HR 18 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:612 (art. 81 RO).
HR, 24-09-2024, nr. 24/00858 Bv
ECLI:NL:HR:2024:1291
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-09-2024
- Zaaknummer
24/00858 Bv
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Juridische beroepen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:1291, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑09‑2024; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:845
ECLI:NL:PHR:2024:845, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 27‑08‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:1291
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑09‑2024
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 98.4 jo. art. 552a Sv tegen beschikking Rb over toelaatbaarheid van uitlevering van bestanden op digitale gegevensdragers i.v.m. verschoningsrecht van klager (notaris), na tegen andere notaris en diens notarieel juridisch medewerker gerezen verdenking van overtreding van Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en witwassen. Kon Rb oordelen dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan verschoningsrecht van klager moet wijken voor belang van waarheidsvinding? HR: Om redenen vermeld in HR:2024:1290 slagen middelen. Die beschikking heeft betrekking op in de kern gelijkluidend beklag van notaris die optreedt als waarnemer van protocol van oud-notarissen van wie eveneens namen in inbeslaggenomen stukken voorkomen. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 24/00683 Bv.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 24/00858 Bv
Datum 24 september 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2024, nummer RK 23/016754, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 in samenhang met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1963,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft R. Croes-Hoogendoorn, advocaat in Leiden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
2.1
De cassatiemiddelen klagen in de kern over het oordeel van de rechtbank dat in dit geval zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan het verschoningsrecht van de klager moet wijken voor het belang van waarheidsvinding.
2.2
De cassatiemiddelen slagen. De redenen daarvoor staan vermeld in de beschikking die de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 24/00638 Bv, ECLI:NL:HR:2024:1290, en die betrekking heeft op een in de kern gelijkluidend beklag van een notaris die optreedt als waarnemer van het protocol van oud-notarissen van wie eveneens de namen in de inbeslaggenomen stukken voorkomen.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2024.
Conclusie 27‑08‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag (art. 98.4 Sv jo. art. 552a Sv) over beslag op gegevensdragers in het kader van een strafzaak waarin een notaris, diens kantoor en een voormalige werknemer van het notariskantoor als verdachten zijn aangemerkt van overtreding van art. 16 Wwft en witwassen. Op deze gegevensdrager bevinden zich ook documenten die (mogelijk) onder het verschoningsrecht van derde verschoningsgerechtigde notarissen vallen. Klager is een van deze notarissen. Zijn cassatieberoep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ die de doorbreking van het verschoningsrecht van de verdachte notaris en diens kantoor rechtvaardigen tevens de doorbreking van het verschoningsrecht van klager als derde-verschoningsgerechtigde (die niet als verdachte is aangemerkt) rechtvaardigen. De middelen slagen volgens de AG. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing. Samenhang met 24/00683.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 24/00858 Bv
Zitting 27 augustus 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager] ,
geboren in op [geboorteplaats] 1963,
hierna: de klager
1. Het cassatieberoep
1.1
De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 30 januari 2024 het klaagschrift van de klager ex art. 98 lid 4 Sv in verbinding met art. 552a Sv tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 9 juni 2023 met betrekking tot bestanden op een digitale gegevensdrager die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachten notaris [betrokkene 1] , [A] B.V, handelend onder de naam [betrokkene 1] Notariaat (hierna: [betrokkene 1] Notariaat) en [betrokkene 2] (voormalig juridisch medewerker bij het voornoemde notariaat), onder [betrokkene 2] in beslag zijn genomen.
1.2
Er is samenhang met de zaak 24/00683. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager. R. Croes-Hoogendoorn, advocaat in Leiden, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
1.4
De middelen komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat er ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ zijn die de doorbreking van het verschoningsrecht van de klager rechtvaardigen.
1.5
De strafzaak waarop onderhavige beklagzaak betrekking heeft, is eerder bij de Hoge Raad aan de orde geweest naar aanleiding van een beklag van de verdachten, de notaris [betrokkene 1] en [betrokkene 1] Notariaat naar aanleiding van andere gelegde beslagen, onder [betrokkene 1] , [betrokkene 1] Notariaat, [B] (de cloudomgeving van het kantoor) en [C] . De rechtbank oordeelde in deze zaak dat gelet op de tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 1] Notariaat gerezen verdenkingen sprake was van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht van [betrokkene 1] en [betrokkene 1] Notariaat rechtvaardigden. De Hoge Raad verwierp op 18 april 2023 het hierop betrekking hebbende cassatieberoep op de voet van art. 81 lid 1 RO.1.
Uit de daaraan voorafgaande conclusie van AG Harteveld2.maak ik op dat die beschikking geen betrekking heeft op de gegevensdragers en telefoon die op 19 mei 2022 op het woonadres van [betrokkene 2] in beslag zijn genomen en waarop de beklagprocedure die nu in cassatie voorligt, betrekking heeft.
1.6
Hierna zal ik eerst beschrijven hoe het procesverloop tot aan het huidige cassatieberoep is geweest. Daarbij zal ik, waar dat naar mijn mening nodig is voor het krijgen van een goed beeld, ook putten uit de stukken van het hiervoor vermelde cassatieberoep waarin de Hoge Raad reeds op 18 april 2023 heeft beschikt. Vervolgens zal ik de middelen bespreken.
2. De aanleiding en het verloop van de procedure
2.1
Op 16 februari 2021 is een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen de notaris [betrokkene 1] en [betrokkene 1] Notariaat (onderzoek Ambon). Tijdens dit onderzoek is een voormalig juridisch medewerker van [betrokkene 1] Notariaat, [betrokkene 2] , ook als verdachte aangemerkt. Het gaat om een verdenking van overtreding van art. 16 Wwft. Deze is gebaseerd op 59 transacties die zijn uitgevoerd in de periode van 1 januari 2015 tot 12 oktober 2022 en die niet aan de Financial Intelligence Unit (FIU) zijn gemeld, terwijl wordt vermoed dat de verdachten deze wel hadden moeten melden. Verder is de verdenking gebaseerd op het gegeven dat er in een periode van zes jaar in totaal 350 transacties ter waarde van tientallen miljoenen euro’s via de derdengeldenrekening van [betrokkene 1] Notariaat zijn verricht, waarbij acht andere personen betrokken zijn geweest met criminele antecedenten.
