Verwezen wordt naar Hof Arnhem-Leeuwarden 4 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9415.
HR, 02-10-2018, nr. 16/04155
ECLI:NL:HR:2018:1823, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-10-2018
- Zaaknummer
16/04155
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1823, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑10‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:138
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2016:3907, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2018:138, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑02‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1823
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑05‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0357 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2018/322
Uitspraak 02‑10‑2018
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Vrijspraak mensenhandel m.b.t. minderjarige door 16-jarig meisje over te halen foto’s van zichzelf te maken, waarna foto’s op internetsites zijn geplaatst, zij is aangeboden als prostituee en potentiële klanten haar hebben benaderd, zonder dat er seksuele handelingen zijn verricht, art. 273f.1.5 Sr. Moet ‘uitbuiting’ worden aangemerkt als impliciet bestanddeel? Art. 273f.1.5 Sr strekt ter bescherming van minderjarigen. Om die reden ontbreekt daarin ook de eis van het uitoefenen van dwang, welke eis wel wordt gesteld in art. 273f.1.4 Sr (vgl. ECLI:NL:HR:2014:1174) en beperkt het zich tot het ertoe brengen van een minderjarige zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en het beschikbaar stellen van zijn organen tegen betaling, alsmede tot het ondernemen van handelingen waardoor een minderjarige daartoe overgaat. Dit in aanmerking genomen en mede gelet op de wetsgeschiedenis - waarin o.m. is opgemerkt dat i.h.a. aan de exploitatie van prostitutie van minderjarigen misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht inherent is - is er, anders dan geldt t.a.v. art. 273f.1.3 en 273f.1.4 Sr (vgl. ECLI:NL:HR:2016:554 en ECLI:NL:HR:2016:857), geen grond 'uitbuiting' naast de overige bestanddelen aan te merken als een impliciet bestanddeel van art. 273f.1.5 Sr. ’s Hofs andersluidende opvatting is dan ook onjuist. Hof heeft vastgesteld dat minderjarige A, die destijds 16 jaar oud was, op verzoek van verdachte foto's van zichzelf heeft gemaakt waarop zij een bh en een string droeg, dat zij deze foto's naar verdachte heeft gestuurd, dat verdachte vervolgens advertenties heeft gemaakt en dat, nadat de advertenties op internet waren geplaatst, A werd gebeld door mannen. Op grond daarvan heeft Hof kennelijk - en niet onbegrijpelijk - geoordeeld dat verdachte A ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen voor prostitutie a.b.i. art. 273.1.5 Sr. ‘s Hofs oordeel dat de enkele omstandigheid dat vervolgens geen seksuele handelingen tussen A en een derde hebben plaatsgevonden in de weg staat aan bewezenverklaring van de op die bepaling toegesneden tll., vindt evenmin steun in het recht. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
2 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 16/04155
NA/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 mei 2016, nummer 21/001176-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak
2.1.
Aan de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - tenlastegelegd dat:
"3
(Primair)
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 29 maart 2013 in de gemeente Groningen en/of (elders) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(...)
B)
een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1996), (telkens) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [betrokkene 1] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [betrokkene 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°),
terwijl die [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1996, de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
bestaande die enige handeling(en) hieruit dat die [verdachte] en/of zijn mededader(s)
(telkens)
- die [betrokkene 1] heeft verzocht om (pikante) foto's van haar te maken/leveren en/of (vervolgens) advertentie(s) heeft geplaatst op internetsite(s)
(o.a. website "Speurders.nl" en/of "Sexmarkt.nl") waarin [betrokkene 1] (onder de naam " [A] ") werd aangeboden als prostituee, en/of
- die [betrokkene 1] in de gelegenheid heeft gesteld, en/of heeft overgehaald, althans getracht over te halen, om (tegen betaling) seks te hebben met een of meer mannen, en/of
- (daartoe) een (werk)telefoon voor die [betrokkene 1] heeft geregeld en/of ter beschikking gesteld, en/of (werk)afspraken met die [betrokkene 1] heeft gemaakt en/of aangegeven over een (werk)adres te beschikken en/of haar naar klanten te kunnen (laten) brengen, en/of uitgelegd en/of laten uitleggen wat de werkzaamheden als prostituee en/of in de escort inhouden en/of wat er van haar verwacht wordt, en/of dat zij een (gedeelte) van de opbrengst moest afstaan."
2.2.
Het Hof heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Het heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het 3 primair onder B tenlastegelegde
Artikel 273f Sr luidt voor zover relevant:
'Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (...);
2°. degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (...), terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
(...)
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (...) dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten (...);
5°. degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (...) dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen (...), terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.'
De onder sub 1 strafbaar gestelde handelingen kunnen worden gezien als voorbereiding van de handelingen zoals strafbaar gesteld onder sub 4. De onder sub 2 strafbaar gestelde handelingen kunnen worden gezien als voorbereiding van de handelingen zoals strafbaar gesteld onder sub 5.
Het bepaalde sub 2 en sub 5 is van toepassing in geval het slachtoffer minderjarig is. Bij de sub 1 en sub 4 vermelde gedragingen hoeft het slachtoffer niet minderjarig te zijn. De minderjarigheid kan worden gezien als een bijzondere vorm van de kwetsbare positie zoals genoemd in het sub 1 bepaalde en van toepassing is bij het sub 4 bepaalde. Verschil met het sub 1 en 4 bepaalde is dat de verdachte (die vervolgd wordt voor de sub 2 en/of 5 vermelde gedragingen) strafbaar kan zijn zonder dat hij kennis heeft van die kwetsbare positie (in de zin van minderjarigheid).
In het arrest van 4 december 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:9415) heeft het hof ten aanzien van sub 4 overwogen:
'Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat deze deel uitmaakt van de wetgeving die strekt tot uitvoering van een aantal internationale instrumenten die ertoe strekken uitbuiting te voorkomen en strafbaar te stellen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever aan artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder het bepaalde onder ten vierde, een ruimere strekking heeft willen geven. Dat heeft tot gevolg dat de delictsomschrijving en - nu in de tenlastelegging dezelfde woorden zijn gebezigd - de tenlastelegging aldus dienen te worden gelezen dat "uitbuiting" daarvan deel uitmaakt, in die zin dat aan de in de delictsomschrijving (en in de tenlastelegging) voorkomende termen, 'het verrichten van arbeid of diensten' een zodanige uitleg wordt gegeven dat het gaat om arbeid en/of diensten die vanwege hun aard (zoals prostitutiewerkzaamheden) en/of omstandigheden waaronder die werkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld geen betaling, lange werkdagen etc.) - in combinatie met een in artikel 273f lid 1, onder 1 genoemd middel - een situatie van uitbuiting opleveren.'
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 april 2016 (de Hoge Raad begrijpt: ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315) ten aanzien van artikel 273f Sr lid 1, onder 4 overwogen:
'2.3.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 2004, Stb. 645, waarbij het - later tot art. 273f Sr vernummerde - art. 273a Sr is ingevoerd, houdt onder meer in:
"ALGEMEEN
1. Inleiding
Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot uitvoering van aantal mondiale en regionale rechtsinstrumenten ter bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel, uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
(...)
Mensenhandel is kort gezegd het dwingen - in ruime zin - van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te stellen.
(...)
Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid.
(...)
ARTIKELSGEWIJS
(...)
Het protocol en het kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel hebben betrekking op de bestrijding van mensenhandel met het oogmerk personen uit te buiten. Vanwege deze wijde en algemene strekking wordt voorgesteld om de ingevolge deze instrumenten strafbaar te stellen gedragingen te vatten in één nieuwe bepaling in titel XVIII van het Tweede Boek, gewijd aan misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Voorgesteld wordt om alle strafbaar te stellen gedragingen op te nemen in de nieuwe bepaling, en deze gedragingen (...) te kwalificeren als mensenhandel. Nu deze nieuwe bepaling ook mensenhandel, gericht op seksuele uitbuiting, omvat, heeft artikel 250a geen zelfstandige betekenis meer.
(...)
Het voorgestelde artikel 273a, eerste lid, ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit."
(Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 1, 2, 15, 17 en 18)
2.4.1.
