Er bestaat samenhang met de zaak [medeklager] (parketnummer 14/04309B). Die zaak betreft geheimhoudersstukken van een andere verschoningsgerechtigde advocaat welke ook in het kader van het strafrechtelijke opsporingsonderzoek ‘Rykiel’ in beslag zijn genomen. In die zaak zal ik vandaag eveneens concluderen.
HR, 21-04-2015, nr. 14/03444
ECLI:NL:HR:2015:1092
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-04-2015
- Zaaknummer
14/03444
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1092, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑04‑2015; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:494, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:494, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1092, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑10‑2014
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2015/257 met annotatie van F. Vellinga-Schootstra
JIN 2015/113 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
SR-Updates.nl 2015-0209
JIN 2015/113 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
Uitspraak 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Beslagzaak. Verschoningsrecht advocaat. Art. 98 (oud) Sv. Art. 218 Sv. Maatstaf. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:1991:ZC0422. Het oordeel van de Rb dat "gelet op de f &o en de wijze waarop art. 98.2 WSv moet worden uitgelegd" de inbeslaggenomen geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend is, mede beschouwd in het licht van hetgeen in voornoemd arrest is vooropgesteld en van hetgeen door de Rb omtrent die f & o is vastgesteld, alsmede gelet op hetgeen in dit verband bij de behandeling in raadkamer namens klager is aangevoerd, ontoereikend gemotiveerd. V.zv.de Rb in haar overwegingen als haar oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht van de advocaat (vgl. ECLI:NL:HR:2002:AD9162) is dat oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
21 april 2015
Strafkamer
nr. 14/03444 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 juni 2014, nummer RK 14/696, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] .
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank bij haar beslissing een onjuiste maatstaf heeft toegepast dan wel de beslissing onvoldoende met redenen heeft omkleed.
2.2.1.
De Rechtbank heeft het klaagschrift strekkende tot teruggave aan de klager van inbeslaggenomen zogenoemde geheimhouderstukken ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het onderzoek 'Rykiel' betreft een strafrechtelijk onderzoek ter zake van verdenking van witwassen door personen en rechtspersonen in Nederland en daarbuiten. In het kader van dit onderzoek zijn onder [A] B.V. geheimhouderstukken in beslag genomen, waaronder stukken welke afkomstig zijn van klager in zijn kwaliteit als advocaat.
(...)
Er ligt een concrete verdenking van witwassen tegen een cliënt van klager. Voor het traceren van de geldstromen en dus ten behoeve van de waarheidsvinding en het onderzoek naar eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel is het noodzakelijk dat ook de onderhavige stukken in het onderzoek worden betrokken. Dat onderzoek is nog niet afgerond. Gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering moet worden uitgelegd, maken de geschriften naar het oordeel van de rechtbank voorwerp van het strafbare feit uit of hebben tot het begaan daarvan gediend. De rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek ook zonder de inbeslaggenomen stukken met louter andere middelen zou kunnen worden gedaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om het traceren van geldstromen en niet louter om het traceren van formeel vastgelegde transacties die in openbare informatiebronnen zijn terug te vinden. Gelet op het voorgaande moet het klaagschrift in zijn geheel ongegrond worden verklaard."
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de klager aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"1. Door de verdediging is een klaagschrift ingediend dat strekt tot de teruggave van de geheimhoudersstukken, welke op 24 mei 2013 bij [A] B.V. te Eindhoven in beslag zijn genomen. Het gaat in totaal om een twaalftal documenten.
2. Op 1 juli 2013 heeft de officier van justitie op basis van artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering verzocht om onderzoekshandelingen te verrichten naar de complete onroerend goed administratie van [A] B.V., waaronder naar de geheimhoudersstukken van onder meer cliënt. De officier van justitie heeft hierbij aan de rechter-commissaris verzocht om te onderzoeken of deze geheimhoudersstukken kunnen worden beschouwd als voorwerp van strafbare feiten of als stukken die tot het begaan daarvan hebben gediend.