2.2
In de loop van het onderzoek is de verdenking ontstaan dat de verdachten zich tevens schuldig hebben gemaakt aan (het maken van een gewoonte van) (schuld)witwassen ex art. 420bis, 420ter en/of 420quater Sr door het opmaken van hypotheek- en leveringsakten ten behoeve van het verhullen van de oorsprong van de gelden en/of de geldstromen van personen met criminele antecedenten te faciliteren.3.
2.3
De officier van justitie heeft op 26 april 2022 een tweetal machtigingen tot doorzoeking gevraagd aan de rechter-commissaris met het verzoek te bepalen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die het (afgeleide) verschoningsrecht van de verdachten doorbreken. Deze machtigingen zijn verleend en dat heeft geleid tot meerdere doorzoekingen.
Van belang voor onderhavige zaak is de doorzoeking die op 19 mei 2022 in de aanwezigheid van de Ringvoorzitter heeft plaatsgevonden in het pand van de verdachte [betrokkene 2] . Er zijn bij deze doorzoeking een telefoon en meerdere gegevensdragers in beslag genomen.
2.4
Op 23 mei en 2 juni 2022 heeft de rechter-commissaris bepaald dat met betrekking tot in totaal 409 transacties waar de verdenking betrekking op heeft, zeer uitzonderlijke omstandigheden aanwezig zijn waardoor het verschoningsrecht moet wijken voor het strafvorderlijk belang. Deze beslissingen bevinden zich niet bij de gedingstukken. De reden hiervoor wordt door de rechter-commissaris weergegeven in een latere beslissing die op 20 juni 2023 aan de klager is gezonden (zie 2.6 en 2.7 hierna)
2.5
De in beslag genomen gegevensdragers zijn op 19 juli 2022 en 30 augustus 2022 door de rechter-commissaris met behulp van sleutelwoorden (zoektermen) digitaal doorzocht op de aanwezigheid van documenten en sporen die verband kunnen hebben met de twee door de rechter-commissaris en Ringvoorzitter opgestelde lijsten (1 lijst met transacties en 1 lijst met adressen). Dit leverde duizenden relevante documenten en artefacten op. Binnen deze resultaten bevindt zich ook een groot aantal ‘hits’ waar derde-verschoningsgerechtigden in voorkomen. In onderhavige zaak gaat het om bestanden waarin de naam van klager in voorkomt (2176 hits).
2.6
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een ongedateerde brief die kennelijk op 20 juni 2023 aan de klager is toegestuurd en die is ondertekend door de rechter-commissaris. Deze brief bevat de volgende tekst:
“Geachte heer/mevrouw,
U wordt hierbij in kennis gesteld van het feit dat in een lopend strafrechtelijk onderzoek door de rechter-commissaris onder [betrokkene 2], voormalig werknemer bij [betrokkene 1] Notariaat, beslag is gelegd op diverse gegevensdragers. Er zijn daarop gegevensbestanden aangetroffen waarin onder meer uw naam voorkomt.
De rechter-commissaris heeft beslist tot vrijgave van deze bestanden aan de officier van justitie voor het onderzoek. U kunt zich desgewenst binnen 14 dagen na betekening van deze brief - op grond van artikel 98 lid 3 en lid 4 jo artikel 552a Sv - bij de raadkamer van de rechtbank schriftelijk beklagen over deze beslissing. U wordt dan verzocht in uw bezwaarschrift het hierboven genoemde parketnummer te vermelden.
De Ringvoorzitter is vanaf het begin door de rechter-commissaris betrokken bij het onderzoek. In genoemd strafrechtelijk onderzoek is vast komen te staan dat zeer uitzonderlijke omstandigheden aanwezig zijn die doorbreking van het verschoningsrecht van verdachten - in verband met bepaalde transacties waar de verdenking op ziet - kunnen rechtvaardigen ten behoeve van de waarheidsvinding. De Hoge Raad heeft op 18 april 2023 een beroep in cassatie tegen dit oordeel van rechter-commissaris en rechtbank verworpen. De rechter-commissaris heeft thans kennisname door de officier van justitie van de relevante gegevensbestanden, waaronder dus ook bestanden waar uw naam in voorkomt, toegestaan, omdat de inhoud van deze bestanden kan dienen om de waarheid aan het licht te brengen over ernstige strafbare feiten.
De beslissing is uitgebreid gemotiveerd in een beschikking. Om reden van privacy van de verdachten kan de rechter-commissaris hier slechts beperkt weergave van doen als volgt.
Er bestaat aldus jegens verdachten een redelijk vermoeden van schuld aan zeer ernstige, concrete straf bare feiten, waarbij de notaris en het kantoor worden vermoed misbruik te hebben gemaakt van de positie als uitoefenaar van het beroep van notaris. Indien de feiten waar de onderhavige verdenking op ziet ooit zouden worden bewezenverklaard, lijkt [betrokkene 1] Notariaat/notaris [betrokkene 1] , gezien de hoeveelheid transacties, de grote waarde daarvan, de betrokken partijen, alsmede de jarenlange ervaring van verdachten, gedurende lange tijd de huisnotaris te zijn geweest van meerdere bedenkelijke clientèle met criminele antecedenten.
Juist als geheimhouder heeft een notaris een poortwachtersfunctie ter bescherming van het financiële stelsel. Door het faciliteren en niet melden van ongebruikelijke transacties onthoudt de notaris de overheid het zicht op dit transacties en de achterliggende geldstromen/eigenaren. Het verwijt is dat verdachten dit bewust, structureel en over een langere periode hebben gedaan, en de bijzondere positie van de notaris hebben misbruikt. Dit raakt zozeer de kern van de werkzaamheden van de notaris, dat indien deze feiten bewezenverklaard zouden worden, het maatschappelijk vertrouwen dat in de werkzaamheden van een notaris moet kunnen worden gesteld en het aanzien van het ambt, ernstig hierdoor zou worden geschaad.
De rechter-commissaris heeft, aard en omvang van de te behalen gegevens meegewogen. Het onderzoeksbelang vergt dat inzicht wordt verkregen in de verdachte transacties, waarbij de verdenking gerechtvaardigd is dat de bewijzen van die transacties zich onder verdachten kunnen bevinden. Het is tevens niet aannemelijk dat op een minder ingrijpende manier de waarheid aan het licht kan komen.
