Ik hoorde van [betrokkene 1] dat hij van mijn ex-vrouw opdracht had gehad om € 15.000,= te incasseren. Ik zei toen tegen [betrokkene 1] dat ik geen geld verschuldigd was. Na ongeveer een week kwam [betrokkene 1] weer bij mij. Hij wilde dat ik mee ging naar Rotterdam. Wij zouden dan een bezoek brengen aan [betrokkene 6]. Ik moest er bij zijn als [betrokkene 6] zou zeggen dat er aan mij € 15.000,= zou zijn betaald. Na ongeveer een week had [betrokkene 1] contact gehad met mijn ex-vrouw. Zij hadden gepraat. Daaruit bleek dat mijn ex had gezegd dat ik wel degelijk € 15.000,= had gebeurd.
Ik heb toen gezegd dat ik geen geld heb gekregen. Dus ik betaal niets. [betrokkene 1] zei tegen mij: "Ik moet toch dat geld hebben. Desnoods met geweld". Wij zijn toen uit elkaar gegaan. Na enige weken werd ik door [betrokkene 1] gebeld met de mededeling dat € 2.000,= ook genoeg was. Ik heb toen gezegd dat ik geen geld zou betalen. Enige weken daarna belde [betrokkene 2] dat € 700,= ook genoeg was. We zouden dan vrienden blijven. Ik moest betalen want bij mij op de hoek zouden mensen staan die het geld in ontvangst zouden nemen. Ik heb niet betaald. Op donderdag 30 oktober 2008 werd ik door een onbekend iemand gebeld. Hij zei tegen mij dat ik 20 rooien (€ 20.000,=) klaar moest leggen. Zij zouden het geld op vrijdag 1 november 2008 komen incasseren. Op donderdag 6 november 2008, werd er bij mij aangebeld. Ik deed open. Een onbekende man stond bij mij voor de deur. Deze bleek later te zijn ene [betrokkene 3] uit Düsseldorf. Althans hij maakte zich zo bekend. Er kwam een tweede man in een net pak aanlopen. Ik heb ze beiden binnengelaten. Wij zaten op de bank. De man in het nette pak zei tegen mij dat ik mijn ex geld schuldig was. Zij kwamen om daarvoor de € 20.000,- te incasseren. Vervolgens kwamen er ongeveer tien personen bij mij binnenlopen. Hier waren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ook bij. Ik hoorde [betrokkene 3] tegen mij zeggen: Heb jij [betrokkene 1] het geld betaald. Ik hoorde dat [betrokkene 1] tegen [betrokkene 3] zei: "Nee, er is niet betaald". Ik zei tegen de [betrokkene 3]: "Ik heb niet betaald".
Ik hoorde dat [betrokkene 3] tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zeggen: "Gaan jullie even naar buiten". De rest bleef binnen. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn toen naar buiten gelopen.
[betrokkene 3] zat rechts naast mij op de bank en zei tegen mij: "Je zult moeten betalen". Naast [betrokkene 3] stond de rechterhand van [betrokkene 3]. Deze was gekleed in een spijkerbroek en een colbert Ik zag dat die persoon een zwart pistool rechts tussen de broeksband had. De onbekende man hield het vuurwapen met zijn rechterhand vast. Ik kon duidelijk zien dat het een vuurwapen was. Ik keek tegen het magazijn van het vuurwapen aan. [betrokkene 3] zei tegen mij dat ik moest betalen. Ik zag dat [betrokkene 3] mij met zijn vlakke rechterhand tegen de linkerkant van mijn gezicht sloeg. Dit ging wel hard doch ik voelde er weinig van omdat de adrenaline erg hoog was van mij. Door de klap werd mijn bril van mijn gezicht geslagen. Deze was in twee stukken. Ik zag dat de man, die naast [betrokkene 3] stond, inmiddels zijn vuurwapen met zijn linkerhand omklemd had. lk hoorde die man tegen [betrokkene 3] zeggen "Niet doen, wij werken dat verder af. Wij nemen hem dan wel mee." Althans woorden van gelijke strekking. Ik dacht bij mezelf, kunnen ze wel met tien man en een vuurwapen mij zo bedreigen. De onbekende man hield zijn vuurwapen tussen zijn broeksband. [betrokkene 3] zei tegen mij: "Dat geld ga jij betalen en wel vanavond nog". Ik zei tegen [betrokkene 3]: "Dan moet ik een paar mensen bellen om dat te regelen". Ik wilde mijn mobiel pakken die op de salontafel lag doch deze werd door [betrokkene 3] ingenomen. Hierdoor kon ik niet meer bellen. Ondertussen liepen een aantal mannen naar buiten. De rest bleef in de kamer zodat ik niet weg kon. Zij stonden om mij heen. [betrokkene 3] zei wederom tegen mij: "Je gaat vanavond betalen anders nemen wij je mee en knallen wij jou af". Dit werd diverse malen herhaald. Ze zouden mijn familie en kinderen ophalen en ze zouden worden vermoord Ze bleven mij bedreigen althans zo voelde ik dat omdat die ene man, die zijn pistool vast had, dat tussen zijn broeksriem vandaan dreigde te halen. Ik zei tegen die [betrokkene 3]: "Ik heb wel enkele honderden euro's meer heb ik niet". Hier nam men geen genoegen mee. Enkele mannen waren de kast aan het doorzoeken. Ik dacht bij mij zelf laat ik mij van de goede kant zien. Ik had namelijk € 4.900,= geleend. Dit had ik in de kast in de slaapkamer liggen. Ik zei tegen [betrokkene 3] dat ik wel geld in de kast had liggen. Ik mocht naar de slaapkamer lopen om het geld te pakken. Ik werd gevolgd door de man met het pistool. Ik heb toen de € 4.900,- uit de kast gepakt en aan [betrokkene 3] gegeven. Zij hebben toen ook nog de € 300,= uit mijn portemonnee gepakt. Dus totaal hebben zij mij € 5.200,= onder bedreiging afhandig gemaakt. [betrokkene 3] zei tegen mij, dat ik nog een week de tijd had om € 21.000,= te betalen. De € 1.000,= extra was voor de man die het geld volgende week donderdag 13 november 2008 zou komen ophalen. Die € 5.200,= die ze van mij hadden afgenomen was voor de werkzaamheden dat ze bij mij waren geweest. [betrokkene 3] zei ook tegen mij dat ik er niemand bij mag halen want dan zou het bedrag alleen maar hoger worden. Het zou zo maar € 10.000,= worden. Bij niet betalen zou ik en mijn familie worden opgeruimd. Vervolgens zijn ze weggegaan. Ik ben vreselijk bang dat er aanstaande woensdag 13 november 2008 echt iets gaat gebeuren. Ik ben mijn leven niet zeker en ook dat van mijn kinderen niet. Alle personen waarover ik in de aangifte spreek zijn Turkse mannen en zei spreken de Turkse taal.
