Vgl. HR 11 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0638, NJ 1997/440, rov. 5.2 en HR 17 november 1981, ECLI:NL:HR:1981:AC7387, NJ 1983/84 m.nt. Van Veen, rov. 6 en 8.
HR, 16-12-2014, nr. 13/02662
ECLI:NL:HR:2014:3637, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-12-2014
- Zaaknummer
13/02662
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3637, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑12‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1677, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:1677, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3637, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑03‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2015/391 met annotatie van P. Mevis
SR-Updates.nl 2014-0539
Uitspraak 16‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht medeplegen. De HR ziet aanleiding om in voorafgaande beschouwingen t.b.v. de in de praktijk vereiste duidelijkheid in te gaan op het fenomeen en de afgrenzing tussen medeplegen en andere deelnemingsvormen, waarbij de HR tevens enige aandachtspunten dienaangaande formuleert. Mede gelet op hetgeen is vooropgesteld, heeft het Hof zijn oordeel dat te dezen niet sprake is van medeplichtigheid maar van medeplegen, onvoldoende gemotiveerd. Daarbij heeft de HR in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk vooral betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid “dat de verdachte niet alleen de bestuurder is geweest van de beoogde vluchtauto en ter plaatse de medeverdachten heeft opgewacht, maar ook betrokken is geweest bij de voorverkenning van de plaats delict op 15 juni 2011”.
Partij(en)
16 december 2014
Strafkamer
nr. 13/02662
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 mei 2013, nummer 23/000541-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op 30 juni 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden en juwelen toebehorende aan [A] BV, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meerdere medewerkers van [A] BV, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een of meermalen:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde persoon, te weten [betrokkene 1] heeft getoond en/of
- vitrines hebben stukgeslagen.
2. hij in de periode van 25 juni 2011 tot en met 30 juni 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, gemeente Zaanstad, een personenauto, Audi 4b, kleur grijs, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die personenauto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-19 van 30 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina's 464 - 467].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 juni 2011 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 2]:
Op 30 juni 2011 was ik aan het werk bij [A], gevestigd aan het [a-straat 1] te [plaats]. Ongeveer tussen één uur en half twee zag ik dat er drie gemaskerde personen de winkel binnen waren gekomen. Ik heb mij van mijn stoel af laten glijden en ben op mijn knieën gaan zitten achter mijn werkbank. Ik hoorde glasgerinkel.
2. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-10 van 30 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina's 469 - 473].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 juni 2011 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 3]:
Ik werk in de juwelier bij [A] op de Zaanse Schans. Ik zag ineens twee mannen direct achter elkaar binnenkomen via de hoofdingang. Omdat wij al eerder zijn overvallen, hield ik er meteen rekening mee dat dit weer een overval was. Dat kwam omdat de man een muts over zijn hoofd had getrokken en een tas in zijn hand had. Ik ben op de grond gaan liggen. Ik hoorde dat ze glas kapotmaakten. Ik voelde glasscherven op mijn linkerarm vallen.
Toen ik daarna opstond, zag ik dat het glas van de vitrines kapot was en dat sieraden waren weggenomen.
3. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-11 van 30 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] [dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina's 479 - 480].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 juni 2011 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 4]:
Op 30 juni 2011 was ik in juwelierswinkel [A] in de Zaanse Schans aan het werk. Vanmiddag tussen 13.00 en 14.00 uur is de winkel overvallen. Ik hoorde dat er iemand de winkel kwam binnenrennen. Ik zag dat er een mij onbekende jongeman de winkel binnenrende. Ik zag dat het gezicht van de man gedeeltelijke bedekt was. Toen ik dit zag schrok ik enorm. Ik wist direct dat het een overval was omdat ik eerder al eens een overval heb meegemaakt in de winkel. Bij het zien van de man met het bedekte gezicht ben ik direct op de grond gaan liggen. Ik hoorde direct glasgerinkel. Toen alles weer rustig was in de winkel durfde ik weer te gaan staan. Ik zag toen dat het glas van de vitrines kapot was en dat er sieraden weg waren.
4. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-7 van 30 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] [dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina's 490 - 493].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 juni 2011 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 1]:
Op 30 juni 2011 was ik aan het werk bij [A], gevestigd op de Zaanse Schans te Zaandam, gemeente Zaanstad. Ik zag bij de toegangsdeur een persoon staan met een zwarte bivakmuts op. Ik ben op mijn hurken gaan zitten en heb mijn handen voor mijn gezicht gehouden om mij te beschermen. De man die ik bij de deur had zien staan stond bij mij. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een hamer vasthield. Met deze hamer sloeg hij alle ruiten van de vitrine in.
Ik zag dat de eerste man werd gevolgd door een tweede man. Deze tweede man was eveneens gemaskerd. Ook deze man hield een hamer vast. Ook hij begon de ruiten van de vitrines kapot te slaan.
Daarna zag ik dat een derde man kwam aanrennen. Ik zag dat hij de onderkant van zijn gezicht had afgedekt met een sjaal. Ik zag dat hij twee grote tassen bij zich had. Ik zag dat deze man de diamanten uit de verschillende vitrines haalde en deze in de tassen deed. Ik zag, toen de man met de tassen langs mij liep, dat hij in zijn rechterhand een pistool vasthield.
5. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-41 van 30 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] [dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina's 496 - 498].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 juni 2011 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 5]:
Ik ben vandaag, 30 juni 2011, omstreeks 14.00 uur, als werknemer van [A], gevestigd op de Zaanse Schans, getuige geweest van een gewapende roofoverval. Ik zag drie mannen de winkel in rennen. Ik zag dat de mannen gemaskerd waren en een grote tas vasthielden. Ik was bang. Ik werd door mijn collega aan mijn arm getrokken, waardoor ik geknield moest gaan zitten. Ik hoorde dat de ruiten van de vitrines kapot werden geslagen. Toen ik weer opstond zag ik dat de vitrines kapot waren.
6. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-54 van 30 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] [dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina's 449 - 451].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
In het kantoor van diamantair [A] werden de beelden van de gewapende overval afgespeeld. Ik zag ik op het beeldscherm dat op het tijdstip 30-06-2011, 13.39.35 uur drie mannen het pand binnenliepen. Ik zag dat de mannen bij binnenkomst diverse voorwerpen uit de zakken en de tas pakten. Ik zag onder andere dat één van de mannen een vuurwapen pakte en hiermee rondzwaaide. Ik zag dat de werknemers schrokken en geknield onder de vitrines kropen. Ik zag dat één van de overvallers met een soort hamer meerdere vitrines kapotsloeg, waarna een tweede dader de tableaus hieruit pakte. Verder zag ik dat de daders grote boodschappentassen ontvouwden en hierin de tableaus stopten.
7. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-160 van 19 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] [dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina 452].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Van [betrokkene 6], eigenaar van [A], heb ik een lijst gekregen met daarop de goederen die bij de overval waren weggenomen. Bij de overval waren 24 plateaus weggenomen met op ieder plateau 24 juwelen dan wel sieraden. Bij de overval is voor een totaal van € 123.837,- aan inkoopwaarde weggenomen.
8. Een proces-verbaal van 29 maart 2013, opgemaakt door mr. N.F. van Manen, raadsheercommissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 maart 2013 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]:
We hebben de overval met drie personen gepleegd.
9. Een proces-verbaal van 28 maart 2013, opgemaakt door mr. N.F. van Manen, raadsheercommissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 maart 2013 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3]:
Ik wil bevestigen dat we met drie personen de overval hebben uitgevoerd.
10. Een proces-verbaal van 28 maart 2013, opgemaakt door mr. N.F. van Manen, raadsheercommissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 maart 2013 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]:
U vraagt mij of het klopt dat ik dader 1 ben, of dader 2 [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 3]) is en of dader 3 [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1]) is. Ja.
11. Een proces-verbaal met nummer 2011044368 van 19 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] [definitief dossier, doorgenummerde pagina's 12 - 14].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Nadat de drie verdachten middels bedreigingen de personenauto van aangeefster [betrokkene 7] hadden afgenomen, zijn de verdachten uiteindelijk weggereden, het parkeerterrein van de Zaanse Schans af. Dit betrof een groene Toyota Starlet. Ze hebben hun weg vervolgd over de rotonde en gingen rechtdoor, de openbare weg Pinksterdrie op en verder linksaf in de richting van de Diederik Sonoyweg. De Diederik Sonoyweg gaat hier over in buurtschap Haaldersbroek en vanaf dit punt kan men niet met bijvoorbeeld een personenauto verder rijden omdat dit fysiek onmogelijk is gemaakt door middel van een wegversmalling en een paaltje. De bestuurder van de groene Toyota Starlet reed vervolgens een tuin in van een in aanbouw zijnde woning en kwam tot stilstand tegen een stapel stenen. Kort hierop zijn alle drie de inzittenden, [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] door de politie aangehouden op verschillende locaties in de directe omgeving van de groene Toyota Starlet.
Met een motorfiets is het wel mogelijk om het Haaldersbroek op te rijden en vervolgens door te rijden naar 't Kalf. Als je vervolgens via het Haaldersbroek verder rijdt kun je linksaf of rechtsaf de openbare weg 't Kalf op rijden. Als je linksaf rijdt passeer je de openbare weg Loobeek te Zaandam.
12. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-126 van 4 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] [dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina's 626 - 627].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 juli 2011 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van getuige [getuige 1], adres [adres]:
Op 30 juni 2011 rond 13.30 uur werd mijn aandacht getrokken door het geluid van gierende banden. Ik zag een grijze Audi die het doodlopende straatje aan de rechterkant van mijn huis was ingereden, volgens mij de Loobeek. Ik zag dat deze Audi achteruit inparkeerde in één van de parkeerhavens. In deze auto zat alleen de bestuurder. Ik zag dat de bestuurder, een man met een wat fors postuur uitstapte. Hij had donker haar en een Zuid-Europees of Marokkaans uiterlijk. Ik zag dat hij wegliep, bij mijn woning vandaan.
Volgens mij kom je dan uit in een hofje.
13. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-163 van 20 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] [dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina's 633 - 636].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 juli 2011 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van getuige [getuige 2], adres [adres]:
Op 30 juli 2011, ik denk rond 13.45 of 14.00 uur, zag ik een man rennen, vanaf de weg, door de doodlopende steeg voor ons huis, in de richting van het water.
Ik kan de man die ik zag rennen als volgt omschrijven:
- normaal postuur, zeker niet dik;
- misschien licht getint;
- zwart haar;
- liep hard alsof er iets aan de hand was.
14. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-21 van 30 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10], [verbalisant 11] en [verbalisant 12] [dossier processen-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina's 275 - 276].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 30 juni 2011 omstreeks 13.38 uur kregen wij de opdracht te gaan naar de Zaanse Schans, waar een overval gaande zou zijn op juwelier [A].
Wij zijn met ons dienstvoertuig de straat 't Kalf ingereden teneinde uit te kijken naar de op de vlucht zijnde verdachten. Ter hoogte van de straat Loobeek zagen wij een Marokkaanse man lopen. Wij zijn direct uit ons dienstvoertuig gestapt teneinde deze persoon aan te spreken. Wij zagen dat deze persoon begon te rennen en in de richting van de Loenense Beek ging.
Omstreeks 14.05 hoorden wij dat onze collega's de verdachte hadden aangehouden in de tuin van perceel [b-straat 1] te Zaandam. Wij zijn terstond naar dit adres gegaan en zagen dat de aangehouden verdachte dezelfde persoon was die wij weg hadden zien vluchten vanaf de Loobeek.
15. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-2 van 30 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 13] en [verbalisant 14] [definitief dossier, doorgenummerde pagina's 85 - 86].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 30 juni 2011 omstreeks 14.00 uur zag ik, tweede verbalisant, in de achtertuin van de woning [b-straat 1] een persoon onder een bosschage liggen. Wij zagen dat de verdachte een man betrok met Marokkaans uiterlijk, die gekleed was in een grijskleurig spijkerjack, met daaronder een donkerkleurige sweater met capuchon. Hierop is de verdachte door ons aangehouden.
16. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-6 van 30 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 14] en [verbalisant 13] [definitief dossier, doorgenummerde pagina's 81 - 82].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 30 juni 2011, omstreeks 14.05 uur, hielden wij op de [b-straat 1] te Zaandam als verdachte aan:
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [voornamen]
Geboren : [geboortedatum] 1986
Geboorteplaats/land : [geboorteplaats] in Nederland
17. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-167 van 2 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 15] [dossier forensisch onderzoek 11Grande, doorgenummerde pagina's 39 - 43].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 30 juni 2011 werd door mij een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een overval op juwelierswinkel [A], perceel [a-straat 1] te Zaandam, gemeente Zaanstad, gepleegd op 30 juni 2011.
Op het vloeroppervlak trof ik, ter hoogte van de vernielde vitrines, een hamer, type vuistje aan. De hamer was blauw en zwart van kleur en bleek van het merk Lux Tools.
18. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-131 van 8 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 16], [verbalisant 17], [verbalisant 18] en [verbalisant 15] [dossier forensisch onderzoek 11Grande, doorgenummerde pagina's 147, 148 en 153 - 155].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 30 juni 2011 hebben wij, verbalisanten [verbalisant 15] (het hof begrijpt: [verbalisant 15]) en [verbalisant 17], een onderzoek ingesteld aan de buitenzijde van een personenauto. De personenauto was voorzien van het kenteken [AA-00-BB], merk Audi, type S6, kleur grijs. De personenauto stond geparkeerd op een parkeerplaats, gelegen aan de openbare weg Loobeek te Zaandam.
Tijdens het onderzoek bleek dat de personenauto niet was afgesloten.
Op 4 juli 2011 hebben wij, verbalisanten [verbalisant 16], [verbalisant 15] en [verbalisant 17], een aanvullende onderzoek ingesteld aan de binnenzijde van de personenauto, kenteken [AA-00-BB], merk Audi, type S6, kleur grijs. Op de vloermat aan de passagierszijde troffen wij een moker met een blauw/zwartkleurige steel van het merk Lux-tools aan.
In het middenconsole lag een jammer.
Op de vloermat achter de bestuurdersstoel troffen wij een grijskleurig tasje met daarin een moker aan, overeenkomend met de moker die wij op de vloermat bij de passagiersstoel hadden aangetroffen. De grijskleurige tas waarin de moker was opgeborgen, was van het merk Prada en kon middel een koordje worden afgesloten.
Op de vloermatten achter de achter de bestuurders- en passagiersstoel troffen wij een bruin/zwartkleurige tas aan. Op de vloermat achter de bestuurdersstoel lag een brandblusser. In de achterbak troffen wij diverse goederen aan, waaronder een kinderzitje.
Tijdens het onderzoek aan de binnenzijde van de Audi voornoemd hebben wij de volgende sporen en sporendragers veiliggesteld:
- SVO 1 : moker, aangetroffen vloermat passagiersstoel, SIN AAAX7177NL;
- SVO 2: jammer, aangetroffen middenconsole, SIN, SIN AAAX7179NL;
- SVO 3: moker, aangetroffen in grijskleurig tasje, op vloermat achter bestuurdersstoel, SIN AAAX7181NL;
- SVO 4: grijskleurig tasje, merk Prada, aangetroffen op vloer achter bestuurdersstoel, SIN AAAX7180NL.
19. Een rapport, zaaknummer 2011.07.22.118, politieregistratienummer 2011044368-162, van het Nederlands Forensisch Instituut van 9 augustus 2011, opgemaakt door de NFI-deskundige drs. B.J. Blankers.
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Jammer AAAX7179NL
De jammer is bemonsterd op plaatsen waar zich biologische contactsporen kunnen bevinden van diegene(n) die de jammer heeft (hebben) gehanteerd. De bemonsteringen zijn als volgt veiliggesteld voor een DNA-onderzoek:
AAAX7179NL#01 : bemonstering van de randen van de zender.
Bemonstering AAAX7179NL#01 van de jammer
Van het DNA in deze bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen. De DNA-profielen van [verdachte] en [medeverdachte 2] matchen met het DNA-mengprofiel. Dit betekent dat op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek [verdachte] en [medeverdachte 2] niet kunnen worden uitgesloten als donor van celmateriaal in deze bemonstering.
20. Een rapport, zaaknummer 2011.07.22.118, politieregistratienummer 2011044368-158, van het Nederlands Forensisch Instituut van 31 oktober 2011, opgemaakt door de NFI-deskundige dr. B. Kokshoorn.
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Moker AAAX7177NL
Het handvat van de moker is in het geheel bemonsterd. De bemonstering is als AAAX7I77NL#01 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
SIN: AAAX7177NL#01, bemonstering van het handvat van de moker.
Celmateriaal kan afkomstig zijn van: [medeverdachte 2] en [verdachte] en minimaal één andere persoon. Berekende frequentie of matchkans DNA-profiel: niet berekend.
Toelichting: Hoewel niet alle DNA-kenmerken van de DNA-profielen van [medeverdachte 2] en [verdachte] reproduceerbaar aanwezig zijn in het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAAX7177NLJ01, kunnen deze personen niet worden uitgesloten als mogelijke donoren van een deel van het celmateriaal in deze bemonstering.
Tas AAAX7180NL
De sluitkoorden van de tas zijn bemonsterd. De bemonstering is als AAAX7180NL#01 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
SIN: AAAX7180NL#01, bemonstering van het sluitkoord van de tas.
Celmateriaal kan afkomstig zijn van: [medeverdachte 1]. Berekende frequentie of matchkans DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard.
SIN: AAAX7179NL#01, bemonstering van een jammer.
Celmateriaal kan afkomstig zijn van: DNA-hoofdprofiel
[betrokkene 9]. Berekende frequentie of matchkans DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard.
Celmateriaal kan afkomstig zijn van: DNA-nevenkenmerken [verdachte] en [medeverdachte 2].
Berekende frequentie of matchkans DNA-profiel: niet berekend.
Toelichting: Hoewel niet alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [medeverdachte 2] reproduceerbaar aanwezig zijn in het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAAX7179NL#01, kan [medeverdachte 2] niet worden uitgesloten als mogelijke donor van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal in deze bemonstering.
21. Een proces-verbaal met nummer 2011166291-1 van 30 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 19] [dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina's 637 - 641].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 juni 2011 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van aangever [betrokkene 8]:
Tussen 25 juni 2011 te 22.00 uur en 30 juni 2011 te 08.00 uur werd de diefstal van mijn personenauto gepleegd. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. Hierbij werd weggenomen:
Merk/type : Audi 4b
Kleur : grijs
Kenteken : [AA-00-BB]
In mijn auto lagen de volgende goederen:
Maxi-Cosi, donkergrijs.
22. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-119 van 4 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] [dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina's 642 - 643].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 juli 2011 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 8]:
Het in mijn aangifte genoemde kinderzitje, een Maxi-Cosi, was geplaatst op de achterbank van mijn auto, een Audi, gekentekend [AA-00-BB]. Ik had geen brandblusser in mijn auto. Er lagen geen tassen in mijn auto. Er lag geen canvastas in mijn auto.
23. Een proces-verbaal van 19 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren Tl05, T025 en S064 [dossier processen-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina's 301 - 302].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Voor onderzoek 13 GRANDE van regio Zaanstreek-Waterland wordt de herkenning gezocht van 3 personen. Het onderzoeksteam 13 GRANDE heeft middels een oproep in een nieuwsbrief van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland actie ondernomen. In de nieuwsbrief zijn twee onderstaande foto's afgebeeld (uit de op dossierpagina 300 bijgevoegde oproep, in samenhang met het onderhavige proces-verbaal, begrijpt het hof dat de bewuste foto's op 15 juni 2011 zijn genomen op de Zaanse Schans). Wij verbalisanten herkennen ambtshalve één persoon, afgebeeld in het midden van de foto. Wij herkennen de persoon als:
[verdachte], geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats].