Het tweede middel klaagt in de eerste plaats over het oordeel van het Hof dat 'uitbuiting' als een (extra) impliciet bestanddeel van het vierde onderdeel van art. 273f, eerste lid, Sr moet worden aangemerkt.
2.4.2.
Mede gelet op de wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4°, Sr wordt gekwalificeerd als 'mensenhandel', en wordt bedreigd met een gevangenisstraf van acht jaren, moet worden aangenomen dat de in het vierde onderdeel omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309).
2.4.3.
Dit brengt mee dat die gedragingen eerst dan als 'mensenhandel' kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan voormelde voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Het oordeel van het Hof dat 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4°, Sr, is derhalve juist.'
Gelet op de wetsgeschiedenis, de rechtspraak en de wetssystematiek is het hof van oordeel dat ook ten aanzien van artikel 273f Sr sub 5 geldt dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen indien sprake is van uitbuiting. Voorts is het hof van oordeel dat in geval een persoon een minderjarige er toe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van een minderjarige enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat diegene zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en (cursivering Hof) er daadwerkelijk seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen die minderjarige en een derde, er sprake is van uitbuiting.
De vraag is echter of in geval de minderjarige zich wel beschikbaar heeft gesteld, maar er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden er ook altijd sprake is van uitbuiting. Naar het oordeel van het hof dient die vraag ontkennend te worden beantwoord. Weliswaar kan het zich beschikbaar stellen onder zodanige omstandigheden plaatsvinden dat gesproken kan worden van uitbuiting, maar dat hoeft niet het geval te zijn. In een situatie dat een persoon een 17-jarige vraagt of ze thuis klanten wil ontvangen en die 17-jarige geeft aan dat ze dat wel wil, maar zij vervolgens geen klanten ontvangt, zijn naar het oordeel van het hof die feiten op zich onvoldoende om te spreken van een situatie waarin sprake was van uitbuiting.
[betrokkene 1] (die destijds 16 jaar was) heeft verklaard dat ze op verzoek van verdachte foto's van zichzelf heeft gemaakt. Zij droeg op die foto's een bh en een string. Zij zorgde er voor dat haar hoofd niet op de foto's kwam. Die foto's heeft ze naar de verdachte gestuurd en verdachte heeft vervolgens advertenties gemaakt. In de advertentie stond als naam: [A] . Toen de advertenties op internet stonden, werd ze gebeld. Ze zei echter steeds dat ze niet kon en dat de mannen maar moesten terugbellen. Ze heeft nooit een afspraak gemaakt.
Het hof is van oordeel dat op basis van de verklaring van [betrokkene 1] niet gezegd kan worden dat zij is uitgebuit."
3. Wettelijk kader en wetsgeschiedenis
3.1.
Art. 273f, eerste lid aanhef en onder 5°, Sr, waarop de tenlastelegging is toegesneden, luidde - voor zover in cassatie van belang - gedurende de in de tenlastelegging vermelde periode als volgt:
"Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
(...)
5°. degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te stellen dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt."
3.2.
De volgende bepalingen van het Facultatief Protocol van 25 mei 2000 inzake de verkoop van kinderen, prostitutie en pornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind (Trb. 2001, 130) zijn van belang en luiden in de Nederlandse vertaling als volgt:
- Artikel 2:
"Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder:
(...)
b. kinderprostitutie: het gebruik van een kind bij seksuele handelingen tegen betaling of een andere vorm van vergoeding;
(...)"
- Artikel 3:
"1. Iedere Staat die partij is, waarborgt dat zijn strafrecht volledig van toepassing is op ten minste de volgende handelingen en gedragingen, ongeacht of deze strafbare feiten in eigen land dan wel grensoverschijdende, of individueel dan wel in georganiseerd verband worden gepleegd:
(...)
b. het aanbieden, verwerven, aanwerven of ter beschikking stellen van een kind voor kinderprostitutie als omschreven in artikel 2;
(...)"
3.3.
De wetsgeschiedenis van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 5°, Sr en de voorgangers daarvan houdt onder meer in:
- de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 1993 tot wijziging van de art. 250bis en 250ter van het Wetboek van Strafrecht
(Stb. 1993, 679):
"Aan de bepalingen ligt de gedachte ten grondslag dat degene die als exploitant, souteneur of bemiddelaar betrokken is bij exploitatie van prostitutie, zich ervan dient te vergewissen dat hij niet met een minderjarige heeft te maken. Dit betekent dat het een ander tot prostitutie brengen en het ondernemen van enige handeling waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ander daardoor in de prostitutie belandt, zonder meer wordt gekwalificeerd als mensenhandel, indien die ander minderjarig is. De wil van de betrokkene is niet relevant. Dit is neergelegd in ontwerp-artikel 250ter, eerste lid, onder 3°." (Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 5, p. 11);
- de nota naar aanleiding van het eindverslag bij voornoemd wetsvoorstel:
"Een persoon die zich tot prostitutie laat brengen, neemt een beslissing die verstrekkende gevolgen heeft. Ik ben van mening dat een minderjarige in het algemeen te weinig inzicht en ervaring heeft om deze gevolgen te overzien en bewust de levensloop van een prostitué(e) te kiezen.
(...)
De leeftijdsgrens berust op de overtuiging van de wetgever dat in het algemeen aan de exploitatie van prostitutie van minderjarigen misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht inherent is." (Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 8, p. 2);
- de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 2004, waarbij het - later tot art. 273f Sr vernummerde - art. 273a Sr is ingevoerd (Stb. 2004, 645):
"ALGEMEEN
1. Inleiding
(...)
Kinderhandel, (seksuele) uitbuiting van kinderen, seksueel misbruik en kinderpornografie vertonen ook samenhang. Kinderhandel is vaak gericht op prostitutie en andere seksuele dienstverlening. Seksuele uitbuiting van kinderen is het trekken van voordeel uit de seksuele dienstverlening van de minderjarige, van kinderprostitutie, kinderpornografische shows of kinderpornografie.
(...)
4. Mensenhandel
4.1.
Nationaal
(...)
Artikel 250a (Sr) beoogt alle vormen van uitbuiting voor prostitutie en - sinds 1 oktober 2002 - andere vormen van seksuele uitbuiting strafbaar te stellen. Kenmerkend voor uitbuiting is de aanwezigheid van dwang in ruime zin of misleiding (...). De eis van dwang in brede zin of misleiding geldt niet voor seksuele uitbuiting van kinderen: uitbating van prostitutie door minderjarigen is zonder meer strafbaar (onderdeel 3°).
(...)
4.2.
Internationaal
(...)
Op 25 mei 2000 is - na langdurige onderhandelingen - te New York totstandgekomen het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, prostitutie en pornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind (Trb. 2001, 63). Nederland heeft dit Protocol op 7 september 2000 ondertekend. Dit Protocol (...) stelt verder strafbaar (2) aanbieden, verkrijgen of beschikbaar stellen van een kind voor prostitutie (...). Onze wetgeving inzake seksueel misbruik, prostitutie, mensenhandel, kinderpornografie en adoptie stelt strafbaar de handelingen die ingevolge dit protocol strafbaar moeten worden gesteld.
(...)
ARTIKELSGEWIJS
(...)
Het voorgestelde artikel 273a, eerste lid, ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.
(...)
In onderdeel 5° is in gewijzigde vorm onderdeel 3° van artikel 250a, eerste lid, opgenomen. Deze bepaling ziet op de bescherming van kinderen. Om die reden ontbreekt de eis van het gebruik van dwangmiddelen. Daarom wordt voorgesteld deze bepaling te beperken tot het kinderen ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of hun organen tegen betaling beschikbaar te stellen." (Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 2, 8, 10, 11 en 18).
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt in de eerste plaats over het oordeel van het Hof dat 'uitbuiting' als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 5°, Sr moet worden aangemerkt.
4.2.1.