3. Op 12 december 2013 is cliënt door de rechter-commissaris in kennis gesteld van de inbeslagname van het twaalftal geheimhoudersstukken. Aan cliënt is toen verzocht om een standpunt in te nemen over zijn verschoningsrecht met betrekking tot de in beslag genomen documenten. Tevens is aan cliënt gevraagd of hij zou hebben ingestemd met de inbeslagname, indien hem dit vooraf gevraagd had kunnen worden. Tot slot is aan cliënt gevraagd of de documenten voorwerp van een strafbaar feit zijn geweest, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
4. Cliënt heeft op 10 januari jl. schriftelijk aan de rechter-commissaris te kennen gegeven dat ten aanzien van alle in beslag genomen documenten een verschoningsrecht bestaat, en dat hij niet zou hebben toegestemd met inbeslagname, wanneer hij hier vooraf naar gevraagd zou zijn. Cliënt heeft tevens aangegeven dat - voor zover hij weet - de documenten geen voorwerp van een strafbaar feit zijn geweest, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
5. Bij beschikking van 26 maart 2014 heeft de rechter-commissaris geconcludeerd dat de in beslag genomen geschriften, voorwerp van (de verdenking voor) de strafbare feiten uitmaken, dan wel daartoe gediend hebben en dat het verschoningsrecht van cliënt daarvoor dient te wijken. Tevens is aan de officier van justitie de keuze gelaten om deze documenten in het dossier van de bijbehorende strafzaken te voegen.
6. De rechter-commissaris heeft in zijn beschikking te kennen gegeven dat de documenten nog gedurende twee weken na dagtekening van deze beschikking in de kluis zullen worden bewaard, om de belanghebbenden de gelegenheid te geven beklag te doen ex 552a van het Wetboek van Strafvordering.
7. Dit klaagschrift is binnen deze termijn ingediend en zal vandaag door uw rechtbank worden behandeld.
(...)
Verschoningsrecht
9. Het verschoningsrecht van cliënt staat in deze zaak centraal. Het verschoningsrecht beschermt het zwaarwegende belang dat een ieder de mogelijkheid heeft om vrijelijk een advocaat te raadplegen, en dat dit kan zonder vrees van openbaarmaking (van hetgeen aan de advocaat in diens hoedanigheid wordt toevertrouwd).
Wettelijk kader
10. Op basis van artikel 98 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering zijn alle brieven of andere geschriften tot welke de geheimhoudingsplicht zich uitstrekt in principe niet voor inbeslagneming vatbaar. Hieronder vallen alle brieven en andere schriftelijke stukken die aan of door de geheimhouder als zodanig zijn geschreven, of welke hem vanwege zijn beroep ter hand zijn gesteld of toegezonden. Dit geldt ook voor stukken die niet bij de geheimhouder zelf, maar op een andere locatie worden aangetroffen. De in beslag genomen stukken bij [A] B.V. betreffen dan ook geheimhoudersstukken, en vallen derhalve onder het verschoningsrecht van cliënt.
11. Op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad is er een drietal uitzonderingen op de hoofdregel van artikel 98 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. In deze drie uitzonderingsgevallen kan er toch beslag worden gelegd op geheimhoudersstukken.
Dit kan ten eerste in het geval er toestemming wordt gegeven door de geheimhouder zelf. Daar is in dit geval geen sprake van. Op 12 december 2013 heeft cliënt schriftelijk te kennen gegeven dat hij geen toestemming zou hebben verleend voor inbeslagname.
Ten tweede kan dit het geval zijn wanneer de in beslag genomen documenten zelf voorwerp van een strafbaar feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
Ten derde kan dit het geval zijn wanneer er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarbij het belang van de waarheidsvinding kan meebrengen dat het verschoningsrecht wordt geschonden. Deze inbreuk mag dan in ieder geval niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.
Indien er sprake is van de tweede dan wel van de derde uitzonderingsgrond, dan gelden daarvoor zware motiveringseisen.
De beschikking van de rechter-commissaris
12. De rechter-commissaris komt in zijn beschikking tot de conclusie dat de in beslag genomen geheimhoudersstukken voorwerp zijn van (de verdenking) van strafbare feiten, dan wel daartoe hebben gediend.
