Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (PL0900-2016387065) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Rb. Midden-Nederland, 20-04-2017, nr. 16/660611-16; 02-688173-14 (TUL) (P)
ECLI:NL:RBMNE:2017:1984
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
20-04-2017
- Zaaknummer
16/660611-16; 02-688173-14 (TUL) (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2017:1984, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 20‑04‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2017-0424
Uitspraak 20‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Een 63-jarige man is door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor een zware mishandeling en een vernieling in Utrecht.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/660611-16; 02-688173-14 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 20 april 2017.
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1954] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, Westzaan.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M. Hoevers, advocaat te Wijk bij Duurstede.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
primair
op 15 december 2016 te Utrecht heeft geprobeerd opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven door meermalen met een knuppel in de richting van het hoofd van [slachtoffer] te slaan;
subsidiair
op 15 december 2016 te Utrecht opzettelijk en met voorbedachten rade botbreuken heeft toegebracht, door met een knuppel op de handen en voet, althans het lichaam, van [slachtoffer] te slaan;
meer subsidiair
op 15 december 2016 te Utrecht heeft geprobeerd opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer] door meermalen met een knuppel in de richting van het hoofd, handen en voet te slaan;
meest subsidiair
op 15 december 2016 te Utrecht met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met een knuppel op de handen, voet, althans het lichaam van [slachtoffer] te slaan.
Feit 2
op 15 december 2016 te Utrecht heeft vernield een tablet, laptop, bureau of salontafel toebehorende aan [slachtoffer] .
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Niet is aannemelijk geworden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en van dit deel van de tenlastelegging dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken. Met betrekking tot de vraag of verdachte bij het slaan wel of niet op het hoofd van aangever heeft gericht, geeft het letsel aanknopingspunten voor de verklaring van [slachtoffer] . Omdat verdachte, al dan niet na het uit handen slaan van het mes van [slachtoffer] , is blijven doorgaan met het slaan met de knuppel richting het hoofd van [slachtoffer] , kan de poging doodslag wettig en overtuigend bewezen worden.
De officier van justitie heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever omdat verdachte, al dan niet na het uit handen slaan van het mes van [slachtoffer] , met de knuppel op [slachtoffer] in is blijven slaan.
De officier van justitie wijst erop dat het mes niet bij [slachtoffer] is aangetroffen. Uit de telefoontap komt naar voren dat het scenario van het mes bij [slachtoffer] door de partner van verdachte met anderen is besproken, wat in ieder geval niet ondersteunt dat er daadwerkelijk sprake is geweest van een mes.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd. Er zijn geen verwondingen geconstateerd die erop wijzen dat verdachte het op het leven van aangever had gemunt: aangever is geen enkele maal op het hoofd of een ander vitaal lichaamsdeel geraakt. Verder blijkt uit de omstandigheden dat geen sprake is geweest van opzet en voorbedachten rade aangezien het delict plaatsvond op een klaarlichte doordeweekse dag, verdachte voorafgaand daaraan gesproken heeft met getuigen nabij de plaats delict en verdachte met herkenbaar eigen vervoer is gekomen.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte, gelet op de bestaande krachtsverhoudingen, niet wederrechtelijk heeft gehandeld door zich met een knuppel te verweren. Voorts is uit de verklaring van aangever gebleken dat er kennelijk een mes aanwezig was op de zaak. Dat het mes niet is aangetroffen heeft de verdediging gesterkt in de overtuiging dat het mes is verwijderd voordat de politie arriveerde op de plaats delict. Aangever heeft niet om hulp geroepen en voelde zich derhalve niet in het nauw gedreven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.1.
Feit 1
Op 15 december 2015 was [slachtoffer] in zijn kantoorpand aan te [adres] te [vestigingsplaats] op de bank gaan liggen en in slaap gevallen.2.Hij hoorde de deur van zijn kantoor opengaan en zag dat verdachte naar binnenkwam met een massief houten donkerbruine knuppel van ongeveer één meter. Verdachte begon meteen met de knuppel op hem in te hakken. Volgens [slachtoffer] heeft verdachte wel 15 tot 20 keer op hem ingeslagen. [slachtoffer] kon met zijn handen en voeten afweren.3.
[slachtoffer] werd op 15 december 2016 behandeld op de Spoedeisende Hulp van het Universitair Medisch Centrum Utrecht.4.Daar werden de volgende breuken geconstateerd; aan de rechterhand een breuk van het eindkootje middel en ringvinger met aan de duimzijde een losgetrokken fractuurdeeltje van middenhandsbeentje van ringvinger, aan de linkerhand een breuk van de kop van het middenhandsbeentje van de pink met verplaatsing van fractuurdeel richting handpalm en rotatie van fractuurdeel en in de linkervoet een breuk van het uiteinde van het vijfde middenvoetsbeentje, meerdere fragmenten.5.