Art. 273f, eerste lid aanhef en onder 5°, Sr strekt ter bescherming van minderjarigen. Om die reden ontbreekt daarin ook de eis van het uitoefenen van dwang, welke eis wel wordt gesteld in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4°, Sr (vgl. HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1174, NJ 2014/292) en beperkt het zich tot, kort gezegd, het ertoe brengen van een minderjarige zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en het beschikbaar stellen van zijn organen tegen betaling, alsmede tot het ondernemen van handelingen waardoor een minderjarige daartoe overgaat. Dit in aanmerking genomen en mede gelet op de onder 3.2 weergegeven wetsgeschiedenis - waarin onder meer is opgemerkt dat in het algemeen aan de exploitatie van prostitutie van minderjarigen misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht inherent is - is er, anders dan geldt ten aanzien van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3° en 4°, Sr (vgl. HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315 en HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314), geen grond 'uitbuiting' naast de overige bestanddelen aan te merken als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 5°, Sr. De in het bestreden arrest besloten liggende andersluidende opvatting van het Hof is dan ook onjuist.
4.2.2.
Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof vastgesteld dat de minderjarige [betrokkene 1] , die destijds 16 jaar oud was, op verzoek van de verdachte foto's van zichzelf heeft gemaakt waarop zij een bh en een string droeg, dat zij deze foto's naar de verdachte heeft gestuurd, dat de verdachte vervolgens advertenties heeft gemaakt en dat, nadat de advertenties op internet waren geplaatst, deze [betrokkene 1] werd gebeld door mannen. Op grond daarvan heeft het Hof kennelijk - en niet onbegrijpelijk - geoordeeld dat de verdachte deze [betrokkene 1] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen voor prostitutie als bedoeld in art. 273, eerste lid aanhef en onder 5°, Sr. Het oordeel van het Hof dat de enkele omstandigheid dat vervolgens geen seksuele handelingen tussen deze [betrokkene 1] en een derde hebben plaatsgevonden in de weg staat aan bewezenverklaring van de op die bepaling toegesneden tenlastelegging, vindt evenmin steun in het recht.
4.3.
Het middel slaagt in zoverre.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissing ter zake van het onder 3 primair onder B tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2018.
Conclusie 20‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG: OM-cassatie naar aanleiding van vrijspraak van mensenhandel minderjarige. Art. 273f lid 1, onderdeel 5° Sr. Uitbuiting impliciet bestanddeel? Is het voor de bewezenverklaring van uitbuiting vereist dat de minderjarige zich niet alleen beschikbaar heeft gesteld voor prostitutie maar ook daadwerkelijk seksuele handelingen voor derden heeft verricht? De AG stelt zich op het standpunt dat de Hoge Raad het arrest van het hof dient te vernietigen.
Nr. 16/04155 Zitting: 20 februari 2018 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 20 mei 2016 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens onder 1, “mensenhandel, meermalen gepleegd”, onder 2, ‘’mensenhandel, meermalen gepleegd’’, onder 3 primair onder A, ‘’mensenhandel’’ en, onder 5, ‘’een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben, verspreiden, aanbieden, openlijk tentoonstellen, en verwerven’’, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk. Het hof heeft daarnaast de vorderingen van de benadeelde partijen (deels) toegewezen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander als bepaald in het bestreden arrest.
Het cassatieberoep, dat is ingesteld door het openbaar ministerie, spitst zich in onderhavige zaak toe op het onder 3 primair sub B tenlastegelegde, namelijk een minderjarig meisje ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling (art. 273f lid 1 onderdeel 5° Sr). Dit meisje (destijds 16-17 jaar) is overgehaald om pikante foto’s van zichzelf te maken, welke foto’s vervolgens zijn geplaatst op internetsites waarop zij werd aangeboden als prostituee. Zij is daarop telefonisch door potentiële klanten benaderd, maar heeft nooit daadwerkelijk een afspraak gemaakt. Het hof heeft de verdachte van het voormelde onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken en het cassatieberoep richt zich tegen deze vrijspraak en de beslissing van het hof dat het aan het subsidiair tenlastegelegde niet toekomt.
Mr. H.H.J. Knol, advocaat-generaal bij het ressortsparket, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel, dat opkomt op tegen de vrijspraak van de onder 3 primair onder B tenlastegelegde mensenhandel (art. 273f lid 1 onderdeel 5°), valt uiteen in een primair en een subsidiair deel:
- het richt zich in de eerste plaats tegen het oordeel van het hof dat ‘uitbuiting’ als een impliciet bestanddeel van art. 273f lid 1 onderdeel 5° Sr dient te worden aangemerkt; dit oordeel getuigt volgens de steller van het middel van een onjuiste rechtsopvatting;
- subsidiair wordt aangevoerd dat het oordeel van het hof dat in onderhavige zaak geen sprake is van uitbuiting, omdat er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen de minderjarige en een derde, ontoereikend is gemotiveerd.
4.1. De tenlastelegging houdt, voor zover van belang, het volgende in:
‘’(…)
3
(Primair)
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 29 maart 2013 in de gemeente Groningen en/of (elders) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A)
een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1996), (telkens) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van [betrokkene 1] (sub 2°),
en/of
B)
een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1996), (telkens) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van [betrokkene 1] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat [betrokkene 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°),
terwijl [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1996, de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
bestaande die enige handeling(en) hieruit dat [verdachte] en/of zijn mededader(s) (telkens)
- [betrokkene 1] heeft verzocht om (pikante) foto’s van haar te maken/leveren en/of (vervolgens) advertentie(s) heeft geplaatst op internetsite(s) (o.a. website “Speurders .nl” en/of “Sexmarkt.nl”) waarin [betrokkene 1] (onder de naam “ [A] ”) werd aangeboden als prostituee, en/of
- [betrokkene 1] in de gelegenheid heeft gesteld, en/of heeft overgehaald, althans getracht over te halen, om (tegen betaling) seks te hebben met een of meer mannen, en/of
- (daartoe) een (werk)telefoon voor [betrokkene 1] heeft geregeld en/of ter beschikking gesteld, en/of (werk)afspraken met [betrokkene 1] heeft gemaakt en/of aangegeven over een (werk)adres te beschikken en/of haar naar klanten te kunnen (laten) brengen, en/of uitgelegd en/of laten uitleggen wat de werkzaamheden als prostituee en/of in de escort inhouden en/of wat er van haar verwacht wordt, en/of dat zij een (gedeelte) van de opbrengst moest afstaan.
Althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
3.
(subsidiair)
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 29 maart 2013 in de gemeente Groningen en/of (elders) in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A)
een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1996), (telkens) te verwerven, vervoeren, over te brengen, huisvesten of opnemen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van [betrokkene 1] (sub 2°),
en/of
B)
een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1996), (telkens) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van [betrokkene 1] (telkens) enige handeling(en) te ondernemen en/of heeft ondernemen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat [betrokkene 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°),
C)
(telkens) opzettelijk voordeel te trekken uit seksuele handelingen van die/een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1996), met en/of voor een derde tegen betaling (sub 8°),
terwijl [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1996, de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
- [betrokkene 1] verzocht om (pikante) foto’s van haar te maken/leveren voor het maken van een (sekscontact)advertentie en/of (vervolgens) die/dat advertentie(s) gemaakt en/of geplaatst op intemetsite(s) (o.a. website “Speurders.nl” en/of “Sexmarkt.nl”) waarin [betrokkene 1] (onder de naam “ [A] ”) werd aangeboden als prostituee, en/of
- [betrokkene 1] in de gelegenheid gesteld, en/of overgehaald, althans getracht over te halen, om (tegen betaling) seks te hebben met een of meer mannen, en/of
- (daartoe) een (werk)telefoon voor [betrokkene 1] geregeld en/of ter beschikking gesteld, en/of (werk)afspraken met [betrokkene 1] gemaakt en/of aangegeven over een (werk)adres te beschikken en/of haar naar klanten te kunnen (laten) brengen, en/of uitgelegd en/of laten uitleggen wat de werkzaamheden als prostituee en/of in de escort inhouden en/of wat er van haar verwacht wordt, en/of dat zij een (gedeelte) van de opbrengst moest afstaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(…)’’
5. Het hof heeft de verdachte, zoals hiervoor al weergegeven, voor het onder 3 primair onder A tenlastegelegde veroordeeld en vrijgesproken van het onder 3 primair onder B tenlastegelegde. Deze vrijspraak is door het hof als volgt gemotiveerd:
‘’Ten aanzien van het 3 primair onder B tenlastegelegde
Artikel 273f Sr luidt voor zover relevant:
‘Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (....);
2°. degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (...), terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
(....)
