Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 28 oktober 2014, bewijsmiddel 3.
HR, 01-10-2019, nr. 17/05322
ECLI:NL:HR:2019:1452
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-10-2019
- Zaaknummer
17/05322
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1452, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑10‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2017:4259, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:681
ECLI:NL:PHR:2019:681, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑07‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1452
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑08‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0322
Uitspraak 01‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Mensenhandel i.v.m. prostitutie minderjarige door 17-jarig meisje op verschillende manieren te helpen bij haar prostitutiewerk, art. 273f.1.2 Sr. Oogmerk van uitbuiting? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI7099 m.b.t. uitleg van bestanddeel “(oogmerk van) uitbuiting”. Uit Hof’s bewijsvoering blijkt dat bewezenverklaarde gedragingen van verdachte - bestaande uit vervoeren, huisvesten en opnemen van A, die op dat moment leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt - plaatsvonden i.h.k.v. door A te verrichten en verrichte seksuele handelingen met derden tegen betaling. Voorts heeft Hof vastgesteld dat verdachte oogmerk had om van die door A met derden te verrichten en verrichte seksuele handelingen te profiteren en dat verdachte daaruit ook daadwerkelijk voordeel heeft getrokken. ’s Hofs op deze - niet onbegrijpelijke - vaststellingen gebaseerde oordeel dat verdachte bewezenverklaarde gedragingen heeft verricht met “oogmerk van uitbuiting” a.b.i. art. 273f.1.2 Sr, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/05322
Datum 1 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof [plaats 1] van 13 oktober 2017, nummer 23/001776-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van - kort gezegd - het plegen van mensenhandel, voor zover het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte [slachtoffer] , die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, heeft vervoerd, gehuisvest en opgenomen als bedoeld in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 2°, Sr, met het ‘oogmerk van uitbuiting’.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in periode van 21 december 2013 tot en met 7 maart 2014 te [plaats 1] en te [plaats 2] , een ander, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1996)
(sub 2)
heeft vervoerd, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en
(sub 5)
ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij (de Hoge Raad leest: wist of redelijkerwijs moest vermoeden) dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar heeft gesteld tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en
(sub 8)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft hij, verdachte
- die [slachtoffer] een zolderkamer in de [a-straat 1] ter beschikking gesteld voor het ontvangen van klanten met betrekking tot de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] gefaciliteerd in haar prostitutiewerkzaamheden door de hoeveelheid condooms en glijmiddel, aan te vullen en haar met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld in een kluis van zijn, verdachtes, vader te laten bewaren en
- die [slachtoffer] , terwijl zij aan hem, verdachte, had aangegeven buikpijn te hebben, geïnstrueerd om haar prostitutieklant toch binnen te laten en die klant niet te laten gaan en
- die [slachtoffer] heeft geïnstrueerd hoe zij om moest gaan met haar prostitutieklanten en wat zij tegen hen moest zeggen en
- accounts met daarop een seksadvertentie op naam van " […] " en/of " […] ", zijnde de werknamen van die [slachtoffer] aangevuld op een of meer sekssites te weten www.kinky.nl en/of www.sexjobs.nl en op die seksadvertentie(s) een foto van die [slachtoffer] geplaatst en die [slachtoffer] de ingangscode van die sekssite(s) gegeven en
- in het pand, althans dicht bij de locatie verbleven waar die [slachtoffer] haar seksklanten ontving en
- die [slachtoffer] gecontroleerd tijdens haar prostitutiewerkzaamheden door haar tijdens haar werkzaamheden te bellen en app-berichten te sturen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) leren kennen via internet. Een paar weken later, begin december 2013, kregen wij een relatie. Een tijdje later vertelde zij mij dat zij in de prostitutie werkte. Op een gegeven moment moest zij het huis uit. Ik heb toen voor haar een kamer geregeld op de zolderetage bij mijn vader, aan de [a-straat 1] in [plaats 1] . Zij ontving daar klanten voor haar prostitutiewerk. Zij heeft mij ongeveer € 3.000, - in bewaring gegeven. Dat geld had zij verdiend met haar prostitutiewerk. Ik heb dat geld voor haar bewaard in de kluis van mijn vader. Zij heeft mij gevraagd om haar te helpen en haar te beschermen. Ik heb glijmiddel en condooms voor haar gekocht. Na de politie-inval op 7 februari 2014 wist ik dat zij 17 jaar was. Daarna is zij doorgegaan met haar prostitutiewerkzaamheden. Ik wist dat en ik ben daarmee akkoord gegaan, wetende dat zij 17 jaar was en dat dat strafbaar was.
Ik heb [slachtoffer] weleens opgehaald nadat zij klaar was met haar prostitutiewerkzaamheden aan de [b-straat] te [plaats 2] . Ik wachtte dan op haar. Zij belde of appte mij met de vraag of ik haar kwam halen en dat deed ik dan. Zij appte mij sowieso als een klant weg was. Ik wist dat zij dan seks tegen betaling had gehad. Ik belde en appte haar ook als zij klanten had.
Ik heb twee keer een seksadvertentie van [slachtoffer] naar boven gehaald omdat zij geen beltegoed meer had. Ik heb een paar keer boodschappen gedaan met haar geld.
De door u voorgehouden WhatsApp gesprekken van 7 januari 2014 en de verschillende telefoongesprekken, waarbij ik het nummer [telefoonnummer 1] heb gebruikt (welk nummer onder de naam [verdachte] 1 in de telefoon van [slachtoffer] was opgenomen) en de gesprekken die ik heb gevoerd met het nummer [telefoonnummer 2] heb ik gevoerd met [slachtoffer] .
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 31 maart 2015.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat [slachtoffer] en ik appten toen de politie (het hof begrijpt: op 7 januari 2014) bij haar was. U houdt mij het gesprek voor waarin [slachtoffer] zegt dat zij buikpijn had. Zij belde mij dat er een klant was. Ik zei dat ze hem moest halen. [slachtoffer] appte mij als zij een klant had. Het zou kunnen dat ik het nummer dat eindigt op […] heb gebruikt. Ze heeft mij af en toe gevraagd haar advertentie te updaten. Ik deed dat met haar telefoon.
Ik heb dat ook met mijn telefoon gedaan. Ik kreeg geld voor boodschappen. We deden één keer in de week samen boodschappen. Ik heb een keertje glijmiddel en condooms gehaald. [slachtoffer] vroeg mij haar te beschermen. Toen [slachtoffer] de klant in de [b-straat] (het hof begrijpt: in [plaats 2] ) had, was ik in [plaats 3] , Dat is vijf minuten bij haar vandaan.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 oktober 2014. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer] ondersteund en beschermd bij haar prostitutiewerk.
4. Een proces-verbaal van verstrekking gevorderde gegevens met nummer 2014006155 van 4 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina's Z 1 06 1-7.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 20 januari 2014 heeft de officier van justitie van een derde, te weten kinky.nl, gevorderd dat deze gegevens werden verstrekt omtrent een persoon. Door bovengenoemde derde zijn de volgende gegevens verstrekt:
[…] - de mooiste Surinaamse billen
Tel.nr. [telefoonnummer 3]
Nickname adverteerder […]
Advertentie aangemaakt 21 december 2013
5. Een proces-verbaal van verstrekking gevorderde gegevens met nummer 2014006155 van 6 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar M.J. van Duin, doorgenummerde pagina's Z 1 06 8-13.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 20 januari 2014 heeft de officier van justitie van een derde, te weten www.sexjobs.nl, Tease Media gevorderd dat deze gegevens werden verstrekt omtrent een persoon. Door bovengenoemde derde zijn de volgende gegevens verstrekt:
De advertentie is online gezet op 21 december 2013
Naam Bigass
Telefoon [telefoonnummer 3]
Hey ik ben […] .
6. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL135D-2014006155-3 van 9 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina's Z 1 05 1-3.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 7 januari 2014 is door het team mensenhandel een niet vergunde prostitutiecontrole uitgevoerd. Hierbij is gebruikgemaakt van geselecteerde internetadvertenties voor de regio [plaats 1] . Op 7 januari 2014 om 15:32 uur heb ik, verbalisant [verbalisant 2] , telefonisch contact opgenomen met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Dit telefoonnummer stond vermeld op een seks-afspraken advertentie van www.Kinky.nl van " […] ". De telefoon werd opgenomen door een Nederlands sprekend meisje. Met dit meisje werd een seksafspraak gemaakt voor 18:00 uur. Desgevraagd gaf zij het adres [a-straat] in [plaats 1] -West op. Omstreeks 18:18 uur heb ik weer telefonisch contact opgenomen en werd door […] aangegeven dat zij de persoon was in de rode jas. Ik zag dat de toegangsdeur van de [a-straat 1] openstond en dat zij de deur binnenliep waarop ik ook naar binnen liep.
Ik zei tegen haar dat ik en die andere mensen van de politie waren en dat wij een prostitutiecontrole uitvoerden. Het meisje bleek te zijn genaamd: [slachtoffer] geboren op [geboortedatum] 1996. Desgevraagd verklaarde zij 17 jaar oud te zijn. Zij verklaarde dat de zolderkamer behoorde bij nummer […] 2 hoog en dat een kennis tegen haar had gezegd dat ze gebruik kon maken van deze ruimte.
Vanaf het moment dat wij met [slachtoffer] in gesprek waren werd zij constant gebeld, waarop zij een witte IPhone pakte en daarop iets deed. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe weigerde ze deze weg te leggen of aan ons te geven. Op onze vragen met betrekking tot de verhuurder zei ze tegen ons dat ze dan eerst hem moest bellen. Hierop belde ze een persoon tegen wie ze vertelde dat de politie er was en dat de politie wilde weten van wie ze de ruimte huurde. Op dat moment hoorde ik dat [slachtoffer] de naam " [verdachte] " riep en de woorden "het is politie" en vroeg zij haar telefoon terug. Hierop heeft zij de verbinding verbroken, maar bleef handelingen verrichten op haar telefoon. Hierop hebben wij [slachtoffer] verzocht om mee te gaan. De zolderkamer kon zij niet afsluiten.
7. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL135D-2014006155-4 van 9 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina's Z 1 05 8-10
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 7 januari 2014 omstreeks 19.00 uur hebben wij een gesprek gehad met [slachtoffer] . De zolderkamer waarin ze seks met klanten heeft, heeft ze gekregen via iemand die wist dat ze geen woonruimte had. Het was de zolderruimte die hoort bij de woning van de bewoner van […] 2 hoog. Ze kent [verdachte] al iets langer, maar gaat sinds december 2013 meer met hem om. Hij weet dat ze 17 jaar oud is. Als er een klant komt gaat [verdachte] naar de woning van zijn vader op de tweede verdieping. Ze kan eventueel [verdachte] vragen haar te helpen als er een lastige klant is. Het geld dat zij verdient, bewaart ze in een kluis. Wij vroegen aan [slachtoffer] of zij haar geld soms bewaarde in een kluis van de vader van [verdachte] . Hierop antwoordde zij bevestigend.
8. Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 18 augustus 2014, opgemaakt door [verbalisant 4] , rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank [plaats 1] en de griffier.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 augustus 2014 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben geboren op [geboortedatum] 1996 in [plaats 1] en ben in december 2013 met dat werk begonnen. Ik heb ook op de zolderetage aan de [a-straat] verbleven. Ik heb aan [verdachte] gevraagd of hij mij als het ware wilde beschermen. Ik gebruikte de werknaam […] (het hof begrijpt: […] ). Soms was mijn beltegoed op en dan vroeg ik [verdachte] om voor mij op te waarderen. Ik gaf [verdachte] ook wel eens wat lekkers. Daarmee bedoel ik geld. Ik heb tot ongeveer mei 2014 gewerkt als prostituee.