Verdachte verklaarde bij de politie dat hij [slachtoffer] met een honkbalknuppel had geslagen. Hij ging naar hem toe, omdat hij [slachtoffer] wilde spreken over bedreigingen die [slachtoffer] zou hebben geuit. Verdachte is naar de wasstraat van [slachtoffer] gereden. Hij heeft door het raam van het kantoor gekeken en zag dat [slachtoffer] lag te slapen. Daarna is hij teruggelopen naar zijn auto om de knuppel te pakken want hij wilde niet met lege handen naar binnen. Verdachte liep toen met de knuppel weer richting het kantoor. Hij klopte op de deur maar [slachtoffer] werd niet wakker. Hierop opende verdachte de deur.6.Verdachte verklaarde bij de politie dat hij sloeg op de handen van [slachtoffer] zodat hij hem niet kon pakken en op zijn benen zodat hij niet kon opstaan. Verdachte verklaarde dat hij vaak had geslagen, in ieder geval 10 keer, maar het kon ook vaker zijn.7.
Feit 2
Aangezien de verdachte het tenlastegelegde onder feit 2 heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van dit feit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen onder feit 2.
- De verklaring van aangever, van 17 december 2016;8.
- De verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie, van 24 december 2016.9.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot feit 1 primair overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte in de richting van zijn hoofd sloeg met de knuppel en dat hij zich met zijn handen en voet heeft moeten afweren. Verdachte heeft verklaard dat hij niet in de richting van het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen, maar op de handen en benen zodat [slachtoffer] hem niet kon pakken. Bij [slachtoffer] zijn botbreuken in beide handen en breuken in zijn linkervoet geconstateerd. De rechtbank overweegt dat de verklaring van [slachtoffer] , namelijk dat verdachte wel 15 tot 20 keer in de richting van zijn hoofd sloeg, niet past bij het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] , namelijk botbreuken in beide handen en linkervoet maar geen letsel aan het hoofd. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met de honkbalknuppel in de richting van het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen en daarmee heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank zal verdachte dan ook van feit 1 primair vrijspreken.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Zoals gezegd zijn er bij [slachtoffer] meerdere botbreuken in beide handen en in zijn linkervoet geconstateerd. Dit letsel was van dien aard dat medisch ingrijpen noodzakelijk is gebleken, terwijl thans nog geen uitzicht is op (volledig) herstel en [slachtoffer] , zo blijkt ook uit de ingediende vordering benadeelde partij, die door het letsel maanden zijn normale werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat dit letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht oplevert en daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze zware mishandeling met voorbedachten rade heeft gepleegd en zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging partieel vrijspreken.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.1 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1, subsidiair
op 15 december 2016 te Utrecht, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten botbreuken in de handen en botbreuken in de linkervoet en een wond in de rechterhand heeft toegebracht door meermalen, met kracht met een knuppel, op/tegen de handen en de linkervoet van voornoemde [slachtoffer] te slaan/stoten;
feit 2
op 15 december 2016 te Utrecht, opzettelijk en wederrechtelijk een tablet (merk Samsung Tab 3), een laptop (merk HP Probook) en een bureau, toebehorende aan [slachtoffer] , heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, subsidiair noodweerexces. De raadsman heeft betoogd dat verdachte, gelet op de sms-berichten die verdachte in oktober 2016 van [slachtoffer] had ontvangen en waar verkapte en rechtstreekse dreigementen in te lezen waren, er verstandig aan deed om niet met lege handen het gesprek aan te gaan. Toen verdachte het kantoor binnenkwam, zou [slachtoffer] ogenblikkelijk een mes hebben getrokken. Verdachte heeft toen het mes, mogelijk met meerdere klappen, uit de handen van [slachtoffer] geslagen. [slachtoffer] bleef echter pogingen ondernemen om verdachte vast te grijpen en heeft zich met zijn handen in aanvallend opzicht naar verdachte toe bewogen. De raadsman heeft aangevoerd dat deze wijze van verdediging door verdachte tegen het telkens onmiddellijke dreigende gevaar van eerst het mes en meteen opvolgend de handen en voeten van [slachtoffer] , noodzakelijk en geboden is geweest. Onttrekking aan de aanranding was op dat moment geen reële en redelijk te vergen mogelijkheid meer. Derhalve is er wat betreft de verdediging sprake van noodweer. Mocht de rechtbank daar aan voorbij gaan, dan heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van noodweerexces. Verdachte had immers verklaard dat hij doodsbang was voor [slachtoffer] , welke vrees gerechtvaardigd was door het leeftijdsverschil met [slachtoffer] , diens vechtsportkwaliteiten als Nederlands Kampioen worstelen en diens beschikking over één of meer messen.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer(exces) verworpen dient te worden. Verdachte heeft door het raam gekeken en zag dat [slachtoffer] lag te slapen. Toch heeft verdachte vervolgens zelf de confrontatie opgezocht. Dan is er geen sprake van een aanranding. Mocht de rechtbank dat wel zien, dan is de volgende stap of de handeling noodzakelijk was. Ook die vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Het is logisch dat [slachtoffer] , toen hij wakker werd en verdachte voor zich zag staan met een honkbalknuppel, zich daartegen wilde verdedigen. Volgens verdachte heeft hij het mes uit de handen geslagen van [slachtoffer] , maar daarna heeft hij nog 10 keer met de honkbalknuppel geslagen. Deze omstandigheden maken dat er ook geen sprake was van een noodzakelijke verdediging.