De rechter-commissaris komt dan tot het oordeel dat hier, op grond van al het voorgaande, zeer uitzonderlijke omstandigheden aanwezig zijn die doorbreking van het verschoningsrecht van verdachten - in verband met de (409) transacties waar de verdenking op ziet - rechtvaardigen. Dit betekent dat in de onderhavige strafzaken beslag gelegd kan worden op alle voorwerpen die - naar voorlopig oordeel van de rechter-commissaris - kunnen dienen om de waarheid omtrent die transacties aan het licht te brengen (artikel 94 Sv).
Ook:
De rechter-commissaris heeft onder andere hits geconstateerd op namen van derde verschoningsgerechtigden. De rechter-commissaris heeft bij deze verschoningsgerechtigden geen standpunt ingewonnen over de vraag of zij met betrekking tot bepaalde informatie in die gegevensbestanden een beroep doen op het verschoningsrecht. De rechter-commissaris is er vanuit gegaan dat zij dat doen. Dit, omwille van de voortgang van het onderzoek en ook vanwege de aanwezigheid van meergenoemde zeer uitzonderlijke omstandigheden. De betreffende bestanden hebben immers onverminderd betrekking op één of meer van de 409 verdachte transacties waar de verdenking op ziet en kunnen dienen om de waarheid daaromtrent aan het licht te brengen. Er bestaan zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht van [betrokkene 1] / [betrokkene 1] Notariaat in verband met de 409 transacties waar de verdenking op ziet, rechtvaardigen. Deze zeer uitzonderlijke omstandigheden rechtvaardigen tevens de doorbreking van het (mogelijke) verschoningsrecht van derde-verschoningsgerechtigden voor wat betreft bepaalde informatie in deze gegevensbestanden. Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd, (...)”.4.
2.7
De klager en zijn raadsvrouw zijn door de rechter-commissaris in de gelegenheid gesteld de inbeslaggenomen gegevensbestanden in te zien. Zij hebben op 29 juni 2023 van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.8
De klager heeft op 3 juli 2023 naar aanleiding van de brief van de rechter-commissaris een klaagschrift ingediend tegen het voortduren van het beslag.
2.9
Met betrekking tot de op 29 juni 2023 geboden inzage heeft de klager in het klaagschrift het volgende opgemerkt:
“5. Op donderdag 29 juni jl. om. 13.30 uur hebben klager en mr. Croes gebruik gemaakt van de aangebonden gelegenheid om de gegevensbestanden in te zien. De afspraak werd gemaakt voor ten hoogste een uur. Ter plekke werd aangeboden dat wij langer mochten blijven, maar daar hadden wij in onze agenda’s geen rekening mee gehouden. De inzage heeft feitelijk geduurd van 13.30 uur tot kort vóór 15.00 uur.
6. Tijdens de inzage werden ons op één laptop twéé digitale mappen ter inzage aangeboden: één met 501 bestanden en de ander met 1757 bestanden (NB dit maakt samen 2258, terwijl in de brief/e-mails over 2176 bestanden wordt gesproken).
7. Wij konden zonder enige verdere achtergrond en/of lijst van de kennelijk, 409 verdachte transacties geen enkele logische volgorde in de aangeboden bestanden ontdekken. De naamgeving van de bestanden dekte zelden de lading van de inhoud, zodat wij de bestanden één voor één zouden moeten openklikken om te zien wat er het precies in stond. Vanwege de korte tijd die- ons geboden was, hebben we er op dat moment voor gekozen om de bestandsnamen diagonaal door te nemen en her en der wat bestanden open te klikken om te zien wat het precies in stond.
8. Wij zagen officiële akten (die overigens ook voor een groot deel ook gewoon openbaar beschikbaar zouden moeten zijn via het kadaster en het handelsregister), maar bijvoorbeeld ook een belastingaangifte van Cuvanna, kennelijk een onderneming van [betrokkene 2] . In die aangifte konden wij nergens ontdekken waar de naam van klager voorkwam en waarom dit stuk tussen de bestanden zat. Ook kwamen oude modellen van het kantoor van klager haar voren, vermoedelijk door [betrokkene 2] na zijn vertrek meegenomen en/of beschikbaar gesteld.
9. In de beperkte inzage hebben wij voornamelijk bestanden gezien die afkomstig zijn uit de periode dat [betrokkene 2] voor klager werkzaam was (periode 2007-2012).
(…)
10. De inzage heeft ons geen enkele duidelijkheid gegeven over de rechtvaardiging om ook het verschoningsrecht van klager te doorbreken. Wij zijn van oordeel dat die rechtvaardiging ook niet bestaat.”
2.10
Op 28 november 2023 zijn de klager, zijn raadsvrouw en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. In de bestreden beschikking zijn hun standpunten als volgt weergegeven:
“5. Het standpunt van klager
Klager kan zich, op nader in het klaagschrift omschreven en in raadkamer nader toegelichte gronden, niet verenigen met de beslissing van de rechter-commissaris van 9 juni 2023.
Verdachte [betrokkene 2] was werkzaam bij klager in de periode van 1 februari 2002 tot en met 31 augustus 2012, voorafgaand aan de periode waarop de verdenkingen betrekking hebben.
In de eerste plaats heeft klager maar zeer beperkt inzicht gekregen in de betreffende inbeslaggenomen gegevensbestanden en is klager niet in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of het gaat om stukken of gegevens waarover het verschoningsrecht zich uitstrekt. Dat de rechter-commissaris ervan uit is gegaan dat klager zich daarop beroept doet niet af aan het verzuim noch aan de ernst daarvan.
Er bestaat voorts geen rechtvaardiging voor het doorbreken van het verschoningsrecht van klager. Klager maakt bezwaar tegen het kennelijke uitgangspunt van het OM en de rechtercommissaris dat de omstandigheid dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die doorbreking van het verschoningsrecht van [betrokkene 1] rechtvaardigen automatisch betekent dat daarmee ook het verschoningsrecht van klager als derde-verschoningsgerechtigde gerechtvaardigd zou zijn. Voor iedere verschoningsgerechtigde dient een geheel eigen afweging te worden gemaakt. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat klager (anders dan [betrokkene 1] ) niet als verdachte is aangemerkt. De vergelijking door het OM met een eerdere beslissing van de rechtbank op een klaagschrift van een derde verschoningsgerechtigde (advocaat) in het onderzoek Ambon gaat niet op omdat deze advocaat kennelijk betrokken was geweest bij één of meer van de verdachte transacties, De algemene stelling dat zich bij deze derde verschoningsgerechtigde mogelijk ook stukken kunnen bevinden die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in het strafrechtelijk onderzoek van een ander, is voor doorbreking van het verschoningsrecht onvoldoende.