Het signalement van [betrokkene 3] is:
Lengte 1,65 à 1,70 meter lang; kort gedrongen persoon; leeftijd ongeveer 45 jaar; groen/blauwe ogen; zo goed als kaal; bol opgezet gezicht; sprak Turkse taal.
Het signalement van [betrokkene 1] is:
Lengte 1,80 meter; leeftijd 36 jaar; zwart kort haar; volle zwarte snor en sik; de kin is begroeid; de rest is geschoren; normaal postuur; droeg zwart kostuum; spreekt gebrekkig Nederlands.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, onder nummer PL083T/08-143572 (pagina's 292 en 293), gesloten en getekend op 19 november 2008 door [verbalisant 4], brigadier van politie en [verbalisant 5], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2], afgelegd op 19 november 2008, - zakelijk weergegeven -:
Ik ken de familie van [benadeelde partij] goed omdat ik daar al zestien jaar goede contacten mee heb. Ik heb muziek gemaakt op hun bruiloft. Zijn ex-vrouw heet [betrokkene 4]. Ik woon in [plaats] en een à anderhalve maand geleden stonden er opeens mensen voor mijn deur. Het was in de avond rond 19.00 uur. Het werd donker. Het kan ook rond 20.00 uur geweest zijn. Een kale Turkse man, genaamd [betrokkene 3], lengte 1,65 meter stond aan de deur en vroeg hoe hij in contact kon komen met [benadeelde partij]. Ik zei, dat hij hem moest bellen. De man vroeg of ik hem naar [benadeelde partij] wilde brengen. [betrokkene 3] was met een zwarte personenauto, klein model. Er zaten nog twee mannen in de auto. Toen ik met [betrokkene 3] mee ging, reed er een tweede auto voor en dat was een auto met een Duits kenteken. Dit was ook een kleine auto. Ik ging in de eerstgenoemde auto zitten op de achterbank en [betrokkene 3] ging rechts voorin zitten, dus naast de chauffeur. In de auto die voorop reed zaten ook Turkse mannen, twee personen, die onderling Turks spraken. [betrokkene 3] is 35 à 40 jaar oud doch die andere jongens waren kinderen van 18 jaar oud. Tot aan Tiel reed die auto voor ons doch hierna reden wij voor. Ik ben wel vaker met die mensen. Ik had gezien dat ze naar [benadeelde partij] belden doch geen contact kregen. Ze kenden [benadeelde partij] dus. We reden dus tot aan de woning van [benadeelde partij]. Wij liepen met vijf of vier personen naar de woning van [benadeelde partij] en werden binnengelaten. De Turken vroegen aan [benadeelde partij] waarom hij zijn telefoon tot twee keer toe niet opnam. [benadeelde partij] antwoordde dat het niet zo goed met hem ging en dat hij geld aan het sparen was en over een week wel zou kunnen betalen. Dit was een bedrag van vijfentwintigduizend euro.
Toen wij weggingen na zo'n tien minuten zei [betrokkene 3] dat hij wilde dat [benadeelde partij] voortaan de telefoon zou opnemen. [betrokkene 3] en [benadeelde partij] hebben ook samen even apart gesproken. Toen wij in de auto stapten en weg wilden rijden, vroeg ik aan de Turken of het opgelost was. Zij zeiden dat het niet opgelost kan worden op dit moment maar pas over een week omdat [benadeelde partij] over een week zou betalen.
9. Een schriftelijk bescheid, te weten de uitwerking van het afgeluisterde telefoongesprek weergegeven op de pagina 216 als bijlage gevoegd bij het hierboven onder 1 genoemde proces-verbaal.
Tapgesprek:
Gespreksgegevens: 901132-08 02 275902379
Tijdstip: 16 november 2008 14:18:48 uur
[betrokkene 2] belt in met [betrokkene 1].
[betrokkene 2] vraagt of ze de zaak(werk) van [benadeelde partij] opgelost hebben.
[betrokkene 1] zegt nee, nog niet maar vandaag of morgen.
[betrokkene 1] (....)
[betrokkene 2] (....)"
3.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Overige verklaringen in het dossier
[betrokkene 2]:
Verklaart bij de politie dat hij bij [benadeelde partij] is langs geweest met ene [betrokkene 3], nadat deze [betrokkene 3] bij hem aan de deur stond en vroeg naar [benadeelde partij]. Verklaart dat deze [betrokkene 3] [benadeelde partij] kende. Zegt dat er bij dit bezoek aan [benadeelde partij] geen geweld is gebruikt en dat er geen geld is afgenomen. Zegt dat het bezoek ontspannend was en niet bedreigend. Zegt dat dit bezoek op 21 september 2008 was en dat hij deze datum zo goed weet omdat toen de wedstrijd Turkije-Portugal was voor teams onder de 19 jaar.
Als aan hem een foto wordt getoond van cliënt herkent hij de getoonde persoon voor 50% als de [betrokkene 3] die hij heeft genoemd.
Bij de RC verklaart [betrokkene 2], anders dan bij de politie, over het vermeende bezoek aan [benadeelde partij] dat hij door [benadeelde partij] was gebeld dat er mensen bij de grens op de autobaan vanuit Klefe moesten worden opgehaald en dat hij die naar het huis van [benadeelde partij] moest brengen en dat hij hier van [benadeelde partij] een ruime onkostenvergoeding voor heeft gekregen. Verklaart dat hij met die mensen naar het van der Valk hotel is gereden en dat ze daar door [benadeelde partij] zijn opgehaald.
Bij de RC verklaart [betrokkene 2] op mijn vraag of hij [verdachte] kent:
"Ik heb één of twee keer zijn foto gezien. Ik zou zijn gezicht nu niet herkennen."
Heeft u hem wel in het echt gezien?
"Ik ben muzikant. Ik heb elk weekend met veel mensen contact. Ik heb zijn gezicht misschien 1 keer gezien in een restaurant in Rotterdam. Ik kan niet met zekerheid uw vraag beantwoorden.
De foto die de politie heeft laten zien was geen onbekend gezicht voor mij. Ik weet niet waar ik het gezicht van ken. Zoals gezegd kom ik veel mensen tegen. Als u me deze vraag 3 of 4 maanden geleden had gesteld had ik het wel met zekerheid kunnen vertellen."
Uit deze verklaring van [betrokkene 2] bij de RC moet mijns inziens worden afgeleid dat de persoon die hij in zijn eerste verklaring [betrokkene 3] noemt een andere persoon is dan mijn cliënt, [verdachte].
Bovendien kunnen de verklaringen van [betrokkene 2] naar de mening van de verdediging niet voor het bewijs van feit 1 en 2 worden gebruikt omdat:
- [betrokkene 2] als datum van zijn bezoek aan [benadeelde partij] met [betrokkene 3] 21 september 2008 noemt. Hij legt gedetailleerd uit hoe hij bij deze datum komt. Gelet daar op is zijn verklaring niet te gebruiken voor iets wat zich zou hebben afgespeeld op 6 november 2008.
