HR 19 oktober 1993, LJN ZC9461, NJ 1994/50 m.nt. ThWvV.
HR, 08-10-2013, nr. 11/01805
ECLI:NL:HR:2013:882
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-10-2013
- Zaaknummer
11/01805
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:882, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:885, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:885, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑08‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:882, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0388
Uitspraak 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht medeplegen.
Partij(en)
8 oktober 2013
'Strafkamer
nr. 11/01805
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 maart 2011, nummer 22/001397-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof de bewezenverklaring ten aanzien van het "medeplegen" van feit 2 ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 2 juli 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een personenauto (merk Audi, type A3), toebehorende aan [betrokkene 1],
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- [slachtoffer] stompen op het gezicht en schoppen tegen het lichaam en
- [slachtoffer] een vuurwapen op/tegen het hoofd zetten en voorhouden en tonen en
- [slachtoffer] tegen een muur drukken en een mes voorhouden en daarbij de woorden toevoegen: "Ik ga je steken" en "Je moet niet fokken met mij", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- [slachtoffer] een mes voorhouden en tonen en daarbij de woorden toevoegen: "Je moet goed luisteren"."
2.2.2.
De bewezenverklaring van onder meer dit feit steunt op de bewijsmiddelen zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.5.
2.3.
Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte "tezamen en in vereniging met anderen" [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een auto, niet kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4.
Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
2.5.
Het middel kan voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2013.
Conclusie 20‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht medeplegen.
Nr. 11/01805 Zitting: 20 augustus 2013 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft bij arrest van 25 maart 2011 verdachte wegens 1. primair “Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden”, 2. primair “Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” en 5. “Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander op de wijze vermeld in het arrest.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat het Hof niet heeft gerespondeerd op het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de onder 1 (medeplegen opzettelijke vrijheidsberoving) en 2 (afpersing door twee of meer verenigde personen) tenlastegelegde feiten, nu er geen sprake is van medeplegen en het opzet van de verdachte ook niet gericht was op deze feiten, terwijl het verweer ook niet door de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen wordt weerlegd. De bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten is dan ook onvoldoende met redenen omkleed.
4.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 11 maart 2011 heeft de raadsman van de verdachte bij die gelegenheid met betrekking tot de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten als verweer aangevoerd, dat onvoldoende bewijs aanwezig is om de verdachte als medepleger van het onder 1 en 2 tenlastegelegde te kunnen aanmerken. De raadsman heeft er in het kader van dit bewijsverweer met name op gewezen dat er geen sprake is van een min of meer gelijkwaardige participatie.
4.3.
Een verweer als het onderhavige, waarin enkel wordt aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring, schept voor de rechter geen aanvullende motiveringsplicht. Ook los van een dergelijk verweer geldt immers de motiveringseis dat uit het vonnis of arrest moet blijken dat het wettig bewijs geleverd is. Gelet daarop lees ik het middel aldus dat het klaagt dat de bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair tenlastgelegde feiten niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, nu daaruit niet kan volgen dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt en het opzet van de verdachte niet gericht was op deze feiten.
4.4.
Het Hof heeft ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde bewezenverklaard dat:
“1.
zij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 2 juli 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers hebben zij verdachte en/of haar mededaders met dat opzet
- de benen van [slachtoffer] vastgebonden en vastgebonden gehouden en
- [slachtoffer] belet de woning gelegen aan de [a-straat 1] te verlaten;
2.
zij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 2 juli 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een personenauto (merk Audi, type A3), toebehorende aan [betrokkene 1],
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- [slachtoffer] stompen op het gezicht en schoppen tegen het lichaam en
- [slachtoffer] een vuurwapen op/tegen het hoofd zetten en voorhouden en tonen en
- [slachtoffer] tegen een muur drukken en een mes voorhouden en daarbij de woorden toevoegen: "Ik ga je steken" en "Je moet niet fokken met mij", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en - [slachtoffer] een mes voorhouden en tonen en daarbij de woorden toevoegen: "Je moet goed luisteren";”
4.5.
De bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een geschrift , zijnde een niet-gewaarmerkte kopie van het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 juli 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2009227230-1, documentcode 0907020730.A, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 5.e.v. van het zaaksdossier ‘zaak 145 C' ) :
als de op 2 juli 2009 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Op 1 juli 2009 ben ik naar de woning van [verdachte] gegaan. Ik ben naar de [verdachte] in Rotterdam gereden. [betrokkene 2] is met de fles Bacardi naar de keuken gegaan om een baco voor mij te maken. Ik zat op de bank. Toen ik mijn ogen open deed zag ik dat [betrokkene 3] voor me stond. Ik zag dat er bij [betrokkene 3] nog een andere man was, een lange magere neger.
Ik wilde opstaan van de bank en zag en voelde dat ik van [betrokkene 3] een harde klap met een vuist bovenop mijn linker wenkbrauw kreeg. Dit deed mij erg veel pijn en ik voelde even later dat het bloed langs mijn gezicht liep. Ik kreeg een schop van [betrokkene 3]. Op een bepaald moment werd ik door hen op de grond gegooid. Terwijl ik op de grond lag zag ik dat die lange man een zwartkleurig pistool tevoorschijn haalde uit een rugzak. Toen die lange dat pistool in zijn handen had kwam hij naar mij toe lopen en zette hij dit wapen op mijn hoofd. Ik werd, terwijl ik op mijn buik op de grond lag, met een riem rond mijn enkels gebonden.
[betrokkene 3] zei tegen mij dat ik een verklaring moest maken waarin ik schreef dat ik mijn auto had verkocht voor 500 euro. Ik heb vervolgens op een A4tje een verklaring geschreven dat ik mijn auto aan [verdachte] verkocht voor 500 euro. [betrokkene 3] zei dat ik mij moest aftrekken en hem mijn sperma moest geven. Ik deed mijn boxer naar beneden en begon aan mijn pik te trekken. Terwijl ik zo bezig was hoorde ik dat die lange neger vroeg of het al lukte. Door de spanning lukte het niet, ik was wel bereid om het te doen. Ik lag nog steeds met mijn enkels gebonden op de grond. De lange man liet mij op een gegeven moment nog een mes zien en zei dat ik goed moest luisteren.
Ik zag dat [betrokkene 3] een mes pakte. Ik moest opstaan en werd tegen de muur gedrukt. Ik hoorde dat hij zei dat hij mij zou gaan steken. Ik zei tegen [betrokkene 3] dat hij de auto mocht hebben als hij mij maar liet leven en liet gaan. [betrokkene 3] zei: "Je moet niet fokken met mij" en hij keek mij heel dreigend in de ogen. Ik was erg bang dat hij mij zou gaan neersteken met dat mes. In mijn aangifte spreek ik over mijn auto, maar deze is niet van mij. Ik maak gebruik van deze personenauto. Ik doe namens [betrokkene 1] aangifte van de diefstal van de personenauto Audi A3.
2. De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 8 januari 2010 verklaard -zakelijk weergegeven-:
[betrokkene 2] heeft zich aan [slachtoffer] voorgesteld als [betrokkene 2]. [betrokkene 3] noem ik [betrokkene 3].
3. Een geschrift, zijnde een niet-gewaarmerkte kopie van het proces-verbaal van verhoor d.d. 23 juli 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2009227230-94, documentcode 0907231345.V1, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 165 e.v. van het zaaksdossier 'zaak 145 C'):
als de op 23 juli 2009 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [verdachte], wonende aan de [a-straat 1] te Rotterdam:
Wat is er op 1 juli 2009 gebeurd?