Bovendien zien de door de rechter-commissaris genoemde 409 verdachte transacties op transacties die hebben plaatsgevonden in de periode dat [betrokkene 2] werkzaam was bij [betrokkene 1] Notariaat (2015-2022) en niet bij klager. De inbeslaggenomen stukken voor zover die konden worden gecontroleerd zien echter op de periode dat [betrokkene 2] bij klager werkzaam, was (2007-2012).
Bij de (zeer beperkte mogelijkheid tot) inzage van de inbeslaggenomen documenten heeft klager onder andere ook openbare aktes aangetroffen waarvan onduidelijk was waarom deze tussen de stukken zaten. Zonder concrete onderbouwing per bestand kan niet in het algemeen aangenomen worden dat alle 2176 bestanden zien op de 409 verdachte transacties en nodig zouden zijn om de waarheid aan het licht te brengen. Als hoofdregel blijft dan gelden dat op alle bestanden het verschoningsrecht rust.
Het oordeel van de rechter-commissaris dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht van [betrokkene 1] / [betrokkene 1] Notariaat in verband met de 409 transacties waar de verdenking op ziet, en tevens de doorbreking van het verschoningsrecht van derde-verschoningsgerechtigden rechtvaardigen, is ontoereikend en/of onbegrijpelijk gemotiveerd. Uit jurisprudentie volgt dat dit door de Hoge Raad slechts wordt toegestaan in zaken van verschoningsgerechtigden die zelf verdachten zijn en het een verdenking betreft van een ernstig strafbaar feit (levens- en zedendelicten). Daar is in deze zaak geen sprake van.
Verder voldoet de inbeslagneming en beslissing tot vrijgave niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De gevorderde gegevens zijn niet strikt noodzakelijk voor het aan het licht brengen van de waarheid. Daarvoor is onvoldoende dat, zoals de rechtercommissaris vermeldt in het e-mail bericht van 30 juni 2023, de gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijke onderzoek omdat ze betrekking hebben op transacties waarop de verdenking ziet. Ook blijkt uit niets dat de rechter-commissaris heeft getoetst of de informatie niet op andere wijze kon worden verkregen, zoals uit openbare bronnen en registers.
6. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, op nader in haar schriftelijke reactie van 31 oktober 2023 omschreven gronden, op het standpunt gesteld dat het klaagschrift op alle punten ongegrond moet worden verklaard.
Binnen het onderzoek Ambon zijn ten aanzien van de inbeslagname van stukken de juiste procedures doorlopen. Niet is gesteld op welk punt de wettelijke procedures niet zouden zijn gevolgd.
De rechter-commissaris heeft weliswaar niet geïnformeerd bij de derde-verschoningsgerechtigden of zij zich ten aanzien van de stukken zouden willen beroepen op hun verschoningsrecht, maar is daar reeds van uit gegaan. Hierdoor hebben klagers geen nadeel ondervonden maar zijn hun rechten juist geborgd. Er is een verdenking ten aanzien van [betrokkene 1] / [betrokkene 1] notarissen van het bewust niet melden van transacties die wel hadden moeten worden gemeld en een verdenking van gewoontewitwassen. Dit is een ernstige misbruik van de vertrouwenspositie van een notaris gedurende langere periode die ernstige schade toebrengt aan het vertrouwen dat in het notariaat moet kunnen worden gesteld.
Er is sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarvoor het verschoningsrecht van de verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 1] Notariaat dient te wijken. In het verlengde hiervan dient dit ook te gelden voor de relevante documenten die zijn aangetroffen waarin de naam van klager voorkomt, gelet op de zeer uitzonderlijke omstandigheden die in het onderzoek Ambon van toepassing zijn geacht.”
2.11
Bij beoordeling van deze standpunten is de rechtbank, zo blijkt uit de bestreden beschikking, uitgegaan van het volgende beoordelingskader:
“4. Toetsingsmaatstaven
Artikel 94 Sv
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechter:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd, In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. (HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823)
Artikel 98 en 125l Sv
Het verschoningsrecht van de notaris, dat onder meer in artikel 98 Sv en artikel 125l Sv tot uitdrukking komt, is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de notaris als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een notaris zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeften is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, laat zich niet in een algemene regel samenvatten. Voor het oordeel dat van zodanige omstandigheden - en derhalve van een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht - sprake is, gelden zware motiveringseisen.
4.4
De enkele omstandigheid dat een notaris als verdachte wordt aangemerkt, is in ieder geval niet toereikend maar wel de verdenking van een ernstig strafbaar feit, zoals het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een notaris met bepaalde cliënten. Dan zal het belang van die cliënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de notaris geheim houdt hetgeen zij hem in die criminele aangelegenheid hebben toevertrouwd, moeten wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt. In een dergelijk geval dienen het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden te wijken voor het belang van de strafvordering, zij het, dat ook dan de inbreuk op het verschoningsrecht, niet verder mag: gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de notaris dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de notaris wordt verdacht, onevenredig worden getroffen. (HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4418 en HR 30 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5615)
4.5
Ingevolge artikel 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Het is eerst aan de verschoningsgerechtigde om zich bij de doorzoeking ter inbeslagneming uit te laten omtrent het verschoningsrecht met betrekking tot de in beslag te nemen stukken waarbij de zienswijze van de Ringvoorzitter (of diens vervanger), indien aanwezig, kan worden gevraagd
Op grond van artikel 98, vijfde lid, Sv mogen, ook zonder toestemming van de verschoningsgerechtigde, brieven of geschriften in beslag worden genomen die voorwerp van het strafbare feit uitmaken (corpora delicti) of tot het begaan daarvan hebben gediend (instrumenta delicti). Zulke brieven en geschriften vallen immers niet onder de geheimhoudingsplicht, en daarmee evenmin onder het verschoningsrecht.
