HR, 20-02-2007, nr. 00537/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ5676
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-02-2007
- Zaaknummer
00537/06
- LJN
AZ5676
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ5676, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑02‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ5676
ECLI:NL:HR:2007:AZ5676, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑02‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ5676
- Vindplaatsen
Conclusie 20‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie a.b.i. de wet. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven. Nu verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de HR door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is art. 437.2 Sv niet in acht genomen, zodat verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
Nr. 00537/06
Mr Machielse
Zitting 2 januari 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 10 mei 2005 ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde: "de eendaadse samenloop van poging tot verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid", ten aanzien van het onder 2. en 4. bewezenverklaarde: "poging tot doodslag, meermalen gepleegd" en ten aanzien van het onder 3. bewezenverklaarde: "feitelijke aanranding van de eerbaarheid", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest vermeld.
2. Mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam, heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. A.P. van Stralen, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel richt zich tegen het onder 2. en 3. bewezenverklaarde. De steller van het middel betoogt dat aan de bewijsmiddelen aangaande het sporenmateriaal geen bewijskracht kan worden toegekend (en dat deze van het bewijs uitgesloten dienen te worden). Uit de resterende bewijsmiddelen zou niet kunnen worden afgeleid dat verdachte de bewezenverklaarde gedragingen heeft begaan.
3.2. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, nu de termen schending van het recht en/of verzuim van vormen niet genoemd worden. Als al in de schriftuur zou moeten worden ingelezen dat het de bedoeling is over een schending van het recht of verzuim van vormen te klagen blijft deze nog in gebreke. Waarom het recht zou zijn geschonden en welke vormen zouden zijn verzuimd maakt de schriftuur niet duidelijk. Ik neem daarbij in aanmerking dat de steller van de schriftuur ermee volstaat beweringen van feitelijke aard aan de Hoge Raad voor te leggen over de waarde van onderzoek van Y-chromosomaal DNA en daarbij in het algemeen verwijst naar een als bijlage bij de schriftuur gevoegd rapport van het NFI, getiteld 'DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken' waarop in feitelijke aanleg geen beroep is gedaan. De schriftuur kan derhalve onbesproken blijven.(1)
3.3. Primair ben ik derhalve van mening dat de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen. Het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, is immers niet in acht genomen zodat de verdachte in het ingestelde cassatieberoep niet kan worden ontvangen.
3.4. Mocht de Hoge Raad dit standpunt als te formalistisch beschouwen en het middel wel als een cassatiemiddel in de zin van de wet aanmerken, zal ik de klacht hier ook inhoudelijk behandelen.
3.5. Ten laste van verdachte is - voor zover van belang - bewezenverklaard dat:
"-ten aanzien van het onder 2 tenlastgelegde-
hij op 28 maart 2003 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet het hoofd van [slachtoffer 1] meermalen tegen de grond heeft geslagen en de keel van [slachtoffer 1] een of meermalen heeft dicht geknepen en dicht geknepen gehouden tengevolge waarvan [slachtoffer 1] buiten bewustzijn is geraakt;
-ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde-
hij op 28 maart 2003 te Amsterdam door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij [slachtoffer 1] door het lichaam van [slachtoffer 1] vast te pakken en aan het lichaam van [slachtoffer 1] te trekken en [slachtoffer 1] meermalen met haar hoofd tegen de grond te slaan en de keel van [slachtoffer 1] dicht te knijpen en dicht geknepen te houden en tegen [slachtoffer 1] te zeggen: "Sex, sex, sex." gedwongen te dulden dat hij, verdachte, de vagina en het kruis van [slachtoffer 1] heeft betast en vastgepakt;"
3.6. Het hof heeft - voor zover van belang - de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
"-Ten aanzien van het onder 1 tot en met 4 bewezenverklaarde-:
1A. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 oktober 2004.
Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik blijf voor wat betreft feit 1 bij mijn verklaring zoals ik die eerder tegenover de politie heb afgelegd. Ik was op 28 maart 2004 aangeschoten. Ik wist niet wat ik deed. Ik ga akkoord met de beslissing van de rechtbank.
1B. Een proces-verbaal (...) van 30 maart 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (...)