Hiervoor voert de rechter-commissaris aan dat de verdenking jegens de verdachten is gebaseerd op het vermoeden dat zij strafbare feiten hebben gepleegd, door met illegale inkomsten te investeren in vastgoed en/of gebruik te maken van allerlei verhullende financiële constructies.
Nu de in beslag genomen documenten zien op de advisering over aandelen- en vastgoedtransacties, andere financiële transacties en dienstverlening anderszins, komt de rechter-commissaris tot de conclusie dat deze geheimhoudersstukken voorwerp zijn van strafbare feiten, dan wel daartoe hebben gediend.
13. Deze conclusie van de rechter-commissaris wordt verder in de beschikking op geen enkele wijze onderbouwd.
Onder cliënt is een twaalftal documenten in beslag genomen waaronder een tiental documenten, betreffende de vertrouwelijke communicatie tussen raadsman en cliënt.
Zonder nadere motivering valt niet in te zien hoe de rechter-commissaris tot deze conclusie is gekomen en valt niet in te zien waarom deze documenten onderdeel zouden uitmaken van strafbare feiten, dan wel daartoe hebben gediend.
14. De Hoge Raad heeft bij arrest van 9 mei 2006 bepaald dat er bij het doorbreken van het verschoningsrecht zware eisen worden gesteld aan de motivering daarvan. In de motivering bij een dergelijke uitzonderlijke beslissing dient er onder meer te worden gekeken naar de volgende vragen:
- Bestaat er tegen de verschoningsgerechtigde zelf een verdenking?
- Wat is de aard en de omvang van de gegevens, die met doorbreking van het verschoningsrecht in de strafprocedure zouden worden ingebracht?
- Kunnen de relevante gegevens op een andere wijze worden verkregen?
15. Wanneer we kijken naar deze vragen dan dient te worden vastgesteld dat tegen cliënt zelf geen verdenking bestaat.
Ten aanzien van de aard en de omvang van de gegevens bestaan deze in een tiental gevallen uit vertrouwelijke communicatie tussen raadsman en cliënt. Gelet op het belang van het verschoningsrecht is het zeer kwalijk dat deze communicatie gebruikt zou kunnen worden in een strafproces.
Bovendien heeft de verdenking tegen de verdachten in de strafzaak kennelijk betrekking op het aankopen van vastgoed en het gebruik maken van allerlei verhullende financiële constructies. Met betrekking tot het aankopen van vastgoed zijn er allerlei gegevens te vinden in de openbare registers en met betrekking tot de financiële constructies kan het Openbaar Ministerie zich wenden tot niet-geheimhouders, zoals banken en andere financiële instellingen.
Conclusie
16. De conclusie luidt dan ook dat het verschoningsrecht een zeer belangrijk recht is, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken. Dit dient in deze specifieke gevallen dan zeer uitvoerig te worden gemotiveerd.
Nu daar in dit geval absoluut geen sprake van is geweest, kan de conclusie van de rechter-commissaris geen stand houden en is de verdediging van mening dat de geheimhoudersstukken aan cliënt dienen te worden geretourneerd.
17. Ik verzoek Uw rechtbank dan ook om de in beslag genomen stukken aan klager te doen retourneren."
2.3.
Ingevolge art. 98 (oud) Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. (Vgl. HR 22 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0422, NJ 1992/315.)
2.4.
Het oordeel van de Rechtbank dat "gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering moet worden uitgelegd" de inbeslaggenomen geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend is, mede beschouwd in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld en van hetgeen door de Rechtbank omtrent die feiten en omstandigheden is vastgesteld, alsmede gelet op hetgeen in dit verband bij de behandeling in raadkamer namens de klager is aangevoerd, ontoereikend gemotiveerd. Voor zover de Rechtbank in haar hiervoor weergegeven overwegingen als haar oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht van de advocaat (vgl. HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9162, NJ 2002/439) is dat oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2015.