Ik gaf [verdachte] af en toe € 50,- om goede boodschappen te kunnen doen. Na 7 januari 2014 heb ik nog wel gewerkt op de [a-straat] . [betrokkene 1] is een vriend van de verdachte en hij woont in [plaats 3] (het hof begrijpt: [plaats 2] ). Als u mij vraagt of dat misschien de [b-straat] is dan zeg ik ja. Het klopt wel dat ik die woning gebruikte om klanten te ontvangen. [verdachte] had een reservesleutel. Ik heb die sleutel zelf nooit in handen gehad. Als ik daarheen ging was ik altijd met [verdachte] , ook in de periode dat ik daar klanten ontving. [verdachte] haalde me op en bracht me naar dat adres. Als ik de klant ontving ging hij naar buiten, maar bleef wel in de buurt. Ik heb voor [verdachte] en mezelf een oudere Opel Astra gekocht voor 750 euro. Ik had zelf geen rijbewijs. [verdachte] reed de auto.
9. Een proces-verbaal onderzoek I-phone mbt chatcontact met [verdachte] met nummer 2014006155 van 9 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina's Z 1 08 3-13.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 7 januari 2014 is bij [slachtoffer] een mobiele telefoon, Merk IPhone, in beslag genomen. Deze telefoon is digitaal uitgelezen. Bij de inbeslagname werd een groot aantal chatberichten waaronder chatberichten (WhatsApp berichten) die hadden plaatsgevonden vanaf 6 januari 2014 tot 7 januari 2014 tussen [slachtoffer] en het What 's App contact [verdachte]
Bij het contact “ [verdachte] 1” stond het telefoonnummer [telefoonnummer 1] geregistreerd.
Verstuurde WhatsApp berichten vanaf de I-Phone (V)
Ontvangen Whats App berichten op de I-Phone (O)
(O) Al 300 keer bekeken voor vandaag
(O) De pagina is al 356 keer bekeken
(O) Gister 1294
(O) Bel weer in hoog dan
(V) […] ?
(O) Laten we een 500 maken vandaag met Gods wil
(V) Is dat die code zagbe
(O) Ja is die code
Ambtshalve is mij, verbalisant, bekend dat seksadvertenties die geplaatst zijn op sekssites opgewaardeerd kunnen worden door betalingen. Hierdoor wordt de advertentie omhoog geplaatst waardoor deze als eerste advertentie zichtbaar is voor de bezoeker van de site.
(O) Maaaaaaaaar Hey we moeten die od niet meer bij ons hebben man hebben kanker veel gespend man er is nu 1550.
(O) Maar we moeten niet meer in die money gaan man
(O) Allen wegzetten nu
(O) Er was 2300 nu is er 1500 niet gaande
(O) We moeten just om hoog niet om laag
(V) Trueeeeee
(V) Ik ga veel neuken deze maand
(O) We kunnen makkelijk een 10:000 maken deze maand
(V) Begin
(O) Oke halfuur.??
(V) Bn al done
(V) Hij gaat nu weg
(V) Aangekleed alles
(V) Staand pijpen
(V) Hoor m je laat zeker iedereen snel klaar komen
(O) Is hij al get.?
(V) Hijs sinds 20:40 ghet
(O) Ooh oke
(V) Toen ikje appte
(V) Hij word niet hard
(V) Hij heeft nog 12 min
(O) Dat is zijn zaak he
(V) We ware al gestopt
(V) We hbbn biwt geneukt
(O) Laat hem get gaan dan
(V) Hij is al weg
(V) Hij spierde niet
(O) Hoe spiert hij niet op je. ?
(V) Stres zei hij
(O) Is hij er al?
(V) 3 kwartier
(V) Gekke kill
(V) 150
(O) Dan is zijn tijd al lang voor bij
(V) Ja
(O) Maar 3 kwartier is al voor bij
(O) Is bijna uur dat hoj er is
(V) Hij was hier 3 over 11
(O) Oke kom nu wand me pa wou gaan pitten zo
(V) Oke
(V) Moet ik laatste klant pas douchen
(O) Oi
(V) ?
(V) Zeg dan
(O) Heb je nog eentje.?
(V) Niemand belt
(V) 350 maar?
(V) Stoppen?
(O) Omdat me pa wil pitten toch
(V) Stoppen dus
(V) Ja man
(V) Oke
(O) Maaar zo zie je naar je school kunnen we als nog goed verdienen als we gelijk waren begonnen
(V) True
(O) Jaaaaa man ik ga zo naar AH
(V) Bij etos
(V) Etos aluit 6
(O) Dan moet ik nu gaan
(O) Is er nog geil middel
(V) Nee
(O) Bn je klaar
(O) ?
(V) Politie is t
(O) Watttt. ???
(O) Bel me weer
(O) Wat is er.???
(O) Wat is er aan de hand
(O) Wat doet politie hier
(V) kk man
(O) Hevyvy zeg ze niks
(O) Ze hebben niks op je
(O) Je gaat gewoon naar school enzo
(V) Heb het al gezegt kill
(O) Ze hebben niks op je je heb niks verkeert gezegt
(O) Waarom.???
(V) We hbbn niet geoefent
(V) Kill onverwachts kil
(O) Wat heb je persies gezegt
(O) Schatje nooooooit met scotoe praten
(O) Kan je bellen. ??
(O) Ze praten met me pa nu.!!!
(O) Ze hebben geen bewijs dat je die djoen doet
(O) Praat niet met die popo als je daar bent zegt je wilt. Je ma spreken
(O) Bel me gelijk als je weg man dan kom ik je halen
(O) Ik word helemaal leip hier
10. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek, doorgenummerde pagina's Z1 06 45- 48.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Gesprek 436
18 februari 2014 11.26.52 uur
[slachtoffer] (T) belt uit naar een onbekende man (NN) met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
vanaf 00.13.41
T: Jij hebt toch een picca (het hof begrijpt hier en hierna: een foto) van mij?
NN: huh?
T: dat jij een picca van mij hebt toch?
NN: hm hm
T: even kijken
NN: Moet ik ook erop gaan?
T: uhmm wacht ff
NN: of weet je hoe het moet?
T: Wacht ff kijken op deze iphone, nee ik kan niks vinden man
NN: hm?
T: ik kan niet zien. alles is er wel maar -ntv-
NN: ik doe het wel op mijn okkie
T: ja?
NN: hm hm
T: ga je het nu doen?
NN: hmhm
T: oke
T: -ntv- […]
NN: watte?
T: ja eentje die foto lijkt -ntv- heeft
NN: watte?
T: Op die beach
NN: ik moet die dingen maken man
11. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek, doorgenummerde pagina's Z1 06 49. Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Gesprek 444
18 februari 2014 12.23.17 uur
[slachtoffer] (T) belt uit naar een onbekende man (NNM) met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Nnman vraagt welke cup aan [slachtoffer] en denkt B. [slachtoffer] weet het niet.
[slachtoffer] zegt 85B. NNMan zei B.
Nnman vraagt-ntv- prijzen.
[slachtoffer] zegt gewoon zelfde of goedkoper.
NNm zegt beetje goedkoper.
[slachtoffer] zegt 80 voor een halfuur.
NNM zegt uurtje 1
NNM vraagt hoe je vluggertje schrijft. [slachtoffer] zegt 60. [slachtoffer] zegt dat hij ook quicky kan zeggen.
NNM vraagt of alles op ochtend/middag/nacht. Nnman zegt nee wacht donderdag/vrijdag naar school. [slachtoffer] zegt ja. Maandag ook. [slachtoffer] zegt dat ze vrijdag vroeg klaar is. Maar maandag moet ze naar school. [slachtoffer] vraagt of hij die postcode heeft gepakt. NNM zegt dat hij gewoon [plaats 2] heeft gedaan.
12. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek, doorgenummerde pagina Z1 06 66.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Datum 25-02-2014, 15:55:11
Beller [telefoonnummer 4]
Gebelde [telefoonnummer 1] .
Herkomst tap [telefoonnummer 1]
[verdachte] wordt gebeld door [slachtoffer] .
T: Die Kill (vent) is beneden maar ik heb echt buikpijn man fuck
T: Ik kan nieteens poepen man en plassen doet aaaaahhhh
R: Maar ej besef kijk haal hem maar vast, haal hem maar vast en dan zeg jij dat je gaat douchen, haal hem maar vast laam hem niet get (weg) gaan.
13. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek, doorgenummerde pagina Z1 06 67.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Datum 25-02-2014, 16:05:51
Beller [telefoonnummer 4]
Gebelde [telefoonnummer 1]
Herkomst tap [telefoonnummer 1] .
[verdachte] wordt gebeld door [slachtoffer] .
T: Jij zei je moet hem halen dus ik heb hem gehaald.
R: dus wat zei je?
T: Ik zei tegen hem van uhm gewoon van ik ga, ik heb uhm ik heb een beetje last
R: Maar dat moest je niet zeggen toch?
R: Kijk luister waarom haal je hem laatje hem hem waarom laat je hem
T: Ik zei van ik ga even snel douchen gewoon
R: Nou maar dan kan je hallo, kijk, denk even na
R. Ja maar kijk van besef je kan die man niet laten wachten als diegene naar je toekomt hoor.
14. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek, doorgenummerde pagina Z1 06 70.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Datum 25-02-2014, 19:34:09
Beller [telefoonnummer 4]
Gebelde [telefoonnummer 1]
Herkomst tap [telefoonnummer 1]
[verdachte] wordt gebeld door [slachtoffer] .
[slachtoffer] zegt dat ze zo meteen een klannie (klant) heeft.
[slachtoffer] zegt dat ze nu buiten staat te wachten op die kil (vent).
[verdachte] vraagt of het juru of half juru is (Surinaams voor uur).
[slachtoffer] zegt half maar dat is snel gepiept.
[verdachte] zegt dat [slachtoffer] moet zeggen dat haar man is gekomen.
[verdachte] legt aan [slachtoffer] uit wat ze moet zeggen tegen die man.
15. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek, doorgenummerde pagina Z1 06 51. Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Gesprek 447
18 februari 2014 12.49.41.29 uur
[slachtoffer] (T) belt uit naar een onbekende man (NN) met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
T: Wat is mijn naam?
NN: ej die dinges, die picca's staat niet goedgekeurd
T: hmmm maar wat is mijn naam?
NN: Oooh […] (fonetisch), […] (fonetisch) in het Engels
T: hmm
16. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek, doorgenummerde pagina Z1 06 57. Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Gesprek 584
19 februari 2014 19.17.44 uur
[slachtoffer] belt uit met [verdachte] .
[slachtoffer] zegt dat [verdachte] het nummer moet geven om haar ( [slachtoffer] ) omhoog te halen/bellen. [verdachte] zegt dat hij het nu gaat doen en het drie keer gratis kan doen. Hij gaat het nu doen en voordat hij weggaat. Vanaf nu kan [slachtoffer] gewoon zeggen I come. [verdachte] zegt dat [slachtoffer] gewoon moet zeggen [b-straat] . [slachtoffer] zegt dat ze gewoon […] gaat zeggen en geen […] . [verdachte] zegt dat ze gewoon […] moet doen.