Van [betrokkene 3] moest ik [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) uitnodigen bij mij thuis. Ik heb [slachtoffer] voor 's avonds uitgenodigd. [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) was er ook. Die wist ook dat [slachtoffer] kwam in opdracht van [betrokkene 3]. [betrokkene 2] en [slachtoffer] dronken Bacardi-cola. [betrokkene 2] heeft de drank ingeschonken. [betrokkene 3] heeft 's middags een flesje afgegeven met iets doorzichtigs vloeibaars bij mij thuis. [betrokkene 3] zei dat het niet dodelijk zou zijn, dat spul. We moesten dit in het drankje doen van [slachtoffer] in opdracht van [betrokkene 3], daar zou [slachtoffer] wazig van worden. [betrokkene 2] heeft dit spul in het drankje van [slachtoffer] gedaan. U laat mij sms'jes zien. Ik kan mij deze sms'jes herinneren. [betrokkene 3] sms-te dat hij eraan kwam en toen vloog de voordeur open. Daar was [betrokkene 3]. [betrokkene 3] was niet alleen. Er was nog een man bij, een donkere man. Ik zag dat [slachtoffer] een klap kreeg van [betrokkene 3]. Ik zag dat [slachtoffer] op de grond lag en dat die donkere man een wapen op [slachtoffer] richtte. Hij was mager en lang. [betrokkene 3] zei dat ik naar het huis van [slachtoffer] moest gaan. [betrokkene 3] wilde het wapen hebben van [slachtoffer]. Ik ben samen met [betrokkene 2] naar de woning van [slachtoffer] gereden. Toen we weer bij mijn huis kwamen, liet [betrokkene 3] mij de brief zien waarin [slachtoffer] zijn auto aan mij overdraagt. [betrokkene 3] wilde de auto van [slachtoffer] verkopen.
4. Een geschrift, zijnde een niet-gewaarmerkte kopie van het proces-verbaal van verhoor d.d. 28 juli 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2009227230-108, documentcode 0907281000.V4, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 181 e.v. van het zaaksdossier 'zaak 145 C'):
als de op 28 juli 2009 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Op 1 juli 2009 ben ik 's middags naar het huis van [verdachte] gegaan. [slachtoffer] zou 's avonds komen. [betrokkene 3] kwam bij [verdachte] aan de deur. Ik maakte de deur open. [betrokkene 3] zei tegen mij: "Neem dit aan. Zet het in zijn drinken." [betrokkene 3] gaf mij een flesje met een dopje er op. Ik begreep dat dit spul in het drankje van [slachtoffer] moest doen. Ik liet het flesje aan [verdachte] zien en zij zei dat ik het moest doen. Rond een uur of 22.00 kwam [slachtoffer] bij het huis van [verdachte] aan met zijn auto. [slachtoffer] rijdt in een Audi A3. Op een gegeven moment heb ik de drankjes ingeschonken in de keuken. Ik heb niet het hele flesje in het drankje gedaan. Ik heb een paar druppels in de cola gedaan. Ik heb het glas daarna aan [slachtoffer] gegeven. Ineens stond [betrokkene 3] in de woonkamer. [betrokkene 3] was met nog iemand. Het was een donkere man. Toen [betrokkene 3] en die man binnenkwamen werd er gelijk een klap gegeven aan [slachtoffer]. Het was een harde klap. Ik hoorde dat de klap raak was. Ik hoorde de andere man dingen schreeuwen tegen [slachtoffer]. Ik heb ook bloed gezien.
Toen ik de woonkamer in keek zag ik dat de andere man een zwart vuurwapen in zijn hand had en dat vuurwapen richtte op [slachtoffer]. [betrokkene 3] stond er naast. Toen we naar binnen gingen zag ik [slachtoffer] op de grond liggen en zag ik [betrokkene 3] en die andere man naast hem staan. [slachtoffer] had zijn autosleutels bij zich. [betrokkene 3] gaf de sleutel van de auto van [slachtoffer] aan [verdachte]. [betrokkene 3] wilde het pistool hebben van [betrokkene 4]. Samen met [verdachte] ben ik in de auto van [slachtoffer] gestapt en naar het huis van [slachtoffer] gereden.