24. Een proces-verbaal van 7 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 20] [dossier processen-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 302].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Naar aanleiding van het proces-verbaal, opgemaakt door de verbalisanten T025, TI05 en S064 m.b.t. identificatie van een verdachte genaamd [verdachte], geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats], verklaar ik dat ik de namen ken van de verbalisanten werkend onder vorengenoemde verbalisantennummers.
25. Een proces-verbaal met nummer 2011176680-2 van 4 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 21] [dossier processen-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina's 303-304].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 4 juli 2011 kreeg ik een e-mailbericht met als bijlage foto's van personen waarvan de herkenning werd verzocht door politieregio Zaanstreek-Waterland (uit de op dossierpagina 300 bijgevoegde oproep, in samenhang met het onderhavige proces-verbaal en de daarbij gevoegde foto, begrijpt het hof dat de bewuste foto's op 15 juni 2011 zijn genomen op de Zaanse Schans). Bij het zien van de foto's zag ik een afgebeelde persoon die ik onmiddellijk herkende als de mij ambtshalve bekende:
Naam : [verdachte] (man)
Voornamen : [voornamen]
Geboren te : [geboorteplaats]
Geboren op : [geboortedatum]/1986
Ik herkende de meest linker persoon voor honderd procent als de mij ambtshalve bekende [verdachte]. Als bijlage zal ik de foto bijvoegen die ik middels e-mail heb ontvangen.
26. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-150 van 13 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 22] [dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina's 654 - 656].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 juli 2011 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van getuige [getuige 3]:
Ik werk in de weekenden op de Zaanse Schans als fotograaf. De twee foto's (foto 1 en foto 2) die u mij toont komen bij ons vandaan. De tweede foto heb ik gemaakt. Dat is een printje van de camerabeelden die wij hebben gemaakt. Ik heb dat printje gemaakt op 15 juni 2011.
Ik zag toen drie mannen, volgens mij van Marokkaanse of Turkse afkomst, binnenkomen.
Deze personen liepen richting het gebouw van de Zaanse Lelie, alwaar de juwelier is gevestigd. Zij bleven een beetje staan bij de voorzijde van het gebouw. Ook liepen zij naar de achterkant toe. Na ongeveer 10 minuten verlieten zij de Zaanse Schans. Zij kwamen gelijktijdig binnen en gingen ook weer samen weg.
27. Een proces-verbaal met nummer 2011044368-171 van 4 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 23] [dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina's 658 - 660].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 augustus 2011 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van getuige [getuige 4]:
De aan de politie verstrekte camerabeelden, die u mij zojuist getoond heeft (het hof begrijpt: de op dossierpagina 660 bijgevoegde beelden), zijn gemaakt op 15 juni 2011.
28. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam van 18 april 2013.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als eigen waarneming van het hof:
Het hof meent dat sprake is van een sterke gelijkenis tussen de verdachte en de persoon op de foto's, afgebeeld op de volgende pagina's: dossier processen-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina's 302, 372 en 373. De hoogte van het voorhoofd, de haarlijn en de neuslengte komen overeen. Voorts heeft het hof geconstateerd dat er een klein kuiltje zit boven de rechterwenkbrauw van de verdachte.
29. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 april 2013.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 30 juni 2011 ben ik liggend onder bosschages in een achtertuin aan de Loenense Beek in Alkmaar door de politie aangetroffen.
Ik ben de persoon die te zien is op de onderste foto op dossierpagina 302.
Ik ontken niet dat ik aan de Loenense Beek was. Er is daar een bushalte. Daar had ik eerder afgesproken. Er is daar een bruggetje met daarachter hofjes, waar ik eerder afgesproken had.
30. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 april 2013, ten aanzien waarvan het hof heeft overwogen dat deze verklaring moet worden beschouwd als kennelijk leugenachtig, bedoeld om de waarheid te bemantelen.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben, zoals ik eerder heb verklaard, nog nooit op de Zaanse Schans geweest.
Bewijsoverwegingen
Het hof overweegt dat op de volgende dossierpagina's dezelfde foto (of een uitsnede daarvan) is afgebeeld:
- dossier processen-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 300;
- dossier processen-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 304;
- dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina 656 (onderste foto / foto 2).
Het hof overweegt dat op de volgende dossierpagina's dezelfde foto (of een uitsnede daarvan) is afgebeeld:
- dossier processen-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 301 (rechterfoto);
- dossier processen-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 372;
- dossier aangevers en getuigen, doorgenummerde pagina 660 (onderste foto).
In het verkort arrest is opgenomen dat de drie medeverdachten ter terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard dat zij de overval op de juwelier gedrieën gepleegd hebben. Hoewel zij dit inderdaad ieder in de eigen strafzaak hebben verklaard, worden te dien aanzien als bewijsmiddelen de verklaringen van de medeverdachten bij de raadsheer-commissaris gebruikt, zoals in deze aanvulling verkort arrest opgenomen."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Op 30 juni 2011 kwamen drie overvallers gemaskerd en rennend de juwelierszaak op de Zaanse Schans binnen, waarbij één van de overvallers een vuurwapen in zijn hand had en de andere twee ieder een vuisthamer. In de zaak zijn de aanwezige personeelsleden, die bij binnenkomst van de overvallers al het idee hadden dat er sprake was van een overval, zo goed als direct op de grond gaan zitten en liggen ter bescherming van zichzelf. Eenmaal binnen hebben de overvallers diverse vitrines met de meegebrachte vuisthamers kapotgeslagen. Eerst na het vertrek van de overvallers durfden de personeelsleden hun benarde positie te verlaten.
Door hun handelen binnen de juwelierszaak hebben de overvallers de daar aanwezige personeelsleden in een positie gebracht waarin geen tegenweer meer geboden kon worden: onder genoemde omstandigheden durfden en konden zij zich niet verroeren, zij hoorden glasgerinkel van het inslaan van de vitrines en verkeerden in angstige onzekerheid over wat er verder zou gebeuren. De gedragingen van de overvallers, in onderlinge samenhang bezien, dienen dan ook als gewelddadig gericht tegen deze personeelsleden, te weten [betrokkene 1], [betrokkene 3], [betrokkene 5], [betrokkene 2] en [betrokkene 4], te worden aangemerkt.
Bij de overval op de juwelier, waarvan de drie medeverdachten ter terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard dat zij die gedrieën gepleegd hebben, was sprake van een gezamenlijk optreden van [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. De bijna gelijktijdige aankomst bij de juwelier, het bij zich dragen van wapens, vuisthamers en tassen om de overval te verwezenlijken, duiden op een planmatige aanpak en een nauwe en bewuste samenwerking, evenals het optreden binnen de juwelierszaak: een van de medeverdachten bleef met een wapen in de hand staan terwijl de andere twee de vitrines bewerkten met de vuisthamers. Eveneens in het vertrek was voorzien. Alle drie stapten op de motor waarmee [medeverdachte 2] naar de Zaanse Schans was gereden.
Uiteindelijk reden de drie medeverdachten in een tijdens hun vlucht gestolen Toyota Starlet vanaf de Zaanse Schans weg via de Pinksterdrie en sloegen zij linksaf de Diederik Sonoyweg in. De Toyota Starlet is ten slotte naast een bouwhek tegen een stapel stenen in de tuin van een in aanbouw zijnde woning in de buurtschap Haaldersbroek tot stilstand gekomen. De drie medeverdachten zijn in de onmiddellijke omgeving van de Toyota Starlet aangehouden.
Aan de Loobeek in de wijk 't Kalf te Zaandam, op korte afstand van de plaats waar de Toyota Starlet tot stilstand is gekomen, is een Audi S6 met het kenteken [AA-00-BB] aangetroffen, die in de week voorafgaand aan de overval in Amsterdam is gestolen.
In deze Audi is een moker aangetroffen van hetzelfde merk en van dezelfde soort als de hamers die bij het inslaan van de vitrines van de juwelier zijn gebruikt. Op het handvat van deze moker is een DNA-mengprofiel aangetroffen van de verdachte en van medeverdachte [medeverdachte 2]. De statistische bewijswaarde van deze sporen is weliswaar niet door het NFI berekend, maar beide verdachten kunnen, aldus het NFI, niet worden uitgesloten als donor van de biologische contactsporen. In de middenconsole van de Audi wordt een zogenoemde 'jammer' aangetroffen - bedoeld om GSM-verkeer te belemmeren en zich aan de nasporing van de politie te onttrekken - met daarop een duidelijk DNA-spoor van een broer van de verdachte ([betrokkene 9]), met nevenkenmerken van wederom de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. Tevens is in de Audi een tasje aangetroffen, met op het sluitkoord een DNA-spoor van medeverdachte
[medeverdachte 1]. Noch de verdachte, noch [medeverdachte 2], noch [medeverdachte 1] heeft een afdoende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze sporen in de Audi.
De getuige [getuige 1], wonende op het adres [c-straat 1], zag op 30 juni 2011 omstreeks 13.30 uur, dat een grijze Audi het doodlopende straatje aan de zijkant van haar woning - de Loobeek - in reed en dat deze Audi daar achteruit werd ingeparkeerd. Zij zag de bestuurder, die zij omschrijft als een man met een wat fors postuur, donker haar, en een Zuid-Europees of Marokkaans uiterlijk, uitstappen en weglopen in de richting van een hofje.
De getuige [getuige 2], wonende op het adres [b-straat 2], heeft omstreeks 13.45 uur een man zien rennen door de steeg in de richting van het water, een doodlopende weg. Zij geeft als signalement: normaal postuur, niet dik, misschien licht getint, zwart haar, liep hard alsof er iets aan de hand was.
Verbalisanten zien omstreeks 13.45 uur ter hoogte van de Loobeek een Marokkaans ogende man over de Loobeek lopen. Als zij hem willen aanspreken, begint de man te rennen in de richting van de Loenense Beek. De verdachte is om 14.05 uur in de achtertuin van de woning op het adres [b-straat 1] aangehouden. De verbalisanten herkennen de aangehouden verdachte als de man die zij eerder vanaf de Loobeek richting de Loenense Beek hebben zien rennen.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat niet is gebleken dat de persoon die de Audi heeft geparkeerd dezelfde is als degene die uiteindelijk door de politie is aangetroffen.