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 maart 2004 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Op zaterdag 27 maart 2004 kwam ik na 23.00 uur in een café terecht. Het is een nachtcafé dat tot 6.00 uur openblijft. Ik verliet omstreeks sluitingstijd het café. Ik reed met [betrokkene 1] mee naar Amsterdam. Ik ben door [betrokkene 1] omstreeks 7.00 uur afgezet met de auto, op de [a-straat] (het hof begrijpt: te Amsterdam).
Ik heb de meisjes op straat aangesproken. Ik heb een van de meisjes bij haar kont aangeraakt. Ik wilde best seks met haar. Ik had het meisje vast en zij hield een van mijn armen vast. Er waren ijzers daar en iets voorbij deze ijzers trok ik aan het meisje. Ik wilde haar meenemen en het doen. Ik hield haar vast voorbij de ijzers. Ik wilde naar een andere plaats toe. Ik wilde seks met het meisje. Misschien heb ik dat met mijn dronken kop ook wel tegen haar gezegd. Het meisje wilde niet. Ik hield haar vast en wilde haar naar het park meenemen om te neuken. Ik wist dat het meisje dat niet wilde.
Ik hield het meisje om haar middel vast. Ik trok het meisje mee. Ik moest kracht zetten om het meisje mee te trekken. Op het open stukje wilde ik seks met haar hebben.
2. Een proces-verbaal (...) van 28 maart 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (...)
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 maart 2004 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik was vannacht met mijn vriendin [betrokkene 2] uit geweest. Wij zaten in de bus. Het was omstreeks 7.10-7.15 uur in de ochtend. Wij zijn uitgestapt. Vanaf de halte moet ik een stukje lopen over de [a-straat] (het hof begrijpt: te Amsterdam). Ik zag toen een kleine man achter ons lopen. Ik zal hem verder de dader noemen. Inmiddels waren wij aangekomen bij het trapportaal waar ik verblijf. Ik wilde volgens mij net de trap oplopen, toen ik voelde dat de dader mij om mijn middel en armen beetpakte en mij hard wegtrok. Naast de woning waar ik verblijf is een onderdoorgang. In de onderdoorgang staan metalen poortjes (het hof leest hier en hierna: hekjes), van die lage modellen, die bestemd zijn om fietsen e.d. tegen te houden zodat ze er (het hof begrijpt: niet) snel door heen kunnen rijden. Ik heb geprobeerd mij los te rukken en hem weg te duwen, maar het lukte niet.
Ik heb toen een van de metalen poortjes vastgepakt om ervoor te zorgen dat hij mij niet verder de onderdoorgang in kon trekken. De dader heeft een aantal keer gezegd: "Ik wil sex met je."
Ik voelde dat de dader heel hard aan mijn haar trok en mijn nek. Het lukte de dader mij verder de onderdoorgang in te trekken. Ik voelde dat de dader die achter mij stond mij voorover duwde en ik kreeg het metalen poortje in mijn buik. Ik hing nu over het metalen hekje heen. Ik voelde dat hij met zijn onderlichaam zogenaamde neukbewegingen maakte en ik voelde zijn stijve lul door mijn kleding heen tegen mijn kont aan duwen. In de onderdoorgang heeft de dader met zijn hand in mijn kruis gevoeld, over de kleding heen. Hij was aan het graaien. Hij is niet helemaal met zijn hand tussen mijn benen geweest, maar ik voelde duidelijk dat hij mijn vagina aanraakte. Ik weet dat de dader later ook met beide handen in mijn kruis voelde, toen hij achter mij stond en mij vasthield.
Ik wil aangifte doen. Ik was echt van mening dat de man mij wilde verkrachten. Ik wilde niet dat hij seksueel binnendrong in mijn lichaam en heb dit door mij te verzetten ook duidelijk gemaakt aan de dader.
3. Een proces-verbaal (...) van 20 april 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik, verbalisant, ben binnen het bureau Zedenpolitie, van het regionaal politiekorps Amsterdam/Amstelland, werkzaam als coördinator van de afdeling Verkrachting, Aanranding, Schennis. Op deze afdeling worden hoofdzakelijk seriematige zedenzaken behandeld. Op zondag 28 maart 2004 werd een slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] aangevallen door een man die later werd aangehouden. Het betreft hier de verdachte genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975.
