HR, 28-02-2012, nr. S 11/03194 B
ECLI:NL:HR:2012:BU6088
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-02-2012
- Zaaknummer
S 11/03194 B
- LJN
BU6088
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU6088, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU6088
- Wetingang
art. 218 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NJ 2012/537 met annotatie van J. Legemaate
GJ 2012/49 met annotatie van prof. mr. T.M. Schalken
NbSr 2012/156
Uitspraak 28‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv. Verschoningsrecht. De Rechtbank heeft bij de beoordeling van het klaagschrift de maatstaven aangelegd die in de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn ontwikkeld m.b.t. het verschoningsrecht (vgl. o.m. HR LJN BG5979). De Rechtbank heeft overeenkomstig die maatstaven onderzocht of zich i.c. waarin het gaat om de verdenking van zeer ernstige (levens)delicten gepleegd m.b.t. een driejarig kind, zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die meebrengen dat het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht van de arts. De vraag of sprake is van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. I.c. heeft de Rechtbank o.m. vastgesteld dat het om een relatief beperkt aantal gegevens ging welke betrekking hadden op (de inhoud van) telefoongesprekken tussen de verdachten en medewerkers die werkzaam waren op een huisartsenpost van de klaagster, welke gesprekken waarschijnlijk uitlatingen behelzen van een of beide verdachten over hetgeen met het slachtoffer kort voor of ten tijde van zijn overlijden in medisch opzicht aan de hand zou zijn geweest en mogelijkerwijs ook over de oorza(a)k(en) daarvan, terwijl de Rechtbank daarnaast o.g.v. het verhandelde in raadkamer aannemelijk heeft geacht dat die gegevens niet op andere wijze konden worden verkregen. De Rechtbank is uiteindelijk tot de slotsom gekomen dat zich hier de eerder aangeduide zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Gelet op haar overwegingen heeft de Rechtbank de omstandigheid dat de moeder van het slachtoffer toestemming heeft gegeven tot kennisneming van de gegevens kennelijk niet van doorslaggevende betekenis geacht, doch slechts beschouwd als een van de relevante factoren voor de beoordeling van de zaak. Daaraan stond niet in de weg dat de moeder t.t.v. het geven van haar toestemming a.g.v. het overlijden van het slachtoffer niet meer zijn wettelijk vertegenwoordiger was.
28 februari 2012
Strafkamer
nr. S 11/03194 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 6 juni 2011, nummer RK 11/679, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Procesgang
2.1. De conclusie van de Advocaat-Generaal behelst de volgende samenvatting van hetgeen zich in deze zaak heeft voorgedaan:
"Op 27 maart 2011 is de driejarige [slachtoffer] overleden. Na zijn overlijden zijn bij sectie op zijn lichaam letsels geconstateerd, die volgens een NFI-deskundige "zeer suspect zijn voor doorgemaakte kindermishandeling met overlijden tot gevolg". De moeder van [slachtoffer] en haar partner zijn vervolgens aangehouden op verdenking van moord, dan wel doodslag dan wel zware mishandeling de dood ten gevolge hebbende. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen de moeder van [slachtoffer] en van haar partner zijn onder klaagster inbeslaggenomen drie enveloppen met medische gegevens waaronder een enveloppe met geluidsbanden waarop telefoongesprekken, op 26 en 27 maart 2011 gevoerd tussen verdachten en medewerk(st)ers, werkzaam op een huisartsenpost van klaagster. Klaagster heeft op de voet van art. 552a lid 1 Sv een klaagschrift ingediend tegen kennisneming door de officier van justitie van de inhoud van de drie inbeslaggenomen enveloppen met medische gegevens, zich er op beroepende dat kennisneming van die inhoud in strijd is met een haar toekomend, van het verschoningsrecht van de arts afgeleid verschoningsrecht en vraagt een verbod tot het kennisnemen van bedoelde inhoud en teruggave van het inbeslaggenomene. De Rechtbank heeft het beklag bij de bestreden beschikking ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking richt zich het cassatieberoep."