5. Een geschrift, zijnde een niet-gewaarmerkte kopie van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2009227230-37, documentcode 0907041500.AMB, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 53):
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Ik trof in de fouillering van verdachte [verdachte] een mobiele telefoon van het merk Nokia en het type 1209 aan. Ik heb deze telefoon voor onderzoek in beslag genomen.
6. Een geschrift, zijnde een niet-gewaarmerkte kopie van het proces-verbaal d.d. 4 juli 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2009227230, documentcode 0907041503.AMB, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 54 van het zaaksdossier 'zaak 145 C'):
Omschrijving GSM-telefoon: Nokia, merk 1209. Telefoonnummer: 06-[001]. IMEI-code: [002]. In gebruik bij [verdachte].
Op 4 juli 2009 heb ik de genoemde GSM telefoon onderzocht. Met behulp van mij ten dienst staande computerprogrammatuur heb ik de GSM uitgelezen. Dit rapport is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
7. Een geschrift, zijnde een device-rapport, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal d.d. 4 juli 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2009227230, documentcode 0907041503.AMB.
Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 58, p. 61 en p. 63 van het zaaksdossier 'zaak 145 C'):
als weergave van sms-berichten van of naar het apparaat: Nokia 1209, Serienummer (IMEI): [002]:
Nummer: +[003]
Tijd: 1-7-2009 22:24:22
Bericht: DOE JE SHIT OKE GEEN EMOTIES
Map: inbox
Nummer: +[003]
Tijd: 2-7-2009 00:13:43
Bericht: Ben onderweg
Map: inbox”
4.6.
De steller van het middel voert – kort gezegd – aan dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet (zonder meer) kan volgen dat verdachte (een aantal van) de uitvoeringshandelingen zoals deze zijn bewezenverklaard heeft waargenomen dan wel dat zij met de medeverdachte(n) heeft afgesproken dat deze handelingen door (één van) hen zouden worden verricht.
4.7.
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van gezamenlijke uitvoering en/of dat bewust en nauw is samengewerkt.1.Niet nodig is dat de verdachte zelf een uitvoeringshandeling verricht. Het is mogelijk dat de ene medepleger de handeling verricht, die volgens de omschrijving uitvoeringshandeling is van het strafbaar feit, en de ander een handeling die niet onder die omschrijving valt maar voor de uitvoering van eerstgenoemde handeling van overwegend belang.2.Evenmin hoeft ieder van de medeplegers precies op de hoogte te zijn van de bijdragen die een andere medepleger aan het strafbare feit levert.3.Medeplegen van een bepaald strafbaar feit verlangt wel opzet gericht op de samenwerking en tevens op de delictsgedraging van het grondfeit.4.
4.8.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op verzoek van [betrokkene 3] aangever bij haar thuis heeft uitgenodigd, terwijl zij wist dat aangever in opdracht van [betrokkene 3] en in afwachting van zijn komst in haar woning gedrogeerd zou worden. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte heeft gezien dat aangever een klap kreeg van [betrokkene 3], dat aangever op de grond lag en dat een donkere man, met wie [betrokkene 3] was binnengekomen, een pistool op het hoofd van aangever richtte. Verdachte is voorts samen met [betrokkene 2] in opdracht van [betrokkene 3] naar de woning van aangever gereden om een wapen op te halen om vervolgens weer terug te keren naar haar woning, waarin de aangever nog steeds werd vastgehouden.
4.9.
Het middel stelt onder meer dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte opzet had op wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ik meen evenwel dat uit de bewijsmiddelen niet alleen kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de vrijheidsberoving daarvan op de hoogte was, maar ook dat zij voorafgaande aan die vrijheidsbeneming daarop tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad. Weliswaar levert het toedienen van een slaapmiddel (of een daarmee gelijk te stellen stof) op zich geen vrijheidsberoving op, zoals in de toelichting op het middel met een beroep op HR 20 november 2012, LJN BX5468, NJ 2013/110 met juistheid wordt opgemerkt, maar dat neemt niet weg dat het drogeren van een persoon wel degelijk gebruikt kan worden als middel om vrijheidsberoving te bewerkstelligen. Dat het drogeren in dit geval diende om te zorgen dat aangever tegen zijn wil in de woning bleef zo lang [betrokkene 3] nog niet met hem klaar was, moet de verdachte hebben beseft en aanvaard.