De aard van bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften onder het verschoningsrecht vallen (en daarmee ook of deze stukken corpora/instrumenta delicti betreffen) in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Voor een beroep op het verschoningsrecht is niet van belang of de in het geding zijnde informatie zich bij de verschoningsgerechtigde zelf of bij diens cliënt bevindt (HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR: 2010:BJ9262).
Het oordeel dat redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan dat het in dit verband door de verschoningsgerechtigde ingenomen standpunt onjuist is, komt in eerste instantie toe aan de, rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de Ringvoorzitter (of diens vervanger). Voor zover dat noodzakelijk is mag daartoe door de rechter-commissaris van de desbetreffende stukken worden kennisgenomen.
Wat als corpora/instrumenta delicti kunnen worden aangemerkt is een vraag die zich niet in het algemeen laat beantwoorden. Zij "is in het bijzonder afhankelijk van de aard van het inbeslaggenomen stuk en de aard van het delict, dat zou zijn begaan door de (rechts)persoon tegen wie de verdenking is gericht, alsmede de feitelijke gedragingen die hem in dat verband worden verweten". De enkele omstandigheid dat het inbeslaggenomen stuk kan bijdragen aan de waarheidsvinding is in elk geval onvoldoende. (HR 5 januari 2016, ECLE:NL:HR: 2016:8)
Onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan, ongeacht een gerechtvaardigd beroep op het verschoningsrecht, het belang van de waarheidsvinding meebrengen dat het verbod van artikel 98, eerste lid Sv, wordt geschonden. Het is dan in eerste instantie aan de rechter commissaris om te oordelen of dergelijke brieven of geschriften in zodanig verband staan met de desbetreffende feiten dat zij kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. De inbreuk op het verschoningsrecht mag niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor het aan het licht brengen van de waarheid van dat feit. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beoordeling hiervan zijn de vraag of het gaat om een verdenking jegens de verschoningsgerechtigde, de aard en zwaarte van de delicten, de aard en omvang van de gegevens en de vraag in hoeverre de relevante gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen. (HR 30 november 1999, ECLI:NL:HR: 1999.ZD7280).”
2.12
De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard en hiertoe het volgende overwogen:
“7. De beoordeling
Op 19 mei 2022 zijn onder de verdachte [betrokkene 2] in zijn woning gegevensdragers in beslag genomen. [betrokkene 2] was destijds medewerker van notaris [betrokkene 1] . [betrokkene 1] en [betrokkene 2] worden ervan verdacht zeer ernstige delicten te hebben gepleegd, te weten betrokkenheid bij het ten onrechte niet melden van in totaal 409 transacties aan de FIU in de periode van 1 januari 2015 tot 12 oktober 2022. Uit de stukken in het dossier blijkt dat het vermoeden is dat bij 350 van die transacties ook personen met criminele antecedenten betrokken waren. Hierbij zijn transacties betreffende tientallen miljoenen euro’s via de derdenrekening van [betrokkene 1] Notariaat verricht. Het gaat daarbij met name om verschillende ABC-transacties met groot onverklaarbaar prijsverschil, hypothecaire leningen met korte looptijd en tegen hoge rente en/of tegen afwijkende marktvoorwaarden zonder aanwijsbare reden.
Dit zijn, indien bewezen, zeer ernstige delicten die de kern van het vertrouwen in het notarisambt raken.
De meervoudige raadkamer van rechtbank Amsterdam heeft eerder bij beslissing van 8 november 2022 een door [betrokkene 1] ingediend klaagschrift tegen de inbeslagnames in het onderzoek Ambon ongegrond verklaard, en geoordeeld dat ten aanzien van [betrokkene 2] sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking, van het verschoningsrecht rechtvaardigen. Verdachten hebben tegen deze beslissing beroep in cassatie ingesteld bij de Hoger Raad. De Hoge Raad heeft het beroep bij beslissing van 18 april 2023 verworpen.
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat klager door de rechter-commissaris voorafgaand aan de inbeslagname ten onrechte niet is gevraagd of hij daarmee instemde of dat hij zich op zijn verschoningsrecht wilde beroepen, maar dat de rechter-commissaris daar op voorhand van uit is gegaan. De rechtbank is het met klager eens dat dit op grond van de wettelijke bepalingen wel had gemoeten. Nu echter, inmiddels vast staat dat klager zich daadwerkelijk ten aanzien van alle inbeslaggenomen documenten op zijn verschoningsrecht beroept zal de rechtbank hieraan geen verdere consequenties verbinden.
De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris bij alle beslissingen tot doorzoeking, inbeslagneming en filtering van de inbeslaggenomen digitale gegevensdragers door middel van zoektermen, telkens ook de ringvoorzitter heeft betrokken en in de gelegenheid heeft gesteld zich hierover uit te laten en de resultaten na filtering in te zien.
Zoals hiervoor onder 1.9 reeds uiteen is gezet is er voor de filtering gebruik gemaakt van een lijst met transacties op een aantal specifieke adressen, en een lijst met betrokkenen met een aantal specifieke ondernemingen. Er is derhalve gericht gezocht op zoektermen die rechtstreeks linken aan de verdenkingen.
Binnen het resultaat van de filtering bevinden zich een groot aantal hits waar derde-verschoninggerechtigden in voorkomen. In het geval van klager gaat het om 2176 (of, volgens klager, 2258) gegevensbestanden waarin ook de naam van klager voorkomt.
De rechtbank stelt vast dat het zoekproces in zoverre zorgvuldig is uitgevoerd. Er is onderzocht of er in het resultaat van de filtering ook informatie van derde verschoningsgerechtigden aanwezig was.
Eerder is door de rechtbank geoordeeld dat in deze sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht van [betrokkene 1] / [betrokkene 1] Notariaat — in verband met de (409) transacties waar de verdenking op ziet – rechtvaardigen. De rechtbank is thans van oordeel dat deze zeer uitzonderlijke omstandigheden tevens de doorbreking van het verschoningsrecht van klager rechtvaardigen met betrekking tot de hiervoor onder 1.12 genoemde stukken die onder [betrokkene 2] in beslag zijn genomen. Gezien de hiervoor beschreven betrokkenheid van de ringvoorzitter gedurende het hele proces van filtering gaat de rechtbank er van uit dat de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder gaat dan strikt noodzakelijk.