Conclusie 17‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Beslagzaak. Verschoningsrecht advocaat. Art. 98 (oud) Sv. Art. 218 Sv. Maatstaf. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:1991:ZC0422. Het oordeel van de Rb dat "gelet op de f &o en de wijze waarop art. 98.2 WSv moet worden uitgelegd" de inbeslaggenomen geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend is, mede beschouwd in het licht van hetgeen in voornoemd arrest is vooropgesteld en van hetgeen door de Rb omtrent die f & o is vastgesteld, alsmede gelet op hetgeen in dit verband bij de behandeling in raadkamer namens klager is aangevoerd, ontoereikend gemotiveerd. V.zv.de Rb in haar overwegingen als haar oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht van de advocaat (vgl. ECLI:NL:HR:2002:AD9162) is dat oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd.
Nr. 14/03444 B
Mr. Harteveld
Zitting 17 maart 2015
Conclusie inzake:
[klager]1.
1. Het beroep in cassatie heeft betrekking op een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant van 20 juni 2014, waarbij een namens klager ex art. 552a Sv ingediend klaagschrift strekkende tot teruggave van de geheimhoudersstukken, die onder [A] B.V. te Eindhoven in beslag zijn genomen, ongegrond is verklaard.
2. Namens klager is beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3. Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. Klager is advocaat. In het kader van het strafrechtelijke opsporingsonderzoek ‘Rykiel’ waarbij tegen een cliënt van klager een verdenking van witwassen bestaat, heeft op 24 mei 2013 een doorzoeking plaatsgevonden bij het kantoor van [A] B.V. te Eindhoven. Daarbij is onder meer beslag gelegd op een twaalftal geschriften. Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen documenten onder zijn geheimhoudingsplicht vallen en bij klaagschrift heeft hij de teruggave daarvan verzocht.
4.1. Het middel klaagt over de ongegrondverklaring van het beklag. Volgens de steller van het middel heeft de Rechtbank een onjuiste maatstaf gehanteerd, althans is haar beslissing in het licht van het verhandelde in raadkamer onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed. In het bijzonder is het oordeel van de Rechtbank, dat de inbeslaggenomen geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd en voorts blijkt niet dat zij in haar beslissing bijzondere omstandigheden heeft meegewogen.
4.2. De procedure die in het onderhavige geval is gevoerd2.vertoont overeenkomsten met de procedure, zoals die sinds 1 maart 20153.voor het beslag onder geheimhouders is geregeld in (het daartoe uitgebreide) art. 98 Sv. Met vernummering van lid 2 tot lid 5 luiden de leden 2, 3 en 4 van art. 98 Sv thans als volgt:
“ 2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.”
Als ik het goed zie dan is deze wetswijziging deels een codificatie van hetgeen met de zgn. ‘gesloten enveloppe’-procedure in de praktijk werd beoogd te bereiken, te weten dat slechts na een rechterlijke toets tot kennisneming van de stukken door de inbeslagnemende autoriteit kan worden overgegaan.4.In de nieuwe wettelijke regeling is die rechterlijke autoriteit in eerste instantie de rechter-commissaris, tegen wiens beslissing vervolgens een klaagschrift ingediend kan worden bij – doorgaans - de rechtbank.5.Per saldo is dat de situatie die in de onderhavige zaak ook is bereikt. Opmerking daarbij verdient dat, zo oordeelde de Hoge Raad, de omstandigheid dat de rechter-commissaris ter beoordeling van de relevantie van de stukken voor de waarheidsvinding of ter beoordeling van het standpunt van de verschoningsgerechtigde kennisneemt van de stukken niet meebrengt dat sprake is van een inbreuk op het verschoningsrecht.6.Het lijkt mij dat indien naar aanleiding van de beslissing van de rechter-commissaris een klaagschrift is ingediend bij de rechtbank, deze ter beoordeling van een eventueel geschil op dit punt, evenzeer van de stukken moet kunnen kennisnemen. Een ‘blind’ oordeel van de rechtbank zoals in de verzegelde enveloppenprocedure wel werd gepropageerd – en waartegen mijn toenmalige ambtgenoot C.J. G. Bleichrodt In zijn conclusie onder 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1370, al bezwaren uitte – lijkt mij ongewenst.7.De rechtbank zal toch zoveel mogelijk haar eigen oordeel over het twistpunt moeten kunnen geven.