Het hof overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat de afstand tussen de plaats waar de auto wordt geparkeerd en de plaats waar de verdachte in een tuin is aangetroffen niet meer dan ongeveer 50 m bedraagt, althans buitengewoon klein is. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij de persoon is die voor de politie is weggevlucht. Het hof is van oordeel dat, gelet op de korte afstand tussen de parkeerplaats van de Audi aan de Loobeek, waar de bestuurder wordt gezien door de getuige [getuige 1], het gegeven dat de verdachte ter hoogte van de Loobeek door de verbalisanten wordt gezien en zich rennend uit de voeten maakt, de waarneming van getuige [getuige 2] (woonachtig aan de Loenense Beek) van een man die een doodlopende steeg in rent in de richting van het water en de vindplaats van de verdachte in de tuin van het perceel [b-straat 1], het in alle gevallen gaat om de verdachte.
Het hof hecht geen enkel geloof aan de verklaring van de verdachte over zijn aanwezigheid op 30 juni 2011 in de wijk waar hij is aangetroffen. Die verklaring, inhoudende dat hij daar door een vriendin is afgezet en dat hij in die wijk een andere vriendin zou ontmoeten, is niet verifieerbaar, nu verdachte met uitzondering van één voornaam geen gegevens over deze vriendinnen heeft kunnen of willen verstrekken. Voorts heeft de verdachte naar het oordeel van het hof allerminst een afdoende verklaring gegeven voor het feit dat hij voor de politie op de vlucht is gegaan en zich in een tuin heeft verstopt.
Zowel de Audi S6 als de verdachte als de drie medeverdachten zijn aldus op 30 juni 2011, omstreeks 14.00 uur, aangetroffen op korte afstand van elkaar en op relatief korte afstand van de plaats van de overval.
Uit het dossier blijkt dat de Diederik Sonoyweg, die de verdachten in de Toyota Starlet vanaf de rotonde bij de Zaanse Schans via de Pinksterdrie hebben gevolgd, in de buurtschap Haaldersbroek overgaat in een pad waar door fysieke belemmeringen (een wegversmalling en paaltjes) met een auto niet verder kan worden gereden in de richting van de brug over het water dat de buurtschap Haaldersbroek scheidt van de wijk 't Kalf te Zaandam. Met een motorfiets is dit wel mogelijk.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bekend is met de situatie in de wijk, waar hij is aangehouden, en de betreffende brug over het water. Hij is daar meerdere malen geweest.
De medeverdachten hebben ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het vluchtplan inhield dat zij gedrieën (met drie grote boodschappentassen met sieraden) op de motorfiets via een fietspad zouden terugrijden naar Amsterdam en dat zij er niet over hebben nagedacht dat zij op die manier een opvallende verschijning zouden vormen.
Naar het oordeel van het hof moet het op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, ervoor worden gehouden dat het werkelijke vluchtplan inhield dat de verdachten op de motorfiets via voornoemd niet voor auto's toegankelijk pad via de Haaldersbroek naar 't Kalf zouden rijden, daar de motorfiets zouden achterlaten en hun weg zouden vervolgen in de gereedstaande Audi S6.
Anders dan de verdachten op de motorfiets zou een eventueel achtervolgende politieauto deze vluchtroute niet hebben kunnen volgen.
De verdachte is door vier verschillende verbalisanten uit Amsterdam herkend op een foto met daarop een in het gezicht gefotografeerde man, die op 15 juni 2011 is gemaakt op het terrein van de Zaanse Schans, in de nabijheid van de juwelierszaak [A]. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof als eigen waarneming een grote mate van gelijkenis van de verdachte met de getoonde foto geconstateerd, zij het dat de verdachte ter zitting een andere haardracht en baardgroei vertoonde.
Naar het oordeel van het hof is hiermee aangetoond dat de verdachte [verdachte] op 15 juni 2011, twee weken vóór de overval op de juwelier, in de Zaanse Schans is geweest. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat de verdachte daar is geweest om een voorverkenning te doen ten behoeve van de op 30 juni 2011 gepleegde overval. Hierbij heeft het hof tevens overwogen dat de verklaring van verdachte - ter terechtzitting in hoger beroep herhaald - dat hij nog nooit in de Zaanse Schans is geweest, moet worden beschouwd als kennelijk leugenachtig, bedoeld om de waarheid te bemantelen.
Overigens is het hof van oordeel dat de wijze waarop de overval is uitgevoerd de indruk wekt van een volgens plan gearrangeerde opzet - nagenoeg gelijktijdige aankomst bij de te overvallen zaak, ongeveer hetzelfde tijdstip van aankomst van verdachte met de vluchtauto, gezichtsbedekking, hamers om de vitrines in te slaan, vuurwapens ter bedreiging, een geraffineerde vluchtweg, een jammer om het GSM verkeer te verstoren - die alleen maar is misgegaan door toedoen van de eigenaar van de juwelierszaak en de tijdig ter plaatse gekomen politie. De verklaring van met name medeverdachte [medeverdachte 2] dat sprake zou zijn geweest van een 'last minute' plan, met weinig tot geen uitgewerkte instructies voor de deelnemers, waarbij de planmatige voorbereiding slechts heeft bestaan in een via internet uitgevoerde situatiebeoordeling, wordt door het hof als onaannemelijk verworpen.
Voor zover namens de verdachte [verdachte] in hoger beroep is betoogd dat de beschreven omstandigheden berusten op toeval, is het hof van oordeel dat die omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, verre de grenzen van de aannemelijkheid van toeval overschrijden; het hof hecht derhalve geen geloof aan de (impliciete) verklaring van de verdachte.
Het hof is op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat de verdachte niet alleen de bestuurder is geweest van de beoogde vluchtauto (de Audi S6) en ter plaatse de medeverdachten heeft opgewacht, maar ook betrokken is geweest bij een voorverkenning van de plaats delict op 15 juni 2011. Er is dan ook een nauwe en bewuste samenwerking geweest tussen verdachte en degenen die de overval feitelijk hebben uitgevoerd, zodat het hof met de rechtbank van oordeel is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de overval op juwelier [A] te Zaandam."
3. Aan de beoordeling van het eerste middel voorafgaande beschouwing
3.1.
De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult - al dan niet in zogenoemd functionele vorm - onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481). Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).
In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarom dienaangaande niet worden gegeven. Wel kan de Hoge Raad met betrekking tot dit thema, mede gelet op zijn eerdere rechtspraak, enige aandachtspunten formuleren.
3.2.1.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaardigd moet zijn, is mede van belang omdat het in dit verband vaak gaat om de vraag: medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een strafbaar feit. Medeplichtigheid is alleen strafbaar in geval van misdrijf. Verder kent medeplichtigheid een beduidend lager strafmaximum (art. 49, eerste lid, Sr). Medeplegen daarentegen levert regelmatig een wettelijke strafverzwaringsgrond op (zie bijvoorbeeld art. 311, eerste lid onder 4°, Sr). Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid "het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf" (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629, NJ 2011/341). Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2.
Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen "dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn", alsmede HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1307 inzake diefstal door twee of meer verenigde personen waarin onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling "dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt".
3.2.3.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
3.3.1.
Er bestaat geen precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen. Dat neemt niet weg dat wanneer medeplegen wordt tenlastegelegd, dit medeplegen moet worden beoordeeld aan de hand van de voor medeplegen geldende maatstaven. Het gebruikmaken van aan andere deelnemingsvormen ontleende begrippen of constructies kan de bewijsvoering voor medeplegen compliceren en verdient daarom in zulke gevallen geen aanbeveling. (Vgl. HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5140 en HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1593, in welke zaken het medeplegen door het hof was bewezenverklaard aan de hand van criteria voor het zogenoemde functionele daderschap).
Het valt overigens op dat het openbaar ministerie bij het tenlasteleggen van commune en andere niet-economische strafbare feiten - in vergelijking met economische delicten - vaker gebruik lijkt te maken van (soms ingewikkelde) deelnemingsconstructies dan van het meer geëigend lijkende functionele daderschap. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481 met betrekking tot de verkoop van hennepplanten door de eigenaar van een growshop).
3.3.2.
Het ontbreken van een precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen brengt mee dat het openbaar ministerie in voorkomende gevallen er goed aan doet de rechter een keuzemogelijkheid te bieden door daarop toegesneden varianten in de tenlastelegging op te nemen.
Als het openbaar ministerie evenwel om hem moverende redenen uitsluitend het medeplegen en niet ook de medeplichtigheid heeft tenlastegelegd, moet de rechter vrijspreken indien het medeplegen niet kan worden bewezen, ook al zou vaststaan dat de verdachte medeplichtig was aan het feit.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring wat betreft het onder 1 tenlastegelegde "medeplegen".
4.2.
Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 3 is vooropgesteld, heeft het Hof zijn oordeel dat te dezen niet sprake is van (de subsidiair tenlastegelegde) medeplichtigheid maar van medeplegen, onvoldoende gemotiveerd. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk vooral betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid "dat de verdachte niet alleen de bestuurder is geweest van de beoogde vluchtauto (de Audi S6) en ter plaatse de medeverdachten heeft opgewacht, maar ook betrokken is geweest bij een voorverkenning van de plaats delict op 15 juni 2011".
4.3.
Het middel is terecht voorgesteld.
5. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2014.
Conclusie 24‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht medeplegen. De HR ziet aanleiding om in voorafgaande beschouwingen t.b.v. de in de praktijk vereiste duidelijkheid in te gaan op het fenomeen en de afgrenzing tussen medeplegen en andere deelnemingsvormen, waarbij de HR tevens enige aandachtspunten dienaangaande formuleert. Mede gelet op hetgeen is vooropgesteld, heeft het Hof zijn oordeel dat te dezen niet sprake is van medeplichtigheid maar van medeplegen, onvoldoende gemotiveerd. Daarbij heeft de HR in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk vooral betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid “dat de verdachte niet alleen de bestuurder is geweest van de beoogde vluchtauto en ter plaatse de medeverdachten heeft opgewacht, maar ook betrokken is geweest bij de voorverkenning van de plaats delict op 15 juni 2011”.