Het was mij, verbalisant, bekend dat er meerdere aangiften waren gedaan, waarin het signalement, modus operandi en geografische ligging van de delicten overeenkwamen met de zaak [slachtoffer 2]/[verdachte].
In totaal heb ik, verbalisant een aantal andere zaken gevonden die overeenkwamen met de zaak [slachtoffer 2]/[verdachte].
Zaak 1
Slachtoffer [slachtoffer 1], proces-verbaalnummer 2003080577, gepleegd op vrijdag 27 (het hof begrijpt: 28) maart 2003, pleegplaats Bos en Lommerplein.
Zaak 2
Slachtoffer [slachtoffer 3], proces-verbaalnummer 2003086337, gepleegd op donderdag 3 april 2003, pleegplaats Magalhaensplein.
DNA:
In zaak 2 ([slachtoffer 3]) is middels een DNA-onderzoek vast komen te staan dat het DNA van de verdachte is aangetroffen op de trui van het slachtoffer en op de jas van de getuige [getuige 3] die de verdachte na een achtervolging vast had gepakt.
In zaak 3 (het hof begrijpt: 1) ([slachtoffer 1]) is middels een DNA-onderzoek vast komen te staan dat het DNA van de verdachte grote overeenkomsten bevat met het DNA aangetroffen in de hals van het slachtoffer.
Uit de bevindingen in deze zaken komt het volgende naar voren.
Zij zijn vermoedelijk door een en dezelfde dader gepleegd.
Signalement slachtoffers:
De slachtoffers in de zaken 1 tot en met 4 zijn vrouwen met donker lang haar.
Gebruikte woorden verdachte:
De verdachte spreekt vier slachtoffers aan met woorden als seks, seks, seks.
In een aantal zaken knijpt de verdachte de keel dicht van de slachtoffers, nadat hij ze op de grond heeft gegooid. Slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] raken bewusteloos.
Geografische ligging delicten:
De verdachte woonde aan de [b-straat]. In 2003 heeft de verdachte gewerkt in een garagebedrijf aan de Hoofdweg. Zowel zijn woning als de garage zijn zeer dicht gelegen bij alle plaats delicten.
4. Een verslag, zaaknummer 04.04.07.088, betreffende onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Amsterdam op 28 maart 2004, van het Nederlands Forensische Instituut van het Ministerie van Justitie destijds gevestigd te Rijswijk, thans gevestigd te 's-Gravenhage, van 28 april 2004, opgemaakt door dr. A.B. Schroeijers op de door haar als vast gerechtelijke deskundige afgelegde belofte.
Dit verslag houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Vraagstelling
De officier van justitie heeft tevens verzocht het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [RDK641] te vergelijken met DNA-profielen die eerder zijn verkregen van sporenmateriaal in twee andere zaken met de volgende gegevens:
- NFI -zaaknummer 03.04.08.057, slachtoffer [slachtoffer 3], parketnummer 13/124165-03, X-polnummer 2003086337, TR-referentienummer 20301555 en
- NFI-zaaknummer 03.04.08.036, slachtoffer [slachtoffer], parketnummer 13/124165-03, X-polnummer 2003080577, TR-referentienummer 20301192.
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek
DNA-onderzoek
Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [RDK317] is vergeleken met de eerder verkregen DNA-profielen van:
- de bloedsporen vanaf de trui [ADE968]#1 van het slachtoffer [slachtoffer 3] en vanaf de jas [ADE791] van een getuige en
- het celmateriaal in de bemonsteringen van de hals [ASA230] van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Conclusie
Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
1. In zake 03.04.08.057 / slachtoffer [slachtoffer 3]
De DNA-profielen van de bloedsporen vanaf de trui [ADE968]#1 van het slachtoffer [slachtoffer 3] en vanaf de jas [ADE971] van de getuige komen overeen met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [RDK641]. Dit betekent dat deze bloedsporen [ADE968]#1 en [ADE971] afkomstig kunnen zijn van de verdachte [verdachte] [RDK641]. De kans dat een willekeurig gekozen persoon hetzelfde DNA-profiel bezit als dat van de bloedsporen [ADE968]#1 en [ADE971] bedraagt minder dan één op het miljard.