De beslissing van de rechter-commissaris is dan ook proportioneel en ook aan het subsidiairiteitsvereiste is voldaan nu de benodigde informatie niet uit openbare bronnen kan worden verkregen omdat in deze bronnen niet alle noodzakelijke informatie — zoals bijvoorbeeld een volmacht – is opgenomen
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat nu het onderzoek nog loopt, het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag.
De rechtbank overweegt tot slot dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet nu de onder 1.11 genoemde in beslag genomen gegevensbestanden dienen om de waarheid aan de dag te brengen in het strafrechtelijk onderzoek tegen een ander dan klager, namelijk tegen de verdachten en [betrokkene 2] . De betreffende gegevensbestanden hebben immers betrekking op een of meer van de 409 verdachte transacties waar verdachten bij betrokken zijn geweest.
Het klaagschrift zal daarom ongegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.”
3. Het eerste middel
3.1
Het eerste middel bevat de klacht dat “de rechtbank ten onrechte niet heeft gereageerd op het nadrukkelijk onderbouwde standpunt van klager dat de doorbreking van het verschoningsrecht van notaris [klager] pas kan plaatsvinden na een eigen, afzonderlijke afweging c.q. dat de doorbreking van het verschoningsrecht van de verdachte notaris [betrokkene 1] (notariaat) niet zonder meer betekent dat daarmee ook het verschoningsrecht van [klager] als (niet verdachte) derde-verschoningsgerechtigde gerechtvaardigd zou zijn, althans dat een dergelijke opvatting niet voldoet aan de wettelijke vereisten en het systeem van art. 98 Sv (jo. art. 218 Sv), althans in elk geval heeft de rechtbank het standpunt van klager op ontoereikende of onbegrijpelijke gronden verworpen”.
3.2
Daartoe wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat de rechtbank niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de doorbreking van het verschoningsrecht ten aanzien van de verdachten in de onderhavige zaak ook de doorbreking van het verschoningsrecht van klager als niet verdachte derde-verschoningsgerechtigde zou rechtvaardigen.
4. Het tweede middel
4.1
Het tweede middel klaagt in de eerste plaats dat het oordeel van de rechtbank omtrent zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht van [betrokkene 1] notariaat tevens de doorbreking van het verschoningsrecht van klager rechtvaardigen, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat het oordeel van de rechtbank dat sprake is van zeer uitzonderlijk omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht van klager rechtvaardigen ten aanzien van de in beslag genomen gegevensbestanden in het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte [betrokkene 2] , waarin de naam van de klager voorkomt, rechtens onjuist is.
4.2
Daartoe wordt in de toelichting het volgende aangevoerd. Ten eerste is de in het oordeel van de rechtbank besloten liggende aanname dat als sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden deze omstandigheden doorwerking hebben ten aanzien van alle derde verschoningsgerechtigden informatie binnen een strafrechtelijk onderzoek rechtens onjuist, omdat altijd aan de hand van de in de voorliggende zaak afzonderlijk moet worden beantwoord of zich voldoende concrete feiten en omstandigheden voordoen die doorbreking rechtvaardigen. Daarnaast is het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden ontoereikend en/of onbegrijpelijk gemotiveerd, mede gelet op het door de klager gevoerde verweer op dit punt, namelijk dat geen sprake is van een verdenking jegens de klager en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, de bestaande verdenkingen jegens [betrokkene 1] Notariaat en [betrokkene 2] niet kunnen worden betrokken bij de beoordeling van het beroep op het verschoningsrecht van de klager. De rechtbank is hier niet op ingegaan.
4.3
Het tweede middel klaagt daarnaast dat het oordeel van de rechtbank dat is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit blijkt geeft van een onjuiste rechtsopvatting, “althans ontoereikend en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd, althans doordat het door/namens verzoeker gevoerde verweer ten aanzien van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit ten onrechte, althans ontoereikend en/of onbegrijpelijk gemotiveerd is verworpen”.
4.4
Daartoe wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat zijdens de verzoeker is onderbouwd waarom aan deze eisen niet is voldaan en dat de reactie van de rechtbank hierop ontoereikend en zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. Wat betreft de proportionaliteit is de verwijzing van de rechtbank naar de betrokkenheid van de ringvoorzitter onvoldoende, omdat de betrokkenheid van de ringvoorzitter op zichzelf nog niet het oordeel kan dragen dat het beslag dus proportioneel is en dat de doorbreking van het verschoningsrecht ten aanzien van het gehele beslag waarin de naam van klager voorkomt dus strikt noodzakelijk is. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten zelf kennis te nemen van delen van het beslag. Wat betreft de subsidiariteit heeft de rechtbank niet duidelijk gemaakt waaraan zij de conclusie ontleent dat “de benodigde informatie niet uit openbare bronnen kan worden verkregen omdat in deze bronnen niet alle noodzakelijke informatie – zoals bijvoorbeeld een volmacht – is opgenomen”. Daarbij heeft de klager aangevoerd dat van sommige van de in beslag genomen stukken de relevantie geenszins duidelijk was (deze dateerden uit een eerdere periode dan de periode waarin de 409 verdachte transacties hebben plaatsgevonden). Ook is de rechtbank eraan voorbij gegaan dat alleen stukken die niet op andere wijze te verkrijgen zijn via doorbreking van het verschoningsrecht in beslag kunnen worden genomen. De rechtbank heeft tot slot geen duidelijkheid geschapen welke informatie niet langs een andere weg zou kunnen worden verkregen.