Nr. 13/02662 Zitting: 24 juni 2014 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 2 mei 2013 de verdachte wegens 1 primair “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” en 2 primair “opzetheling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2. Deze zaak hangt samen met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 2] (nr. 13/02526) en [medeverdachte 1] (nr. 13/03027 en nr. 13/03186), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel behelst de klacht dat het hof ontoereikend gemotiveerd tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit is gekomen, aangezien deze bewezenverklaring niet kan volgen uit de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging van het hof.
5. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat hij:
“hij op 30 juni 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden en juwelen toebehorende aan [A] BV, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meerdere medewerkers van [A] BV, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een of meermalen:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde persoon, te weten [betrokkene 1] heeft getoond en/of
- vitrines hebben stukgeslagen.”
6. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het hof ten aanzien van dit feit het volgende heeft vastgesteld. Op 15 juni 2011 zijn drie mannen gesignaleerd in de buurt van de juwelier [A] op de Zaanse Schans in Zaandam (bewijsmiddel 26). Vier verbalisanten hebben op foto’s die van deze mannen zijn gemaakt de verdachte herkend, terwijl het hof uit eigen waarneming op de terechtzitting in hoger beroep heeft geconstateerd dat een grote gelijkenis bestaat tussen de verdachte en de man op de foto’s (bewijsmiddelen 23 tot en met 29). Op 30 juni 2011 hebben de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een gewapende roofoverval gepleegd op [A], waarbij zij gebruik hebben gemaakt van vuurwapens en met hamers de vitrines kapot hebben geslagen (bewijsmiddelen 1 tot en met 10). De drie overvallers hebben geprobeerd te vluchten in een groene Toyota Starlet, die tot stilstand is gekomen in een tuin van een woning, waarna de overvallers zijn aangehouden (bewijsmiddel 11). In de nabije omgeving is ook de verdachte, die begon te rennen toen hij de politie zag, liggend onder een bosschage in een tuin aangehouden, terwijl hij kort daarvoor een grijze Audi (type S6) had geparkeerd (bewijsmiddelen 12 tot en met 16, 18 en 29). Bij onderzoek van de Audi zijn daarin onder meer twee mokers, van hetzelfde merk en dezelfde soort als de hamer die na de overval in de juwelier is gevonden, een zogenaamde “jammer” en een grijskleurig tasje aangetroffen (bewijsmiddelen 17 en 18). Voorts wees DNA-onderzoek op in de auto aangetroffen voorwerpen, te weten één van de mokers, het tasje en de “jammer”, uit dat daarop celmateriaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van de verdachte, de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en van een broer van de verdachte (bewijsmiddelen 18 tot en met 20). Ten slotte heeft het hof de kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij nog nooit op de Zaanse Schans is geweest, voor het bewijs gebruikt (bewijsmiddel 30).
7. Voorts heeft het hof onder “bewijsoverwegingen”, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Op 30 juni 2011 kwamen drie overvallers gemaskerd en rennend de juwelierszaak op de Zaanse Schans binnen, waarbij één van de overvallers een vuurwapen in zijn hand had en de andere twee ieder een vuisthamer. In de zaak zijn de aanwezige personeelsleden, die bij binnenkomst van de overvallers al het idee hadden dat er sprake was van een overval, zo goed als direct op de grond gaan zitten en liggen ter bescherming van zichzelf. Eenmaal binnen hebben de overvallers diverse vitrines met de meegebrachte vuisthamers kapotgeslagen. Eerst na het vertrek van de overvallers durfden de personeelsleden hun benarde positie te verlaten.
Door hun handelen binnen de juwelierszaak hebben de overvallers de daar aanwezige personeelsleden in een positie gebracht waarin geen tegenweer meer geboden kon worden: onder genoemde omstandigheden durfden en konden zij zich niet verroeren, zij hoorden glasgerinkel van het inslaan van de vitrines en verkeerden in angstige onzekerheid over wat er verder zou gebeuren. De gedragingen van de overvallers, in onderlinge samenhang bezien, dienen dan ook als gewelddadig gericht tegen deze personeelsleden, te weten [betrokkene 1], [betrokkene 3], [betrokkene 5], [betrokkene 2] en [betrokkene 4], te worden aangemerkt.
Bij de overval op de juwelier, waarvan de drie medeverdachten ter terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard dat zij die gedrieën gepleegd hebben, was sprake van een gezamenlijk optreden van [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. De bijna gelijktijdige aankomst bij de juwelier, het bij zich dragen van wapens, vuisthamers en tassen om de overval te verwezenlijken, duiden op een planmatige aanpak en een nauwe en bewuste samenwerking, evenals het optreden binnen de juwelierszaak: een van de medeverdachten bleef met een wapen in de hand staan terwijl de andere twee de vitrines bewerkten met de vuisthamers. Eveneens in het vertrek was voorzien. Alle drie stapten op de motor waarmee [medeverdachte 2] naar de Zaanse Schans was gereden.
Uiteindelijk reden de drie medeverdachten in een tijdens hun vlucht gestolen Toyota Starlet vanaf de Zaanse Schans weg via de Pinksterdrie en sloegen zij linksaf de Diederik Sonoyweg in. De Toyota Starlet is ten slotte naast een bouwhek tegen een stapel stenen in de tuin van een in aanbouw zijnde woning in de buurtschap Haaldersbroek tot stilstand gekomen. De drie medeverdachten zijn in de onmiddellijke omgeving van de Toyota Starlet aangehouden.
Aan de Loobeek in de wijk 't Kalf te Zaandam, op korte afstand van de plaats waar de Toyota Starlet tot stilstand is gekomen, is een Audi S6 met het kenteken [AA-00-BB] aangetroffen, die in de week voorafgaand aan de overval in Amsterdam is gestolen.
In deze Audi is een moker aangetroffen van hetzelfde merk en van dezelfde soort als de hamers die bij het inslaan van de vitrines van de juwelier zijn gebruikt. Op het handvat van deze moker is een DNA-mengprofiel aangetroffen van de verdachte en van medeverdachte [medeverdachte 2]. De statistische bewijswaarde van deze sporen is weliswaar niet door het NFI berekend, maar beide verdachten kunnen, aldus het NFI, niet worden uitgesloten als donor van de biologische contactsporen. In de middenconsole van de Audi wordt een zogenoemde 'jammer' aangetroffen - bedoeld om GSM-verkeer te belemmeren en zich aan de nasporing van de politie te onttrekken - met daarop een duidelijk DNA-spoor van een broer van de verdachte ([betrokkene 9]), met nevenkenmerken van wederom de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. Tevens is in de Audi een tasje aangetroffen, met op het sluitkoord een DNA-spoor van medeverdachte [medeverdachte 1]. Noch de verdachte, noch [medeverdachte 2], noch [medeverdachte 1] heeft een afdoende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze sporen in de Audi.
De getuige [getuige 1], wonende op het adres [c-straat 1], zag op 30 juni 2011 omstreeks 13.30 uur, dat een grijze Audi het doodlopende straatje aan de zijkant van haar woning - de Loobeek - in reed en dat deze Audi daar achteruit werd ingeparkeerd. Zij zag de bestuurder, die zij omschrijft als een man met een wat fors postuur , donker haar, en een Zuid-Europees of Marokkaans uiterlijk, uitstappen en weglopen in de richting van een hofje.
De getuige [getuige 2], wonende op het adres [b-straat 2], heeft omstreeks 13.45 uur een man zien rennen door de steeg in de richting van het water, een doodlopende weg. Zij geeft als signalement: normaal postuur, niet dik, misschien licht getint, zwart haar, liep hard alsof er iets aan de hand was.
Verbalisanten zien omstreeks 13.45 uur ter hoogte van de Loobeek een Marokkaans ogende man over de Loobeek lopen. Als zij hem willen aanspreken, begint de man te rennen in de richting van de Loenense Beek. De verdachte is om 14.05 uur in de achtertuin van de woning op het adres [b-straat 1] aangehouden. De verbalisanten herkennen de aangehouden verdachte als de man die zij eerder vanaf de Loobeek richting de Loenense Beek hebben zien rennen.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat niet is gebleken dat de persoon die de Audi heeft geparkeerd dezelfde is als degene die uiteindelijk door de politie is aangetroffen.
Het hof overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat de afstand tussen de plaats waar de auto wordt geparkeerd en de plaats waar de verdachte in een tuin is aangetroffen niet meer dan ongeveer 50m bedraagt, althans buitengewoon klein is. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij de persoon is die voor de politie is weggevlucht. Het hof is van oordeel dat, gelet op de korte afstand tussen de parkeerplaats van de Audi aan de Loobeek, waar de bestuurder wordt gezien door de getuige [getuige 1], het gegeven dat de verdachte ter hoogte van de Loobeek door de verbalisanten wordt gezien en zich rennend uit de voeten maakt, de waarneming van getuige [getuige 2] (woonachtig aan de Loenense Beek) van een man die een doodlopende steeg in rent in de richting van het water en de vindplaats van de verdachte in de tuin van het perceel [b-straat 1], het in alle gevallen gaat om de verdachte.
Het hof hecht geen enkel geloof aan de verklaring van de verdachte over zijn aanwezigheid op 30 juni 2011 in de wijk waar hij is aangetroffen. Die verklaring, inhoudende dat hij daar door een vriendin is afgezet en dat hij in die wijk een andere vriendin zou ontmoeten, is niet verifieerbaar, nu verdachte met uitzondering van één voornaam geen gegevens over deze vriendinnen heeft kunnen of willen verstrekken. Voorts heeft de verdachte naar het oordeel van het hof allerminst een afdoende verklaring gegeven voor het feit dat hij voor de politie op de vlucht is gegaan en zich in een tuin heeft verstopt.
Zowel de Audi S6 als de verdachte als de drie medeverdachten zijn aldus op 30 juni 2011, omstreeks 14.00 uur, aangetroffen op korte afstand van elkaar en op relatief korte afstand van de plaats van de overval.