17. Een proces-verbaal onderzoek Kinky naar advertentie van [slachtoffer] met nummer 2014006155 van 20 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina's Z1 15 12.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 19 februari 2014 heb ik, verbalisant, onderzoek gedaan op internet om te bekijken of er op de advertentiesite www.kinky.nl een advertentie is geplaatst van een prostituee genaamd […] .
Ik, verbalisant, heb dit onderzoek verricht naar aanleiding van gespreksnummer 447 in taplijn TA004 waarin [slachtoffer] met een NNman belt. Zij vraagt aan NNman wat haar naam gaat worden en de NNman antwoordt […] in het Engels. Hierna ben ik op de advertentiesite gaan zoeken op de naam […] . Vervolgens heb ik een advertentie gevonden van een prostituee die adverteert onder de naam […] . Het telefoonnummer dat bij de advertentie staat is hetzelfde nummer als wordt getapt in taplijn TA004 in het betreffende onderzoek 13Natur. De betreffende advertentie is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Bijlage:
[…] -Lekker
Telnr: [telefoonnummer 5]
Plaatsnaam: [plaats 2]
Cupmaat B
Extra info: Hai lekker ding ik doe ook aan vluggertje 60 euro 15 min
18. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek, doorgenummerde pagina Z1 06 76.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Datum 11-03-2014, 13:35:48
Beller [telefoonnummer 4]
Gebelde [telefoonnummer 1]
Herkomst tap [telefoonnummer 1]
[verdachte] wordt gebeld door [slachtoffer] .
[slachtoffer] vraagt of de code […] is.
[verdachte] zegt: 5, 3x2, 46
[slachtoffer] zegt ok is goed.
19. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek, doorgenummerde pagina Z1 06 78. Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Datum 11-03-2014, 15:41:58
Beller [telefoonnummer 4]
Gebelde [telefoonnummer 1]
Herkomst tap [telefoonnummer 1]
[verdachte] wordt gebeld door [slachtoffer] .
[slachtoffer] vraagt aan [verdachte] hoe hij iets plaatst zonder het te melden.
[slachtoffer] zegt dat [verdachte] heeft geplaatst: 'Actie vandaag dus bellen'. [slachtoffer] vraagt welke Actie.
[slachtoffer] zegt dat iemand belde om die actie.
[verdachte] zegt dat hij geen prijs heeft gezet ofzo, hij heeft gewoon actie gezegd. [verdachte] zegt dat die ene picca's gewoon kunnen. [slachtoffer] vraagt welke picca's? [verdachte] zegt die op die eerste waren.
[verdachte] zegt dat hij net eentje heeft gezet en dat het gewoon gaat.
[slachtoffer] zegt dat [verdachte] -ntv- kan verwijderen want op sommigen is ze ( [slachtoffer] ) kankerlelijk. [slachtoffer] vraagt wat de code is. [slachtoffer] vraagt of het bij 3 of bij 2 is. [verdachte] zegt bij 2.
[slachtoffer] zegt bij 2 @live toch of outlook?
Rand zegt outlook
[slachtoffer] zegt outlook.com. [verdachte] zegt ja.
[slachtoffer] vraagt wat het wachtwoord is.
[verdachte] zegt […] .
[slachtoffer] zegt dat ze eentje gaat verwijderen. [verdachte] vraagt welke [slachtoffer] zegt dat hij het wel ziet. [slachtoffer] vraagt hoe ze het kan verwijderen. [verdachte] zegt gewoon beneden verwijderen, dan moet je erop klikken.
20. Een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek, doorgenummerde pagina's Z1 06 87. Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Gesprek 587
18 februari 2014 19.40.08 uur
[slachtoffer] belt uit naar [verdachte] .
[verdachte] zegt dat hij [slachtoffer] twee keer omhoog heeft gebeld.”
2.2.3
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
“Oordeel en overwegingen van het hof
De opvatting van de raadsvrouw, dat het in artikel 273f, eerste lid, aanhef onder 2, Sr opgenomen oogmerk van uitbuiting veronderstelt dat sprake moet zijn van een situatie waarin de minderjarige onvrijwillig dan wel in onderwerping zich inlaat met prostitutie, vindt geen steun in het recht.
Artikel 273f Sr biedt juist aan de minderjarige bijzondere bescherming, omdat niet de eis geldt dat pas bij gebruik van dwangmiddelen tot strafbaarheid kan worden gekomen. Dat de handelingen zoals opgenomen in artikel 273f, eerste lid, aanhef onder 2, Sr - ook zonder dat sprake is van enige vorm van dwang - leiden tot strafbaarheid, vloeit voort uit Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan.
In deze Richtlijn - die basis vormt voor de meeste recente wijzigingen in artikel 273f Sr - is in artikel 2, vijfde lid, bepaald dat de in artikel 2, eerste lid, genoemde handelingen zoals het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van personen ook als mensenhandel strafbaar zijn als zij betrekking hebben op kinderen, ook al is geen van de in het eerste lid vermelde middelen - dreiging met of gebruik van geweld, andere vormen van dwang, ontvoering, bedrog, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie of het verstrekken of in ontvangst nemen van betalingen of voordelen - gebruikt. Artikel 2, zesde lid van de Richtlijn bepaalt dat elke persoon beneden de leeftijd van 18 jaar als "kind" of "minderjarige" is aan te merken.
Artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet, voor zover thans van belang, op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van die ander, terwijl die ander nog geen achttien jaren oud is. Deze bepaling is niet beperkt tot uitbuiting in de prostitutie, maar ziet op alle intermenselijke relaties waarbij uitbuiting van een minderjarige aan de orde is. Het begrip 'uitbuiting' is door de wetgever niet gedefinieerd, behoudens voor zover in artikel 273f, tweede lid, Sr - voor zover thans van belang - is bepaald dat 'uitbuiting ten minste omvat uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting'.
Uit de wetsgeschiedenis ten aanzien van het bepaalde in de artikelen 273f, eerste lid, aanhef en onder 5 respectievelijk 8 Sr, vloeit voort dat de wetgever voor ogen heeft gehad om handelen dat kan worden aangemerkt als het een ander brengen tot prostitutie als die ander minderjarig is (onder 5) en het profiteren van prostitutiewerk van een ander als die ander minderjarig is (onder 8), aan te merken als uitbuiting van die minderjarige.
Omtrent het oogmerk van uitbuiting overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen - anders dan de raadsvrouw heeft betoogd - kan worden afgeleid dat de verdachte dit het oogmerk heeft gehad om te profiteren van de prostitutie van de minderjarige [slachtoffer] , en dat hij ook daadwerkelijk voordeel heeft getrokken uit de door hem gefaciliteerde prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] .
De verdachte, die heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft ondersteund en beschermd bij haar prostitutiewerk, heeft in Whats App berichten van 6 en 7 januari 2014 aan [slachtoffer] geschreven 'Laten we een 500 maken vandaag met God's wil' en nadat [slachtoffer] hem appt: 'Ik ga veel neuken deze maand' heeft hij gereageerd met: 'We kunnen makkelijk een 10:000 maken deze maand'. Voorts heeft de verdachte naar [slachtoffer] geappt: '(...) we als nog goed verdienden als we gelijk waren begonnen'. Het hof is van oordeel dat uit voornoemde berichten kan worden afgeleid dat de verdachte en [slachtoffer] het hebben over gezamenlijke inkomsten. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij van [slachtoffer] geld voor boodschappen kreeg. [slachtoffer] heeft dat bevestigd en verklaard dat zij de verdachte af en toe € 50,00 gaf om goede boodschappen te kunnen doen. Zij gaf hem weleens 'wat lekkers'. Daarmee bedoelde zij geld. Daarnaast heeft [slachtoffer] een auto voor de verdachte en zichzelf gekocht. Zelf had [slachtoffer] geen rijbewijs, de verdachte reed de auto.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte de minderjarige [slachtoffer] heeft vervoerd, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk haar te faciliteren in haar prostitutiewerk en met het oogmerk daarvan te profiteren. Het oogmerk van de verdachte is dan ook op uitbuiting in de zin van artikel 273f, eerste lid, aanhef onder 2, Sr gericht geweest en hij heeft voordeel getrokken uit de seksuele handelingen van [slachtoffer] , in de zin van artikel 273f, eerste lid, aanhef onder 8, Sr.”
2.3
Art. 273f, eerste en tweede lid, Sr luidt:
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
(…)
2°. degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
(…)
5°. degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te stellen dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
(...)
8°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling of de verwijdering van diens organen tegen betaling, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
(...).
2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten.”
2.4
Vooropgesteld dient te worden dat het in art. 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’ in de wet niet is gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval (vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, rov. 2.6.1).
2.5
Uit de bewijsvoering blijkt dat de door het Hof bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte - bestaande uit het vervoeren, huisvesten en opnemen van [slachtoffer] , die op dat moment de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt - plaatsvonden in het kader van door [slachtoffer] te verrichten en verrichte seksuele handelingen met derden tegen betaling. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte het oogmerk had om van die door [slachtoffer] met derden te verrichten en verrichte seksuele handelingen te profiteren en dat de verdachte daaruit ook daadwerkelijk voordeel heeft getrokken. Het op deze - niet onbegrijpelijke - vaststellingen gebaseerde oordeel van het Hof dat de verdachte de bewezenverklaarde gedragingen heeft verricht met het ‘oogmerk van uitbuiting’ als bedoeld in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 2°, Sr, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2019.
Conclusie 02‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG ter zake van onder meer mensenhandel, art. 273, eerste lid sub 2, Sr. Vereisten voor ‘oogmerk van uitbuiting’ als bedoeld in die bepaling in het kader van prostitutie van een minderjarige. De AG geeft de HR in overweging het cassatieberoep te verwerpen.
Nr. 17/05322 Zitting: 2 juli 2019 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 13 oktober 2017 door het gerechtshof Amsterdam wegens “mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 2°, 5° en 8° omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof een aantal inbeslaggenomen voorwerpen verbeurdverklaard, een en ander zoals in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3. Het eerste middel klaagt dat het bewezenverklaarde “oogmerk van uitbuiting” niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat het oordeel van het hof daaromtrent niet zonder meer begrijpelijk is.
4. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in periode van 21 december 2013 tot en met 7 maart 2014 te Amsterdam en te Zaandijk, een ander, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1996)
(sub 2)heeft vervoerd, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en
(sub 5)ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar heeft gesteld tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en
(sub 8)opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft hij, verdachte- die [slachtoffer] een zolderkamer in de [a-straat 1] ter beschikking gesteld voor het ontvangen van klanten met betrekking tot de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] en- die [slachtoffer] gefaciliteerd in haar prostitutiewerkzaamheden door de hoeveelheid condooms en glijmiddel, aan te vullen en haar met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld in een kluis van zijn, verdachtes, vader te laten bewaren en- die [slachtoffer] , terwijl zij aan hem, verdachte, had aangegeven buikpijn te hebben, geïnstrueerd om haar prostitutieklant toch binnen te laten en die klant niet te laten gaan en- die [slachtoffer] heeft geïnstrueerd hoe zij om moest gaan met haar prostitutieklanten en wat zij tegen hen moest zeggen en- accounts met daarop een seksadvertentie op naam van " [slachtoffer] " en/of " [slachtoffer] ", zijnde de werknamen van die [slachtoffer] aangevuld op een of meer sekssites te weten www.kinky.nl en/of www.sexjobs.nl en op die seksadvertentie(s) een foto van die [slachtoffer] geplaatst en die [slachtoffer] de ingangscode van die sekssite(s) gegeven en- in het pand, althans dicht bij de locatie verbleven waar die [slachtoffer] haar seksklanten ontving en- die [slachtoffer] gecontroleerd tijdens haar prostitutiewerkzaamheden door haar tijdens haar werkzaamheden te bellen en app-berichten te sturen.”