2. In zake 03.04.08.036 / slachtoffer [slachtoffer 1]
Van het celmateriaal in de bemonsteringen van de hals [ASA230] van het slachtoffer [slachtoffer 1] is een DNA-mengprofiel verkregen.
Het hoofdprofiel komt overeen met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer 1] zelf. Daarnaast zijn onderliggende DNA-kenmerken zichtbaar van ten minste één andere persoon. Op grond van overeenkomsten tussen deze onderliggende DNA-kenmerken en de DNA-kenmerken van de verdachte [verdachte] [RDK461] kan de aanwezigheid van een zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van de verdachte [verdachte] [RDK461] in het mengspoor niet worden uitgesloten.
Een statistische berekening met betrekking tot de bewijskracht van de genoemde overeenkomst is vanwege de complexiteit van het verkregen DNA-mengprofiel niet verantwoord.
Om in deze zaak toch genetische informatie van de mannelijke celdonor(-en) zichtbaar te maken kan het sporenmateriaal onderworpen worden aan een zogenaamd Y-chromosoom specifiek DNA-onderzoek. Y-chromosoom specifieke DNA-kenmerken van het onderzochte sporenmateriaal kunnen, indien gewenst, worden vergeleken met Y-chromosoom specifieke DNA-kenmerken van referentiemonsters van verdachte(n) en/of derden. Dit Y-chromosoom specifieke DNA-onderzoek wordt onder aparte DNA-opdracht door het Nederlands Forensische Instituut uitbesteed aan het Forensische Laboratorium voor DNA-onderzoek in Leiden.
5. Een proces-verbaal (...) van 2 april 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (...)
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 april 2003 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik ben op donderdag 27 maart 2003 naar een studentenvereniging gegaan. Ik ben daar tot vrijdag 28 maart 2003 omstreeks 02.37 uur gebleven en toen alleen vertrokken. Ik fietste over de Hoofdweg (het hof begrijpt: te Amsterdam) in de richting van het Bos en Lommerplein (het hof begrijpt: te Amsterdam). Bij het Bos en Lommerplein aangekomen ben ik naar links overgestoken en op het fietspad gaan fietsen dat gelegen is aan de linkerzijde van de Burgemeester de Vlugtlaan (het hof begrijpt: te Amsterdam). Ik zag op de stoep aan de linkerzijde van mij een man lopen. Ik passeerde deze man fietsend aan mijn linkerzijde. Toen ik ongeveer 10 meter voorbij deze man was voelde ik dat het trappen op de pedalen iets moeizamer ging. Ik keek over mijn linkerschouder en zag dat de man mijn bagagedrager vasthield. Ik zag dat deze man mijn bagagedrager met twee handen vast hield in de bocht van de bagagedrager. Hierna reed ik met mijn voorwiel tegen het hekwerk aan de linkzijde aan. Ik zag en voelde dat de fiets viel op de rijbaan van het fietspad. Meteen hierna voelde ik dat de man mij vastpakte bij mijn nek. Meteen hierna zat ik op mijn billen op de grond. De man was nog steeds achter mij iets aan de linkerzijde. Ik voelde dat de man aan mij trok. De man had mij nog steeds bij mijn keel vast. Ik zag en voelde dat de man mijn hoofd kennelijk opzettelijk met kracht op de grond sloeg. Ik kwam met mijn achterhoofd op straat terecht. Dit kwam omdat de man mijn keel vasthield en met kracht mijn hoofd in de richting van de straat sloeg. De man fluisterde iets. Ik kon het niet verstaan. Later heeft de man gezegd: "Seks, seks, seks" en dit klonk hetzelfde. Ik voelde dat de man mij naar zich toe trok. Ik ben door de man diverse malen met mijn hoofd op de grond geslagen. Het lukte niet om los te komen van deze man.