4.5
De gestelde tekortkomingen van het oordeel van de rechtbank worden onder 20. van de cassatieschriftuur als volgt kernachtig weergegeven:
“Als het totale oordeel van de rechtbank wordt samengevat, wordt daarin (a) zonder dat er sprake is van een strafrechtelijke verdenking jegens de derde-verschoningsgerechtigden [betrokkene 4] en [betrokkene 3] , (b) zonder nauwkeurige vaststellingen omtrent de aard en omvang van de beslagen informatie, (c) zonder genoegzaam (eigen) onderzoek naar de vraag of de daarin besloten liggende informatie werkelijk niet langs andere weg valt te verkrijgen, en (d) zonder genoegzaam (eigen) onderzoek of en zo ja, hoe de doorbreking van het verschoningsrecht tot het strikt noodzakelijke is/kon worden beperkt, geoordeeld dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die het notariële verschoningsrecht ten aanzien van het zeer omvangrijke beslag opheffen, terwijl (e) dit oordeel bovendien in de kern uitsluitend is gebaseerd op het feit dat de rechtbank in een andere procedure, tegen in de als verdachten in de strafzaak betrokken notarissen en een notariskantoor, zeer uitzonderlijke omstandigheden heeft aangenomen - welk oordeel door Uw Raad in stand is gelaten - waarbij de rechtbank expliciet overweegt dat die zeer uitzonderlijke omstandigheden in die kwestie tevens de doorbreking van het verschoningsrecht van klager (in zijn hoedanigheid van waarnemer van het protocol van [betrokkene 4] en [betrokkene 3] ) rechtvaardigen. Dit verstrekkende oordeel is rechtens onjuist, niet begrijpelijk en niet toereikend gemotiveerd.”
4.6
De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Bespreking van de middelen
4.7
De onderliggende kwestie die zich hier aandient, is of de doorbrekingsgrond van zeer uitzonderlijke omstandigheden alleen kan worden ingeroepen tegen professioneel verschoningsgerechtigden als deze zelf verdacht worden van een strafbaar feit.
4.8
Voor de beantwoording van deze vraag is een drietal beschikkingen van de Hoge Raad van 30 oktober 2007 relevant.5.In deze zaken stond (steeds) het verschoningsrecht van een notaris centraal (waarvan het klagende notariskantoor een verschoningsrecht afleidde) ten aanzien van tijdens een doorzoeking van het kantoor in beslag genomen stukken. De rechtbank oordeelde in alle drie zaken dat sprake was van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigden. In de zaak waarin het beslag was gelegd, was van een verdenking tegen de betreffende notarissen echter geen sprake. De verdachten waren cliënten die van hun diensten gebruik hadden gemaakt. Dit bracht de Hoge Raad tot het oordeel dat de rechtbank de doorbreking van het verschoningsrecht niet toereikend had gemotiveerd. Daaraan deed (kennelijk) niet af dat de drie notarissen in kwestie inmiddels, in afzonderlijke strafzaken tegen de betreffende notarissen, wél als verdachte waren aangemerkt. Wel leidde dit ertoe dat de klagende notariskantoren volgens de Hoge Raad geen belang hadden bij vernietiging van de beschikking. In de drie zaken tegen de betreffende notarissen was namelijk inmiddels eenzelfde beslag gelegd en de Hoge Raad verwierp bij beschikkingen van dezelfde datum het cassatieberoep in de beklagprocedures waarin dát beslag aan de orde was.6.Uit deze arresten kan worden afgeleid dat de Hoge Raad de vraag of de geheimhouder in kwestie als verdachte is aangemerkt (op zijn minst) zwaar weegt. Annotator Schalken gaat een stap verder en sluit in zijn noot bij deze arresten uit dat van de doorbrekingsgrond sprake kan zijn in het geval de geheimhouder niet zelf verdachte is. “De boodschap is duidelijk: Hoe groot het opsporingsbelang ook is eerst behoren de aanwijzingen tegen de geheimhouder het niveau van art. 27 Sv te hebben bereikt.”7.
4.9
De Hoge Raad heeft in zijn rechtspraak in enkele gevallen de doorbreking van het verschoningsrecht op grond van zeer uitzonderlijke omstandigheden aanvaard zonder dat tegen de verschoningsgerechtigde een verdenking bestond. Deze gevallen betreffen, voor zover ik heb kunnen nagaan, alle een doorbreking van het medisch verschoningsrecht.8.Ten aanzien van het verschoningsrecht van advocaten en notarissen heb ik geen voorbeelden aangetroffen. AG Harteveld kwam in zijn conclusie van 8 december 2023 tot eenzelfde observatie. “In alle situaties waarin de doorbrekingsgrond tot dusver in de jurisprudentie is aangenomen, was de advocaat tevens verdachte en hield de inbeslagneming van voorwerpen daarmee rechtstreeks verband.”9.In een voetnoot breidt hij deze bevinding uit tot het notariaat: “het aannemen van deze grond jegens een advocaat/notaris is vooralsnog, voor zover ik heb kunnen zien, zonder precedent.”10.
4.10
Moet hierover nu anders worden gedacht als het gaat om derde-verschoningsgerechtigde notaris van wie gegevens worden aangetroffen in een beslag gelegd in een strafzaak tegen een als verdachte aangemerkte notaris en notariskantoor, ten aanzien waarvan het verschoningsrecht – op zichzelf terecht – is doorbroken op grond van zeer uitzonderlijke omstandigheden?
4.11
Ik zie hierin geen aanleiding en meen dat de verdenking van een ernstig strafbaar feit tegen een notaris en zijn kantoor de doorbreking van het verschoningsrecht van derde-verschoningsgerechtigde notarissen waarvan gegevens bij de inbeslagneming worden aangetroffen, en die niet als verdachten zijn aangemerkt, niet zonder meer rechtvaardigt.
4.12
Daar komt in onderhavige zaak nog bij dat er ook op de door de rechter-commissaris gevolgde procedure en door de rechtbank gehanteerde motivering het een en ander valt af te dingen.
4.13
In de eerste plaats kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de door de rechter-commissaris gevolgde procedure waarbij de klager niet voorafgaand aan de inbeslagneming in de gelegenheid is gesteld zich over het beslag uit te laten, waartoe de strekking van art. 98 Sv wel verplicht. Op grond van art. 98 lid 1 Sv is het eerst aan de rechter-commissaris om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan ten aanzien van stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers.11.Hierbij geldt als uitgangspunt dat de verschoningsgerechtigde in staat moet worden gesteld zich uit te laten over de vraag of de stukken en/of gegevens onder het verschoningsrecht vallen.12.Daarbij is irrelevant of de stukken en/of gegevens zich bij de verschoningsgerechtigde zelf of bij de cliënt bevinden.13.Het standpunt van de verschoningsgerechtigde moet worden gerespecteerd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.14.