5. Het hof heeft deze bewezenverklaring doen steunen op de inhoud van twintig in de bijlage bij het bestreden arrest opgenomen bewijsmiddelen. Voorts heeft het hof ten aanzien van het bewijs het volgende overwogen (met voetnoten):
“Bewijsoverwegingen
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van ‘sub 2 ’ De raadsvrouw heeft betoogd dat geen sprake is geweest van een uitbuitingssituatie en dat ook het oogmerk van uitbuiting — zoals in de tenlastelegging onder het kopje ‘sub 2’ is opgenomen — niet kan worden bewezen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat uitbuiting een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping veronderstelt, waarbij de uitbuitingssituatie inbreuk maakt op fundamentele mensenrechten. Het geheel van handelingen van de uitbuiter moet erop gericht zijn om de keuzemogelijkheden van het slachtoffer dermate in te perken, dat het slachtoffer geen andere mogelijkheid ziet dan zich te onderwerpen aan de wensen van de uitbuiter, aldus de raadsvrouw. Nu het dossier daartoe onvoldoende bewijsmiddelen bevat, het oogmerk van de verdachte niet op uitbuiting gericht is geweest en ook [slachtoffer] ontkent dat daarvan sprake is geweest, dient de verdachte volgens de raadsvrouw van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van ‘sub 8 ’ Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte nimmer voordeel – zoals in de tenlastelegging onder het kopje ‘sub 8’ is opgenomen – heeft getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van de verdachte. De verdachte ontkent dit en ook [slachtoffer] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat zij geen verdiensten aan de verdachte afstond.
Standpunt van het openbaar ministerie De advocaat-generaal heeft betoogd dat zowel ten aanzien van ‘sub 2’ als van ‘sub 8’ sprake is van voldoende bewijs. De raadsvrouw gaat ten onrechte ervan uit dat in deze casus, met een minderjarige, vastgesteld moet worden dat sprake was van onvrijwilligheid of onderwerping alvorens van uitbuiting kan worden gesproken.
Oordeel en overwegingen van het hof De opvatting van de raadsvrouw, dat het in artikel 273f, eerste lid, aanhef onder 2, Sr opgenomen oogmerk van uitbuiting veronderstelt dat sprake moet zijn van een situatie waarin de minderjarige onvrijwillig dan wel in onderwerping zich inlaat met prostitutie, vindt geen steun in het recht.
Artikel 273f Sr biedt juist aan de minderjarige bijzondere bescherming, omdat niet de eis geldt dat pas bij gebruik van dwangmiddelen tot strafbaarheid kan worden gekomen. Dat de handelingen zoals opgenomen in artikel 273f, eerste lid, aanhef onder 2, Sr — ook zonder dat sprake is van enige vorm van dwang – leiden tot strafbaarheid, vloeit voort uit Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan.
In deze Richtlijn – die basis vormt voor de meeste recente wijzigingen in artikel 273f Sr – is in artikel 2, vijfde lid, bepaald dat de in artikel 2, eerste lid, genoemde handelingen zoals het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van personen ook als mensenhandel strafbaar zijn als zij betrekking hebben op kinderen, ook al is geen van de in het eerste lid vermelde middelen – dreiging met of gebruik van geweld, andere vormen van dwang, ontvoering, bedrog, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie of het verstrekken of in ontvangst nemen van betalingen of voordelen – gebruikt. Artikel 2, zesde lid van de Richtlijn bepaalt dat elke persoon beneden de leeftijd van 18 jaar als “kind” of “minderjarige” is aan te merken.
Artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet, voor zover thans van belang, op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van die ander, terwijl die ander nog geen achttien jaren oud is. Deze bepaling is niet beperkt tot uitbuiting in de prostitutie, maar ziet op alle intermenselijke relaties waarbij uitbuiting van een minderjarige aan de orde is. Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, behoudens voor zover in artikel 273f, tweede lid, Sr - voor zover thans van belang - is bepaald dat ‘uitbuiting ten minste omvat uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting’.
Uit de wetsgeschiedenis ten aanzien van het bepaalde in de artikelen 273f, eerste lid, aanhef en onder 5 respectievelijk 8 Sr, vloeit voort dat de wetgever voor ogen heeft gehad om handelen dat kan worden aangemerkt als het een ander brengen tot prostitutie als die ander minderjarig is (onder 5) en het profiteren van prostitutiewerk van een ander als die ander minderjarig is (onder 8), aan te merken als uitbuiting van die minderjarige.
Omtrent het oogmerk van uitbuiting overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen — anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – kan worden afgeleid dat de verdachte dit het oogmerk heeft gehad om te profiteren van de prostitutie van de minderjarige [slachtoffer] , en dat hij ook daadwerkelijk voordeel heeft getrokken uit de door hem gefaciliteerde prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] .
De verdachte, die heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft ondersteund en beschermd bij haar prostitutiewerk1., heeft in Whats App berichten van 6 en 7 januari 2014 aan [slachtoffer] geschreven ‘Laten we een 500 maken vandaag met God’s wil’ en nadat [slachtoffer] hem appt: ‘Ik ga veel neuken deze maand’ heeft hij gereageerd met: ‘We kunnen makkelijk een 10:000 maken deze maand’. Voorts heeft de verdachte naar [slachtoffer] geappt: ‘(...) we als nog goed verdienden als we gelijk waren begonnen’2.. Het hof is van oordeel dat uit voornoemde berichten kan worden afgeleid dat de verdachte en [slachtoffer] het hebben over gezamenlijke inkomsten. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij van [slachtoffer] geld voor boodschappen kreeg3.. [slachtoffer] heeft dat bevestigd en verklaard dat zij de verdachte af en toe € 50,00 gaf om goede boodschappen te kunnen doen. Zij gaf hem weleens ‘wat lekkers’. Daarmee bedoelde zij geld. Daarnaast heeft [slachtoffer] een auto voor de verdachte en zichzelf gekocht. Zelf had [slachtoffer] geen rijbewijs, de verdachte reed de auto4..
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte de minderjarige [slachtoffer] heeft vervoerd, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk haar te faciliteren in haar prostitutiewerk en met het oogmerk daarvan te profiteren. Het oogmerk van de verdachte is dan ook op uitbuiting in de zin van artikel 273f, eerste lid, aanhef onder 2, Sr gericht geweest en hij heeft voordeel getrokken uit de seksuele handelingen van [slachtoffer] , in de zin van artikel 273f, eerste lid, aanhef onder 8, Sr.”
6. De tenlastelegging is onder meer toegesneden op art. 273f, eerste lid onder 2°, Sr, zodat de in de bewezenverklaring voorkomende woorden “oogmerk van uitbuiting” moeten worden geacht te zijn gebezigd in de aldaar bedoelde zin. Art. 273f Sr luidde, voor zover hier van belang, gedurende de in de tenlastelegging vermelde periode (en luidt thans nog):
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1° […];2° degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;3° […];4° […];5° degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te stellen dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;6° […];7° […];8° degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling of de verwijdering van diens organen tegen betaling, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;9° […].2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten.”
7. Hij die opzettelijk voordeel trekt uit door een minderjarige tegen betaling verrichte seksuele handelingen is schuldig aan mensenhandel op de grond van art. 273f, eerste lid onder 8°, Sr. Brengt een verdachte het minderjarige slachtoffer ertoe zich tot het verrichten van seksuele handelingen beschikbaar te stellen, dan vallen zijn gedragingen binnen het bereik van art. 273f, eerste lid onder 5°, Sr, ongeacht of de verdachte van de seksuele handelingen voordeel heeft getrokken. Tegen de veroordeling ter zake van deze twee onderdelen van het wetsartikel, richt het middel zich niet.
8. Het middel komt enkel op tegen de veroordeling wegens de in het tweede onderdeel omschreven gedragingen (ad 2°). Dit onderdeel bevat het bestanddeel “uitbuiting”. Daarop moet het oogmerk zijn gericht. Het middel stelt naar aanleiding van ’s hofs bewijsvoering de vraag aan de orde of het faciliteren in en het ondersteunen van prostitutiewerkzaamheden van een minderjarige alsmede het trekken van enig profijt uit de prostitutie van een minderjarige ook reeds (oogmerk van) uitbuiting als bedoeld in het tweede onderdeel van art. 273f, eerste lid, Sr opleveren.
9. Het samengestelde delictsbestanddeel “oogmerk van uitbuiting” vereist ten aanzien van de uitbuiting van het slachtoffer een zwaardere vorm van opzet dan voor de overige delictsbestanddelen van art. 273f, eerste lid onder 2°, Sr heeft te gelden. Niet nodig is dat de uitbuiting daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.5.Evenmin is hier voorwaarde dat de verdachte het slachtoffer in de uitbuitingssituatie – een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep – heeft gebracht.6.Waar het om gaat is dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk (en dus door hem gewild) gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit.7.Wat onder uitbuiting moet worden verstaan, definieert de wet niet, anders dan door opsomming van een aantal vormen van uitbuiting in art. 273f, tweede lid, Sr, waaronder “seksuele uitbuiting”.8.Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat de vraag of — en, zo ja, wanneer — sprake is van uitbuiting in de zin van art. 273f Sr zich niet in algemene termen laat beantwoorden, maar sterk is verweven met de omstandigheden van het geval. In dat verband komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald.9.Uitdrukkelijk geldt daarbij dat in geval van minderjarige slachtoffers de beoordeling van deze en andere factoren anders kan uitvallen dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is.10.Bij weging van dergelijke factoren geldt in het kader van arbeidsuitbuiting dat de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven voor tewerkstelling als referentiekader dienen te worden gehanteerd.11.In de wetsgeschiedenis van de voorloper van art. 273f Sr, te weten art. 250ter (oud) Sr, wordt de opvatting gehuldigd dat in de sfeer van seksuele dienstverlening sprake is van “misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht”, wanneer de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren, welke situatie de minister ook wel aanduidde als een “uitbuitingssituatie”.12.Ook te dien aanzien zijn de in Nederland gebruikelijke omstandigheden waaronder deze specifieke vorm van arbeid wordt verricht dus een zeker referentiepunt.
10. Waar het gaat om de prostitutie van een minderjarige, doet zich evenwel de vraag voor in hoeverre kan worden toegekomen aan een waardering van de omstandigheden van het voorliggende geval, zoals de kwetsbaarheid van het individuele slachtoffer, de (arbeids)omstandigheden waaronder de seksuele diensten werden verleend, de mate van onvrijheid van het slachtoffer en het financieel gewin aan de kant van de verdachte.