Ik voelde dat de man mij opnieuw met mijn hoofd op de grond sloeg. Ik hoorde de man fluisteren: "Seks, seks, seks". Ik voelde dat de man mij bij mijn kruis pakte. Ik voelde dat de man bij mijn vagina vastpakte. Ik voelde dat de man zijn hand in mijn kruis legde over mijn kleren heen.
Ik voelde dat de man mijn keel dicht begon te knijpen. Dit deed hij van achteren met twee handen. Ik voelde dat de man ontzettend hard mijn keel dichtkneep. Ik kon geen lucht meer krijgen en mij niet meer bewegen. Ik voelde mijn armen en benen slap worden en hierna ben ik buiten bewustzijn geraakt.
6. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring GG & GD betreffende -naar het hof begrijpt- [slachtoffer 1], van -naar het hof begrijpt- 28 maart 2003, opgemaakt door M.J. van der Meulen, arts GGD (...)
Dit verslag houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
A. Uitwendig waargenomen letsel:
- kneuzingen aan voorzijde en zijkant hals (rode verkleuring) beiderzijds, kneuzingen kaakhoeken/randen beiderzijds;
- puntbloedinkjes beiderzijds in aangezicht onder de ogen;
Is sprake van uitwendig bloedverlies?
vanaf buil hoofd;
B. Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel?
mogelijk kneuzing strottenhoofd;
C. bewustzijn?
enige tijd 5 à 10 minuten: buiten bewustzijn geweest;
D. Bijzondere mededelingen:
- één puntbloeding onderste ooglid rechts + rode verkleuring binnenooglid (is gewoonlijk bleker);
- in oogwit rond iris lichte blauwe verkleuring (beide ogen), onderin oogwit links 2 bloeduitstortingen van ongeveer 1/4 cm elk;
- boven links op achterhoofd buil van 5 bij 5 cm, rond, dikte maximaal 3 mm.
Conclusie: ernstige verwurging(-spoging).
7. Een proces-verbaal (...) van 9 april 2003 met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (...)
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Ten behoeve van het onderzoek zijn 23 foto's gemaakt, die bij dit rapport worden gevoegd.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] had zichtbare sporen van verwurging in haar nek (zie foto 1 t/m 4). Rond en in haar ogen waren puntbloedingen zichtbaar (zie foto 5 t/m 7). Achter op haar hoofd had zij een schaafwond (zie foto 8).
8. Een rapport, NFI-zaaknummer NFI 2003.04.08.036 van het Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek (FLDO), Centrum voor Humane en Klinische Genetica van het Leids Universitair Medische Centrum (LUMC) / Divisie 5 te Leiden van 24 januari 2005, opgemaakt door dr. P. de Knijff, vast beëdigd gerechtelijk DNA-deskundige, hoofd FLDO, en drs. T. Kraayenbrink, DNA-deskundige in opleiding.
Dit verslag houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Ontvangen materiaal
Omschrijving van het sporenmateriaal:
1. Extract van ASA230, bemonstering van de hals van het slachtoffer (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]), door ons in het vervolg in dit rapport ASA230 genoemd.
Omschrijving vergelijkingsmateriaal verdachte:
1. Wangslijmvlies van verdachte RDK641, door ons in het vervolg in dit rapport RDJ (het hof begrijpt: RDK) 641V genoemd.
DNA-onderzoek
Op het FLDO werd getracht uit de hierboven genoemde ruwe monsters DNA te isoleren. De verkregen DNA-profielen zijn vergeleken met het DNA-profiel van de verdachte RDK641V.
Conclusie
In bovenstaand spoor werd een DNA-profiel, bestaande uit 10 Y-chromosoom DNA-kenmerken aangetroffen.
Op grond van de resultaten van dit DNA-onderzoek kan geconcludeerd worden dat bovengenoemd spoor kan zijn van verdachte RDK641V.
9A. Een brief, met kenmerk 2003.04.08.036/A betreffende rapport DNA-onderzoek nr. FLDO N04-140 van dr. P. de Knijff, van het Nederlands Forensisiche Instituut van het Ministerie van Justitie te Den Haag van 16 februari 2005, opgemaakt door dr. A.B. Raggers-Schroeijers op de door haar als vast gerechtelijke deskundige afgelegde belofte.