- [betrokkene 2] is één foto getoond van cliënt met de vraag of dit de [betrokkene 3] is waarover hij sprak. Deze fotoconfrontatie is niet volgens de regelen der kunst uitgevoerd en heeft om die reden nauwelijks bewijswaarde, helemaal nu [betrokkene 2] deze persoon voor 50% zegt te herkennen als de [betrokkene 3] waar hij over spreekt. Een herkenning van 50% is geen herkenning en kan dus niet tot het bewijs dienen van betrokkenheid van cliënt bij de hem verweten feiten."
3.3.2.
Dienaangaande heeft het Hof in een "overweging met betrekking tot het bewijs" als volgt overwogen en beslist:
"Het hof is van oordeel dat het door verdachte en diens raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt:
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 6 november 2008 samen met anderen het slachtoffer [benadeelde partij] heeft afgeperst en geld van hem heeft gestolen. Verder blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde dat verdachte in bedoelde periode na 6 november 2008 telkens heeft gebeld met [benadeelde partij] voornoemd, een bericht heeft ingesproken en SMS-berichten naar hem heeft verzonden met het vooropgezette plan die [benadeelde partij], onder bedreiging, wederom een aanzienlijk geldbedrag afhandig te maken. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof toegegeven dat hij [benadeelde partij] een SMS-bericht heeft gestuurd."
3.3.3.
Het Hof heeft de in het verweer bedoelde fotoconfrontatie niet voor het bewijs gebezigd.
3.4.
Blijkens hetgeen hiervoor onder 3.3.1 is weergegeven heeft de raadsman, voor zover thans van belang, ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verklaring van [betrokkene 2] onbetrouwbaar is omdat deze betrekking heeft op een bezoek dat plaatsvond op 21 september in plaats van 6 november 2008. In weerwil daarvan heeft het Hof de door [betrokkene 2] afgelegde verklaring voor het bewijs bruikbaar geacht omdat het aangevoerde door de gebezigde bewijsmiddelen wordt weerlegd. Nu in die bewijsmiddelen in dit verband is vastgesteld dat [benadeelde partij] - over wie [betrokkene 2] verklaart dat hij die al zestien jaar kent - verklaart dat [betrokkene 2] op 6 november 2008 samen met een aantal Turkse mannen op bezoek kwam alsmede dat [betrokkene 2] over zijn bezoek verklaart dat hij "aan de Turken [vroeg] of het opgelost was; zij zeiden dat het niet opgelost kan worden op dit moment maar pas over een week omdat [benadeelde partij] over een week zou betalen", terwijl bewijsmiddel 9 inhoudt dat [betrokkene 2] vervolgens ruim een week later, op 16 november 2008, heeft gebeld met de vraag of de zaak was "opgelost", voldoen 's Hofs overwegingen aan het motiveringsvoorschrift van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv en noopte die bepaling het Hof niet tot een nadere motivering.
3.5.
Het middel faalt.
4. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
4.1.
Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
4.2.1.
Bij de stukken bevindt zich een 'Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces' waarmee [benadeelde partij] zich heeft gevoegd als benadeelde partij in het strafproces tegen de verdachte. Dat voegingsformulier houdt in:
"Bril glas € 168,-
Bril montuur € 69,-
Geldbedrag € 5200,-
€ 5437,-."
Tevens bevindt zich bij de stukken een faxbrief van de raadsman van de benadeelde partij, mr. Van Vlijmen, aan de Rechtbank Arnhem, inhoudende onder meer dat naast vergoeding van de eerder opgegeven materiële schade van € 5.437,-, tevens aanspraak wordt gemaakt op een bedrag aan immateriële schade van € 6.000,-, althans een voorschot daarop met de wettelijke rente vanaf 6 november 2008 over voornoemde bedragen. Daartoe wordt aangevoerd dat de benadeelde partij ernstig geschokt is door het feit dat zijn voormalige echtgenote, [betrokkene 5], opdracht heeft gegeven tot deze overval, en [benadeelde partij] reeds geruime tijd doende is een omgangsregeling te treffen voor zijn drie kinderen die bij [betrokkene 5] verblijven en hij zich afvraagt hoe dat nog gerealiseerd kan worden als zijn voormalige echtgenoot zich zo tegen hem opstelt.
4.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011 heeft de raadsman van de benadeelde partij de vordering van de benadeelde partij nader toegelicht en daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven:
"Ik heb het Hof in het bezit gesteld van correspondentie die heeft plaats gevonden tussen het openbaar ministerie en mij betreffende de vordering van de benadeelde partij. Ik neem aan dat die correspondentie aan het dossier is toegevoegd. Verder wil ik het hof mededelen dat de verhouding van mijn cliënt met zijn kinderen en zijn ex-vrouw [betrokkene 5] momenteel weer goed te noemen is. Mijn cliënt handhaaft zijn vordering in volle omvang inclusief de vergoeding voor immateriële schade van € 6000,- die ook in eerste aanleg is opgevoerd."
4.3.
Het Hof heeft de vordering van € 5.437,- met betrekking tot materiële schade geheel en de vordering van € 6.000,- met betrekking tot immateriële schade tot een bedrag van € 500,- toegewezen, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat wat dat gedeelte betreft "behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert". Dat oordeel is feitelijk en kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. In het licht van de bewezenverklaarde feiten en de inhoud van de ingediende vordering is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het Hof niet gehouden.
4.4.
Het middel faalt.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en twee weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2014.
Mr. Groos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 26‑11‑2013
Inhoudsindicatie
1. Afwijking u.o.s. m.b.t. bruikbaarheid verklaringen getuige voor bewijs. 2. Vordering b.p. Ad 1. ’s Hofs overwegingen voldoen aan het motiveringsvoorschrift van art. 359.2, tweede volzin, Sv, en die bepaling noopte het Hof niet tot een nadere motivering. Ad 2. Het oordeel van het Hof dat de behandeling van een gedeelte van de vordering van de b.p. m.b.t. de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert is feitelijk en kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. In het licht van de bewezenverklaarde feiten en de inhoud van de ingediende vordering is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het Hof niet gehouden.
Nr. 12/00165 Zitting: 26 november 2013 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 12 december 2011 verdachte wegens, onder 1, “afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, onder 2, “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” en, onder 3, “poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een voorwaardelijk gedeelte van vier maanden met een proeftijd van twee jaar. Voorts heeft het Hof de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 5.937,00 en aan verdachte voor datzelfde bedrag een betalingsverplichting opgelegd.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, een schriftuur houdende twee middelen van cassatie ingediend. Namens benadeelde partij [benadeelde partij] heeft mr. A.F.M. van Vlijmen, advocaat te Arnhem, een schriftuur houdende een middel van cassatie ingediend. Op het namens de benadeelde partij voorgestelde middel heeft mr. Nan namens verdachte bij verweerschrift gereageerd.
4. Het eerste middel van verdachte
4.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven van zijn afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [benadeelde partij].
4.2.