11. Alvorens op die kwestie in te gaan, maak ik een uitstapje naar onderdeel 5° van art. 273f, eerste lid, Sr. Anders dan in onderdeel 2° ontbreekt in onderdeel 5° het samengestelde delictsbestanddeel “oogmerk van uitbuiting”. In het arrest van HR 2 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1823, NJ 2018/402 was aan de orde de rechtsvraag of “uitbuiting” impliciet als bestanddeel in onderdeel 5° dient te worden ingelezen. In de aan dit arrest voorafgaande conclusie komt mijn ambtgenoot Spronken met een beroep op de wetsgeschiedenis en de strekking van art. 273f Sr – die in het bijzonder minderjarigen wil beschermen tegen het verrichten van sekswerk – tot de slotsom dat evenals in de onderdelen 3° en 4°13.in onderdeel 5° “uitbuiting” impliciet bestanddeel is. Naar haar mening kan het brengen tot prostitutie van minderjarigen, ook als daarbij geen vorm van dwang of misleiding wordt gebruikt, als een situatie van uitbuiting worden beschouwd, alleen al vanwege de omstandigheid dat in zijn algemeenheid kan worden aangenomen dat aan de exploitatie van prostitutie van minderjarigen misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht inherent is. “Eigenlijk komt het erop neer dat bij het prostitueren van minderjarigen er per definitie sprake is van uitbuiting en dat is iets anders dan dat uitbuiting geen impliciet bestanddeel van onderdeel 5° is”, aldus Spronken. De Hoge Raad oordeelt echter kort en krachtig dat “uitbuiting” geen impliciet bestanddeel van onderdeel 5° is:
“Art. 273f, eerste lid aanhef en onder 5°, Sr strekt ter bescherming van minderjarigen. Om die reden ontbreekt daarin ook de eis van het uitoefenen van dwang, welke eis wel wordt gesteld in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4°, Sr (vgl. HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1174, NJ 2014/292) en beperkt het zich tot, kort gezegd, het ertoe brengen van een minderjarige zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en het beschikbaar stellen van zijn organen tegen betaling, alsmede tot het ondernemen van handelingen waardoor een minderjarige daartoe overgaat. Dit in aanmerking genomen en mede gelet op de onder 3.2 weergegeven wetsgeschiedenis – waarin onder meer is opgemerkt dat in het algemeen aan de exploitatie van prostitutie van minderjarigen misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht inherent is – is er, anders dan geldt ten aanzien van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3° en 4°, Sr (vgl. HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315 en HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314), geen grond 'uitbuiting' naast de overige bestanddelen aan te merken als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 5°, Sr.”
12. Deze overweging van de Hoge Raad kan mijns inziens op twee manieren worden uitgelegd. In de eerste plaats kan het zijn dat de Hoge Raad, gelet op het belang om minderjarigen in de hier bedoelde zin te beschermen, “geen grond” ziet om uitbuiting als impliciet bestanddeel aan te merken omdat hij (anders dan de A-G) van oordeel is dat prostitutie van een minderjarige niet in alle gevallen en dus niet op zichzelf reeds zonder meer “uitbuiting” oplevert. Inherent misbruik is in geval van onderdeel 5° voldoende om de kwalificatie ‘mensenhandel’ te rechtvaardigen en daarom behoort in dit verband de additionele strafbaarheidsvoorwaarde van uitbuiting op geen enkele wijze te worden gesteld. Anders gezegd: het een minderjarige ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot prostitutie, ook als daarbij geen sprake is van uitbuiting, dient (reeds) als mensenhandel in de zin van onderdeel 5° te worden aangemerkt. De aangehaalde overweging van de Hoge Raad zou echter – en in de tweede plaats – ook anderszins begrepen kunnen worden, en wel in die zin dat uitbuiting in het verlengde van het “misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht” aan de prostitutie van een minderjarige inherent is. In dat geval zou de Hoge Raad met het oordeel dat “geen grond” aanwezig is om een impliciet bestanddeel aan te nemen, bedoeld kunnen hebben te zeggen dat de in zijn rechtspraak in het kader van de onderdelen 3° en 4° genoemde argumenten om een impliciet bestanddeel aan te nemen, in de context van onderdeel 5° geen betekenis hebben. De redenering luidt in deze lezing immers dat de grond om uitbuiting als een impliciet bestanddeel in de onderdelen 3° en 4° aan te nemen, is gelegen in de noodzaak de delictsomschrijving van ‘mensenhandel’ te beperken tot gedragingen die deze kwalificatie en het bijbehorende strafmaximum billijken. Dan is het in de context van onderdeel 5° zinloos en onnodig, dat wil zeggen overbodig, om “uitbuiting” als impliciet bestanddeel in te lezen, aangezien (en dit correspondeert weer met de opvatting van A-G Spronken) de vervulling van de overige delictsbestanddelen per definitie uitbuiting in zich sluit. Zo bezien is er geen aanleiding een impliciet bestanddeel in onderdeel 5° te aanvaarden.
13. Zou deze tweede interpretatie van de overweging van de Hoge Raad in de onderhavige zaak worden gevolgd, dan is het cassatiemiddel terstond kansloos. Als al het een minderjarige ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot prostitutie14.uitbuiting impliceert, dan volstaat voor het bewijs van het in art. 273f, eerste lid onderdeel 2°, Sr voorkomende delictsbestanddeel “oogmerk van uitbuiting” dat uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte – bestaande uit het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en/of opnemen van de minderjarige –, naar de verdachte moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de minderjarige door hem tegen betaling seksuele handelingen zou verrichten of zou kunnen verrichten. Het bewijs daarvoor kan uit de bewijsvoering van het hof zonder meer worden afgeleid.
14. Volgt men in casu de eerste uitleg en heeft de Hoge Raad aldus het bewijs van art. 273f, eerste lid onder 5°, Sr niet willen bezwaren met een impliciet bestanddeel dat aan deze vorm van mensenhandel een aanvullende eis zou stellen, dan is het bewijs van prostitutie door een minderjarige (c.q. deze ertoe brengen zich daartoe beschikbaar te stellen) kennelijk op zichzelf niet zonder meer voldoende voor uitbuiting en rijst derhalve in het kader van art. 273f, eerste lid onder 2°, Sr de vraag wat voor de vervulling van het bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting meer nodig is dan louter (oogmerk op) de prostitutie van de minderjarige (c.q. deze ertoe brengen zich daartoe beschikbaar te stellen).
15. Ervan uitgaande dat de prostitutie van een minderjarige op zichzelf niet per definitie uitbuiting oplevert, wordt bij de beoordeling van de vraag óf van oogmerk tot uitbuiting sprake is, de waardering van de omstandigheden van het geval wel in overwegende mate ingekleurd door de – in het hierboven aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2018 tot uitgangspunt genomen – opvatting van de wetgever dat “in het algemeen aan de exploitatie van prostitutie van minderjarigen misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht inherent is”. Zowel de kwetsbare positie van het slachtoffer als de vrijheidsbeperkingen die de activiteit voor het slachtoffer hebben meegebracht, zijn immers in die beoordeling te betrekken factoren. Het hof heeft daarnaast uitvoerig gemotiveerd uit welke omstandigheden het afleidt dat de verdachte economisch voordeel trok uit het prostitutiewerk van het slachtoffer. Op grond hiervan concludeert het hof dat de verdachte het slachtoffer “heeft vervoerd, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk haar te faciliteren in haar prostitutiewerk en met het oogmerk daarvan te profiteren”.
16. Het op deze vaststellingen en waarderingen gebaseerde oordeel dat de verdachte derhalve heeft gehandeld met “oogmerk van uitbuiting” getuigt mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat de bewijsmiddelen onder meer inhouden dat de verdachte en het slachtoffer een relatie met elkaar hadden15.en dat het slachtoffer eerst daarna aan de verdachte vertelde dat zij in de prostitutie werkte. Evenmin staat aan een bewezenverklaring in de weg dat volgens het hof niet is gebleken van dwang of bijzonder slechte werkomstandigheden. Ten slotte is geen belemmering dat het vast te stellen voordeel dat de verdachte daadwerkelijk heeft getrokken, beperkt is. Niet zozeer van belang is immers in hoeverre uitbuiting daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, en dus ook niet in hoeverre werkelijk economisch voordeel is getrokken. Relevante factor is of het oogmerk van de verdachte op dat (in dit geval: substantiëler) gewin was gericht.16.
17. Het eerste middel faalt.
Het tweede middel
18. Het tweede middel klaagt over schending van art. 359, tweede lid, Sv in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv doordat het hof niet zou hebben gereageerd op een door de raadsvrouw gevoerd strafmaatverweer.
19. Het hof heeft ten aanzien van de op te leggen straf, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de bij de verdachte in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd om de in beslag genomen voorwerpen verbeurd te verklaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is gedurende een periode van ongeveer zeven weken betrokken geweest bij de prostitutie door een minderjarige. Hij heeft haar prostitutiewerk gefaciliteerd door een zolderkamer ter beschikking te stellen waar zij haar prostitutiewerk kon uitoefenen. Meermalen heeft de verdachte haar instructies gegeven over hoe zij om moest gaan met prostitutieklanten en wat zij tegen hen moest zeggen, en tegen haar gezegd een klant binnen te laten en niet te laten gaan ondanks dat zij buikpijn had. Ook heeft de verdachte accounts op sekssites voor haar aangevuld, foto’s geplaatst en haar de inlogcode gegeven. Ook heeft de verdachte de minderjarige gecontroleerd tijdens haar prostitutiewerkzaamheden door haar tijdens die werkzaamheden te bellen en te appen en heeft hij haar opgehaald van de locatie waar zij haar prostitutiewerk uitoefende. De verdachte heeft van de opbrengsten van het prostitutiewerk geprofiteerd, door geld van haar te accepteren en te profiteren van de door haar van het verdiende geld aangeschafte boodschappen en auto.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van een minderjarige. Het faciliteren en bevorderen van prostitutiewerk door een minderjarige draagt bij aan het in stand houden van een onmiskenbaar verwerpelijke vorm van seksuele commercie, die onder alle omstandigheden verboden is.
Het gegeven dat de betrokken minderjarige heeft verklaard dat het haar eigen keuze is geweest om door middel van prostitutie geld te verdienen maakt de strafwaardigheid van het handelen van de verdachte niet minder. Op enigerlei wijze bevorderen en/of profiteren van prostitutie door minderjarigen is te meer strafwaardig, omdat een minderjarige, ook als er geen sprake is van dwang of misleiding, geacht worden onvoldoende in staat te zijn de gevolgen van een beslissing om zich te prostitueren te overzien en daarnaar te handelen.
De verdachte heeft door van de opbrengst van het prostitutiewerk van de minderjarige te profiteren er blijk van gegeven zijn eigen behoefte aan materieel gewin voorop te stellen, met voorbijgaan aan de schadelijke positie waarin de minderjarige komt te verkeren, en aan haar belangen.
Bij de vaststelling van de ernst van het door de verdachte begane feit heeft het hof acht geslagen op de aard van de feitelijke handelingen van de verdachte, de omvang en indringendheid van zijn initiatieven, de duur van de prostitutiesituatie en de omvang van het profijt van de verdachte. In dit verband stelt het hof vast dat niet is gebleken dat de verdachte enige druk op de minderjarige heeft uitgeoefend of haar beslissing om zich te prostitueren op andere wijze heeft beïnvloed dan door haar daartoe de gelegenheid te bieden, haar te helpen bij het werven van klanten en in de buurt te zijn als zij haar werk verrichtte. Deze situatie heeft een relatief korte periode voortgeduurd. De omvang van het profijt is, voor zover die valt vast te stellen, beperkt gebleven. Het hof weegt, evenals de rechtbank, strafverzwarend mee dat de verdachte ook nadat de politie op 7 januari 2014 de minderjarige in de zolderkamer had aangetroffen, nog is doorgegaan met het faciliteren en profiteren van haar prostitutiewerkzaamheden.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 15 september 2017 blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, hetgeen in zijn voordeel weegt.