Dit verslag houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Gegeven de resultaten van het Y-chromosomaal DNA-onderzoek is alsnog getracht een zo betrouwbaar en volledig mogelijk autosomaal DNA-profiel van een onderliggende mannelijke celdonor in het mengspoor [ASA230] af te leiden. Dit afgeleide (partiële) autosomale DNA-profiel is vergeleken met het autosomale DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [RDK641]. De DNA-kenmerken van dit afgeleide autosomale DNA-profiel komen overeen met de desbetreffende DNA-kenmerken in het autosomale DNA-profiel van verdachte [verdachte] [RDK641]. Dit betekent dat een deel van het celmateriaal in de bemonstering van de hals [ASA230] van het slachtoffer afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte]. De kans dat een willekeurig gekozen persoon dezelfde DNA-kenmerken bezit als die in het afgeleide (partiële) autosomale DNA-profiel bedraagt circa één op 195 duizend.
9B. De verklaring van de getuige-deskundige dr. A.B. Raggers-Schroeijers, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2005.
Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb bij het maken van de berekening van de kans dat een willekeurig gekozen persoon dezelfde DNA-kenmerken bezit als die in het afgeleide partiële autosomale DNA-profiel zijn aangetroffen, gekeken naar hoe vaak de onderliggende gegevens bij de Nederlandse bevolking met Kaukasische (blanke) kenmerken voorkomen. Het is niet aannemelijk geworden dat bij Turkse mannen de kans lager of hoger is dan bij Caucasians in het algemeen; zijnde 1:195.000.
10. Een proces-verbaal (...) van 3 april 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (...)
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 april 2003 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 3]:
Ik moest gisteravond werken en omstreeks 01.00 uur verliet ik het restaurant om naar huis te gaan. Ik woon op het [b-straat 1] te [plaats]. Ik liep het Magalhaensplein op. De man die mij later aanviel liep voor mij op het trottoir. Ik zal hem voor u de dader noemen. Ik zag dat de dader mij niet voorbij liep, maar naar mij toe kwam. Ik zag dat de dader met zijn handen mijn nek probeerde te pakken. Ik voelde dat de dader trok aan mijn rugzak. Ik viel op de grond. Ik lag op mijn rug en ik zag en voelde dat de dader probeerde zijn handen naar mijn nek te brengen. Ik voelde dat het de dader lukte met zijn handen mijn nek beet te pakken en ik voelde dat hij met beide handen mijn keel dicht kneep. Ik voelde dat de dader heel hard kneep en ik kreeg bijna geen lucht meer. Ik voelde op een gegeven moment een vinger van de dader in de buurt van mijn mond en ik heb hard op deze vinger gebeten.
Ik ben toen bewusteloos geraakt. Ik kwam weer bij en ik voelde dat de handen van de dader nog steeds om mijn keel zaten.
Ik zag dat de dader hard wegrende. Ik zag vier mensen mijn kant opkomen, twee mannen en twee vrouwen.
Toen ik bij de mensen in huis was, zei een van de vrouwen dat ik bloed op mijn gezicht had en zij begon mijn gezicht schoon te maken. De vrouw zei mij dat de dader toen hij wegrende ook bloedde. De vrouw zei dat ik geen verwonding in mijn gezicht had en ik denk dan ook dat het bloed op mijn gezicht van de dader moet zijn geweest, omdat ik in zijn vinger had gebeten.
11. Een proces-verbaal (...) van 7 april 2003 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (...)
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 april 2003 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 1]:
In de nacht van 2 op 3 april 2003 fiets[t]e ik samen met mijn vriend [getuige 2] over de Jan Evertsenstraat te Amsterdam. Wij gingen de Hudsonstraat in. Hier hoorden wij een gil van een vrouw.
Op een gegeven moment zagen wij op de stoep een meisje op de grond liggen. Het meisje lag op haar rug. Er zat een man op haar. Zijn benen zaten aan beide kanten van haar lichaam. Volgens mij wurgde hij haar met zijn handen. Ik zag dat hij met zijn handen in de buurt zat van haar nek.