Verdachte is door het Hof veroordeeld ter zake van afpersing van een geldbedrag van € 4.900,- (feit 1), gekwalificeerde diefstal van een geldbedrag van € 300,- (feit 2) en poging tot afpersing van een geldbedrag van € 21.000,- (feit 3) met telkens [benadeelde partij] als slachtoffer. Het Hof heeft het bewijs van de genoemde feiten onder meer doen steunen op een tweetal door [benadeelde partij] bij de politie afgelegde verklaringen (bewijsmiddelen 2 en 14). Deze verklaringen houden, naar de kern genomen, in (i) dat [benadeelde partij] in de periode voor begin november 2008 verschillende keren (waarvan minstens één keer dreigend) is benaderd door medeverdachte [betrokkene 1] en een onbekende persoon voor geld dat hij aan zijn ex-vrouw verschuldigd zou zijn, (ii) dat [benadeelde partij] op 6 november 2008 met het doel het genoemde geld op te halen is bezocht door een zekere [betrokkene 3] (naar het Hof op grond van andere bewijsmiddelen heeft vastgesteld: de verdachte) en een groepje anderen, waaronder ook [betrokkene 1], (iii) dat [benadeelde partij] toen door deze [betrokkene 3] ernstig is bedreigd en in het gezicht is geslagen en een handlanger van [betrokkene 3] aan [benadeelde partij] een pistool heeft getoond, (iv) dat [benadeelde partij] onder bedreiging een geldbedrag van € 4.900,- aan [betrokkene 3] heeft afgegeven, [betrokkene 3] of een ander daarnaast een geldbedrag van € 300,- uit de portemonnee van [benadeelde partij] heeft gepakt en [benadeelde partij] onder verdere dreiging is gemeld dat hij nog een week de tijd zou hebben om een nader geldbedrag van € 21.000,- te betalen en (v) dat [benadeelde partij] op 12 november 2008 met beledigende c.q. bedreigende teksten is gebeld en ge-sms’t vanaf nummer 06-[...] en [benadeelde partij] de stem van de beller heeft herkend als de stem van [betrokkene 3].
4.3.
Blijkens een pleitnota die behoort bij het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 24 oktober 2011 heeft de raadsman van verdachte bij die gelegenheid als standpunt van de verdediging naar voren gebracht dat de verschillende verklaringen van [benadeelde partij] als onbetrouwbaar buiten het bewijs zouden moeten worden gehouden. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman onder meer opgemerkt dat (i) [benadeelde partij] in de wiethandel zit en betrokken is bij een andere, samenhangende strafzaak en zelf tegenover de politie heeft verklaard dat hij geen openheid van zaken kan geven omdat hij dan dingen zou vertellen die voor hem belastend zijn, (ii) [benadeelde partij] wisselend heeft verklaard over de (kennelijke) reden dat en het (kennelijke) doel waarvoor hij werd afgeperst, (iii) dat de woning van [benadeelde partij] is voorzien van camera’s, maar dat van het treffen op 6 november 2008 geen opnamen zijn gemaakt, waarover [benadeelde partij] tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, (iv) het telefonische bericht voor [benadeelde partij] van 12 november 2008 dat volgens [benadeelde partij] zelf van [betrokkene 3] afkomstig zou zijn volgens een tolk onverstaanbaar was, (v) [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij zijn aangifte in de zaak tegen verdachte heeft gebruikt in een procedure over een omgangsregeling met betrekking tot zijn kinderen en (vi) [benadeelde partij] wel in staat is geweest een adequaat signalement van verdachte te geven, maar niet om hem bij een fotoconfrontatie te herkennen.
4.4.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in.
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte en diens raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt:
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 6 november 2008 samen met anderen het slachtoffer [benadeelde partij] heeft afgeperst en geld van hem heeft gestolen. Verder blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde dat verdachte in bedoelde periode na 6 november 2008 telkens heeft gebeld met [benadeelde partij] voornoemd, een bericht heeft ingesproken en SMS-berichten naar hem heeft verzonden met het vooropgezette plan die [benadeelde partij], onder bedreiging, wederom een aanzienlijk geldbedrag afhandig te maken. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof toegegeven dat hij [benadeelde partij] een SMS-bericht heeft gestuurd.”
4.5.
De argumenten die door de raadsman naar voren zijn gebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat de verklaringen van [benadeelde partij] onbetrouwbaar zijn, zijn naar mijn mening niet van dien aard dat het Hof in het verweer een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv had moeten herkennen. Ik merk daarbij op dat juist het feit dat [benadeelde partij] door openheid van zaken te geven zichzelf dreigde te belasten en dus in een lastig parket zat toen hij aangifte deed, de verklaring zou kunnen zijn van de door de in het verweer gesignaleerde inconsistenties in diens verklaringen. Grote twijfels aan de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebezigde verklaringen roept het verweer daarom niet op. Maar ook als hierover anders zou moeten worden geoordeeld, geldt dat de bestreden uitspraak voldoende aanknopingspunten bevat die begrijpelijk maken waarom het Hof aan het verweer is voorbijgegaan. De verklaringen van [benadeelde partij] vinden namelijk steun in de andere bewijsmiddelen. Naast de verklaring van verdachte ter zitting waarop het Hof zich in de boven weergegeven overweging beroept, kan gewezen worden op de afgeluisterde tapgesprekken (bewijsmiddelen 4, 5, 7 8 en 9) en de op de telefoon van [benadeelde partij] ingesproken voicemailberichten (bewijsmiddel 10), een en ander bezien in verband met de bewijsmiddelen 6, 11, 12 en 13. Bovendien kan gewezen worden op de als bewijsmiddel 3 gebezigde verklaring van [betrokkene 2]. Dat de betrouwbaarheid van die verklaring door de verdediging eveneens is betwist, kan hier buiten beschouwing blijven, nu de indiener van de schriftuur ervoor heeft gekozen daarvan een apart middel te maken.
4.6.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel van verdachte
5.1.
Met het middel wordt gesteld dat het Hof heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven van zijn afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van getuige [betrokkene 2].
5.2.
Het Hof heeft voor het bewijs van de tenlastegelegde afpersing, gekwalificeerde diefstal en poging tot afpersing onder meer gebruik gemaakt van een getuigenverklaring van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 3). Blijkens een pleitnota die behoort bij het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 24 oktober 2011 heeft de raadsman van verdachte bij die gelegenheid als standpunt van de verdediging onder meer naar voren gebracht dat de verschillende verklaringen van [betrokkene 2] in ieder geval in zoverre niet voor het bewijs gebruikt zouden kunnen worden dat door deze getuige in zijn verklaringen is gesproken over een bezoek aan [benadeelde partij] dat niet op de in de tenlasteleggingen genoemde datum van 6 november 2008, maar op 21 september 2008 zou hebben plaatsgevonden.
5.3.