Het hof heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 26 september 2017. De reclassering noemt als risicofactoren de financiële problematiek en een gebrek aan coping-vaardigheden van de verdachte. De reclassering ziet ten opzichte van 2015 een vooruitgang, omdat de verdachte meer inzicht en probleembesef lijkt te hebben en intern gemotiveerd lijkt te zijn om een delict-vrij leven op te bouwen.
Een beschermende factor daarbij is het contact met zijn moeder. Op basis van de risicofactoren adviseert de reclassering om – bij bewezenverklaring van het feit – een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie gericht op het vergroten van de coping-vaardigheden. Een behandeling bij De Waag is geïndiceerd. De reclassering wil het aan de toezichthouder overlaten om nader te onderzoeken of en wanneer deze behandeling daadwerkelijk ingezet zou moeten worden. Het hof neemt dit deel van het advies van de reclassering over en zal daarom de hierna te melden bijzondere voorwaarden opleggen.
Redelijke termijn [...]
Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou het hof een straf hebben opgelegd van achttien maanden gevangenisstraf waarvan drie maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden.
Al het voorgaande afwegende, acht het hof een gevangenisstraf van zestien maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden passend en geboden.”
20. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2017 heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities. Deze pleitnotities vangen aan met de opmerking dat de verdachte in hoger beroep is gekomen omdat hij de door de rechtbank opgelegde straf te hoog vindt. Het pleidooi bevat daarnaast een vijftal pagina’s tellend betoog dat betrekking heeft op de straftoemeting (p. 7-11). Dit betoog heeft de titel “Strafmaat waar dient bij de strafoplegging rekening mee te worden gehouden?”. Daarop volgen vier genummerde onderdelen, waarmee de raadsvrouw kennelijk de in de titel geformuleerde vraag wil beantwoorden, te weten: (1) overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep; (2) een straftoemetingsbulletin in het tijdschrift Trema dat betrekking heeft op met de onderhavige zaak vergelijkbare strafopleggingen; (3) de als bijlage toegevoegde uitspraken van het hof in de zaken tegen medeverdachten, waarin het hof tot een lagere straf komt dan door de rechtbank was opgelegd omdat het hof anders dan de rechtbank niet bij de strafoplegging betrekt dat er aanwijzingen zijn dat de verdachten deel uitmaken van een grotere groep jonge mannen die zich al langer bezig houdt met de uitbuiting van minderjarige meisjes; en (4) de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het betoog sluit af met de conclusie dat een straf passend is, waarvan een gedeelte voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden is en het onvoorwaardelijk gedeelte niet hoger uitkomt dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Subsidiair wordt aangevoerd dat de verdachte bereid en in staat is een taakstraf te verrichten.
21. Dit verweer is bezwaarlijk anders te verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv. Met zijn in randnummer 1. vermelde beslissing tot oplegging van een grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf is het hof van dit standpunt afgeweken. In de hiervoor in randnummer 19. weergegeven overwegingen heeft het hof evenwel daartoe in het bijzonder de redenen opgegeven. Daarmee heeft het hof voldaan aan de uit art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv voortvloeiende responsieplicht, die niet inhoudt dat de rechter is gehouden op ieder detail van de argumentatie (afzonderlijk) te reageren.17.Anders dan de steller van het middel kennelijk meent, was het hof niet gehouden het onderdeel (3) van het verweer dat ziet op de arresten in zaken tegen medeverdachten, als een separaat uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op te vatten en daarop afzonderlijk te reageren. Het kennelijke oordeel van het hof dat dit betoog deel uitmaakt van een omvangrijker strafmaatverweer, is niet onbegrijpelijk.
Afronding
22. Het middel, dat klaagt dat het hof heeft verzuimd op het strafmaatverweer te reageren, faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag.
23. Beide middelen falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
24. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
25. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑07‑2019
Een proces-verbaal met nummer PL135D-2014006155 van 9 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant], doorgenummerde pagina’s Z 1 08 3-13, bewijsmiddel 9.
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 31 maart 2015, bewijsmiddel 2.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 18 augustus 2014, opgemaakt door mr. F.P. Geelhoed, rechtercommissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam en de griffier, bewijsmiddel 8.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7097, HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma, HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1945 en HR 16 oktober 2018, ECLI:NLHR:2018:1946.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7097 en HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma.
Zie voor deze omschrijving van het delictsbestanddeel “oogmerk” bijv. HR 21 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1031, NJ 1998/610 en HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:94, NJ 2013/406. Ik wijs ook nog op onderdeel 15 van de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge vóór HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma: “Wel vereist lijkt mij te zijn dat er een relatie is tussen de gedraging (het vervoeren, overbrengen, enz.) en het oogmerk van de dader. Het gedwongen vervoer of de gedwongen huisvesting moet instrumenteel zijn aan de beoogde uitbuiting.”
Vgl. HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:39, NJ 2019/61 en HR 19 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:383.
Aldus: HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen; HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1946; HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:39, NJ 2019/61; en HR 19 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:383.
Zie HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, NJ 2016/313, m.nt. Van Kempen en HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen. Het viel mij op dat deze overweging in de vooropstelling over uitbuiting in het arrest van HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:39, NJ 2019/61 niet terugkomt, hoewel het slachtoffer in de desbetreffende zaak (zeer) jong was.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma; HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen; HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1946; HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:39, NJ 2019/61; en HR 19 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:383.
Zie MvT, Kamerstukken II, 1988/89, 21207, nr. 3, p. 3 e.v. en MvA, Kamerstukken II, 1988/89, 21027, nr. 5, p. 3, beide bronnen aangehaald in HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235, NJ 2002/546 en HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma.
Zie HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, NJ 2016/313, m.nt. Van Kempen en HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314, m.nt. Van Kempen.
En dan dus uiteraard ook (verdergaand) het prostitueren zelf.
In het algemeen valt bepaald niet uit te sluiten dat een verdachte juist om die reden een relatie met het minderjarige slachtoffer aanknoopt.
In zoverre zijn de door het hof tot het bewijs gebezigde WhatsApp berichten voor het bewijs van “uitbuiting” van meer gewicht dan de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer over geld voor de boodschappen.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 (rov. 3.8.4), m.nt. Buruma.
Beroepschrift 20‑08‑2018
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 17/05322
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Van: mr. M.J.N. Vermeij
Dossiernummer: D2018179
Inzake: [verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ([geboorteland]), woonachtig [adres] te ([postcode]) [woonplaats], verzoeker tot cassatie van het door het Gerechtshof te Amsterdam op 13 oktober 2017 onder nummer 23–001776-15 gewezen arrest.
Middel I
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. Met name zijn geschonden de artikelen 273f Sr en 350, 358 en 359 jo 415 Sv, doordat het bewezenverklaarde ‘oogmerk van uitbuiting’ niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, althans het oordeel van het Hof dat verzoeker een zodanig oogmerk heeft gehad niet zonder meer begrijpelijk is.
2. Toelichting
2.1
Ten laste van verzoeker heeft het Hof bewezenverklaard dat hij
‘(…) in [de] periode van 21 december 2013 tot en met 7 maart 2014 te Amsterdam en te Zaandijk, een ander, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1996)
(sub 2)
heeft vervoerd, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en
(sub 5)
ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij [wist of redelijkerwijs moest vermoeden] dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar heeft gesteld tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en
(sub 8)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft hij, verdachte
- —
die [slachtoffer] een zolderkamer in de [a-straat 01] ter beschikking gesteld voor het ontvangen van klanten met betrekking tot de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] en
- —
die [slachtoffer] gefaciliteerd in haar prostitutiewerkzaamheden door de hoeveelheid condooms en glijmiddel, aan te vullen en haar met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld in een kluis van zijn, verdachtes, vader te laten bewaren en
- —
die [slachtoffer], terwijl zij aan hem, verdachte, had aangegeven buikpijn te hebben, geïnstrueerd om haar prostitutieklant toch binnen te laten en die klant niet te laten gaan en
- —
die [slachtoffer] heeft geïnstrueerd hoe zij om moest gaan met haar prostitutieklanten en wat zij tegen hen moest zeggen en
- —
accounts met daarop een seksadvertentie op naam van ‘[slachtoffer]’ en/of ‘[slachtoffer]’, zijnde de werknamen van die [slachtoffer] aangevuld op een of meer sekssites te weten www.kinky.nl en/of www.sexjobs.nl en op die seksadvertentie(s) een foto van die [slachtoffer] geplaatst en die [slachtoffer] de ingangscode van die sekssite(s) gegeven en
- —
in het pand, althans dicht bij de locatie verbleven waar die [slachtoffer] haar seksklanten ontving en
- —
die [slachtoffer] gecontroleerd tijdens haar prostitutiewerkzaamheden door haar tijdens haar werkzaamheden te bellen en app-berichten te sturen.’
2.2
Gezien de verwijzingen (voetnoot 1 tot en met 4) in het arrest heeft het Hof zijn bewezenverklaring van het ‘oogmerk van uitbuiting’ met name gebaseerd op de volgende vier bewijsmiddelen zoals opgenomen in de ‘Bijlage’ bij het arrest:
- ‘2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 31 maart 2015.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Het klopt dat [slachtoffer] en ik appten toen de politie (het hof begrijpt: op 7 januari 2014) bij haar was. U houdt mij het gesprek voor waarin [slachtoffer] zegt dat zij buikpijn had. Zij belde mij dat er een klant was. Ik zei dat ze hem moest halen. [slachtoffer] appte mij als zij een klant had. Het zou kunnen dat ik het nummer dat eindigt op [001] heb gebruikt. Ze heeft mij af en toe gevraagd haar advertentie te updaten. Ik deed dat met haar telefoon. Ik heb dat ook met mijn telefoon gedaan. Ik kreeg geld voor boodschappen. We deden één keer in de week samen boodschappen. Ik heb een keertje glijmiddel en condooms gehaald. [slachtoffer] vroeg mij haar te beschermen. Toen [slachtoffer] de klant in de [b-straat] (het hof begrijpt: in Zaandijk) had, was ik in Zaandam. Dat is vijf minuten bij haar vandaan.’
- 3.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 oktober 2014.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Ik heb [slachtoffer] ondersteund en beschermd bij haar prostitutiewerk.’
(…)
- 8.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 18 augustus 2014, opgemaakt door mr. F.P. Geelhoed, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam en de griffier.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 augustus 2014 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
‘Ik ben geboren op [geboortedatum] 1996 in [a-plaats] en ben in december 2013 met dat werk begonnen. Ik heb ook op de zolderetage aan de [a-straat] verbleven. Ik heb aan [verzoeker] gevraagd of hij mij als het ware wilde beschermen. Ik gebruikte de werknaam [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]). Soms was mijn beltegoed op en dan vroeg ik [verzoeker] om voor mij op te waarderen. Ik gaf [verzoeker] ook wel eens wat lekkers. Daarmee bedoel ik geld. Ik heb tot ongeveer mei 2014 gewerkt als prostituee.