Ik draaide me om naar de man en de vrouw en zei iets van: "Hé, hou eens op." Ik zag dat de vrouw iets op kon staan en dat de man de vrouw nog bij haar middel vast had. Ik zag dat de man opkeek, opstond en wegrende. Een jongen die op fiets met achterop een meisje was komen aanrijden en die ik had geroepen (het hof begrijpt: [getuige 3]) rende achter de jongen aan. Ik zag dat even later de jongen die erachter aan rende terugkwam. Hij vertelde mij dat hij de jongen vast had gehad maar dat de jongen zich los had gerukt. Hij vertelde dat het gezicht van die jongen onder het bloed zat.
12. Een proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming (...) van 5 april 2003, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (...)
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, mededeling van verbalisant:
Ik, verbalisant, heb het volgende onder [getuige 3], in beslag genomen:
Bloed aangetroffen op de jas van een getuige. Bloed vermoedelijk afkomstig van de verdachte, welke een vrouw op 3 april 2003 tussen 01.30 en 02.00 uur te Amsterdam heeft aangevallen en probeerde deze te verwurgen.
Het DNA-nummer ADE971.
13. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring GG & GD betreffende [slachtoffer 3], van 4 april 2003 met een bijlage, opgemaakt door B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts (...)
Dit verslag houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Medische verklaring betreffende [slachtoffer 3].
Datum en tijdstip letselomschrijving: 4 maart 2003;
Korte omschrijving gebeurtenissen: vastgegrepen op meerdere plaatsen, keel dichtgeknepen;
Uitwendig waargenomen letsels:
- lichte zwelling in midden linkerwenkbrauw;
- onder het neustopje gebied 1 cm: met lichte ontvelling;
- boven het neustopje gebied 1 cm: iets meer ontvelling met bruinverkleuring;
- in de nasolabiaal plooi: "vouw" tussen rechtermondhoek en rechterneus: rode streep 3 cm lang, 1 mm breed met lichte ontvelling;
- rechts in de hals een viertal krasverwondingen: voor: 2 oppervlakkige huidbeschadigingen breedte ongeveer 1/4 mm, lengte circa 2 cm;
achter: 2 iets diepere huidbeschadigingen breedte ongeveer 1/4 mm, lengte circa 3 cm;
- rug links: links op de rug rode tekeningen die zeer wel kunnen passen bij de afdruk van een BH-bandje, eronder 2 bloeduitstortingen 2 x 1 en 1 x 1 cm, aan de wervelkolomzijde van de BH-bandjes-afdruk: rode vlekkerige horizontale strepen in vlekkerig rood gebied van circa 5 x 4 cm;
Is er een vermoeden van niet uitwendig waarneembare letsels?
Kneuzing spieren rug en hals;
Past het letsel bij de opgegeven toedracht?
Ja."
3.7. In de toelichting op het middel, waarin wordt verwezen naar een aan de schriftuur gehechte voorlichtingsfolder van het Nederlands Forensisch Instituut genaamd DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken, wordt betoogd dat uit de DNA-sporen in de nek van het slachtoffer [slachtoffer 1] hooguit kan worden afgeleid dat de persoon van wie deze sporen afkomstig zijn van Turkse komaf is. Het Y-chromosomaal DNA-materiaal zegt immers alleen iets over de etnische groep van de persoon van wie het DNA-materiaal gevonden is. Het bewijsmateriaal met betrekking tot de sporen heeft derhalve geen bewijskracht en zou van het bewijs uitgesloten dienen te worden, aldus de toelichting.
3.8. Het lijkt mij raadzaam het uit de bewijsmiddelen blijkende verloop van het DNA-onderzoek te schetsen.
3.9. Uit initieel DNA-onderzoek door het NFI is gebleken dat op basis van overeenkomsten tussen het DNA-profiel van verdachte en DNA-kenmerken in het mengprofiel van het celmateriaal in de hals van het slachtoffer niet uitgesloten kon worden dat een zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van de verdachte in het mengspoor aanwezig was. Een statistische berekening met betrekking tot de bewijskracht was vanwege de complexiteit van het verkregen DNA-mengprofiel niet verantwoord (bewijsmiddel 4).