In de door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 2] van 19 november 2008 wordt door deze vrij uitgebreid gesproken over een bezoek aan [benadeelde partij] door hemzelf, ene [betrokkene 3] en vier andere personen. De verklaring lijkt naadloos aan te sluiten bij de aangifte van [benadeelde partij] (bewijsmiddel 2), ware het niet dat [betrokkene 2] verklaart dat het bezoek “een à anderhalve maand” voor de datum van het verhoor (19 november 2008) heeft plaatsgevonden. De voor de hand liggende gedachte dat sprake is van een kennelijke vergissing en dat “een á anderhalve week” is bedoeld, wordt niet bevestigd door een blik achter de papieren muur. In het desbetreffende politieproces-verbaal (dossiernr. 292) wordt eveneens van “1 a 1,5 maand” gesproken. Belangrijker is nog dat [betrokkene 2] in een latere verklaring (dossiernr. 299) – waarop in het verweer is gewezen – met betrekking tot het bedoelde bezoek stelt: “Ik weet dat het die dag 21 september was want toen was er ook een belangrijke voetbalwedstrijd voor voetballers onder de 19 jaar, en Turkije speelde toen tegen Portugal”. De vraag die zich opdringt, is welke redengevende betekenis het Hof aan de verklaring van [betrokkene 2] heeft toegekend. Zeker nu de raadsman van verdachte dit probleem in de vorm van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv aan het Hof heeft gepresenteerd, had het Hof daarop in het bestreden arrest nader dienen in te gaan.
5.4.
Het middel slaagt.
6. Het eerste middel van verdachte faalt en kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan. Het tweede door verdachte voorgestelde middel slaagt.
7. Nu het tweede middel van verdachte slaagt en het bestreden arrest om die reden niet in stand kan blijven, behoeft het door de benadeelde partij voorgestelde middel hier geen bespreking.1.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑11‑2013
Beroepschrift 26‑11‑2012
Hoge Raad der Nederlanden
Zaaknummer: S 12/00165
SCHRIFTUUR, houdende middelen van cassatie ingediend door Mr A.F.M. van Vlijmen, advocaat te Arnhem,
in de zaak van
[benadeelde] benadeelde partij in de strafzaak van [verdachte], Gerechtshof Arnhem, uitspraak 12 december 2011, 21/001094-10
Middel
Het recht is geschonden / niet juist toegepast voor zover het de door [benadeelde] geleden schade betreft doordat het Gerechtshof te Arnhem ten onrechte slechts een bedrag van € 500,-- aan immateriële schade heeft toegewezen en voor het overige van oordeel is dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafprocesrecht oplevert.
Toelichting:
Vooreerst: niet een bedrag van € 5.000,-- doch een bedrag van € 6.000,-- is als immateriële schadevergoeding gevorderd. Zie vonnis rechtbank Arnhem d.d. 17 maart 2010 bladzijde 12.
Voorts:
Uit de stukken komt duidelijk naar voren dat [benadeelde]:
- ——
in zijn eigen woning is bedreigd met een vuurwapen,
- ——
in zijn gezicht is geslagen,
- ——
afgeperst is geworden tot het afgeven van geld
- ——
in zijn eigen woning ook bestolen is,
- ——
zijn familie en kinderen met de dood bedreigd werden
- ——
dit alles door meerdere personen
- ——
uit angst zijn eigen woning heeft moeten verlaten en langere tijd heeft moeten onderduiken
Het Hof overweegt terecht dat dergelijke feiten een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [benadeelde] hebben gemaakt, zulks versterkt doordat dit zich in de eigen woning van [benadeelde] heeft voorgedaan.
Dit zo zijnde is toekenning van € 500,-- als smartengeld niet te plaatsen en had het Hof een aanzienlijk hoger bedrag dienen toe te wijzen;
Daarenboven valt niet in te zien, en wordt ook niet gemotiveerd, dat de behandeling van de vordering van [benadeelde] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De positie van het slachtoffer wordt op deze manier geen recht gedaan: het Hof heeft 3 terechtzittingen gewijd aan de belangen van de verdachte en uit niets blijkt dat op enige zitting niet (extra) tijd en moeite ingepast zou kunnen worden voor de behandeling van de vordering van [benadeelde].
Deze schriftuur wordt ondertekend en tijdig ingediend door Mr A.F.M. van Vlijmen, advocaat te Arnhem, die verklaart daartoe door verzoeker, [benadeelde], bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Arnhem, 26 november 2012
Mr A.F.M. van Vlijmen
Beroepschrift 30‑10‑2012
Cassatieschriftuur
ex artikel 437 Sv
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
S 12/00165
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1966, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, dat verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Arnhem met rolnummer 21-001094-10, uitgesproken op 12 december 2011, de volgende middelen voordraagt.
Middel I (ten aanzien van alle feiten)
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn art. 359 lid 2 juncto 415 Sv geschonden, doordat het hof niet gerespondeerd heeft op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging, inhoudende — kort gezegd — dat de verklaringen van aangever [benadeelde] niet tot het bewijs konden worden gebezigd, terwijl het daarvan is afgeweken door toch verklaringen van die [benadeelde] tot het bewijs te bezigen (bewijsmiddel 2 en 14).
Toelichting
Verzoeker is — kort gezegd — veroordeeld voor het afpersen van [benadeelde] (feit 1), gekwalificeerde diefstal met [benadeelde] als slachtoffer (feit 2) en een poging tot afpersing van [benadeelde] (feit 3).
De raadsman van verzoeker heeft ter terechtzitting bij pleidooi eerst de achtergrond van de zaak geschetst, daarbij de verwevenheid van de onderhavige zaak met die van [betrokkene 6] behandeld, [benadeelde] daardoor niet het achterste van zijn tong liet zien (mede gelet op de gestelde wiethandel van die [betrokkene 6] en [benadeelde] en gelet op de omgangsregeling van [benadeelde] met zijn kinderen en met zijn ex-vrouw, mevrouw [betrokkene 5]).
Vervolgens betoogt de raadsman:
‘Betrouwbaarheid [benadeelde]
Hiervoor is al genoemd dat het vreemd is dat [benadeelde] pas in zijn 2e verklaring zegt dat hij met [betrokkene 1] (zijn eigen vermeende afperser) mee is geweest naar [betrokkene 6] en dat [betrokkene 6] toen kennelijk (zie verklaring [naam 1]) afgeperst zou zijn door [betrokkene 1].
Naast deze vreemde gang van zaken zijn er meerdere merkwaardige dingen te zien die verklaringen van [benadeelde] naar de mening van de verdediging onbetrouwbaar maken.
- —
In zijn aangifte van 08-11-2008 zegt [benadeelde] dat hij op 30 oktober 2008 is gebeld door een onbekende man die zei dat hij op 7 november 2008 20.000 euro kwam halen. Op 6 november 2008 zou [benadeelde] zijn afgeperst en bedreigd. Hij belt echter niet gelijk de politie, maar doet pas 2 dagen later aangifte. Waarom heeft hij niet gelijk de politie gebeld?
- —
In en om zijn woning heeft [benadeelde] meerdere camera's hangen. Hij verklaart dat hij deze heeft voor zijn veiligheid. Het is vreemd dat hij, nadat hij op 30 oktober 2008 is gebeld, er niet voor heeft gezorgd dat zijn camera's opnames maakten.