Ik gaf [verzoeker] af en toe € 50,- om goede boodschappen te kunnen doen. Na 7 januari 2014 heb ik nog wel gewerkt op de [a-straat]. [betrokkene 1] is een vriend van de verdachte en hij woont in [b-plaats] (het hof begrijpt: [c-plaats]). Als u mij vraagt of dat misschien de [b-straat] is dan zeg ik ja. Het klopt wel dat ik die woning gebruikte om klanten te ontvangen. [verzoeker] had een reservesleutel. Ik heb die sleutel zelf nooit in handen gehad. Als ik daarheen ging was ik altijd met [verzoeker], ook in de periode dat ik daar klanten ontving. [verzoeker] haalde me op en bracht me naar dat adres. Als ik de klant ontving ging hij naar buiten, maar bleef wel in de buurt. Ik heb voor [verzoeker] en mezelf een oudere Opel Astra gekocht voor 750 euro. Ik had zelf geen rijbewijs. [verzoeker] reed de auto.’
- 9.
Een proces-verbaal onderzoek I-phone mbt chatcontact met [verzoeker] met nummer [002] van 9 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina's Z 1 08 3-13.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
‘Op 7 januari 2014 is bij [slachtoffer] een mobiele telefoon, Merk IPhone, in beslag genomen. Deze telefoon is digitaal uitgelezen. Bij de inbeslagname werd een groot aantal chatberichten waaronder chatberichten (Whats App berichten) die hadden plaatsgevonden vanaf 6 januari 2014 tot 7 januari 2014 tussen [slachtoffer] en het What's App contact ‘[verzoeker] 1.
Bij het contact ‘[verzoeker] 1’ stond het telefoonnummer [telefoonnummer 1] geregistreerd.
Verstuurde Whats App berichten vanaf de I-Phone (V)
Ontvangen Whats App berichten op de I-Phone (O)
(…)
(O) Laten we een 500 maken vandaag met Gods wil
(…)
(O) We kunnen makkelijk een 10:000 maken deze maand
(…)
(O) Maaar zo zie je naar je school kunnen we als nog goed verdienen als we gelijk waren begonnen’.
2.3
Onder ‘Oordeel en overwegingen van het hof’ (blz. 4 van het arrest) heeft het Hof ten aanzien van het ‘oogmerk van uitbuiting’, mede naar aanleiding van hetgeen ter terechtzitting van het Hof door de raadsvrouw is aangevoerd, het volgende overwogen (voor zover relevant):
‘Omtrent het oogmerk van uitbuiting overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen — anders dan de raadsvrouw heeft betoogd — kan worden afgeleid dat de verdachte […] het oogmerk heeft gehad om te profiteren van de prostitutie van de minderjarige [slachtoffer], en dat hij ook daadwerkelijk voordeel heeft getrokkenuit de door hem gefaciliteerde prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer].
De verdachte, die heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft ondersteund en beschermd bij haar prostitutiewerk [voetnoot 1: verwijzing naar bewijsmiddel 3], heeft in Whats App berichten van 6 en 7 januari 2014 aan [slachtoffer] geschreven ‘Laten we een 500 maken vandaag met God 's wil’ en nadat [slachtoffer] hem appt: ‘Ik ga veel neuken deze maand’ heeft hij gereageerd met: ‘We kunnen makkelijk een 10:000 maken deze maand’. Voorts heeft de verdachte naar [slachtoffer] geappt: ‘(…) we als nog goed verdienden als we gelijk waren begonnen [voetnoot 2: verwijzing naar bewijsmiddel 9]. Het hof is van oordeel dat uit voornoemde berichten kan worden afgeleid dat de verdachte en [slachtoffer] het hebben over gezamenlijke inkomsten. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij van [slachtoffer] geld voor boodschappen kreeg [voetnoot 3: verwijzing naar bewijsmiddel 2]. [slachtoffer] heeft dat bevestigd en verklaard dat zij de verdachte af en toe € 50,00 gaf om goede boodschappen te kunnen doen. Zij gaf hem weleens ‘wat lekkers’. Daarmee bedoelde zij geld. Daarnaast heeft [slachtoffer] een auto voor de verdachte en zichzelf gekocht. Zelf had [slachtoffer] geen rijbewijs, de verdachte reed de auto [voetnoot 4: verwijzing naar bewijsmiddel 8].
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte de minderjarige [slachtoffer] heeft vervoerd, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk haar te faciliteren in haar prostitutiewerk en met het oogmerk daarvan te profiteren. Het oogmerk van de verdachte is dan ook op uitbuiting in de zin van artikel 273 ƒ, eerste lid, aanhef onder 2, Sr gericht geweest en hij heeft voordeel getrokken uit de seksuele handelingen van [slachtoffer], in de zin van artikel 273 ƒ, eerste lid, aanhef onder 8, Sr.’
(onderstreping MV)
2.4
Ter terechtzitting van het Hof op 29 september 2017 heeft de raadsvrouw van verdachte ten aanzien van het ‘oogmerk van uitbuiting’ het navolgende aangevoerd (blz. 2–3):
‘Niet is komen vast te staan dat [slachtoffer] bedragen/verdiensten afstond. Dit heeft zij altijd bij de politie (2 maal) maar ook bij de rechter-commissaris ontken[d].
‘Maar hij zegt wel veel maar mijn geld gaat gewoon naar mij. Ik heb ook een geest in mijzelf Ik ga niet werken voor iemand terwijl ik kan genieten van dat geld, dat doe ik niet’
V: heeft hij het nooit in zijn hand gehad?
[slachtoffer]: Jawel, maar niet echt dat hij zag dat het zijn geld is. Laat me zeggen, ik sliep met mijn geld.
V: En jij hebt niet het geld allemaal gehad.
[slachtoffer]: Ik hetwelhet geld gehad. (z1 03 0020-23)
V: Nee, maar moet je dan altijd slecht worden behandeld, dat er op deze manier van jou wordt geprofiteerd
[slachtoffer]: Dat weet ik niet, er isnietvan mij geprofiteerd, laat me zo zeggen. Ik heb niet mij geld aan hem gegeven.
V: Kijk hier, hij heeft het gewoon in zijn broekzak.
[slachtoffer]: Dat is zijn geld, dat is niet mij geld
Ook tijdens het gesprek dat [slachtoffer] had met de politie (proces-verbaal bevinding z1 05 008) geeft ze aan dat het geld dat ze verdient ze zelf houd[t] en in een kluis bewaart. Ze doet dit werk omdat ze geld nodig heeft voor autorijlessen en een auto, blijkt ook uit de taps.
Ook tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris blijft ze erbij dat ze geen geld heeft afgedragen aan cliënt.
‘[slachtoffer]: ‘Ik had gewoon mijn eigen geld en heb dat altijd gehouden. Ik heb daar de inrichting van mijn huis van betaald Ik heb gewoon mijn eigen keuze gemaakt om dit werk te doen en heb er nooit over nagedacht dat dat strafbaar zou zijn. Ik schat dat ik in totaal ongeveer € 30.000 heb verdiend en uitgegeven met het prostitutiewerk Het meeste van het geld ging sowieso naar mij, want ik moest de rekeningen betalen. [verzoeker] vroeg me nooit om geld. Ik gaf hem af en toe € 50,-- om goede boodschappen te kunnen doen. Eigenlijk gaf ik hem niet eens het geld, want ik profiteerde zelf ook van de boodschappen.
U vraagt of ik huur moest betalen voor de [a-straat]. Nee, dat hoefde ik niet. Ik heb dat wel bij de politie gezegd, maar dat is omdat ik daar weg wilde. Ik heb maar wat geroepen. Ik heb niet iedere maand betaald, want ik heb daar nog geen maand verbleven. Als u nou vraagt of het wel de bedoeling was dat ik dat zou betalen, dan antwoord ik dat het niet nodig was omdat er niets over was afgesproken.’
Ik heb gemerkt dat de politie en de officier van justitie niet veel waarde hechten aan de verklaringen van [slachtoffer]. Ik ben van mening dat niet te snel kan worden aangenomen dat het niet anders kan zijn dan dat die getuige in strijd met de waarheid heeft verklaard. Andere zich in het dossier bewijsmiddelen, zullen in zo'n geval voldoende duidelijkheid moeten bieden over het ten laste gelegde feit. Aan deze eis is niet voldaan als de bewijswaarde van de gepresenteerde bewijsmiddelen gelegen is op de ondergrens van de bewijsminimumregel van art. 242, lid 2 SV. De verklaring van de getuige ([slachtoffer]) dat zich ten aanzien van haar persoon geen uitbuiting heeft voorgedaan dient, met andere woorden, in aanzienlijke mate, met bewijsmiddelen waaruit het tegendeel blijkt, te worden gecompenseerd.
Blijkt uit andere bewijsmiddelen in het dossier het oogmerk op uitbuiting? Er zijn diverse chatberichten en taps van telefoongesprekken. Hierin wordt wel eens gesproken van ‘We gaan veel geld maken ’ ed. Maar zowel [slachtoffer] als cliënt hebben aangegeven dat cliënt ook zijn eigen geld heeft.
Cliënt heeft samen met een partner een eigen kledinglijn ‘[kledinglijn]’. De kledinglijn begon met [e]en grap, hij had met een vriend een paar t-shirts bedrukt, maar toen wilde iedereen ze in Amsterdam en zijn ze in zaken gegaan. Hij vertelde mij dat veel bn-ers met de kleding lopen, types als [naam 1], [naam 2] en [naam 3] (voetballers) kochten hele pakketten Ook heb ik de petjes regelmatig voorbij zien komen op t.v. Tot voor zijn aanhouding verdiende hij er goed mee, hij vertelde mij in een gesprek circa€ 1500 op weekbasis, ter zitting van de rechtbank vertelde hij naar ik meen 300 a 400 euro, maar hij weet het niet precies. Het past wel in het beeld wat over cliënt bestaat. Zoals in het reclasseringsrapport omschreven staat heeft hij moeite heeft met financiën en geen overzicht heeft. Laat kentekens van auto's van een vriend op zijn naam zetten met als gevolg een regen van boetes.
[kledinglijn] heeft overigens online gestaan onder ‘[kledinglijn].spreadshirt.nl’
Uit de chatberichten blijkt van alles, maar niet dat [slachtoffer] geld afstond aan cliënt en dat daaruit het oogmerk van uitbuiting is vast te stellen.
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken komt geen bewijs voor oogmerk van uitbuiting.
Gezien de verklaringen van cliënt en [slachtoffer] kan niet vastgesteld worden dat sprake is van oogmerk op uitbuiting en dient cliënt hiervan te worden vrijgesproken.’
2.5
Zowel verzoeker als [slachtoffer] hebben stellig ontkend dat laatstgenoemde haar prostitutieverdiensten aan verzoeker moest afstaan. Dat wijst erop dat verzoeker geen ‘oogmerk van uitbuiting’ heeft gehad. Dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat tussen verzoeker en [slachtoffer] geld van hand tot hand is gegaan maakt dat niet anders, gezien de omstandigheden waaronder dat is gebeurd. Tevens is onduidelijk om welk totaalbedrag het zou moeten gaan.