2.2. De bestreden beschikking houdt - voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang - het volgende in:
"5.3. Het beroep op het verschoningsrecht
5.3.1. Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht van onder meer de arts is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt is niet in een algemene regel samen te vatten. Daarbij geldt voorts dat indien moet worden geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren, die inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.
5.3.2. Met klaagster en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de aard van betreffende gegevens, en de wijze waarop deze door klaagster zijn verkregen, met zich brengt dat deze geacht moeten worden binnen het domein van het (afgeleide) verschoningsrecht van klaagster te liggen. Het standpunt van klaagster dat haar in dezen een verschoningsrecht toekomt, dient in principe te worden geëerbiedigd. Klaagster en de officier van justitie verschillen echter van mening over de vraag of in casu sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang van de waarheidsvinding zou moeten prevaleren boven dit verschoningsrecht.
5.3.3. Bij de beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de jurisprudentie van de Hoge Raad, uit welke rechtspraak volgt dat daarbij onder meer de navolgende factoren in de beoordeling dienen te worden betrokken.
a. Aard, omvang en context van de gevraagde gegevens 5.3.4. In casu gaat het om (deels) medische gegevens, die bij uitstek privacygevoelig zijn. Het gaat daarbij echter ook waarschijnlijk om gegevens, welke in relatie staan tot een geweldsmisdrijf jegens een jong kind. De rechtbank overweegt in dit verband dat er binnen de medische beroepsgroep thans een grote mate van overeenstemming lijkt te bestaan dat in dergelijke gevallen het belang van het kind kan vergen dat het verschoningsrecht wordt doorbroken. Zulks blijkt onder meer ook uit de ter zake opgestelde afspraken inzake het melden door artsen van bevindingen bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling en de eventueel daarop volgende verstrekking van gegevens aan justitie. Voorts wordt overwogen dat na de hiervoor weergeven afspraken tussen en klaagster en de NFI-arts, het (beroep op het) verschoningsrecht thans nog een relatief beperkt aantal gegevens betreft, namelijk die welke betrekking hebben op (de inhoud van) telefoongesprekken op 26 en 27 maart 2011.
b. Het belang van de betreffende strafzaak
5.3.5. In deze zaak is sprake is van verdenking van zeer ernstige (levens)delicten gepleegd met betrekking tot een driejarig kind. Deze strafzaak heeft voorts voor maatschappelijke beroering gezorgd. Ingevolge vaste jurisprudentie is echter deze omstandigheid op zichzelf nog niet zonder meer beslissend voor de vraag of het verschoningsrecht moet worden doorbroken.
c. de vraag of belanghebbenden toestemming voor verstrekking hebben gegeven
5.3.6. De moeder van [slachtoffer], die na zijn overlijden als belanghebbende is aangemerkt heeft schriftelijk toestemming gegeven aan klaagster om inzage in de medische gegevens van haar zoontje. Zij heeft deze algemene toestemming bij monde van haar raadsvrouwe ter zitting ingetrokken, maar daarbij is expliciet aangegeven dat de moeder wel toestemming geeft voor inzage door de officier van justitie in de gegevens die blijken uit de telefoongesprekken met de huisartsenpost op 26 en 27 maart 2011.
d. De vraag in hoeverre de gegevens de verschoningsgerechtigde zelf betreffen
5.3.7. In het onderhavige geval gaat het niet om in een inbeslagname in het kader van een tegen klaagster (de verschoningsgerechtigden) bestaande verdenking, maar om een inbeslagname in het kader van een tegen de moeder van [slachtoffer] en haar partner gevoerde strafzaak.