Uit het dossier blijkt dat de Diederik Sonoyweg, die de verdachten in de Toyota Starlet vanaf de rotonde bij de Zaanse Schans via de Pinksterdrie hebben gevolgd, in de buurtschap Haaldersbroek overgaat in een pad waar door fysieke belemmeringen (een wegversmalling en paaltjes) met een auto niet verder kan worden gereden in de richting van de brug over het water dat de buurtschap Haaldersbroek scheidt van de wijk 't Kalf te Zaandam. Met een motorfiets is dit wel mogelijk.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bekend is met de situatie in de wijk, waar hij is aangehouden, en de betreffende brug over het water. Hij is daar meerdere malen geweest. De medeverdachten hebben ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het vluchtplan inhield dat zij gedrieën (met drie grote boodschappentassen met sieraden) op de motorfiets via een fietspad zouden terugrijden naar Amsterdam en dat zij er niet over hebben nagedacht dat zij op die manier een opvallende verschijning zouden vormen.
Naar het oordeel van het hof moet het op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, ervoor worden gehouden dat het werkelijke vluchtplan inhield dat de verdachten op de motorfiets via voornoemd niet voor auto's toegankelijk pad via de Haaldersbroek naar 't Kalf zouden rijden, daar de motorfiets zouden achterlaten en hun weg zouden vervolgen in de gereedstaande Audi S6. Anders dan de verdachten op de motorfiets zou een eventueel achtervolgende politieauto deze vluchtroute niet hebben kunnen volgen.
De verdachte is door vier verschillende verbalisanten uit Amsterdam herkend op een foto met daarop een in het gezicht gefotografeerde man, die op 15 juni 2011 is gemaakt op het terrein van de Zaanse Schans, in de nabijheid van de juwelierszaak [A]. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof als eigen waarneming een grote mate van gelijkenis van de verdachte met de getoonde foto geconstateerd, zij het dat de verdachte ter zitting een andere haardracht en baardgroei vertoonde Naar het oordeel van het hof is hiermee aangetoond dat de verdachte [verdachte] op 15 juni 2011, twee weken vóór de overval op de juwelier, in de Zaanse Schans is geweest. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat de verdachte daar is geweest om een voorverkenning te doen ten behoeve van de op 30 juni 2011 gepleegde overval. Hierbij heeft het hof tevens overwogen dat de verklaring van verdachte - ter terechtzitting in hoger beroep herhaald - dat hij nog nooit in de Zaanse Schans is geweest, moet worden beschouwd als kennelijk leugenachtig, bedoeld om de waarheid te bemantelen.
Overigens is het hof van oordeel dat de wijze waarop de overval is uitgevoerd de indruk wekt van een volgens plan gearrangeerde opzet - nagenoeg gelijktijdige aankomst bij de te overvallen zaak, ongeveer hetzelfde tijdstip van aankomst van verdachte met de vluchtauto, gezichtsbedekking, hamers om de vitrines in te slaan, vuurwapens ter bedreiging, een geraffineerde vluchtweg, een jammer om het GSM verkeer te verstoren - die alleen maar is misgegaan door toedoen van de eigenaar van de juwelierszaak en de tijdig ter plaatse gekomen politie. De verklaring van met name medeverdachte [medeverdachte 2] dat sprake zou zijn geweest van een 'last minute' plan, met weinig tot geen uitgewerkte instructies voor de deelnemers, waarbij de planmatige voorbereiding slechts heeft bestaan in een via internet uitgevoerde situatiebeoordeling, wordt door het hof als onaannemelijk verworpen.
Voor zover namens de verdachte [verdachte] in hoger beroep is betoogd dat de beschreven omstandigheden berusten op toeval, is het hof van oordeel dat die omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, verre de grenzen van de aannemelijkheid van toeval overschrijden; het hof hecht derhalve geen geloof aan de (impliciete) verklaring van de verdachte.
Het hof is op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat de verdachte niet alleen de bestuurder is geweest van de beoogde vluchtauto (de Audi S6) en ter plaatse de medeverdachten heeft opgewacht, maar ook betrokken is geweest bij een voorverkenning van de plaats delict op 15 juni 2011. Er is dan ook een nauwe en bewuste samenwerking geweest tussen verdachte en degenen die de overval feitelijk hebben uitgevoerd, zodat het hof met de rechtbank van oordeel is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de overval op juwelier [A] te Zaandam.”
8. Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat het oordeel van het hof dat het niet anders kan dan dat de verdachte op 15 juni 2011 op de Zaanse Schans is geweest om een voorverkenning te doen ten behoeve van de op 30 juni 2011 gepleegde overval, ontoereikend is gemotiveerd.
9. Ik acht de desbetreffende overweging van het hof, die van feitelijke aard is, niet onbegrijpelijk. De verdachte is immers door vier verschillende verbalisanten herkend op foto’s die zijn gemaakt van de drie mannen die zich op 15 juni 2011 in de buurt van de juwelier ophielden, welke herkenning strookt met de voor het bewijs gebezigde eigen waarneming van het hof (bewijsmiddel 28). Voorts heeft het hof vastgesteld dat de verklaring van de verdachte dat hij nog nooit op de Zaanse Schans is geweest, moet worden beschouwd als kennelijk leugenachtig en bedoeld om de waarheid te bemantelen. Tegen deze achtergrond acht ik het oordeel van het hof dat de aanwezigheid van de verdachte twee weken voordat de overval plaatsvond op de Zaanse Schans, in de nabijheid van de juwelier, niet anders kan worden geduid dan in het kader van een voorverkenning, niet onbegrijpelijk.
10. Uit de toelichting op het middel blijkt dat het middel zich voorts keert tegen de overweging van het hof dat de verdachte de bestuurder is geweest van de beoogde vluchtauto (de Audi S6).
11. Ook deze overweging van het hof, die van feitelijke aard is, acht ik niet onbegrijpelijk. Het stond het hof in het kader van de vrijheid van selectie en waardering van het bewijsmateriaal immers vrij geen geloof te hechten aan de verklaring van de verdachte over zijn aanwezigheid op 30 juni 2011 in de wijk in Zaandam waar hij is aangetroffen. Daarbij kon het hof betrekken dat de verdachte geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij voor de politie op de vlucht is geslagen en dat hij zich in een tuin heeft verstopt. Voorts is de verdachte aangetroffen in de nabijheid van de Audi S6, op korte afstand van de plaats waar de medeverdachten zijn aangehouden en in de buurt van de juwelier (de plaats van het delict). Daarnaast zijn in die auto spullen gevonden die in verband kunnen worden gebracht met de overval en het kennelijke vluchtplan (twee mokers en een “jammer” om GSM-verkeer te belemmeren), terwijl DNA-onderzoek uitwees dat op verschillende voorwerpen in de auto celmateriaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Ten slotte heeft het hof vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachten voor de aanwezigheid van die sporen geen afdoende verklaring hebben gegeven. Het bestreden oordeel is daarmee niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
12. De derde klacht betreft het oordeel van het hof dat de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden, in het bijzonder de deelname van de verdachte aan een voorverkenning en de omstandigheid dat de verdachte de beoogde bestuurder van de vluchtauto was, voldoende zijn voor het bewijs van medeplegen.
13. Het onder 1 bewezen verklaarde feit is mede geënt op de strafbaarstelling van art. 312, tweede lid, onder 2º, Sr. Het in die bepaling opgenomen bestanddeel "door twee of meer verenigde personen gepleegd" kan worden opgevat als "medeplegen" in de zin van art. 47 Sr.1.Voor het bewijs van medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking vereist.2.Dit criterium veronderstelt dat de verdachte opzet had op de samenwerking en op het grondfeit.3.Als van medeplegen sprake is, kan de verdachte ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de medeverdachten zijn verricht. De omstandigheid dat de verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, behoeft aan het bewijs van medeplegen niet in de weg te staan. Hetzelfde geldt indien de verdachte bij het feit niet lijfelijk aanwezig is geweest.4.Die mogelijkheid past bij een hedendaagse, meer functioneel bepaalde opvatting van daderschap, waarbij niet zozeer het fysieke aandeel in het feit als wel de verantwoordelijkheid voor het feit centraal wordt gesteld.5.In dit verband zou het achterwege blijven van een fysieke uitvoeringshandeling op de plaats delict zodanig kunnen worden gecompenseerd door andere factoren, zoals de rol van de verdachte in het kader van het beramen en voorbereiden van het feit, dat van medeplegen kan worden gesproken.
14. In geval de verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, zal van de feitenrechter die aanneemt dat niettemin sprake is van een dermate bewuste en nauwe samenwerking dat van medeplegen kan worden ge-sproken wel mogen worden gevergd dat hij in de bewijsmotivering daaraan nadere invulling geeft. Dat geldt temeer in gevallen waarin de verdediging op dit onderdeel gemotiveerd verweer heeft gevoerd. In voorkomende gevallen, waarin uit de bewijsmiddelen niet zonder meer volgt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, zal een aanvullende bewijsoverweging, waarin de rechter inzicht geeft in zijn redenering, niet kunnen worden gemist.6.Juist in het grensgebied tussen medeplichtigheid en medeplegen kan een nadere bewijsoverweging inzichtelijk maken waarom naar het oordeel van het hof sprake is van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken. In dit grensgebied zal de keuze tussen medeplegen en medeplichtigheid uiteindelijk in belangrijke mate afhankelijk zijn van de vraag of de verdachte in de onderlinge samenwerking (bewust) een substantiële bijdrage aan het feit heeft geleverd dan wel of hij slechts een ondergeschikte, hulpverlenende rol heeft vervuld. Bij groepsmatig uitgevoerde overvallen, zoals in de onderhavige zaak aan de orde, kan in dit verband betekenis toekomen aan de vraag of sprake is van een hechte en planmatig samenwerkende dadergroep.7.
15. Om in het onderhavige geval van medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld te kunnen spreken is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten vereist, welke samenwerking moet zijn gericht op de gewelddadige beroving van de juwelier.