Bewijsmiddel 8
2.6
Uit het in het pleidooi door de raadsvrouw geciteerde verhoor van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 18 augustus 2014 blijkt dat het Hof de verklaring van [slachtoffer] heeft gedenatureerd door het weglaten van de zin die kennelijk direct volgt op ‘Ik gaf hem af en toe € 50,-- om goede boodschappen te kunnen doen’. Uit de weggelaten zin ‘Eigenlijk gaf ik hem niet eens het geld, want ik profiteerde zelf ook van de boodschappen’ volgt immers dat [slachtoffer] kennelijk verzoeker erop uitstuurde om boodschappen voor hen beiden te doen.
2.7
Dat strookt met de verklaring van verzoeker (zie het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 29 september 2017, blz. 2) dat hij en [slachtoffer] een relatie hadden en samenwoonden. Ook op dit punt is sprake van het denatureren van een verklaring, ditmaal die van verzoeker. In bewijsmiddel 1 zijn na de zinnen ‘Een paar weken later, begin december 2013, kregen wij een relatie. Een tijdje later vertelde zij mij dat zij in de prostitutie werkte’ immers twee zeer relevante zinnen (onderstreept) uit de direct daaropvolgende passage weggelaten:
‘Ik vond dat niet leuk, maar was verliefd op haar en ging akkoord. Op een gegeven moment moest zij het huis uit. Ik heb toen voor haar een kamer geregeld op de zolderetage bij mijn vader, aan de [a-straat 01] in [a-plaats]. Zij ontving daar klanten voor haar prostitutiewerk. Wij spraken af dat zij € 200,00 per maand aan huur aan mijn vader zou betalen, maar dat heeft zij nooit gedaan. Ik verbleef ook met haar op die zolderkamer.’
2.8
Tegen de achtergrond dat verzoeker en [slachtoffer] een (i) liefdesrelatie hadden en (ii) kennelijk samenwoonden op de zolderkamer van [slachtoffer] is het niet zonder meer begrijpelijk dat de omstandigheid, dat [slachtoffer] geld gaf aan verzoeker voor het doen van boodschappen, duidt op ‘oogmerk van uitbuiting’. Daarbij is ook van belang dat verzoeker pas na het ontstaan van hun relatie erachter kwam dat zij zich prostitueerde.1.
2.9
Het Hof heeft de omstandigheid dat [slachtoffer] € 750 heeft uitgegeven aan een auto terwijl zij geen rijbewijs had en verzoeker de auto reed, eveneens aangevoerd als bewijs voor het ‘oogmerk van uitbuiting’. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof blijkt echter dat de raadsvrouw van verzoeker onder verwijzing naar het politiedossier naar voren heeft gebracht, dat [slachtoffer] kennelijk bezig was met autorijlessen. Wederom tegen de achtergrond van de relatie tussen [slachtoffer] en verzoeker is het in een dergelijk geval verre van ongewoon dat dan toch een auto wordt gekocht, die logischerwijs wordt bestuurd door de wederhelft die wèl over een rijbewijs beschikt. Tenslotte dient, nu het tegendeel zeker ten nadele van verzoeker zou zijn gebruikt, ervan uitgegaan te worden dat de aangeschafte auto op naam van [slachtoffer] stond.
Bewijsmiddel 2 en 3
2.10
Uit de verklaring van verzoeker (bewijsmiddel 3) dat hij [slachtoffer] ‘ondersteunde en beschermde bij haar prostitutiewerk’ volgt evenmin dat hij op enigerlei wijze voordeel heeft beoogd of verwacht uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer]. Datzelfde geldt voor bewijsmiddel 2.
Bewijsmiddel 9
2.11
In ‘voetnoot 2’ heeft het Hof verwezen naar bewijsmiddel 9, waarin WhatsApp-verkeer tussen verzoeker en [slachtoffer] is weergegeven. Uit de door het Hof aangehaalde zinnen volgt inderdaad dat in de ‘wij’-vorm over inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden wordt gesproken, maar dat (i) is wederom gezien de liefdesrelatie en samenwoning niet onbegrijpelijk, en (ii) betekent nog niet dat de inkomsten waarover ge-appt wordt ook aan verzoeker zijn toegevloeid of dat bij verzoeker sprake was van enige vorm van noodzakelijkheidsbewustzijn ten aanzien van het hem toevloeien van deze inkomsten.
Bewijsmiddel 7
2.12
[slachtoffer] heeft verklaard (zie bewijsmiddel 7) dat zij het door haar verdiende geld bewaarde in de kluis van de vader van verzoeker. Ter terechtzitting van het Hof heeft de raadsvrouw naar voren gebracht (blz. 5 van het pleidooi), onder verwijzing naar het politiedossier, dat [slachtoffer] dit geld liever niet bewaarde in de ruimte waar zij ook klanten ontving omdat zij bang was voor diefstal, en dat zij haar geld later ook weer terug heeft gekregen uit de kluis:
‘V: Je hebt het ook gehad over het feit dat je een gedeelte van het geld aan de vader van [verzoeker] gaf en dat die het zou opbergen in een kluis. Is dat ook gebeurd?
[slachtoffer]: Ja ik heb het al opgehaald
V: Je hebt al opgehaald, die vader heeft het al terug gegeven. Hoeveel was dat?
[slachtoffer]: drieduizend, zeg maar het geld toen u vroeg hoeveel ik had verdiend.
V: En waar is dat geld nu?
[slachtoffer]: gewoon bij mij, ik bewaar het op een plekje’.
2.13
Tenslotte is relevant dat de raadsvrouw, in het kader van het gevoerde strafmaatverweer, erop heeft gewezen dat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] ‘(…) een stevig pittige mondige dame’ is. Deze vaststelling is van belang, aangezien Uw Raad van een uitbuitingssituatie (in relatie tot de seksindustrie) spreekt, indien een betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.2. Hoewel gezien de (nipte) minderjarigheid van [slachtoffer] de ‘uitbuitingssituatie’ in beginsel gegeven is, ook bij het ontbreken van dwang, dient de vaststelling van de mondigheid van [slachtoffer] wel afbreuk te doen aan het gemak waarmee ‘oogmerk om te profiteren’ bij verzoeker aangenomen is door het Hof.
2.14
Gezien het voorgaande zijn de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen onvoldoende redengevend voor een bewezenverklaring van ‘oogmerk van uitbuiting’, althans is het oordeel van het Hof dat sprake is geweest van een dergelijk oogmerk niet zonder meer begrijpelijk.
2.15
Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel II
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. Met name zijn geschonden de artikelen 350, 358 en 359 lid 2 jo415 Sv, doordat het Hof niet gereageerd heeft op het door de raadsvrouw van verzoeker gevoerde strafmaatverweer.
2. Toelichting
2.1
Ter terechtzitting van het Hof heeft de raadsvrouw van verzoeker aangevoerd dat de zaak tegen haar cliënt onderdeel is van een groter onderzoek (genaamd ‘13NATUR’). Dit onderzoek is begonnen met verzoeker en [slachtoffer], waarna vervolgens drie medeverdachten, te weten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], in beeld zijn gekomen.
2.2
In eerste aanleg heeft verzoeker terechtgestaan samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. In hoger beroep is dit echter niet het geval geweest. In de zaken van de drie medeverdachten heeft het Hof al op 19 september 2016 uitspraak gedaan.
2.3
De raadsvrouw heeft de (inmiddels onherroepelijke) arresten in de zaken tegen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bijgevoegd als bijlagen bij haar pleidooi, en erop gewezen dat deze medeverdachten in hoger beroep aanzienlijk lagere straffen opgelegd hebben gekregen dan in eerste aanleg:
‘Het Gerechthof heeft in alle drie de zaken, aanmerkelijk lagere straffen opgelegd dan de rechtbank in eerste aanleg.
[medeverdachte 3], straf rechtbank: 36 maanden waarvan 8 voorwaardelijk, hof: 24 maanden waarvan 6 voorwaardelijk, bewezenverklaring medeplegen betrokkenheid prostitutie van 3 minderjarigen van 15, 16, 17 jaar voor een periode van enkele maanden.
[medeverdachte 1]: straf rechtbank: 30 maanden waarvan 6 voorwaardelijk, hof: gevangenisstraf van 18 maanden, bewezenverklaring medeplegen prostitutie van 2 minderjarigen van 15 en 16 jaar oud voor een periode van enkele maanden. Wel ovar voor witwassen
[medeverdachte 2]: straf rechtbank 25 maanden waarvan 5 voorwaardelijk. Hof: gevangenisstraf van 12 maanden, betreft medeplegen betrokkenheid prostitutie van 1 minderjarige van 17 jaar voor een periode van circa 7 weken. Kanttekening, lagere straf o.a. ook door vrijspraak van 1 zaak
In alle drie de zaken merkt het hof bij de vaststelling van de straf op dat het Hof acht slaat op vergelijkbare gevallen en dat het Hof tot een lagere straf komt dan door de rechtbank is opgelegd omdat het hof anders dan de rechtbank, niet bij de strafoplegging betrekt dat er aanwijzingen zijn, dat de verdachten deel uitmaken van een grotere groep jonge mannen die zich al langer bezig hield met de uitbuiting van minderjarige meisjes.
Ook in de zaak van cliënt heeft de rechtbank opgemerkt dat o.a. strafverzwarend werkt dat er aanwijzingen zijn in het dossier dat cliënt zich al langer bezig hield met vergelijkbare activiteiten. (p. 7 vonnis).
Concluderend in de zaken van de medeverdachten heeft het gerechtshof aanzienlijk lagere straffen opgelegd.
In de zaak van cliënt geldt bovendien dat geen sprake is van medeplegen, i.t.t. de zaken van de medeverdachten, waarin wel medeplegen is vastgesteld.
Niet kan worden vastgesteld dat cliënt enige druk op [slachtoffer] heeft uitgeoefend of haar beslissing om zich te prostitueren op andere wijze heeft beïnvloed dan door haar daartoe de gelegenheid te bieden, haar te helpen en in de buurt te zijn als zij haar werk verrichte. Deze situatie heeft een relatief korte periode geduurd.
In deze zaak dient voor wat betreft de strafmaat aansluiting te worden gezocht bij de uitspraken van het gerechtshof in de zaken van de medeverdachten, gelijke monniken gelijke kappen.’
(blz. 8–9 pleidooi).
2.4
In de zaken van de medeverdachten heeft het Hof in hoger beroep straffen opgelegd die een-derde tot meer dan de helft lager zijn dan de straffen die in eerste aanleg waren opgelegd.
2.5
Het Hof heeft echter aan verzoeker — die in eerste aanleg een straf van achttien maanden, waarvan drie voorwaardelijk, opgelegd heeft gekregen — in hoger beroep au fond een exact even lange straf opgelegd. De strafvermindering van twee maanden heeft immers betrekking op de overschrijding van de redelijke termijn die zich heeft voorgedaan na de berechting in eerste aanleg.
2.6
Het betoog van de raadsvrouw van verzoeker ten aanzien van de straftoemeting kan niet anders dan aangemerkt worden als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht.
2.7
Het Hof is in zijn arrest (onder ‘Oplegging van straffen’) niet ingegaan op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de raadsvrouw van verzoeker inzake de straftoemeting. Aldus heeft het Hof niet voldaan aan de responsieplicht die is neergelegd in artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv.
2.8
Het arrest kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
Den Haag, 20 augustus 2018
M.J.N. Vermeij
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 20‑08‑2018
Zie voor een ander geval waarin de verdachte pas later ontdekt dat iemand prostitutiewerkzaamheden verricht: Rb. Zwolle-Lelystad 12 juni 2008, ECLI:NL:RBZLY:2008:BD6163.
HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235.