- —
Over de camera's zegt [benadeelde] bij de politie dat de camera's niet zijn aangesloten. Bij de RC zegt [benadeelde] opeens dat het kastje stuk was en dat daarom de camera's niet werkten.
- —
In zijn aangifte van 08-11-2008 zegt [benadeelde] eerst dat [betrokkene 1] in opdracht van [betrokkene 5] geld kwam ophalen (in verband met de overdracht van de growshop aan [vestigingsplaats]), even later zegt hij dat [betrokkene 1] een deel van deze zaak had overgenomen en dat [betrokkene 1] daarom het geld wil beuren en weer even later zegt hij (in dezelfde verklaring!) dat het geld voor de PKK zou zijn.
- —
Daarnaar gevraagd bij de RC kan [benadeelde] geen goede verklaring geven op de vraag waarom in 2008 een schuld zou worden geïncasseerd uit 2000. Dit lijkt ook zeer onwaarschijnlijk.
- —
In zijn aangifte van 08-11-2008 heeft [benadeelde] het over ‘ene [betrokkene 1]’ die 3 maanden daarvoor contact met hem zou hebben gezocht. Uit latere verklaringen van [benadeelde] (o.a. bij RC), maar ook uit de verklaringen van [betrokkene 1]. [betrokkene 2], en [betrokkene 5] blijkt dat [benadeelde] [betrokkene 1] al ruim 15 jaar kent. Waarom doet hij het in zijn aangifte van 08-11-2008 voorkomen alsof hij deze [betrokkene 1] helemaal niet kent? Hoe kan hij in zijn verklaring in een keer de sprong maken naar de omstandigheid dat hij met deze [betrokkene 1] bij [betrokkene 6] is langs geweest ‘om te bemiddelen’.
- —
In zijn verklaring van 13 november 2008 (p. 183) zegt [benadeelde] dat op 12 november 2008 om 22.29 uur zijn voicemail is ingesproken door een persoon wiens stem hij herkende als die van [betrokkene 3]. Deze [betrokkene 3] zou in dit voicemail bericht een scheldwoord zeggen gevolgd door zijn naam en de mededeling dat [benadeelde] hem terug moest bellen.
Wanneer een tolk ditzelfde voicemailbericht beluisterd geeft de tolk aan dat dit bericht onverstaanbaar is (p. 189).
- —
[benadeelde] verklaart op 13-11-2008 dat hij niet helemaal open is over wat hij doet omdat hij dan dingen vertelt die de politie tegen hem kan gebruiken.
- —
P-v PL 083T/08-143572 (pagina 194) agenten geven diverse malen aan [benadeelde] aan dat ze hem niet kunnen helpen als hij geen openheid van zaken geeft.
- —
Zoals [betrokkene 2] als [betrokkene 1] verklaren bij de RC dat zij in het verleden door [benadeelde] zijn benaderd om voor geld een valse verklaring af te leggen. Dit was in de zaak betreffende de omgangsregeling. Ook [betrokkene 5] heeft hier over verklaard.
- —
[benadeelde] geeft bij de RC aan dat hij zijn aangifte in deze zaak als processtuk heeft ingebracht in de procedure met betrekking tot de omgangsregeling van de kinderen.
Conclusie: Gelet op de vele inconsistenties en vraagtekens die gezet kunnen worden bij de verklaringen van [benadeelde] acht de verdediging deze verklaringen niet betrouwbaar en zijn deze daarom niet bruikbaar als bewijs.
(…)
‘Bewijs???
Het belastende in deze zaak voor wat betreft de betrokkenheid van cliënt bij de vermeende afpersing/diefstal met geweld van [benadeelde] op 6 november 2008 en de poging afpersing tussen 6 en 18 november 2008 is vrijwel uitsluitend gebaseerd op de verklaringen van [benadeelde].
Kort gezegd verklaart [benadeelde] dat:
Hij is afgeperst door meerdere personen waaronder [betrokkene 2], [betrokkene 1] en een man die zich [betrokkene 3] noemt en uit Dusseldorf zou komen. Hij verklaart dat hij, nadat hij is geslagen door [betrokkene 3] en nadat hij zag dat er een vuurwapen was, 4900 euro heeft afgegeven en dat er ook nog 300 euro uit zijn portemonnee is gepakt. Na 6 november 2008 zou hij meerdere bedreigende telefoontjes en sms-en hebben ontvangen. Hierbij noemt hij ook het telefoonnummer […], wat het nummer van cliënt is. Hij verklaart ook dat zijn voicemail op 12 november 2008 om 22.29 uur is ingesproken door iemand die gebruik maakte van […] en dat hij de stem herkende als zijnde de stem van de [betrokkene 3] die op 6 november 2008 hem heeft afgeperst.
- —
Op geen enkele objectieve wijze wordt de verklaring van [benadeelde] bevestigd voor wat betreft het gebruikte geweld, het weggenomen geld of het dreigen met een vuurwapen. Naar de mening van de verdediging is er dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde feiten.
- —
De politie heeft een p-v van stemherkenning opgemaakt (pagina 226), echter dit p-v is gebaseerd op de taps tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 5] van 12-11-2008 waar cliënt over de lijn komt én op een gesprek van 18 november 2008 met nummer […] tussen cliënt en een NN. De voicemail (van 12 november 2008 om 22.29 uur) waar [benadeelde] het in zijn verklaring over heeft en zegt de stem van [betrokkene 3] te herkennen is niet meegenomen in dit p-v van stemherkenning.
- —
Sterker nog: over de voicemail van 12 november 2008 om 22.29 uur, waarvan [benadeelde] zegt dat hij daarin de stem herkent van de [betrokkene 3] die op 6 november 2008 bij hem thuis is geweest, zegt de tolk wanneer zij dit bericht uit luistert (p. 189) dat dit bericht onverstaanbaar is. De conclusie moet dan ook zijn dat de verklaring van [benadeelde] dat hij de stem van [betrokkene 3] herkende niet voor het bewijs gebruikt kan worden, nu een onafhankelijke objectieve bron zegt dat dit bericht onverstaanbaar is.
- —
Daarnaast kan de vaststelling dat [verdachte] en de [betrokkene 3] in de tapegesprekken van 12 november 2008 dezelfde persoon is niet leiden tot de conclusie dat [verdachte] dus ook de [betrokkene 3] is die op 6 november 2008 in de woning van [benadeelde] is geweest.
- —
Opvallend is bovendien dat [benadeelde] het heeft over een [betrokkene 3] uit Dusseldorf en cliënt in de taps van 12 november 2008 zegt [betrokkene 3] uit Diyarbakirli te zijn. Dit lijken dus 2 verschillende [betrokkene 3]. Dat er meerdere [betrokkene 3] zijn blijkt ook uit het tapegesprek van 12 november 2008 om 21.16 uur (p. 200) waarin [betrokkene 1] zegt: ‘… als het [betrokkene 3] is dan in zijn mond…’. Gelet op de context van dit tapegesprek gaat dit namelijk niet over cliënt.