Gelet hierop is het sporenmateriaal bij het Forensisch Laboratorium te Leiden onderworpen aan een zogenaamd Y-chromosoom specifiek DNA-onderzoek opdat Y-chromosoom specifieke DNA-kenmerken van het sporenmateriaal vergeleken konden worden met de Y-chromosoom specifieke DNA-kenmerken van verdachte. De conclusie van dat onderzoek luidde dat het aangetroffen DNA-spoor in de nek van het slachtoffer [slachtoffer 1] van verdachte aanwezig kan zijn (bewijsmiddel 8).
Gegeven de resultaten van het Y-chromosomale DNA-onderzoek is door het NFI aanvullend DNA-onderzoek gedaan op het autosomale DNA van verdachte. Autosomen zijn alle chromosomen met uitzondering van het Y- en het X-chromosoom. Uit dat onderzoek is gebleken dat de DNA-kenmerken van het autosomale DNA-profiel van het sporenmateriaal overeenkwamen met de DNA-kenmerken van het autosomale DNA-profiel van verdachte. De kans dat een willekeurig gekozen persoon dezelfde DNA-kenmerken bezit als die in het autosomale DNA-profiel van het sporenmateriaal bedraagt circa één op 195 duizend (bewijsmiddel 9A).
Met betrekking tot voornoemde kansberekening is de getuige-deskundige dr. A.B. Raggers-Schroeijers ter terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2005 gehoord. Uit die verklaring blijkt dat zij bij het maken van de kansberekening heeft gekeken hoe vaak de onderliggende gegevens bij de Nederlandse bevolking met Kaukasisch (blanke) kenmerken voorkomen en dat het niet aannemelijk is dat bij Turkse mannen de kans lager of hoger is dan bij Caucasians in het algemeen, zijnde 1:195.000 (bewijsmiddel 9).
3.10. Aldus is bovengenoemde kansberekening gebaseerd op het autosomale DNA-onderzoek en niet op het Y-chromosomaal DNA-onderzoek. Zulks blijkt uit hetgeen de getuige-deskundige ter terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2005 heeft verklaard:
"De kern van een cel bevatte DNA-materiaal. Op plaatje 2 is getoond dat er 23 paar chromosomen zijn, namelijk 22 + X+Y. De genetische informatie uit het 23e paar betreft geslachtschromosomen, waarop onderzoek is verricht over Y-chromosomen. Mijn onderzoek was mede gericht op de andere chromosomen. De Y-chromosomen blijven exact hetzelfde en hebben hetzelfde profiel.
Ik heb andere chromosomen gezocht, op 20 plaatjes. De geslachtschromosomen bevatten 10 plaatjes." (2)
3.11. Aldus berust het cassatiemiddel, waarin de kansberekening wordt gerelateerd aan het Y-chromosomale DNA-onderzoek, op een verkeerde lezing van het arrest, in het bijzonder de bewijsmiddelen.
4. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve gronden voor vernietiging heb ik niet aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt primair tot niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 8 april 1986, NJ 1986, 708 en HR 1 februari 2005, LJN AS1873 (niet gepubliceerd). Zie tevens Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 5e, p. 85.
2 Zie ook de aan de schriftuur gehechte voorlichtingsfolder van het NFI waarin op pagina 5-6 het volgende is opgenomen:
"Iedere celkern bevat 22 paar autosomale chromosomen en één paar geslachtshormonen. Twee X-chromosomen (XX) vormen de geslachtshormonen bij de vrouw, terwijl mannen één X-chromosoom en één Y-chromosoom (XY) hebben."
Uitspraak 20‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie a.b.i. de wet. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven. Nu verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de HR door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is art. 437.2 Sv niet in acht genomen, zodat verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
20 februari 2007
Strafkamer
nr. 00537/06
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 mei 2005, nummer 23/004691-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 2 november 2004, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 1. "de eendaadse samenloop van poging tot verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid", 2. en 4. "poging tot doodslag, meermalen gepleegd" en 3. "feitelijke aanranding van de eerbaarheid" veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.P. van Stralen, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd primair tot niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
3.2. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 februari 2007.