4.3. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 6 juni 2014 heeft de raadsman het woord gevoerd, overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. De raadsman heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom hij zich niet kan verenigen met de beslissing van de rechter-commissaris van 26 maart 20148.dat de twaalf inbeslaggenomen geheimhoudersstukken kunnen worden beschouwd als voorwerp van strafbare feiten of als stukken die tot het begaan daarvan hebben gediend. Daartoe heeft hij - kort samengevat en in mijn woorden - het volgende aangevoerd. Klager heeft schriftelijk aan de rechter-commissaris te kennen gegeven dat hij geen toestemming zou hebben verleend voor de inbeslagname. De rechter-commissaris heeft in aanmerking genomen dat de verdenking jegens de verdachten betrekking heeft op het met illegale inkomsten aankopen van vastgoed en/of het gebruik maken van allerlei verhullende financiële constructies. Nu de inbeslaggenomen documenten zien op de advisering over aandelen- en vastgoedtransacties, andere financiële transacties en dienstverlening anderszins, is de rechter-commissaris tot voorgenoemde conclusie gekomen. Volgens de raadsman bevatten tien van de twaalf documenten vertrouwelijke communicatie tussen de advocaat en cliënt, zodat zonder nadere motivering niet valt in te zien waarom deze documenten onderdeel zouden uitmaken van strafbare feiten, dan wel daartoe hebben gediend. Voorts zijn er in het onderhavige geval geen bijzondere omstandigheden waarvoor het verschoningsrecht zou moeten wijken. Met betrekking tot het aankopen van vastgoed kunnen allerlei gegevens worden geraadpleegd in openbare registers en met betrekking tot financiële constructies kan het Openbaar Ministerie zich wenden tot niet-geheimhouders, zoals banken en andere financiële instanties. Bovendien had de rechter-commissaris een en ander uitvoerig dienen te motiveren als hij een beroep had willen doen op zeer uitzonderlijke omstandigheden.
4.3. De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
De beoordeling
(…)
"Er ligt een concrete verdenking van witwassen tegen een cliënt van klager. Voor het traceren van de geldstromen en dus ten behoeve van de waarheidsvinding en het onderzoek naar eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel is het noodzakelijk dat ook de onderhavige stukken in het onderzoek worden betrokken. Dat onderzoek is nog niet afgerond. Gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering moet worden uitgelegd, maken de geschriften naar het oordeel van de rechtbank voorwerp van het strafbare feit uit of hebben tot het begaan daarvan gediend. De rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek ook zonder de inbeslaggenomen stukken met louter andere middelen zou kunnen worden gedaan. Daarmee neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om het traceren van geldstromen en niet louter om het traceren van formeel vastgelegde transacties die in openbare informatiebronnen zijn terug te vinden. Gelet op het voorgaande moet het klaagschrift in zijn geheel ongegrond worden verklaard.
(…)
DE BESLISSING
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond."
4.4.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Ingevolge art. 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv - zoals i.c. een advocaat - zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.9.
Voor een beroep op het verschoningsrecht is niet van belang of de in het geding zijnde informatie zich bij de advocaat zelf of bij diens cliënt bevindt.10.
Het verschoningsrecht van o.m. de advocaat is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt is niet in een algemene regel samen te vatten. Daarbij geldt voorts dat indien moet worden geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren, die inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.11.
4.6.1.
Zoals de Hoge Raad overweegt kan doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat zonder diens toestemming plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Wanneer de verschoningsgerechtigde geheimhouder, zoals in casu, zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven en geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan gediend hebben en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
4.6.2.