- —
De politie heeft een p-v opgemaakt met betrekking tot enkele sms- en en een voicemail op de telefoon van [benadeelde]. Echter in dit p-v staat nergens gerelateerd door welk telefoonnummer deze sms-en zijn verstuurd of door welk telefoonnummer de voicemail is ingesproken. Deze voicemail en sms-en zij op geen enkele manier naar ciënt te herleiden. Alleen [benadeelde] verklaart dat deze van [betrokkene 3] afkomstig zijn en met het telefoonnummer […] zijn gedaan.
- —
Op pagina 30 van 43 van het relaas (pagina 38 dossier) staat vermeld dat diverse telefoons, waaronder de telefoon met nummer […], door de politie zijn uitgelezen en onderzocht maar dat er geen voor het onderzoek van belang zijnde informatie naar voren is gekomen. Hiermee wordt de bewering van [benadeelde] dat er met nummer […] naar hem is gebeld en sms-en zijn verstuurd onderuit gehaald. Wat [benadeelde] zegt kan dus niet kloppen. Zijn verklaringen hieromtrent kunnen dus niet dienen voor het bewijs dat cliënt betrokken is bij de hem ten laste gelegde feiten.
- —
[benadeelde] geeft een signalement dat lijkt op cliënt. Echter wanneer met hem een FOSLO wordt gedaan herkent hij cliënt niet, maar wijst hij zelfs (met enige twijfel) naar een foto met een ander nummer. De conclusie is dan ook dat het door [benadeelde] in zijn verklaring opgegeven signalement niet voor het bewijs kan worden gebruikt dat cliënt [betrokkene 3] is nu [benadeelde] bij een Foslo cliënt niet herkent.
- —
Er is geen technisch bewijs dat cliënt in het huis van [benadeelde] is geweest. Geen daccty-sporen, geen DNA sporen, (geen camerabeelden), geen mastgegevens. Helemaal niets.
- —
Zoals reeds eerder betoogd acht de verdediging de verklaringen van [benadeelde] onbetrouwbaar en om die reden onbruikbaar voor het bewijs van de cliënt verweten feiten.
- —
Medeverdachte [betrokkene 5], die door politie/OM gezien wordt/werd als opdrachtgeefster is vrijgepsproken van de afpersingen van [benadeelde] en [betrokkene 6]. Het OM is tegen deze vrijspraak niet in hoger beroep gegaan.
Gelet op hetgeen ik hiervoor heb aangevoerd verzoek ik Uw Hof om cliënt vrij te spreken van de hem onder feit 1 en 2 ten laste gelegde afpersing en diefstal met geweld en de onder feit 3 ten laste gelegde poging afpersing.’
Het betoog van de raadsman van verzoeker kan bezwaarlijk anders worden gezien dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoelt in art. 359 lid 2 Sv (welke bepaling ook in hoger beroep van toepassing is ingevolge art. 415 lid 1 Sv). Het betoog houdt immers omstandig in dat de betrouwbaarheid van [benadeelde] dermate te wensen overlaat gelet op de vele inconsistenties en vraagtekens die gezet kunnen worden bij zijn verklaringen, dat die verklaringen niet bruikbaar zijn als bewijs.
Aldus is sprake van een verweer dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaande van het hof naar voren is gebracht (zie immers HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Y. Buruma).
Een verweer omtrent de betrouwbaarheid en daarmee de onbruikbaarheid van de verklaring van een slachtoffer/getuige levert, indien fatsoenlijk onderbouwd, een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op als bedoeld in art. 359 lid 2 Sv. Verzoeker verwijst naar HR 28 november 2006, NJ 2007, 122, HR 16 december 2008, NJ 2009, 29, HR 13 juli 2010, NJ 2010, 455 en HR 5 juli 2011, NJ 2011, 415 m.nt. T.M. Schalken.
Het arrest houdt naast de bewezenverklaring één overweging in met betrekking tot het bewijs (arrest p. 3):
‘Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte en diens raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak va het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt:
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 6 november 2008 samen met anderen het slachtoffer [benadeelde] heeft afgeperst en geld van hem heeft gestolen. Verder blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde dat verdachte in bedoelde periode na 6 november 2008 telkens heeft gebeld met [benadeelde] voornoemd, een bericht heeft ingesproken en SMS-berichten naar hem heeft verzonden met het vooropgezette plan die [benadeelde], onder bedreiging, wederom een aanzienlijk geldbedrag afhandig te maken. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof toegegeven dat hij [benadeelde] een SMS-bericht heeft gestuurd.’
Het hof heeft gebruikt gemaakt van de verklaringen van [benadeelde], zie immers bewijsmiddel 2 en 14 en is aldus afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging.
De bewijsoverweging van het hof gaat niet (of nauwelijks) in op het betoog van de raadsman. Ter motivering van de afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, heeft het hof eigenlijk alleen globaal opgemerkt dat het geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen te twijfelen en dat deze het verweer zouden weerleggen.
Aldus heeft het nog niet eens overwogen dat het de verklaringen van [benadeelde] voldoende betrouwbaar en geloofwaardig acht en deze ook genoegzaam ondersteuning vinden in andere gebezigde bewijsmiddelen — welke vrij standaardoverweging toch wel als een minimum zou kunnen worden beschouwd (zie immers HR 23 maart 2010, NJ 2010, 315 m.nt. Y. Buruma). Een dergelijke algemene motivering is overigens wel heel marginaal (vgl. ook advocaat-generaal Hofstee en annotator Buruma).
Maar zoals gezegd is zelfs dat sjabloon over de verklaringen van [benadeelde] niet in het arrest terug te vinden. De motivering van de verwerping zou moeten liggen in de gebezigde bewijsmiddelen, maar dat is niet het geval.
Met name de door de raadsman in de verschillende gedachtestreepjes vermelde omstandigheden die volgens hem om uitleg vragen, komen niet of nauwelijks terug in de gebezigde bewijsmiddelen en worden daardoor evenmin afdoende weerlegd.
Uw raad heeft overwogen dat in de uitspraak zelf een nadere motivering besloten kan liggen, bijvoorbeeld in het gebezigde bewijs (NJ 2006, 393).
Maar de responsieplicht kan toch niet geheel worden vervangen door, zoals in dit geval, een (kale) verwijzing naar het bewijs. De laatste volzin van art. 359 lid 2 Sv is nu juist opgenomen om procesdeelnemers, waaronder de verdachte, meer inzicht te geven in de gedachtegang van de strafrechter en om de controle daarop mogelijk maken. Het hof moest dus ‘in het bijzonder de redenen’ opgeven waarom het van het standpunt van de verdediging is afgeweken.
Daarnaast geldt dat de opgemerkte punten geen details betreffen en de beschuldiging in zijn geheel betreft, het arrest anderszins onvoldoende gegevens bevat om toch begrijpelijk te blijven, terwijl er sprake is van een wezenlijk, immers volledige afwijking van het standpunt.