4.14
De redenering dat de rechter-commissaris er op voorhand vanuit is gegaan dat de klager zich op het verschoningsrecht wil beroepen en klager daarom niet in zijn belangen is geschaad, miskent het belang van deze procedurele waarborgen. Deze kunnen niet zomaar opzij worden gezet. Aan de klager is pas ná de beslissing van de rechter-commissaris van 9 juni 2023, inzage geboden in de gegevens waar het om gaat. Zoals in het klaagschrift is omschreven, kleefden aan de mogelijkheid tot inzage zodanige gebreken dat op grond hiervan de klager nauwelijks in de gelegenheid was om een standpunt in te nemen ten aanzien van welke gegevens hij zich op zijn verschoningsrecht wilde beroepen. Ook is de rechter-commissaris wel heel gemakkelijk over de voorwaarde heengestapt dat het standpunt van de verschoningsgerechtigde in beginsel moet worden gerespecteerd. Om dit standpunt is voorafgaande aan de inbeslagneming niet eens gevraagd. Dat heeft ook doorgewerkt in het vervolg van de procedure. De steller van het middel voert terecht aan dat nergens uit blijkt wat de aard en omvang van de beslagen informatie is, of de rechter-commissaris en de rechtbank zelf hebben onderzocht of de daarin besloten liggende informatie niet langs andere weg zou kunnen worden verkregen en of de doorbreking van het verschoningsrecht tot het strikt noodzakelijke is beperkt. Het is in ieder geval niet kenbaar of en hoe de rechtbank getoetst heeft dat er is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, die de rechtbank wel in haar juridisch kader onder 4.10 vooropstelt.
4.15
Weliswaar heeft de rechtbank vastgesteld dat de rechter-commissaris bij alle beslissingen de ringvoorzitter heeft betrokken en deze in de gelegenheid heeft gesteld zich hierover uit te laten, dat de ringvoorzitter de resultaten na filtering heeft ingezien en dat er bij de filtering gericht gezocht is op zoektermen die rechtstreeks linken aan de verdenkingen. Deze betrokkenheid van de ringvoorzitter ontslaat de rechtbank echter niet van de verplichting te motiveren hoe zij tot het oordeel is gekomen dat het beslag proportioneel is en dat de doorbreking van het verschoningsrecht ten aanzien van het gehele beslag waarin de naam van klager voorkomt strikt noodzakelijk is. Uit de beschikbare stukken blijkt evenmin of de ringvoorzitter zich over de positie van de derde-verschoningsgerechtigde heeft kunnen uitlaten.
4.16
Alles bij elkaar genomen, kom ik dan ook tot de conclusie dat het oordeel van de rechtbank, dat de zeer uitzonderlijke omstandigheden, die de doorbreking van het verschoningsrecht van [betrokkene 1] en [betrokkene 1] Notariaat rechtvaardigen, tevens de doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen met betrekking tot de stukken die onder [betrokkene 2] in beslag zijn genomen en die onder het verschoningsrecht van de notaris [klager] vallen, die niet als verdachte is aangemerkt, in mijn ogen te kort door de bocht is en getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. In ieder geval is het oordeel zonder nadere motivering niet begrijpelijk, aangezien de beslissing van de rechter-commissaris niets vermeldt over de aard van de in de bestanden opgeslagen gegevens en ook niet over de wijze waarop het onderzoek naar de inhoud van de gegevensdragers met het oog op het waarborgen van het verschoningsrecht van de derde-verschoningsgerechtigde is uitgevoerd. Illustratief hierbij is dat de rechtbank in haar beschikking ook niet is ingegaan op het concrete en onderbouwde verweer dat op sommige van de in beslag genomen stukken de relevantie geenszins duidelijk was omdat deze dateerden uit een eerdere periode dan de periode waarin de 409 verdachte transacties hebben plaatsgevonden.
4.17
De middelen slagen.
5. Slotsom
5.1
De middelen slagen.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑08‑2024
Conclusie AG Harteveld 21 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:307, onder 2.5 – 2.10
Zie conclusie AG Harteveld 21 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:307, onder 2.4.
Volgens de bestreden beschikking van de rechtbank gaat het om een beslissing van de rechter-commissaris van 9 juni 2023.
HR 30 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5665, NJ 2008/114 m.nt. Schalken; HR 30 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5666; HR 30 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5667.
HR 30 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5611, NJ 2008/115 m.nt. Schalken; HR 30 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5612; HR 30 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5614; HR 30 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5615.
NJ 2008/115, par. 2 van de noot. Zie voor een bevestiging van dit uitgangspunt ook HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1092, NJ 2015/257, m.nt. Vellinga-Schootstra, rov. 2.4. en HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2636, NJ 2016/7, m.nt. Vellinga-Schootstra, rov. 2.4.
Zie onder meer HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5070, NJ 2005/273, m.nt. Knigge (Stichting Academisch centrum voor jeugd- en kinderpsychiatrie); HR 9 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2386, NJ 2006/ 622 m.nt. De Boer (Savanna); HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6088, NJ 2012/537, m.nt. Legemaate (HAP Utrecht); HR 14 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9943, NJ 2013/561, m.nt. Legemaate. In deze zaken ging het om minderjarige slachtoffers van zeden-, gewelds- en/of levensdelicten. Betekenis werd onder meer toegekend aan de aard en de ernst van het feit, de omstandigheid dat de informatie niet op andere, minder ingrijpende wijze, kon worden verkregen en (in geval van een levensdelict) de uit art. 2 EVRM voortvloeiende verplichting van de staat tot het doen van een effectief en onafhankelijk onderzoek.
Conclusie AG Harteveld 8 december 2023, ECLI:NL:PHR:2023:1122, onder 5.12.
Voetnoot 123.
HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, rov. 3.3; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434, rov. 3.4, NJ 2014/12, m.nt. Schalken; HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960, rov. 4.2.3; HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, rov. 4.2.3, NJ 2021/119, m.nt. Kooijmans.
HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, rov. 3.4, NJ 2014/11, m.nt. Schalken.
HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, rov. 3.3; HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, rov. 3.4, NJ 2014/11, m.nt. Schalken; HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960, rov. 4.2.2.
HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, rov. 3.3; HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0004, rov. 3.4, NJ 2014/11, m.nt. Schalken; HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, rov. 4.2.3, NJ 2021/119, m.nt. Schalken.