Kennelijk tegen de achtergrond van de bevindingen en conclusie van de rechter-commissaris in diens beschikking van 26 maart 2014 heeft de Rechtbank geoordeeld dat de geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of hebben tot het begaan daarvan hebben gediend. Ten aanzien van de begrijpelijkheid van dit oordeel van de Rechtbank merk ik het volgende op. De Rechtbank komt tot haar oordeel ‘gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98, tweede lid, Sv moet worden uitgelegd’. De in aanmerking genomen factoren worden echter niet van enige invulling voorzien, zodat ik de redenering van de Rechtbank niet bepaald kan volgen. Het had op de weg van de Rechtbank gelegen nader te motiveren op welke wijze de stukken onderdeel hebben uitgemaakt van de strafbare feiten waarvoor verdenking bestond of tot het begaan van die strafbare feiten hebben gediend. Opmerking verdient dat het enkele feit dat de geschriften ter opheldering van het strafbare feit zouden kunnen dienen (dus voor de waarheidsvinding van belang zijn) in deze context geen geldig argument is om deze buiten het verschoningsrecht te laten vallen. Daarvoor zijn dan weer de (zeer) uitzonderlijke omstandigheden vereist, waaromtrent de rechtbank niets heeft vastgesteld. Met andere woorden: mij is niet duidelijk in welk opzicht en in hoeverre de inbeslaggenomen documenten ‘corpora’ of ‘instrumenta’ zijn van het strafbare feit, ook niet wanneer voor wat betreft de aard en inhoud van de stukken het oordeel van de rechter-commissaris wordt gevolgd. De onbegrijpelijkheid van het oordeel van de Rechtbank wordt vergroot als het door de raadsman gestelde (wat betreft de inhoud van de stukken) in aanmerking wordt genomen. Gelet op het vorenstaande en op hetgeen door de raadsman in raadkamer is aangevoerd, is het oordeel van de Rechtbank zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.12.Voor zover het middel hierover klaagt is het mijns inziens terecht voorgesteld.
4.7.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de beslissing van de Rechtbank onvoldoende is gemotiveerd.
4.8.
Het middel slaagt.
5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op analoge toepassing van art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑03‑2015
In de samenhangende zaak blijkt daarvan duidelijker.
Wet van 19 november 2014 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-economische criminaliteit (verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit) Stb. 2014, 445, in zoverre in werking getreden op 1 maart 2015, Stb. 2014, 513.
Zie F. Vellinga-Schootstra, Het medisch verschoningsrecht in strafzaken, DD 2009/60.
Tegen welker beslissing weer cassatieberoep openstaat. Zowel de beslissing op het klaagschrift als die op het cassatieberoep is van en termijnregeling voorzien: resp. 30 dagen (art. 552a lid 7 Sv) en 90 dagen (art. 552d lid 3 Sv). En passant wordt in art. 552d lid 3, tweede volzin, Sv bepaald dat de termijn voor het indienen van een schriftuur houdende middelen van cassatie veertien dagen bedraagt.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1566, NJ 2014, 476, m. nt. F. Vellinga-Schootstra.
Zie hierover ook F. Vellinga-Schootstra, a.w. en - anders – mijn ambtgenoot Knigge voorafgaand aan HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0491.
De beschikking van de rechter-commissaris van 26 maart 2014 bevindt zich niet in het dossier. In het dossier van de samenhangende zaak B.L.A. Ruijs (parketnummer 14/04309B) heb ik bedoelde beschikking wel aangetroffen.
Vgl. o.a. HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1740, HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9162 en HR 29 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9694, NJ 1994/537.
Vgl. o.m. HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, rov. 3.3.
Vgl. o.m. HR 30 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD7280.
Vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434 en HR 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU2062. Zie ook: HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1740 (OM-cassatie).