16. In de hiervoor onder 7 weergegeven overwegingen ligt als het oordeel van het hof besloten dat de verdachte op 30 juni 2011 in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten ([medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]) een gewapende overval heeft gepleegd op de juwelier [A]. Gelet op het voorafgaande, geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
17. Ten aanzien van de begrijpelijkheid van dit oordeel merk ik het volgende op. De verdachte is ten tijde van de overval niet op de plaats delict geweest. Het hof heeft ter onderbouwing van zijn oordeel dat de verdachte zich niettemin schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de overval overwogen dat de verdachte op 15 juni 2011 betrokken is geweest bij de voorverkenning van de te overvallen juwelier, dat de verdachte de bestuurder was van de beoogde, gestolen vluchtauto (de grijze Audi S6) en dat de verdachte de medeverdachten in de buurt van de juwelier in het kader van een vooraf beraamd vluchtplan heeft opgewacht. Het hof heeft in dit verband geen geloof gehecht aan de verklaring van de verdachte betreffende zijn aanwezigheid in Zaandam op 30 juni 2011 en heeft de verklaring van de verdachte dat hij nog nooit op de Zaanse Schans is geweest bestempeld als kennelijk leugenachtig. Ten slotte kan het celmateriaal dat is aangetroffen op de in de vluchtauto aangetroffen voorwerpen, die in verband kunnen worden gebracht met de overval (een moker van hetzelfde merk en dezelfde soort als de hamers die bij de overval zijn gebruikt) dan wel de daarop volgende vlucht (een “jammer” die ertoe strekt GSM-verkeer te belemmeren en aldus de nasporing door de politie te bemoeilijken), afkomstig zijn van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2], terwijl celmateriaal op een in de auto aangetroffen tasje afkomstig kan zijn van de medeverdachte [medeverdachte 1]. Uit deze uit de bewijsvoering volgende feiten en omstandigheden heeft het hof naar mijn mening kunnen afleiden dat de verdachte een zodanig substantiële rol heeft gespeeld in het kader van de overval, dat hij als medepleger kon worden aangemerkt. Daarbij speelt een rol dat de bewijsvoering van het hof erop duidt dat de verdachte niet alleen bij de voltooiing van de uitvoering, maar ook in het kader van de voorbereiding van de overval een substantiële rol heeft vervuld. Op dat laatste duidt de vaststelling dat de verdachte heeft deelgenomen aan een voorverkenning en dat hij gebruik maakte van een vluchtauto waarin voorwerpen werden aangetroffen die zowel in verband kunnen worden gebracht met de overval als zodanig als met de poging zich te onttrekken aan de nasporing door de politie. Daaraan voeg ik nog toe dat de vluchtauto een week voorafgaand aan de overval was gestolen en dat de verdachte klaarblijkelijk een cruciale rol had in een geraffineerd vluchtplan. Dit alles duidt op een planmatig karakter van de overval en op een hechte samenwerking in de dadergroep. Het oordeel van het hof dat de verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de overval acht ik niet onbegrijpelijk.
18. Voor de volledigheid wijs ik erop dat de onderhavige zaak naar mijn mening in twee opzichten verschilt van de zaak die heeft geleid tot het recente arrest van Uw Raad van 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1307, waarin sprake was van een woninginbraak en de verdachte volgens het hof de vluchtmogelijkheid had gefaciliteerd en als medepleger kon worden aangemerkt. In die zaak oordeelde de Hoge Raad dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte “een zodanig significante bijdrage” aan de woninginbraak heeft geleverd dat van bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de mededaders kan worden gesproken, nu het hof ten aanzien van die samenwerking niet meer heeft vastgesteld dan dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt. In de eerste plaats heeft in de onderhavige zaak de bijdrage van de verdachte niet alleen bestaan uit de betrokkenheid bij het vluchtplan van de medeverdachten, maar heeft hij ook in het voortraject de locatie van de te plegen overval verkend. In de tweede plaats heeft het hof in de onderhavige zaak, anders dan in de genoemde zaak, wel uitvoerige overwegingen gewijd aan het planmatige karakter van de overval en de wijze waarop in dit verband is samengewerkt. Daarmee heeft het hof op een niet onbegrijpelijke wijze invulling gegeven aan de nauwe samenwerking die voor medeplegen is vereist. In het licht van hetgeen de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering. Aldus is de bewezenverklaring van feit 1 voldoende met redenen omkleed.
19. Het middel faalt.
20. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof op ontoereikende gronden tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit is gekomen, nu deze bewezenverklaring niet kan volgen uit de bewijsmiddelen.
21. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 25 juni 2011 tot en met 30 juni 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, gemeente Zaanstad, een personenauto, Audi 4b, kleur grijs, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die personenauto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
22. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het hof ten aanzien van dit feit het volgende heeft vastgesteld. Tussen 25 juni 2011 om 22:00 uur en 30 juni 2011 om 8:00 uur is de auto (een grijze Audi) van Emsbroek, waarin op de achterbank een kinderzitje was geplaatst, gestolen (bewijsmiddelen 21 en 22). Deze auto is op 30 juni 2011 kort na een gewapende overval op een juwelier aangetroffen in Zaandam, in de buurt van de plaats waar drie overvallers zijn aangehouden en dichtbij de plek waar de verdachte is aangehouden (bewijsmiddelen 11, 14, 15 en 18). Bij het onderzoek van de auto zijn daarin onder meer twee mokers, die overeenkwamen met de hamer die na de overval in de juwelier is gevonden, een zogenaamde “jammer” en een grijskleurig tasje aangetroffen, terwijl het kinderzitje in de achterbak is terug gevonden (bewijsmiddelen 17 en 18). Daarnaast is uit DNA-onderzoek ten aanzien van voorwerpen in de auto gebleken dat het daarop aangetroffen celmateriaal afkomstig kan zijn van de verdachte en twee medeverdachten (bewijsmiddelen 18 tot en met 20).
23. Voorts heeft het hof heeft onder “bewijsoverwegingen”, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde overweegt het hof, in aanvulling op hetgeen hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van de Audi met het kenteken [AA-00-BB], voorts het volgende.
Voornoemde Audi bleek te zijn gestolen in Amsterdam in de periode van 25 juni 2011 te 22.00 uur tot en met 30 juni 2011 te 08.00 uur. Gebleken is dat de Audi bedoeld was als vluchtauto voor de overvallers van de juwelier, dat in de auto goederen lagen die zich daar ten tijde van de diefstal nog niet bevonden en dat een kinderzitje, dat zich ten tijde van de diefstal op de achterbank bevond, van de achterbank naar de kofferbak was verplaatst. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, kan het naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders zijn dan dat verdachte wist dat deze auto van misdrijf afkomstig was. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte een connectie met de auto steeds heeft ontkend - aan welke ontkenning het hof gelet op de hiervoor geformuleerde overwegingen geen geloof hecht - en aldus geen verklaring heeft afgelegd over hoe hij in het bezit van deze auto is gekomen. Het hof komt dan ook tot de navolgende bewezenverklaring.”
24. Ingevolge art. 416, eerste lid, aanhef en onder a Sr maakt de verdachte zich schuldig aan opzetheling indien hij een goed voorhanden heeft, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Om te kunnen komen tot een veroordeling wegens opzetheling dient bewezen te worden verklaard dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het desbetreffende goed wist dat het goed door misdrijf was verkregen. In deze wetenschapseis komt het opzet tot uitdrukking. Daaronder is tevens begrepen de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat het goed door misdrijf is verkregen (voorwaardelijk opzet). Uit de bewijsmiddelen moet derhalve kunnen worden afgeleid het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed erop was gericht dat het goed van een misdrijf afkomstig was.8.
25. Gelet op de hiervoor onder 22 weergegeven vaststellingen heeft het hof uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in samenhang bezien met de hiervoor onder 23 weergegeven bewijsoverwegingen kunnen afleiden dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto wist (in de betekenis van voorwaardelijk opzet) dat de auto een door misdrijf verkregen goed betrof. Daarbij neem ik in aanmerking dat de auto korte tijd vóór de (onder 1 bewezen verklaarde) overval op de juwelier is gestolen en kennelijk was bestemd om als vluchtauto te fungeren. Op de dag van de overval is de auto daadwerkelijk als beoogde vluchtauto ingezet. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte in het kader van de overval met de drie medeverdachten heeft samengewerkt, terwijl uit DNA-onderzoek volgt dat celmateriaal is aangetroffen op voorwerpen die in verband kunnen worden gebracht met de overval en dat dit celmateriaal afkomstig kan zijn van de verdachte en van twee medeverdachten. Daarbij merk ik nog op dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij gewapende overvallen veelvuldig gebruik wordt gemaakt van gestolen auto’s. Daarbij komt dat in de auto op de achterbank een kinderzitje was gemonteerd, dat na de diefstal van de auto in de achterbak is beland, terwijl zulks bij een reguliere aankoop bepaald niet gebruikelijk is. Ten slotte heeft de verdachte geen enkele verklaring afgelegd omtrent de wijze waarop hij in het bezit van de auto is gekomen. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 18 april 2013 slechts verklaard dat hij helemaal niets met de auto te maken had, aan welke verklaring het hof geen geloof heeft kunnen hechten. In het licht van hetgeen de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering. Aldus is de bewezenverklaring van feit 2 voldoende met redenen omkleed.9.
26. Het middel faalt.
27. De middelen falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
28. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑06‑2014
Zie nader J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, vijfde druk, Deventer: Kluwer 2012, p. 436-448.
Vgl. De Hullu, a.w., p. 445-447 en de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge voorafgaand aan HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:882 (ECLI:NL:PHR:2013:885).
Vgl. HR 17 november 1981, NJ 1983/84 m.nt. Van Veen, rov. 6.
Zie ook de noot van Knigge onder HR 9 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:AC0935, NJ 1992/773 en De Hullu, a.w., p. 439.
Zie in dit verband ook de noot van Van Veen onder HR 19 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9461, NJ 1994/50 en De Hullu, a.w., p. 443.
Zoals aan de orde was in HR 9 juni 1992, ECLI:NL:HR:AC0934, NJ 1992/772, m.nt. Knigge.