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of. beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (....) dan wel onder de onder 1 ° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten
5°. degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (....) dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen (....), terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt’.
De onder sub 1 strafbaar gestelde handelingen kunnen worden gezien als voorbereiding van de handelingen zoals strafbaar zijn gesteld onder sub 4. De onder sub 2 strafbaar gestelde handelingen kunnen worden gezien als voorbereiding van de handelingen zoals zijn strafbaar gesteld onder sub 5.
Het bepaalde sub 2 en sub 5 is van toepassing in geval het slachtoffer minderjarig is. Bij de sub 1 en sub 4 vermelde gedragingen hoeft het slachtoffer niet minderjarig te zijn. De minderjarigheid kan worden gezien als een bijzondere vorm van de kwetsbare positie zoals genoemd in het sub 1 bepaalde en van toepassing is bij het sub 4 bepaalde. Verschil met het sub 1 en 4 bepaalde is dat de verdachte (die vervolgd wordt voor de sub 2 en/of 5 vermelde gedragingen) strafbaar kan zijn zonder dat hij kennis heeft van die kwetsbare positie (in de zin van minderjarigheid).
In het arrest van 4 december 20141.heeft het hof ten aanzien van sub 4 overwogen:
‘Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat deze deel uitmaakt van de wetgeving die strekt tot uitvoering van een aantal internationale instrumenten die ertoe strekken uitbuiting te voorkomen en strafbaar te stellen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever aan artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder het bepaalde onder ten vierde, een ruimere strekking heeft willen geven. Dat heeft tot gevolg dat de delictsomschrijving en - nu in de tenlastelegging dezelfde woorden zijn gebezigd - de tenlastelegging aldus dienen te worden gelezen dat “uitbuiting” daarvan deel uitmaakt, in die zin dat aan de in de delictsomschrijving (en in de tenlastelegging) voorkomende termen, ‘het verrichten van arbeid of diensten ’ een zodanige uitleg wordt gegeven dat het gaat om arbeid en/of diensten die vanwege hun aard (zoals prostitutiewerkzaamheden) en/of omstandigheden waaronder die werkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld geen betaling, lange werkdagen etc.) - in combinatie met een in artikel 273flid 1 onder 1 genoemd middel - een situatie van uitbuiting opleveren ’.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 april 2016 ten aanzien van artikel 273f Sr lid 1 onder 4 overwogen:
‘2.3.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 2004, Stb. 645, waarbij het - later tot art. 273fSr vernummerde - art. 273a Sr is ingevoerd, houdt onder meer in:
"ALGEMEEN
1. Inleiding
Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot uitvoering van aantal mondiale en regionale rechtsinstrumenten ter bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel, uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
(…)
Mensenhandel is kort gezegd het dwingen - in ruime zin - van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te stellen.
(...)
Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid.
(...)
ARTIKELSGEWIJS
(...)
Het protocol en het kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel hebben betrekking op de bestrijding van mensenhandel met het oogmerk personen uit te buiten. Vanwege deze wijde en algemene strekking wordt voorgesteld om de ingevolge deze instrumenten strafbaar te stellen gedragingen te vatten in één nieuwe bepaling in titel XVIII van het Tweede Boek, gewijd aan misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Voorgesteld wordt om alle strafbaar te stellen gedragingen op te nemen in de nieuwe bepaling, en deze gedragingen (...) te kwalificeren als mensenhandel. Nu deze nieuwe bepaling ook mensenhandel, gericht op seksuele uitbuiting, omvat, heeft artikel 250a geen zelfstandige betekenis meer.
(…)
Het voorgestelde artikel 273a, eerste lid, ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit."
(Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 1, 2, 15, 17 en 18)
2.4.1.
Het tweede middel klaagt in de eerste plaats over het oordeel van het Hof dat 'uitbuiting' als een (extra) impliciet bestanddeel van het vierde onderdeel van art. 273f eerste lid, Sr moet worden aangemerkt.
2.4.2.
Mede gelet op de wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met art. 273f eerste lid aanhef en onder 4°, Sr wordt gekwalificeerd als 'mensenhandel', en wordt bedreigd met een gevangenisstraf van acht jaren, moet worden aangenomen dat de in het vierde onderdeel omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309).
2.4.3.
Dit brengt mee dat die gedragingen eerst dan als 'mensenhandel' kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan voormelde voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Het oordeel van het Hof dat 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f eerste lid aanhef en onder 4°, Sr, is derhalve juist ’.
Gelet op de wetsgeschiedenis, de rechtspraak en de wetssystematiek is het hof van oordeel dat ook ten aanzien van artikel 273f Sr sub 5 geldt dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen indien sprake is van uitbuiting. Voorts is het hof van oordeel dat in geval een persoon een minderjarige er toe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van een minderjarige enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat diegene zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en er daadwerkelijk seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen die minderjarige en een derde, er sprake is van uitbuiting.
De vraag is echter of in geval de minderjarige zich wel beschikbaar heeft gesteld, maar er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden er ook altijd sprake is van uitbuiting. Naar het oordeel van het hof dient die vraag ontkennend te worden beantwoord. Weliswaar kan het zich beschikbaar stellen onder zodanige omstandigheden plaatsvinden dat gesproken kan worden van uitbuiting, maar dat hoeft niet het geval te zijn. In een situatie dat een persoon een 17-jarige vraagt of ze thuis klanten wil ontvangen en die 17-jarige geeft aan dat ze dat wel wil, maar zij vervolgens geen klanten ontvangt, zijn naar het oordeel van het hof die feiten op zich onvoldoende om te spreken van een situatie waarin sprake was van uitbuiting.
[betrokkene 1] (die destijds 16 jaar was) heeft verklaard dat ze op verzoek van verdachte foto’s van zichzelf heeft gemaakt. Zij droeg op die foto’s een bh en een string. Zij zorgde er voor dat haar hoofd niet op de foto’s kwam. Die foto’s heeft ze naar de verdachte gestuurd en verdachte heeft vervolgens advertenties gemaakt. In de advertentie stond als naam: [A] . Toen de advertenties op internet stonden, werd ze gebeld. Ze zei echter steeds dat ze niet kon en dat de mannen maar moesten terugbellen. Ze heeft nooit een afspraak gemaakt.
Het hof is van oordeel dat op basis van de verklaring van [betrokkene 1] niet gezegd kan worden dat zij is uitgebuit. Wel acht het hof bewezen dat verdachte [betrokkene 1] heeft geworven met het oogmerk van seksuele uitbuiting, zoals onder 3 (onderdeel A) primair is tenlastegelegd. Ook is sprake van een poging tot uitbuiting, zoals onder 3 (onderdeel B) subsidiair is tenlastegelegd. Het hof komt echter niet toe aan toe aan het subsidiair tenlastegelegde vanwege de keuze die door het openbaar ministerie is gemaakt bij de opstelling van de tenlastelegging. Die tenlastelegging is namelijk zo opgesteld dat het hof alleen aan het onder 3 subsidiaire tenlastegelegde kan toekomen in geval voor geen enkel onderdeel van het onder 3 primaire tenlastegelegde een bewezenverklaring volgt. Zoals hierboven al gesteld, acht het hof wel onderdeel A van het onder 3 primair tenlastegelegde bewezen.
(…)’’
5.1.
De steller van het middel voert primair aan dat gelet op de bijzondere positie die een minderjarige inneemt, de eis van uitbuiting niet geldt voor art. 273f lid 1 onderdeel 5° Sr zoals door het hof is aangenomen. Weliswaar heeft de Hoge Raad bepaald dat ten aanzien de onderdelen 3° en 4° van art. 273f lid 1 Sr uitbuiting als impliciet bestanddeel heeft te gelden, dit kan volgens de steller van het middel echter niet worden doorgetrokken naar onderdeel 5° dat ziet op minderjarigen. De positie van de minderjarige is een andere dan die van een meerderjarig slachtoffer. Om die reden ontbreekt bijvoorbeeld in art. 273f lid 1 onderdeel 5° Sr, dat in iets gewijzigde vorm overeenkomt met art. 250a lid 1 onderdeel 3 (oud) Sr, de eis van het gebruik van dwangmiddelen. Om dezelfde reden zou volgens de steller van het middel daarom ook de eis van uitbuiting ontbreken.