Alles overziende heeft het hof te weinig met het verweer gedaan (vergelijk Corstens/Borgers, het Nederlands strafprocesrecht, 2011, p. 751).
Ingevolge art. 359 lid 2 en 8 juncto art. 415 lid 1 Sv kan het arrest dus niet in stand blijven.
Middel II (ten aanzien van alle feiten)
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn art. 359 lid 2 juncto 415 Sv geschonden, doordat het hof is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende — kort gezegd — dat de verklaringen van [betrokkene 2] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat hij het niet over dezelfde persoon heeft (zijnde verzoeker) en zijn verklaring qua tijdstip niet aansluit bij de verklaringen van het slachtoffer.
Toelichting
In het verlengde van het eerste middel geldt het volgende. Ten aanzien van de verklaringen van [betrokkene 2] heeft de raadsman bij pleidooi het volgende naar voren gebracht over de onbruikbaarheid van diens verklaringen.
‘Overige verklaringen in het dossier
[betrokkene 2]:
Verklaart bij de politie dat hij bij [benadeelde] is langs geweest met ene [betrokkene 3], nadat deze [betrokkene 3] bij hem aan de deur stond en vroeg naar [benadeelde]. Verklaart dat deze [betrokkene 3] [benadeelde] kende. Zegt dat er bij dit bezoek aan [benadeelde] geen geweld is gebruikt en dat er geen geld is afgenomen. Zegt dat het bezoek ontspannend was en niet bedreigend. Zegt dat dit bezoek op 21 september 2008 was en dat hij deze datum zo goed weet omdat toen de wedstrijd Turkije-Portugal was voor teams onder de 19 jaar.
Als aan hem een foto wordt getoond van cliënt herkent hij de getoonde persoon voor 50% als de [betrokkene 3] die hij heeft genoemd.
Bij de RC verklaart [betrokkene 2], anders dan bij de politie, over het vermeende bezoek aan [benadeelde] dat hij door [benadeelde] was gebeld dat er mensen bij de grens op de autobaan vanuit Klefe moesten worden opgehaald en dat hij die naar het huis van [benadeelde] moest brengen en dat hij hier van [benadeelde] een ruime onkostenvergoeding voor heeft gekregen.
Verklaart dat hij met die mensen naar het van der Valk hotel is gereden en dat ze daar door [benadeelde] zijn opgehaald.
Bij de RC verklaart [betrokkene 2] op mijn vraag of hij [verdachte] kent:
‘Ik heb één of twee keer zijn foto gezien. Ik zou zijn gezicht nu niet herkennen.’
Heeft u hem wel in het echt gezien?
‘Ik ben muzikant. Ik heb elk weekend met veel mensen contact. Ik heb zijn gezicht misschien 1 keer gezien in een restaurant in Rotterdam. Ik kan niet met zekerheid uw vraag beantwoorden.
De foto die de politie heeft laten zien was geen onbekend gezicht voor mij. Ik weet niet waar ik het gezicht van ken. Zoals gezegd kom ik veel mensen tegen. Als u me deze vraag 3 of 4 maanden geleden had gesteld had ik het wel met zekerheid kunnen vertellen.’
Uit deze verklaring van [betrokkene 2] bij de RC moet mijns inziens worden afgeleid dat de persoon die hij in zijn eerste verklaring [betrokkene 3] noemt een andere persoon is dan mijn cliënt, [verdachte].
Bovendien kunnen de verklaringen van [betrokkene 2] naar de mening van de verdediging niet voor het bewijs van feit 1 en 2 worden gebruikt omdat:
- —
[betrokkene 2] als datum van zijn bezoek aan [benadeelde] met [betrokkene 3] 21 september 2008 noemt. Hij legt gedetailleerd uit hoe hij bij deze datum komt. Gelet daar op is zijn verklaring niet te gebruiken voor iets wat zich zou hebben afgespeeld op 6 november 2008.
- —
[betrokkene 2] is één foto getoond van cliënt met de vraag of dit de [betrokkene 3] is waarover hij sprak. Deze fotoconfrontatie is niet volgens de regelen der kunst uitgevoerd en heeft om die reden nauwelijks bewijswaarde, helemaal nu [betrokkene 2] deze persoon voor 50% zegt te herkennen als de [betrokkene 3] waar hij over spreekt. Een herkenning van 50% is geen herkenning en kan dus niet tot het bewijs dienen van betrokkenheid van cliënt bij de hem verweten feiten.’
Ook dit betoog kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359 lid 2 Sv. De steller van het middel zal niet het algemeen deel van het vorige middel herhalen, maar volstaan met een verwijzing daarnaar.
Ook hier heeft te gelden dat het hof niet afdoende gerespondeerd heeft op dit standpunt (zie de reactie zoals opgenomen in de toelichting op middel I), maar daar wel wezenlijk — immers volledig — van afgeweken is. Als bewijsmiddel 3 is de verklaring van [betrokkene 2] gebezigd. Opnieuw vindt de weerlegging van dit standpunt geen grondslag in de bewijsmiddelen of anderszins in het arrest, terwijl het niet om details gaat en de beschuldiging in zijn geheel betreft.
Op generlei wijze wordt door het hof uitgelegd waarom het geen probleem is dat de verklaring van [betrokkene 2] niet aansluit bij de verklaringen van [benadeelde] over het tijdstip waarop een en ander zou hebben plaatsgevonden, zoals betoogd door de raadsman.
Uit het arrest wordt daaromtrent het volgende duidelijk. Feiten 1 en 2 zouden hebben plaatsgevonden op 6 november 2008 (zie bewijsmiddel 2) en feit 3 vooral in de periode van 6 tot en met 12 november 2008 (zie bewijsmiddel 14), terwijl de bewezenverklaringen uitgaan van respectievelijk 6 november 2008 en de periode 6 tot en met 18 november 2008. [betrokkene 2] heeft het in zijn verklaring van 19 november 2008 over het gebeuren ‘een à anderhalve maand geleden’ ten aanzien van met name de feiten 1 en 2 (zie bewijsmiddel 3), hetgeen ruim buiten een acceptabele foutmarge valt.
Aangevoerd is immers ook nog dat [betrokkene 2] het heeft gehad over een specifieke datum, te weten 21 september 2008. Dat ligt allemaal wel erg ver van (begin en medio) november 2008 af.
Evenmin wordt duidelijk waarom het hof een herkenning van verzoeker door [betrokkene 2] voor 50% als afdoende beschouwt, gelet op het door de raadsman gestelde gebrek aan bewijswaarde van deze ‘herkenning’ en de mogelijke persoonsverwisseling met betrekking tot verzoeker.
Alles overziende heeft het hof ook hier te weinig met het verweer gedaan (vergelijk Corstens/Borgers, het Nederlands strafprocesrecht, 2011, p. 751).
Ook hierom kan het arrest dus niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Dordrecht, 30 oktober 2012
J.S. Nan