Beroepschrift 09‑10‑2014
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
's‑ Gravenhage
Griffienummer: S14/03444 b
Betekening aanzegging: 10 september 2014
Cassatieschriftuur
Inzake:
[klager],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
klager
advocaat: mr. R.J. Baumgardt
dossiernummer: 20140655
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekende, als daartoe door de klager bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [klager], gevestigd te [vestigingsplaats], ingestelde beroep in cassatie tegen de beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant d.d. 20 juni 2014, en alle beslissingen die door de rechtbank ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemde beschikking heeft de rechtbank de namens klager ingediend klaagschrift ongegrond verklaard.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
In de procedure heeft klager zich op het standpunt gesteld dat beslag is gelegd op een aantal geheimhoudersstukken, welke stukken afkomstig zijn van klager in zijn kwaliteit van advocaat. In de beslissing heeft de rechtbank onder meer overwogen dat er een concrete verdenking van witwassen tegen een cliënt van klager ligt en dat voor het traceren van geldstromen en dus ten behoeve van de waarheidsvinding en het onderzoek naar eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel, het noodzakelijk is dat ook de onderhavige stukken in het onderzoek worden betrokken. In de beslissing heeft de rechtbank overwogen dat dat onderzoek nog niet is afgerond en dat naar de mening van de rechtbank, gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98 lid 2 Sv moet worden uitgelegd, de geschriften naar het oordeel van de rechtbank voorwerp van het strafbare feit uitmaken of hebben tot het begaan daarvan gediend en dat de rechtbank niet is gebleken dat het onderzoek ook zonder de in beslag genomen stukken met louter andere middelen zou kunnen worden gedaan, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat het gaat om het traceren van geldstromen en niet louter om het traceren van formeel vastgelegde transacties die in de openbare informatiebronnen terug zijn te vinden, zodat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.
Door aldus het klaagschrift ongegrond te verklaren heeft de rechtbank een onjuiste maatstaf gehanteerd en getuigt de beslissing van de rechtbank van een onjuiste rechtsopvatting, althans is de beslissing van de rechtbank onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.1
In het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank Oost-Brabant d.d. 6 juni 2014 is onder meer gerelateerd dat aldaar mr. M.G. van Wijk, advocaat te Amsterdam, het woord heeft gevoerd overeenkomstig de pleitnota. In deze pleitnota is onder meer vermeld:
‘()
4.
Cliënt heeft op 10 januari jl. schriftelijk aan de rechter-commissaris te kennen gegeven dat ten aanzien van alle in beslag genomen documenten een verschoningsrecht bestaat, en dat hij niet zou hebben toegestemd met inbeslagname, wanneer hij hier vooraf naar gevraagd zou zijn. Cliënt heeft tevens aangegeven dat — voor zover hij weet — de documenten geen voorwerp van een strafbaar feit zijn geweest, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
5.
Bij beschikking van 26 maart 2014 heeft de rechter-commissaris geconcludeerd dat de in beslag genomen geschriften, voorwerp van (de verdenking voor) de strafbare feiten uitmaken, dan wel daartoe gediend hebben en dat het verschoningsrecht van cliënt daarvoor dient te wijken. ()
()
Onder cliënt zijn een twaalftal documenten in beslag genomen waaronder een tiental documenten, betreffende de vertrouwelijke communicatie tussen raadsman en cliënt.
Zonder nadere motivering valt niet in te zien hoe de rechter-commissaris tot deze conclusie is gekomen en van niet in te zien waarom deze documenten onderdeel zouden uitmaken van strafbare feiten, dan wel daartoe hebben gediend.
14.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 9 mei 2006 bepaald dat er bij het doorbreken van het verschoningsrecht zware eisen worden gesteld aan de motivering daarvan. In de motivering bij een dergelijk uitzonderlijke beslissing dient er onder meer te worden gekeken naar de volgende vragen:
- —
Bestaat er tegen het de verschoningsgerechtigde zelf een verdenking?
- —
Wat is de aard en de omvang van de gegevens, die met doorbreking van het verschoningsrecht in de strafprocedure zouden worden ingebracht.
- —
Kunnen de relevante gegevens op een andere wijze worden verkregen?
15.
wanneer we kijken naar deze vraag dan dient te worden vastgesteld dat tegen cliënt zelf geen verdenking bestaat.
Ten aanzien van de aard en de omvang van de gegevens bestaan deze in een tiental gevallen uit vertrouwelijke communicatie tussen raadsman en cliënt. Gelet op het belang van het verschoningsrecht is het zeer kwalijk dat deze communicatie gebruikt zou kunnen worden in een strafproces.
()
16.
De conclusie luidt dan ook dat het verschoningsrecht een zeer belangrijk recht is, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen van kan worden afgeweken. Dit dient in deze specifieke gevallen dan zeer uitvoerig te worden gemotiveerd.