Vgl. HR 29 maart 2005, nr. 01917/04 (niet gepubliceerd), HR 16 februari 1993, NJ 1994/32 m.nt. Schalken, rov. 6.2 en HR 19 januari 1993, NJ 1993/491 m.nt. Van Veen, rov. .
Vgl. HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5527, rov. 2.
Beroepschrift 28‑03‑2014
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te
's‑GRAVENHAGE
CASSATIESCHRIFTUUR
Griffienummer S13/02662
Geeft eerbiedig te kennen:
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1986, te dezer zake domicilie kiezende te 1075 HH Amsterdam aan de De Lairessestraat 121, ten kantore van zijn advocaat mr P.H.L.M. Souren, die verklaart door verzoeker tot cassatie bepaaldelijk te zijn gemachtigd tot indiening en ondertekening van deze cassatieschriftuur.
Verzoeker van cassatie, van het hem betreffende arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 mei 2013 parketnummer 23/000541-12, wenst de navolgende middelen van cassatie voor te dragen:
Middel I
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359 en 415 Sv. geschonden, doordat het gerechtshof te Amsterdam tot een bewezenverklaring van het aan verzoeker onder 1 tenlastegelegde feit is gekomen terwijl deze bewezenverklaring niet kan volgen uit de bewijsmiddelen en/of bewijsoverweging.
Toelichting :
Klacht 1 Voorverkenning.
1.
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat verzoeker op 15 juni 2011 in de Zaanse Schans geweest om een voorverkenning te doen ten behoeve van de op 30 juni 2011 gepleegde overval.
2.
Het hof laat, met uitzondering van een verwijzing naar het kennelijk leugenachtige karakter van de verklaring van verzoeker dat hij nimmer in de Zaanse Schans is geweest, na te onderbouwen op basis van welke feiten en omstandigheden is geconcludeerd dat sprake moet zijn geweest van een voorverkenning. Derhalve is op dit punt de bewezenverklaring niet afdoende gemotiveerd.
Klacht 2 Vluchtplan
In zijn bewijsoverweging overweegt het gerechtshof :
‘De medeverdachten hebben ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het vluchtplan inhield dat zij gedrieën (met drie grote boodschappentassen met sieraden) op de motorfiets via een fietspad zouden terugrijden naar Amsterdam en dat zij er niet over hebben nagedacht dat zij op die manier een opvallende verschijning zouden vormen.
Naar het oordeel van het hof moet het op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, ervoor worden gehouden dat het werkelijke vluchtplan inhield dat de verdachten op de motorfiets via voornoemd niet voor auto's toegankelijke pad via de Haaldersbroek naar 't Kalf zouden rijden, daar de motorfiets zouden achterlaten en hun weg zouden vervolgen in de gereedstaande Audi S6. Anders dan de verdachten op de motorfiets zou een eventueel achtervolgende politieauto deze vluchtroute niet hebben kunnen volgen ’.
3.
Aangaande de betrokkenheid van verzoeker bij deze Audi S6 verwijst het gerechtshof naar de volgende bewijsmiddelen
- —
In de Audi is een moker aangetroffen waarbij op het handvat DNA van onder andere verzoeker is aangetroffen
- —
In de Audi is een ‘jammer’ aangetroffen waarop een nevenspoor van het DNA van verzoeker is aangetroffen
- —
Verzoeker is kort na de overval in de nabijheid van de auto aangetroffen.
4.
De aangetroffen DNA-sporen zijn aangetroffen op losse voorwerpen in de auto, niet aan de auto zelf. Deze voorwerpen zijn naar hun aard geschikt voor verplaatsing. Niet vaststaat dat de DNA-sporen op of omstreeks het tijdstip van de overval en in de auto op de voorwerpen zijn gekomen. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat verzoeker, als vermeende bestuurder van deze auto, geen enkel DNA-spoor zou hebben achtergelaten aan de auto zelf. Verzoeker heeft een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de voorwerpen en heeft tevens een verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid op de plek van zijn aanhouding. De medeverdachten hebben verklaard met een motor te zullen vluchten en niet met deze Audi. Gezien deze feiten en omstandigheden is de overweging van het gerechtshof dat verzoeker de bestuurder zou zijn van de beoogde vluchtauto, niet afdoende gemotiveerd.
Klacht 3 Medeplegen
5.
Het gerechtshof overweegt aangaande het medeplegen het navolgende :
‘Het hof is op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat de verdachte niet alleen de bestuurder is geweest van de beoogde vluchtauto ( de Audi S6) en ter plaatse de medeverdachten heeft opgewacht, maar ook betrokken is geweest bij een voorverkenning van de plaats delict op 15 juni 2011. Er is dan ook een nauwe en bewuste samenwerking geweest tussen verdachte en degenen die de overval feitelijk hebben uitgevoerd, zodat het hof met de rechtbank van oordeel is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de overval op juwelier [A] te Zaandam.’
6.
Zoals hiervoor al is betoogd in de toelichting op de andere klachten, kan niet worden bewezen dat verzoeker heeft deelgenomen aan een voorverkenning en/of de beoogde bestuurder van de vluchtauto zou zijn, zodat alleen al daarom geen sprake kan zijn van medeplegen.
7.
Maar ook al zou worden aangenomen dat verzoeker heeft deelgenomen aan een voorverkenning en/of de beoogde bestuurder van de vluchtauto zou zijn, dan nog zijn die feiten en omstandigheden niet voldoende om tot de conclusie te komen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verzoeker en zijn medeverdachten.
8.
In een vergelijkbare zaak (ECLI:NL:HR:2013:BZ9945 Hoge Raad, 14-05-2013, 12/02168 ) komt Uw Raad tot de conclusie dat het gerechtshof ten onrechte is gekomen tot een bewezenverklaring van medeplegen en overweegt daartoe het volgende :
‘2.3.2.
Het Hof heeft een ter terechtzitting gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
‘Voorts heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen van de overval door verdachte.
Het hof verwerpt beide verweren.
(…)
Voorts wordt overwogen dat het verweer dat geen sprake was van medeplegen van verdachte wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Uit die bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte actief betrokken is geweest bij het plannen en het uitvoeren van de tenlastegelegde overval, immers:
- —
verdachte heeft [betrokkene 5] en later ook [betrokkene 3] benaderd met de vraag of zij geld wilden verdienen door bij het huis van de oom en tante van zijn vriendin, van wie hij wist dat zij veel geld in huis hadden, geld te halen of dat zij jongens wisten die dat wilden doen;
- —
verdachte heeft de informatie die hij over de woning en over (de aanwezigheid van) de bewoners had doorgegeven aan [betrokkene 5];
- —
verdachte is met [betrokkene 3] en [betrokkene 7] naar Nijkerk gereden en heeft laten zien waar het betreffende huis stond;
- —
tijdens de overval heeft verdachte met [betrokkene 5] gebeld;
- —
verdachte heeft gedeeld in de buit.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte dusdanig betrokken is geweest bij zowel de planning als de uitvoering van het tenlastegelegde dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en een gezamenlijke uitvoering.’
2.4.
Anders dan het Hof heeft geoordeeld kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte ‘actief betrokken is geweest bij het plannen en uitvoeren van de tenlastegelegde overval’ en ‘dusdanig betrokken is geweest bij zowel de planning als de uitvoering van het tenlastegelegde dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en een gezamenlijke uitvoering’, nu het Hof ten aanzien van die actieve betrokkenheid bij het uitvoeren niet meer heeft vastgesteld dan dat de verdachte tijdens de overval met [betrokkene 5] heeft gebeld.’
9.
Verzoeker is van mening dat zijn door het gerechtshof gestelde rol bij de overval aanmerkelijk geringer is dan de rol van de verdachte in het hiervoor geciteerde arrest. Verzoeker is dan ook van mening dat zijn door het gerechtshof gestelde betrokkenheid bij het uitvoeren van de overval zo gering is dat niet kan worden gesteld dat hij actief betrokken is geweest bij het plannen en uitvoeren van de overval en dat derhalve geen sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Ten onrechte is het gerechtshof derhalve gekomen tot een bewezenverklaring van het medeplegen.
Middel II:
Het recht is geschonden en / of vormen zijn verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn art. 350, 359 en 415 Sv. geschonden, doordat het Gerechtshof te Amsterdam tot een bewezenverklaring is gekomen van feit 2 primair, terwijl deze bewezenverklaring niet kan volgen uit de bewijsmiddelen.
Toelichting:
1.
Het Gerechtshof heeft met betrekking tot feit 2 primair bewezenverklaard dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
2.
Het gerechtshof overweegt aangaande de bewezenverklaring dat de gestolen auto als vluchtauto was bedoeld, zich in de auto voorwerpen bevonden die zich daar ten tijde van de diefstal niet bevonden, een kinderzitje van de achterbank naar de kofferbak was verplaatst en dat verzoeker geen verklaring heeft gegeven over hoe hij in het bezit van de auto is gekomen..
3.
Voor een veroordeling ter zake van opzetheling is ingevolge art. 416, eerste lid onder a, Sr vereist dat een verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het bewuste goed wist dat dit een door misdrijf verkregen goed betrof. In deze wetenschapseis komt het opzet tot uitdrukking. Daaronder is tevens begrepen het voorwaardelijk opzet; de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat het goed door misdrijf is verkregen. Uit de bewijsvoering van het Hof moet dan ook kunnen worden afgeleid dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen erop gericht was dat het goed van misdrijf afkomstig was.
4.
De voor opzetheling vereiste wetenschap blijkt op geen enkele wijze uit de door het gerechtshof gehanteerde bewijsconstructie. De bewezenverklaring is dan ook niet afdoende gemotiveerd.
5.
Vgl. | ECLI:NL:HR:2013:1976 Hoge Raad, 17-12-2013, 12/00703 |
ECLI:NL:HR:2013:949 Hoge Raad, 15-10-2013, 11/04759 | |
ECLI:NL:HR:2012:BX6912 Hoge Raad, 23-10-2012, 11/03304 |
Amsterdam, 28 maart 2014
Raadsman.