4.10.
Het middel stelt voorts de vraag aan de orde of de bijdrage die verdachte aan de vrijheidsberoving leverde, voldoende is om van medeplegen te kunnen spreken dan wel dat ‘slechts’ sprake is van medeplichtigheid. Voor dat laatste pleit dat verdachte niet het initiatief heeft genomen tot de vrijheidsberoving, daarbij geen leidende rol heeft gespeeld en zelfs niet lijkt te hebben geweten wat precies de bedoeling was. Daar staat tegenover dat verdachte een actieve en essentiële rol heeft gespeeld bij de voorbereiding van de vrijheidsberoving. Zij heeft aangever onder valse voorwendselen naar haar woning gelokt, in het besef dat hij aldaar in afwachting van de komst van [betrokkene 3] zou worden gedrogeerd. Zij was bij dat drogeren ook nauw betrokken. Voorts heeft verdachte gedurende de tijd dat de vrijheidsberoving duurde op geen enkele wijze gepoogd daaraan een einde te maken, terwijl dat wel op haar weg lag nu de vrijheidsberoving in haar woning plaatsvond. Ik merk daarbij op dat de verdachte, die in opdracht van [betrokkene 3] de woning tussentijds verliet om het wapen van aangever op te halen, alle gelegenheid heeft gehad om de politie te waarschuwen. Dit nalaten levert eveneens een wezenlijke bijdrage aan de vrijheidsberoving op.
4.11.
Gelet op het voorgaande kan mijns inziens uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met de andere betrokkenen dat sprake is van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. In zoverre faalt het middel.
4.12.
Voor de afpersing ligt dit mijns inziens anders, nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt van een bewuste samenwerking die gericht was op afpersing van de aangever. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan immers niet worden afgeleid dat verdachte er voorafgaand aan of ten tijde van de uitvoeringshandelingen van op de hoogte is geweest dat het door [betrokkene 3] en de donkere man aangewende geweld en de vrijheidsberoving ertoe diende om de aangever te dwingen tot afgifte van zijn auto. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan enkel worden afgeleid dat [betrokkene 3] verdachte na terugkomst van de woning van aangever, alwaar verdachte op verzoek van [betrokkene 3] een wapen had opgehaald, een verklaring van de aangever liet zien waarin deze aangaf de auto aan verdachte over te dragen en dat [betrokkene 3] toen verklaarde dat hij de auto wilde verkopen. De afpersing – of wat daarvoor moet worden gehouden5.– was toen al voltooid. Gelet op het voorgaande kan niet gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het begaan van de in de tenlastelegging bedoelde afpersing. In zoverre slaagt het middel.
5. Het tweede en het derde middel
5.1.
Nu het eerste middel slaagt, behoeven het tweede middel, dat opkomt tegen de strafoplegging, en het derde middel, dat klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in cassatie is overschreden, geen bespreking aangezien de gegrondheid van het eerste middel onder meer zal moeten leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging.6.Mocht Uw Raad over de gegrondheid van het eerste middel anders denken, dan ben ik desgewenst graag bereid aanvullend te concluderen.
6. Het eerste middel slaagt. De middelen 2 en 3 behoeven geen bespreking.
7. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑08‑2013
HR 10 april 2007, LJN AZ5713, NJ 2007/224.
In de toelichting op het middel zou ook nog de zelfstandige klacht gelezen kunnen worden dat de aangever de auto niet heeft afgegeven (maar slechts een papier heeft ondertekend waarin hij verklaart de auto over te dragen).
HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.5.3.