5.2.
Ik kan de steller van het middel volgen, met dien verstande dat uit de wetsgeschiedenis van (de voorlopers van) art. 273f, eerste lid onder 5˚, Sr volgt dat deze bepaling het beschermen van minderjarigen tegen prostitutie tot doel heeft.2.Om die reden ontbreekt de eis van het gebruik van dwangmiddelen (zoals genoemd onder 1˚). Het brengen van een minderjarige tot een rol in de seksbusiness is afzonderlijk strafbaar gesteld om tot uitdrukking te brengen dat aan de wil van de jeugdige geen betekenis toekomt. Bij minderjarigen is dus zonder meer sprake van strafbaarheid indien de dader haar (of hem) tot prostitutie brengt.3.Dat daarom ook de (impliciete) eis van uitbuiting ontbreekt, volg ik echter niet.
5.3.
Het is inmiddels vaste rechtspraak dat uitbuiting moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van onderdelen 3° en 4° van art. 273f lid 1 Sr, dat wil zeggen dat de hierin omschreven feiten alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.4.Dit erkent ook de steller van het middel. Waarom deze jurisprudentie niet van overeenkomstige toepassing zou zijn op onderdeel 5°, zoals de steller van het middel betoogt, is mij niet duidelijk.5.
5.4.
Onderdeel 5° van art. 273f, lid 1 Sr kan als een specialis worden gezien van onderdeel 4°, Sr dat betrekking heeft op mensenhandel waarbij zowel minder- als meerderjarigen betrokken kunnen zijn. Dit laatste onderdeel ziet niet alleen op seksuele diensten maar ook op andere vormen van arbeid of dienstverlening. Onderdeel 5°, waarop in onderhavig geval het onder 3 primair onder B tenlastegelegde feit berust, is beperkt tot minderjarigen die zich beschikbaar stellen voor seksuele diensten of hun organen beschikbaar stellen. Naar mijn mening kan het brengen tot prostitutie van minderjarigen, ook als daarbij geen dwang wordt gebruikt, als een situatie van uitbuiting worden beschouwd, alleen al vanwege de omstandigheid dat in zijn algemeenheid kan worden aangenomen dat aan de exploitatie van prostitutie van minderjarigen “misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht inherent is”.6.Eigenlijk komt het erop neer dat bij het prostitueren van minderjarigen er per definitie sprake is van uitbuiting en dat is iets anders dan dat uitbuiting geen impliciet bestanddeel van onderdeel 5° is. Voor zover het middel op dit laatste uitgangspunt is gebaseerd, faalt het naar mijn mening dan ook.
5.5.
De subsidiaire klacht die gebaseerd is op de stelling dat voor uitbuiting (en dus een veroordeling op grond van onderdeel 5°) niet is vereist dat ook daadwerkelijk seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, is naar mijn mening wel terecht voorgesteld. Het hof is blijkens de gegeven motivering voor de vrijspraak van oordeel dat in het geval waarin geen seksuele handelingen zijn verricht slechts onder bepaalde omstandigheden sprake kan zijn van uitbuiting. Volgens het hof zijn die omstandigheden in het onderhavig geval niet aanwezig omdat de minderjarige geen klanten heeft ontvangen en is hier slechts sprake van een poging tot uitbuiting en dus mensenhandel als bedoeld in onderdeel 5° van art. 273f lid 1 Sr.
5.6.
Dat dit oordeel van het hof niet juist is, volgt uit het op 25 mei 2000 tot stand gekomen en door Nederland ondertekende Facultatief Protocol inzake kinderhandel, prostitutie en pornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind7.en de wetsgeschiedenis ter uitvoering van dit protocol.8.Artikel 2 en 3 van dit protocol luiden, voor zover relevant, als volgt:
‘’Article 2
For the purpose of the present Protocol:
(…)
b) Child prostitution means the use of a child in sexual activities for remuneration or any other form of consideration;
(…)
Article 3
1. Each State Party shall ensure that, as a minimum, the following acts and activities are fully covered under its criminal or penal law, whether these offences are committed domestically or transnationally or on an individual or organized basis:
(…)
b) Offering, obtaining, procuring or providing a child for child prostitution, as defined in article 2;
(…)’’
5.7.
De wetsgeschiedenis ter uitvoering van dit protocol luidt, voor zover relevant:
‘’Op 25 mei 2000 is – na langdurige onderhandelingen – te New York totstandgekomen het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, prostitutie en pornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind (Trb. 2001, 63). Nederland heeft dit Protocol op 7 september 2000 ondertekend.
(…)
Het stelt verder strafbaar (2) aanbieden, verkrijgen of beschikbaar stellen van een kind voor prostitutie (…).
(…)
Onze wetgeving inzake seksueel misbruik, prostitutie, mensenhandel, kinderpornografie en adoptie stelt strafbaar de handelingen die ingevolge dit protocol strafbaar moeten worden gesteld. (…)’’9.
5.8.
Nederland dient dus volgens de in de wetsgeschiedenis weergegeven vertaling van het protocol strafbaar te stellen het ‘’aanbieden, verkrijgen of beschikbaar stellen van een kind voor prostitutie’’. Dit heeft een ruime strekking en alleen al uit het begrip ‘aanbieden’ volgt dat niet is vereist dat daadwerkelijk seksuele handelingen zijn verricht. Door de invoering van het huidige art. 273f, eerste lid, onderdeel 5° heeft de wetgever beoogd juist deze handelingen strafbaar te stellen. Hoewel in de wet alleen het begrip ‘beschikbaar stellen’ expliciet is overgenomen, wijst niets erop dat daarmee een beperktere betekenis is gegeven aan de strafbaarstelling die het protocol voorschrijft.10.
5.9.
Gelet hierop en op hetgeen door het hof is vastgesteld, namelijk kort samengevat dat de verdachte met behulp van – op zijn verzoek – door (de minderjarige) [betrokkene 1] gemaakte foto’s advertenties heeft geplaatst op internetsites waarbij die [betrokkene 1] als prostituee werd aangeboden en zij vervolgens door potentiële klanten werd gebeld, is het oordeel van het hof niet begrijpelijk. Dat het slachtoffer na het ontvangen van de telefoontjes van potentiële klanten de boot heeft afgehouden, maakt dat niet anders. Op het moment dat de advertenties waren aangemaakt en potentiële klanten [betrokkene 1] konden bellen, had zij zich reeds beschikbaar gesteld voor prostitutie. Daarom ben ik van mening dat de subsidiaire deelklacht slaagt.
5.10.
Het eerste middel slaagt.
6. Ook al slaagt het eerste middel, zal ik voor het geval de Hoge Raad hier anders over oordeelt, ook het tweede middel bespreken. Dit middel komt op tegen het oordeel van het hof dat het niet toe kan komen aan de onder 3 onderdeel B) subsidiair tenlastegelegde poging omdat het hof het onder 3 onderdeel A) primair tenlastegelegde bewezen heeft verklaard en de tenlastelegging zo is opgesteld dat het hof alleen aan het onder 3 subsidiair tenlastegelegde kan toekomen in het geval dat voor geen enkel aan het onder 3 primair tenlastegelegde een bewezenverklaring volgt.
6.1.
De tenlastelegging is, voor zover van belang, vormgegeven zoals hierboven weergegeven onder 4.1. Daaruit blijkt dat de tenlastelegging onder 3 primair na een algemeen deel betreffende tijd, plaats en medeplegen met de letters A en B, gescheiden door ‘en/of’, een verwijzing bevat naar twee verschillende onderdelen van artikel 273f, eerste lid, Sr waarbij tussen haakjes met een nummer staat aangegeven naar welk onderdeel (sub 2° en 5°) wordt verwezen. De letters zijn op alfabetische volgorde en dus opvolgend. Daarna volgt (wederom) een algemeen deel, inhoudende een feitelijke beschrijving van de gedragingen van de verdachte en/of medeverdachte. Vervolgens staat daaronder ‘’Althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat’’, gevolgd door het onder 3 subsidiair tenlastegelegde. Het onder 3 subsidiair tenlastegelegde is op dezelfde wijze vormgegeven als het onder het 3 primair tenlastegelegde met het verschil dat door middel van de letters A, B en C wordt verwezen naar drie (in plaats van twee) verschillende onderdelen van art. 273f lid 1 Sr en dat het blijkens het tweede algemeen deel (telkens) gaat om de pogingsvariant.