Dan tot slot de vraag of er sprake is van noodweerexces. Gelet op het ontbreken van een hevige gemoedsbeweging en omdat er geen sprake is van dubbele causaliteit is ook noodweerexces niet aan de orde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 41 Wetboek van Strafrecht dient voor een geslaagd beroep op noodweer sprake te zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Vast is komen te staan dat verdachte met de auto naar het bedrijf van [slachtoffer] is gegaan. Daar heeft hij door het raam van de kantoorruimte gekeken en zag hij dat [slachtoffer] op de bank lag te slapen. Vervolgens is verdachte teruggelopen naar zijn auto, heeft een honkbalknuppel gepakt en is weer teruggelopen naar de kantoorruimte. Hij is naar binnen gegaan en is op [slachtoffer] in gaan slaan met de honkbalknuppel. Bij deze vaststelling van de feiten gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangever dat hij nog lag toen verdachte begon te slaan en dat hij niet in de gelegenheid was om op te staan. De rechtbank stelt dienaangaande nog vast dat er geen mes is aangetroffen en dat verdachte in zijn weergave van de gebeurtenissen tegenstrijdig heeft verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] van verdachte. De enkele vrees voor zo’n aanranding is onvoldoende. Er was dan ook geen noodzaak voor de verdachte om zich te verdedigen, welke omstandigheid in de weg staat aan een geslaagd beroep op noodweer(exces). Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
feit 1, subsidiair
zware mishandeling;
feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1 primair en feit 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat, mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen, verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweer, dan wel noodweerexces. De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met een honkbalknuppel meermalen, in ieder geval 10 keer, geslagen op de handen en voet van [slachtoffer] waardoor [slachtoffer] vele botbreuken in zijn handen en voet heeft opgelopen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een bureau, een tablet en een laptop door met diezelfde honkbalknuppel te slaan het bureau van [slachtoffer] .
Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden. [slachtoffer] heeft meerdere operaties ondergaan en door het opgelopen letsel kan [slachtoffer] nu, 4 maanden na het ongeval, nog steeds niet werken en het is nog maar de vraag of [slachtoffer] volledig zal herstellen.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Deze oriëntatiepunten adviseren in geval het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. Deze oriëntatiepunten gaan uit van een blanco strafblad. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2017 volgt dat verdachte in de afgelopen 5 jaar niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies van 6 maart 2017. De reclassering heeft geadviseerd om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Gelet op het gebrek aan responsiviteit ten aanzien van gedragsbeïnvloeding, ziet de reclassering geen aanknopingspunten voor het adviseren van gedragsinterventies.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank weegt daar ook in mee dat zij, in tegenstelling tot de officier van justitie, tot vrijspraak is gekomen van hetgeen onder primair ten laste is gelegd.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde [slachtoffer] heeft een vordering benadeelde partij ingediend ter hoogte van
€ 14.937,43 bestaande uit € 2.937,43 materiële schade en € 12.000,00 immateriële schade.
De materiële kosten betreffen vervoerskosten van de taxi (à € 412,50), de kosten van de monteur (à € 555,93), de persoonlijke eigendommen te weten een laptop HP Probook, een tablet Samsung Tab 3, een bril, bureau, lamp en kleding (à € 1.969,00). Tevens wil de benadeelde partij de omzetschade van zijn bedrijf vergoed zien, en heeft daarvoor een vordering pro memorie van € 31.500,00 ingediend.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De materiële schade dienen te worden toegewezen voor zover het betreft de vervoerskosten van de taxi en de kosten van de monteur. De materiële schade, voor zover het betreft de persoonlijke eigendommen, dient te worden toegewezen tot een bedrag van de geschatte waarde van € 1.250,00. De pro memorie ingediende omzetschade is op dit moment onvoldoende onderbouwd en dient te worden afgewezen.