e. De vraag in hoeverre de betreffende gegevens op andere wijze zouden kunnen worden verkregen
5.3.8. Gezien de stand van het strafrechtelijke onderzoek, en de daarover ook tijdens de behandeling gedane uitlatingen van de officier van justitie omtrent de ontkennende proceshouding van beide verdachten, acht de rechtbank aannemelijk dat de betreffende gegevens, welke waarschijnlijk uitlatingen behelzen van een of beide verdachten over hetgeen met [slachtoffer] kort voor of ten tijde van zijn overlijden in medisch opzicht aan de hand zou zijn geweest, en mogelijkerwijs ook over de oorza(a)k(en) daarvan, niet op andere wijze dan door verstrekking door klaagster door de officier van justitie kunnen worden verkregen. Hierbij neemt de rechtbank uitdrukkelijk in overweging dat door de raadsvrouwe van klaagster tijdens de zitting desgevraagd is bevestigd dat de medewerk(st)ers van klaagster met wie de telefoongesprekken op 26 en 27 maart 2011 zijn gevoerd, zich tijdens een eventueel getuigenverhoor - eveneens - op hun verschoningsrecht zullen beroepen.
f. Het belang van de betreffende gegevens
5.3.9. Mede in aanmerking genomen het hiervoor onder 5.3.8. gestelde is de rechtbank van oordeel dat voorshands aannemelijk is dat de betreffende gegevens een belangrijke rol zouden kunnen spelen bij het verkrijgen van duidelijkheid ter zake de gebeurtenissen, die hebben geleid tot het overlijden van [slachtoffer] en de mogelijke rol van de verdachten hierbij.
5.3.10. Al het voorgaande afwegende is de rechtbank van oordeel dat in het bijzonder de cumulatie van de bijzondere aard en ernst van de verdenking (waaronder nadrukkelijk begrepen het gegeven dat het hier mogelijk een slachtoffer van kindermishandeling met dodelijke afloop betreft), het veronderstelde - grote - belang van de betreffende gegevens voor het betreffende onderzoek en het naar mag worden aangenomen niet op een andere wijze door de officier van justitie kunnen verkrijgen van de betreffende gegevens, maakt dat in dit geval gesproken dient te worden van zeer uitzonderlijke omstandigheden die meebrengen dat het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht van klaagster."
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat in deze zaak sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.
3.2. De Rechtbank heeft bij de beoordeling van het klaagschrift de maatstaven aangelegd die in de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn ontwikkeld (vgl. onder meer HR 26 mei 2009, LJN BG5979, NJ 2009/ 263). Dat wordt in cassatie ook niet bestreden. De Rechtbank heeft overeenkomstig die maatstaven onderzocht of zich in deze zaak, waarin het gaat om de verdenking van zeer ernstige (levens)delicten gepleegd met betrekking tot een driejarig kind, zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die meebrengen dat het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht van de arts. De vraag of sprake is van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In het onderhavige geval heeft de Rechtbank onder meer vastgesteld dat het om een relatief beperkt aantal gegevens ging welke betrekking hadden op (de inhoud van) telefoongesprekken op 26 en 27 maart 2011 tussen de verdachten en medewerkers die werkzaam waren op een huisartsenpost van de klaagster, welke gesprekken waarschijnlijk uitlatingen behelzen van een of beide verdachten over hetgeen met het slachtoffer kort voor of ten tijde van zijn overlijden in medisch opzicht aan de hand zou zijn geweest en mogelijkerwijs ook over de oorza(a)k(en) daarvan, terwijl de Rechtbank daarnaast op grond van het verhandelde in raadkamer aannemelijk heeft geacht dat die gegevens niet op andere wijze konden worden verkregen. De Rechtbank is uiteindelijk tot de slotsom gekomen dat zich hier de eerder aangeduide zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3.3. Gelet op haar hiervoor onder 2.2 sub 5.3.6 en 5.3.10 weergegeven overwegingen heeft de Rechtbank - anders dan het middel stelt - de omstandigheid dat de moeder van het slachtoffer toestemming heeft gegeven tot kennisneming van de gegevens kennelijk niet van doorslaggevende betekenis geacht, doch slechts beschouwd als een van de relevante factoren voor de beoordeling van de zaak. Daaraan stond niet in de weg dat de moeder ten tijde van het geven van haar toestemming als gevolg van het overlijden van het slachtoffer niet meer zijn wettelijk vertegenwoordiger was.
3.4. In zoverre faalt het middel.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2012.