6.2.
De steller van het middel voert aan dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een cumulatieve tenlastelegging. Door de onderdelen in de tenlastelegging onder 3 van elkaar te scheiden door middel van de aanduidingen A) en B) heeft het openbaar ministerie expliciet en onmiskenbaar aangegeven dat het hier cumulatief tenlastegelegde feiten betreft. Op grond daarvan is volgens de steller van het middel het oordeel van het hof dat het niet toe kan komen aan het onder 3 subsidiair tenlastegelegde dan ook niet zonder meer begrijpelijk.
6.3.
Zoals ook door de steller van het middel wordt erkend, is de uitleg van de tenlastelegging voorbehouden aan de feitenrechter.11.De enige grens die hierbij geldt, is dat die uitleg niet in strijd mag zijn met de bewoordingen van de tenlastelegging. De uitleg van de rechter aan de tenlastelegging wordt dan ook, zolang deze blijft binnen die grens en/of niet onbegrijpelijk is, door de Hoge Raad geëerbiedigd.12.
6.4.
Het hof heeft de tenlastelegging zo opgevat dat het slechts aan het onder 3 subsidiaire kan toekomen indien voor geen enkel onderdeel van het onder 3 primaire een bewezenverklaring volgt. Uit de bewezenverklaring en de overwegingen van het hof blijkt daarnaast dat het de onderdelen A en B van het onder 3 primair tenlastegelegde als een (impliciet) cumulatieve tenlastelegging heeft opgevat. Het hof vond het immers noodzakelijk onderdeel B van het onder 3 primair tenlastegelegde te bespreken terwijl het onderdeel A van het onder 3 primair tenlastegelegde (reeds) bewezen had verklaard. Ook heeft het hof meerdere onderdelen (A, B en C) van de tenlastelegging onder feit 1 en 2 (afzonderlijk) bewezenverklaard, welke tenlastelegging op dezelfde wijze is opgebouwd als het onder 3 primair tenlastegelegde. In zoverre heeft het hof de uitleg die de steller van het middel geeft aan de tenlastelegging dus gevolgd: onder het 3 primair tenlastegelegde is sprake van een (alternatief/)cumulatieve tenlastelegging. Anders dan de steller van het middel meent, betekent dit echter nog niet dat daarmee zonder meer telkens per onderdeel sprake is van een dwingend voorgeschreven primair/subsidiaire tenlastelegging. De opsteller van de tenlastelegging heeft immers de subsidiaire varianten pas vermeld na de primaire varianten. Indien de opsteller van de tenlastelegging het hof dwingend had willen voorschrijven per onderdeel de subsidiaire variant te beoordelen (alvorens het mocht toekomen aan de beoordeling van een ander onderdeel), had de opsteller telkens de subsidiaire variant onder elk primair onderdeel dwingend kunnen opnemen. Dat heeft de opsteller van de tenlastelegging evenwel niet gedaan. Het oordeel van het hof dat pas aan het subsidiaire deel kan worden toegekomen nadat voor geen enkel onderdeel van het onder 3 primaire deel een bewezenverklaring volgt, is daarmee niet in strijd met de bewoordingen van de tenlastelegging en gelet op de grote vrijheid die de feitenrechter geniet bij de uitleg van de tenlastelegging ook niet onbegrijpelijk.
6.5.
Het middel faalt.
7. Het eerste middel slaagt en het tweede middel faalt.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑02‑2018
Kamerstukken II 2003/04, 29291, 3, p. 8 en 18.
HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1174, rov. 3.2.3 en 3.4.
HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309; HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016, 315 m.nt. Van Kempen; HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2909; HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314 m.nt. van Kempen.
Zie ook Van Kempen in zijn noot bij HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016, 315: “Aldus dient uitbuiting dan in beginsel ook te worden ingelezen in de andere onderdelen van art. 273f lid 1 Sr voor zover deze geen vereiste van oogmerk van uitbuiting omvatten.”
Kamerstukken II 1990/91, 21 027, 8, p. 2. Zie ook D. Korvinus, D. Koster en H. de Jonge van Ellemeet, Mensenhandel: het begrip uitbuiting in art. 273a Sr, Trema 2006, p. 288; L.B. Esser & C.E. Dettmeijer-Vermeulen, Mensenhandel op een tweesprong. De omgang van rechters met de ruim geformuleerde mensenhandelgedraging in de delictsomschrijving van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr, DD 2014/48; C.E. Dettmeijer-Vermeulen & M. Boot-Matthijssen, Minderjarige slachtoffers in mensenhandelzaken: Ze wilde het zelf. Toch? TPWS 2014/30.
Trb. 2001, 63.
Kamerstukken II 2003/04, 29291, 3, p. 10-11.
Zie overigens ook HR 19 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9215, waarin is uitgemaakt dat voor strafbaarheid van de in art. 250a, lid 1 onder 1° (oud) Sr bedoelde exploitatie van prostitutie, niet vereist is dat daadwerkelijk enige seksuele handeling is verricht.
Zie onder meer A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk 2015, p. 239-240 en HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2521.
Zie ook conclusie AG Machielse bij HR 3 april 2007, ECLI:NL:PHR:2007:AZ8393, onder 3.8.
Beroepschrift 12‑05‑2017
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 mei 2016, waarbij het Hof in de zaak tegen verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum] 1987,
- —
voor zover thans van belang — de verdachte heeft vrijgesproken van het hem onder 3 primair onder B cumulatief/alternatief tenlastegelegde.
Rekwirant kan zich met deze beslissing en de motivering daarvan niet verenigen.
Eerste middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in art. 79 lid 1 Wet RO, meer in het bijzonder schending van art. 273f Sr, aangezien, zoals hierna nader zal worden toegelicht, 's Hofs oordeel dat ten aanzien van art. 273f lid 1 onder 5o Sr pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen indien sprake is van uitbuiting, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans is 's Hofs oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake was van uitbuiting niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
1.
Aan verdachte is, voor zover thans van belang, tenlastegelegd dat:
‘3
(Primair)
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 29 maart 2013 in de gemeente Groningen en/of (elders) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- A)
een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1996), (telkens) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [betrokkene 1] (sub 2o),
en/of
- B)
een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] (geboren [geboortedatum] 1996), (telkens) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [betrokkene 1] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [betrokkene 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5o),
terwijl die [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1996, de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
bestaande die enige handeling(en) hieruit dat die [verdachte] en/of zijn mededader(s) (telkens)
- —
die [betrokkene 1] heeft verzocht om (pikante) foto's van haar te maken/leveren en/of (vervolgens) advertentie(s) heeft geplaatst op internetsite(s) (o.a. website ‘Speurders.nl’ en/of ‘Sexmarkt.nl’) waarin [betrokkene 1] (onder de naam ‘[A]’) werd aangeboden als prostituee, en/of
- —
die [betrokkene 1] in de gelegenheid heeft gesteld, en/of heeft overgehaald, althans getracht over te halen, om (tegen betaling) seks te hebben met een of meer mannen, en/of
- —
(daartoe) een (werk)telefoon voor die [betrokkene 1] heeft geregeld en/of ter beschikking gesteld, en/of (werk)afspraken met die [betrokkene 1] heeft gemaakt en/of aangegeven over een (werk)adres te beschikken en/of haar naar klanten te kunnen (laten) brengen, en/of uitgelegd en/of laten uitleggen wat de werkzaamheden als prostituee en/of in de escort inhouden en/of wat er van haar verwacht wordt, en/of dat zij een (gedeelte) van de opbrengst moest afstaan.’
2.