De immateriële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 8.000,00.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen.
De vervoerskosten zijn met de verzamelfactuur onvoldoende onderbouwd, omdat daaruit niet blijkt welke taxiritten zijn gemaakt en wanneer die taxiritten zijn gemaakt. Voorts is door de raadsman betwist dat de benadeelde partij de kosten van de monteur had kunnen voorkomen door de benodigde reparaties zelf uit te voeren. De materiële schade, voor zover het betreft de persoonlijke eigendommen, is niet onderbouwd met nadere stukken, zodat de waarde van onder meer de laptop en de tablet, niet kunnen worden vastgesteld. De pro memorie ingediende omzetschade dient te worden afgewezen omdat een onderbouwing ontbreekt in de vorm van bijvoorbeeld bonnen, facturen, gegevens uit de boekhouding, gegevens uit de salarisadministratie, loonstroken en een arbeidsovereenkomst.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van [slachtoffer] , levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op
€ 7.500,00 (zegge zevenduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, te weten € 7.000,00 aan immateriële schade en € 500,00 aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De materiële schade ten aanzien van de persoonlijke eigendommen begroot de rechtbank op € 500,00 euro.
Voor wat betreft de materiële schadeposten die betrekking hebben op de omzetschade, de vervoerskosten en de kosten van de monteur, overweegt de rechtbank dat deze posten onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet‑ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De immateriële schade begroot de rechtbank - naar maatstaven van billijkheid - op
€ 7.000,00.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
10. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 4 januari 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 02-688173-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 19 mei 2015 van de politierechter van rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
10.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling dient te worden toegewezen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de proeftijd te verlengen omdat de onderhavige zaak geen enkele overeenkomst heeft met de zaak waarvoor verdachte op 19 mei 2015 voorwaardelijk is veroordeeld, de feiten die aan die veroordeling ten grondslag liggen dateren uit 2013 en verdachte het grootste deel van de proeftijd probleemloos heeft doorlopen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, te gelasten.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
12. Beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder feit 1, primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, subsidiair
zware mishandeling;
feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 119 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 7.500,00 (zegge zevenduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 7.500,00 (zegge zevenduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 72 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemde uitspraak van 19 mei 2015 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.B. Smit-Colenbrander, voorzitter,
mrs. G. Perrick en E.H.M. Druijf, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen-van der Hoek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 april 2017.
Mr. G. Perrick is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 15 december 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, meermalen, in elk geval eenmaal, (met kracht) met een knuppel, althans een (slag)wapen, althans een hard voorwerp, in de richting van het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen/gestoten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 15 december 2016 te Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland,
aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel, te weten botbreuken in de hand(en) en/of botbreuken
in de (linker)voet en/of een wond in de (rechter)hand heeft toegebracht door
meermalen, in elk geval eenmaal, (met kracht) met een knuppel, althans een
(slag)wapen, althans een hard voorwerp, op/tegen de hand(en) en/of de
(linker)voet, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan/stoten;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 15 december 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, meermalen, in elk geval eenmaal, (met kracht) met een
knuppel, althans een (slag)wapen, althans een hard voorwerp, in de richting
van het hoofd en/of op/tegen de hand(en) en/of de (linker)voet, althans het
lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen/gestoten, zijnde de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meest subsidiair
hij op of omstreeks 15 december 2016 te Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland,
met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, in elk
geval eenmaal, (met kracht) met een knuppel, althans een (slag)wapen, althans
een hard voorwerp, op/tegen de hand(en) en/of de (linker)voet,
althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan/stoten;
art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 15 december 2016 te Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een tablet
(merk Samsung Tab 3) en/of een laptop (merk HP Probook) en/of een bureau en/of
een salontafel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑04‑2017
Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , d.d. 17 december 2017, p. 10.
Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , d.d. 17 december 2017, p. 11.
Een geschrift inhoudende de medische verklaring UMC drs. [A] , d.d. 15 december 2016, p. 115..
Medische verklaring UMC drs. [A] , d.d. 15 december 2016, p. 116, met uitleg van medisch jargon in de brief van de GGD opgesteld door [B] , d.d. 23 februari 2017, p. 144..
Proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 24 december 2016, p. 108.
Proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 24 december 2017, p. 109.
Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , d.d. 17 december 2016, p.11.
Proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 24 december 2016, pagina 109.