Nu daar in dit geval absoluut geen sprake van is geweest, kan de conclusie van de rechter- commissaris geen stand houden en is de verdediging van mening dat geheimhoudersstukken aan cliënt dienen te worden geretourneerd.
17.
Ik verzoek Uw rechtbank dan ook om de in beslag genomen stukken aan klager te doen retourneren.’
1.2
In de beslissing heeft de Rechtbank Oost-Brabant het beklag ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe slechts overwogen:
‘Er ligt een concrete verdenking van witwassen tegen een cliënt van klager. Voor het traceren van de geldstromen en dus ten behoeve van de waarheidsvinding en het onderzoek naar eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel is het noodzakelijk dat ook de onderhavige stukken in het onderzoek worden betrokken. Dat onderzoek is nog niet afgerond. Gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering moet worden uitgelegd, maken de geschriften naar het oordeel van de rechtbank voorwerp van het strafbare feit uit of hebben tot het begaan daarvan gediend. De rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek ook zonder de inbeslaggenomen stukken met louter andere middelen zou kunnen worden gedaan. Daarmee neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om het traceren van geldstromen en niet louter om het traceren van formeel vastgelegde transacties die in openbare informatiebronnen zijn terug te vinden. Gelet op het voorgaande moet het klaagschrift in zijn geheel ongegrond worden verklaard;’
1.3
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad brengt de aard van de bevoegdheid tot verschoning van een advocaat mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan die advocaat. Indien deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven en geschriften die noch voorwerp van het strafbare feiten uitmaken noch tot begaan daarvan gediend hebben en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is (zie hiertoe onder meer HR 2 maart 2010, LJN BJ9262). In de onderhavige zaak blijkt niet dat de rechtbank deze maatstaf heeft gehanteerd; de rechtbank overweegt daartoe immers slechts dat de geschriften naar het oordeel van de rechtbank voorwerp van de strafbare feiten uitmaken of hebben tot het begaan daarvan gediend, hetgeen een andere maatstaf is die gehanteerd had dienen te worden, te weten dat het standpunt van de advocaat had moeten worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Gelet hierop dient dan ook de beslissing van de rechtbank te worden vernietigd.
1.4
Met betrekking tot de beschikking en datgene wat de rechtbank heeft overwogen moet ook nog worden opgemerkt dat het oordeel van de rechtbank, dat de geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is. Het is de rechtbank kennelijk ook niet duidelijk of de geschriften voorwerp van een strafbaar feit uitmaken dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend; uit hetgeen de rechtbank heeft overwogen en het verhandelde ter zitting kan bij voorbeeld ook niet blijken dat sprake is geweest van valse stukken of iets dergelijks en die dan het strafbaar feit zouden hebben uitgemaakt of tot het begaan van een ander feit hebben gediend. Daarbij moet worden opgemerkt dat gespreksnotities, e-mails en brieven de kern van het vertrouwelijke verkeer tussen een advocaat en zijn cliënt raken; ook als het zo zou zijn dat die geschriften informatie bevat die bij het begaan van het strafbare feit van pas is gekomen, dan nog maakt dit niet dat die geschriften tot het begaan daarvan hebben gediend, laat staan het voorwerp van dat strafbare feit hebben uitgemaakt; het strafbare feit had immers ook begaan kunnen worden als die geschriften lang voor het plegen ervan waren vernietigd en de verschoningsgerechtigde de desbetreffende informatie had onthouden of op andere wijze had bewaard (zie in dit verband overweging 5.2, CAG Knigge, 10 december 2013; ECLI:NL:PHR:2013:1759). Bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld in overwegingen 2.4 en 2.5 van CAG Machielse d.d. 10 maart 2009, ECLI: NL: PHR: 2009: BG9494 zijn genoemd, zijn in ieder geval niet in de beschikking van de rechtbank te lezen. Indien geoordeeld zou dienen te worden dat de rechtbank dan ook geen onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, is de beslissing in het licht van het verhandelde ter zitting onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 9 oktober 2014
advocaat