Het Hof verdachte vrijgesproken van het hem onder 3 primair onder B cumulatief/alternatief tenlastegelegde en daartoe overwogen:
‘Ten aanzien van het 3 primair onder B tenlastegelegde
Artikel 273f Sr luidt voor zover relevant:
‘Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
- 1o.
degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (…);
- 2o.
degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (…), terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
(…)
- 4o.
degene die een ander met een van de onder 1o genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (…) dan wel onder de onder 1o genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten (…);
- 5o.
degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (…) dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen (…), terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt’.
De onder sub 1 strafbaar gestelde handelingen kunnen worden gezien als voorbereiding van de handelingen zoals strafbaar zijn gesteld onder sub 4. De onder sub 2 strafbaar gestelde handelingen kunnen worden gezien als voorbereiding van de handelingen zoals zijn strafbaar gesteld onder sub 5.
Het bepaalde sub 2 en sub 5 is van toepassing in geval het slachtoffer minderjarig is. Bij de sub 1 en sub 4 vermelde gedragingen hoeft het slachtoffer niet minderjarig te zijn. De minderjarigheid kan worden gezien als een bijzondere vorm van de kwetsbare positie zoals genoemd in het sub 1 bepaalde en van toepassing is bij het sub 4 bepaalde. Verschil met het sub 1 en 4 bepaalde is dat de verdachte (die vervolgd wordt voor de sub 2 en/of 5 vermelde gedragingen) strafbaar kan zijn zonder dat hij kennis heeft van die kwetsbare positie (in de zin van minderjarigheid).
In het arrest van 4 december 2014 heeft het hof ten aanzien van sub 4 overwogen:
‘Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat deze deel uitmaakt van de wetgeving die strekt tot uitvoering van een aantal internationale instrumenten die ertoe strekken uitbuiting te voorkomen en strafbaar te stellen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever aan artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder het bepaalde onder ten vierde, een ruimere strekking heeft willen geven. Dat heeft tot gevolg dat de delictsomschrijving en — nu in de tenlastelegging dezelfde woorden zijn gebezigd — de tenlastelegging aldus dienen te worden gelezen dat ‘uitbuiting’ daarvan deel uitmaakt, in die zin dat aan de in de delictsomschrijving (en in de tenlastelegging) voorkomende termen, ‘het verrichten van arbeid of diensten’ een zodanige uitleg wordt gegeven dat het gaat om arbeid en/of diensten die vanwege hun aard (zoals prostitutiewerkzaamheden) en/of omstandigheden waaronder die werkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld geen betaling, lange werkdagen etc.) — in combinatie met een in artikel 273f lid 1 onder 1 genoemd middel — een situatie van uitbuiting opleveren’.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 april 2016 ten aanzien van artikel 273f Sr lid 1 onder 4 overwogen:
‘2.3.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 2004, Stb. 645, waarbij het — later tot art. 273f Sr vernummerde — art. 273a Sr is ingevoerd, houdt onder meer in:
‘Algemeen
1. Inleiding
Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot uitvoering van aantal mondiale en regionale rechtsinstrumenten ter bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel, uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
(…)
Mensenhandel is kort gezegd het dwingen — in ruime zin — van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te stellen.
(…)
Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid.
(…)
Artikelsgewijs
(…)
Het protocol en het kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel hebben betrekking op de bestrijding van mensenhandel met het oogmerk personen uit te buiten. Vanwege deze wijde en algemene strekking wordt voorgesteld om de ingevolge deze instrumenten strafbaar te stellen gedragingen te vatten in één nieuwe bepaling in titel XVIII van het Tweede Boek, gewijd aan misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Voorgesteld wordt om alle strafbaar te stellen gedragingen op te nemen in de nieuwe bepaling, en deze gedragingen (…) te kwalificeren als mensenhandel. Nu deze nieuwe bepaling ook mensenhandel, gericht op seksuele uitbuiting, omvat, heeft artikel 250a geen zelfstandige betekenis meer.
(…)
Het voorgestelde artikel 273a, eerste lid, ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.’
(Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 1, 2, 15, 17 en 18)
2.4.1.
Het tweede middel klaagt in de eerste plaats over het oordeel van het Hof dat ‘uitbuiting’ als een (extra) impliciet bestanddeel van het vierde onderdeel van art. 273f, eerste lid, Sr moet worden aangemerkt.
2.4.2.
Mede gelet op de wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4o, Sr wordt gekwalificeerd als ‘mensenhandel’ en wordt bedreigd met een gevangenisstraf van acht jaren, moet worden aangenomen dat de in het vierde onderdeel omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309).
2.4.3.
Dit brengt mee dat die gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan voormelde voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Het oordeel van het Hof dat ‘uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4o, Sr, is derhalve juist’.
Gelet op de wetsgeschiedenis, de rechtspraak en de wetssystematiek is het hof van oordeel dat ook ten aanzien van artikel 273f Sr sub 5 geldt dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen indien sprake is van uitbuiting. Voorts is het hof van oordeel dat in geval een persoon een minderjarige er toe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van een minderjarige enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat diegene zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en er daadwerkelijk seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen die minderjarige en een derde, er sprake is van uitbuiting.
De vraag is echter of in geval de minderjarige zich wel beschikbaar heeft gesteld, maar er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden er ook altijd sprake is van uitbuiting. Naar het oordeel van het hof dient die vraag ontkennend te worden beantwoord. Weliswaar kan het zich beschikbaar stellen onder zodanige omstandigheden plaatsvinden dat gesproken kan worden van uitbuiting, maar dat hoeft niet het geval te zijn. In een situatie dat een persoon een 17-jarige vraagt of ze thuis klanten wil ontvangen en die 17-jarige geeft aan dat ze dat wel wil, maar zij vervolgens geen klanten ontvangt, zijn naar het oordeel van het hof die feiten op zich onvoldoende om te spreken van een situatie waarin sprake was van uitbuiting.
[betrokkene 1] (die destijds 16 jaar was) heeft verklaard dat ze op verzoek van verdachte foto's van zichzelf heeft gemaakt. Zij droeg op die foto's een bh en een string. Zij zorgde er voor dat haar hoofd niet op de foto's kwam. Die foto's heeft ze naar de verdachte gestuurd en verdachte heeft vervolgens advertenties gemaakt. In de advertentie stond als naam: [A]. Toen de advertenties op internet stonden, werd ze gebeld. Ze zei echter steeds dat ze niet kon en dat de mannen maar moesten terugbellen. Ze heeft nooit een afspraak gemaakt.
Het hof is van oordeel dat op basis van de verklaring van [betrokkene 1] niet gezegd kan worden dat zij is uitgebuit. Wel acht het hof bewezen dat verdachte [betrokkene 1] heeft geworven met het oogmerk van seksuele uitbuiting, zoals onder 3 (onderdeel A) primair is tenlastegelegd. Ook is sprake van een poging tot uitbuiting, zoals onder 3 (onderdeel B) subsidiair is tenlastegelegd. Het hof komt echter niet toe aan toe aan het subsidiair tenlastegelegde vanwege de keuze die door het openbaar ministerie is gemaakt bij de opstelling van de tenlastelegging. Die tenlastelegging is namelijk zo opgesteld dat het hof alleen aan het onder 3 subsidiaire tenlastegelegde kan toekomen in geval voor geen enkel onderdeel van het onder 3 primaire tenlastegelegde een bewezenverklaring volgt. Zoals hierboven al gesteld, acht het hof wel onderdeel A van het onder 3 primair tenlastegelegde bewezen.’
3.
's Hofs overwegingen laten zich aldus samenvatten, dat het Hof van oordeel is dat ten aanzien van art. 273f lid 1 sub 5o Sr geldt dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen indien sprake is van uitbuiting. Indien er, naast de vervulling van de overige bestanddelen, daadwerkelijk seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen die minderjarige en een derde, is er sprake van uitbuiting. Indien er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, hangt het van de omstandigheden van het geval af of sprake is van uitbuiting. In de onderhavige zaak, waarin er ten aanzien van [betrokkene 1] geen sprake is geweest van daadwerkelijke seksuele handelingen met derden, is het Hof van oordeel dat geen sprake is van uitbuiting. Wel is sprake van een poging tot uitbuiting, maar daaraan kon het Hof niet toekomen, nu het onderdeel A van het onder 3 primair tenlastegelegde heeft bewezenverklaard.
4.1
De Hoge Raad heeft ten aanzien van verschillende onderdelen van art. 273f lid 1 Sr inmiddels geoordeeld dat ‘uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel ervan.1. Dit geldt evenwel niet voor subonderdeel 5o. Anders dan het Hof heeft geoordeeld kan de jurisprudentie van de Hoge Raad naar de mening van rekwirant niet doorgetrokken worden naar subonderdeel 5o. De positie van een minderjarig slachtoffer is immers een andere dan die van een meerderjarig slachtoffer. Om die reden ontbreekt in art. 273f lid 1 onder 5o Sr, dat in iets gewijzigde vorm overeenkomt met art. 250a lid 1 onder 3o (oud) Sr, de eis van het gebruik van dwangmiddelen en beperkt dit onderdeel zich tot het kinderen ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (vgl. TK 2003/04, 29 291, nr. 3 (MvT), p. 18). In zijn arrest van 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1174, NJ 2014/292, heeft de Hoge Raad ook tot uitdrukking gebracht dat, gelet op het feit dat art. 273f lid 1 onder 5o Sr strekt ter bescherming van minderjarigen, er een onderscheid gemaakt moet worden tussen het geval de prostituee minderjarig is en het geval dat daarvan geen sprake is. Gelet op hun bijzondere kwetsbaarheid geldt de aanvullende eis van uitbuiting volgens rekwirant daarom niet voor minderjarigen.
Opmerking verdient nog dat art. 273f lid 1 onder 5o Sr, voor zover thans relevant, strafbaar stelt het een minderjarige ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Niet is vereist dat die seksuele handelingen ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
4.2
Het Hof Amsterdam heeft in zijn arrest van 19 september 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3766, NJFS 2017/2, naar de mening van rekwirant terecht, ten aanzien van de vraag of ‘uitbuiting’ moet worden ingelezen als een bestanddeel van art. 273f lid 1 onder 5o Sr overwogen:
‘Het in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 5 respectievelijk 8 Sr bepaalde ziet op het strafbaar stellen van, voor zover thans van belang, het een minderjarige in de prostitutie brengen, respectievelijk het voordeel trekken uit de prostitutie door een minderjarige. Deze strafbepalingen waren vóór de invoering van artikel 273f Sr opgenomen in het, inmiddels vervallen, artikel 250a, aanhef en onder 3, respectievelijk 5 Sr. Artikel 250a Sr vormde op zijn beurt weer een opvolging van de voormalige artikelen 250bis Sr (bordeelverbod), 432 aanhef en onder 3 Sr (soutenage) en artikel 250ter Sr (mensenhandel), en zag blijkens de wetsgeschiedenis op de strafbaarstelling van een aantal vormen van exploitatie van onvrijwillige prostitutie en van prostitutie waarbij minderjarigen zijn betrokken. Ter gelegenheid van de invoering van artikel 273f Sr heeft de wetgever omtrent het in het voorgestane nieuwe artikel te incorporeren artikel 250a Sr onder meer opgemerkt dat dit artikel beoogt alle vormen van uitbuiting voor prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting strafbaar te stellen, en voorts dat de eis van dwang in brede zin of misleiding niet geldt voor seksuele uitbuiting van kinderen: ‘uitbating van prostitutie door minderjarigen is zonder meer strafbaar.’ Voorts heeft de wetgever ten aanzien van artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 5 Sr nog opgemerkt dat deze bepaling ziet op bescherming van kinderen en om die reden de eis van het gebruik van dwangmiddelen ontbreekt en (voor zover hier van belang) ten aanzien van onderdeel 8 dat dit, evenals onderdeel 5, is beperkt tot profijt uit seksuele uitbuiting van kinderen. (Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel, Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29291, nr. 3).2.
Uit de wetsgeschiedenis vloeit dan ook voort dat de wetgever ten aanzien van de strafbaarstelling van op de prostitutie van minderjarigen gericht handelen, van een eis van verdergaande specifieke, een uitbuitingsituatie kenmerkende, omstandigheden niet heeft willen weten. Het brengen van een minderjarige in de prostitutie of het profiteren van de opbrengst van prostitutiewerkzaamheden door een minderjarige is door de wetgever aangemerkt als een aan mensenhandel gerelateerde vorm van uitbuiting. Dat aan een bewezenverklaring van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 5 respectievelijk 8 Sr door de wetgever zwaardere eisen werden gesteld dan in artikel 250a Sr werden verwoord, is niet gebleken. Het voorgaande brengt mee dat het begrip ‘uitbuiting’ niet als bestanddeel in voormelde strafbepaling moet worden ingelezen en afzonderlijk worden bewezen, doch dat handelen als in deze strafbepaling neergelegd uitbuiting oplevert en wordt gekwalificeerd als mensenhandel.’
4.3
Gelet op het voorgaande geeft 's Hofs oordeel dat ten aanzien van art. 273f lid 1 onder 5o Sr pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen indien sprake is van uitbuiting, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
5.1
Indien, ondanks hetgeen hiervoor is aangevoerd, aangenomen moet worden dat ook ten aanzien van art. 273f lid 1 onder 5o Sr sprake moet zijn van uitbuiting als impliciet bestanddeel, is 's Hofs oordeel dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is, naar de mening van rekwirant, niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
5.2
Het Hof heeft onder 3 primair onder A bewezenverklaard dat verdachte [betrokkene 1], die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, heeft geworven met het oogmerk van seksuele uitbuiting. Verdachte heeft [betrokkene 1] verzocht om pikante foto's van zichzelf te maken/leveren en verdachte heeft advertenties geplaatst op internetsites, waarin [betrokkene 1] werd aangeboden als prostituee. Verdachte heeft een telefoon voor haar geregeld, werkafspraken met haar gemaakt, aangegeven over een werkadres te beschikken en haar naar klanten te kunnen (laten) brengen en haar uitgelegd wat de werkzaamheden als prostituee en/of in de escort inhouden, wat er van haar verwacht werd en dat zij een gedeelte van de opbrengst moest afstaan. Het Hof heeft tevens vastgesteld dat [betrokkene 1] daadwerkelijk foto's van zichzelf heeft gemaakt, waarop zij een bh en een string droeg en dat verdachte met die foto's de advertenties heeft gemaakt. Ook heeft het Hof vastgesteld dat toen de advertenties op internet stonden, [betrokkene 1] door potentiële klanten werd gebeld.
Gelet op het voorgaande en op het feit dat ten aanzien van minderjarige slachtoffers eerder sprake zal zijn van uitbuiting dan ten aanzien van meerderjarige slachtoffers (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, NJ 2016/313, r.o. 4.4.2) verdient het naar de mening van rekwirant nadere motivering waarom dit geen uitbuiting van [betrokkene 1] oplevert. Het enkele feit dat er uiteindelijk nooit een afspraak is gemaakt en er geen daadwerkelijke seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen [betrokkene 1] en derden doet niet af aan het feit dat sprake is van uitbuiting. In zoverre is er dan ook sprake van een motiveringsgebrek.3.
Tweede middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in art. 79 lid 1 Wet RO, meer in het bijzonder schending van art. 273f Sr en/of art. 261 Sv aangezien, zoals hierna nader zal worden toegelicht, 's Hofs oordeel dat het ten aanzien van onderdeel B) niet toe kan komen aan het subsidiair tenlastegelegde, niet zonder meer begrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd.
Toelichting
Indien, anders dan hiervoor bij de toelichting op het eerste middel is betoogd, moet worden aangenomen dat het Hof op goede gronden tot het oordeel is kunnen komen dat in de onderhavige zaak slechts sprake was van een poging tot uitbuiting en daarmee slechts van een poging tot mensenhandel in de zin van art. 273f lid 1 onder 5o Sr, geldt het volgende.
Onder feit 3 primair is een tweetal feiten cumulatief tenlastegelegd, te weten onder A) het werven van de minderjarige [betrokkene 1] met het oogmerk van seksuele uitbuiting (art. 273f lid 1 onder 2o Sr) en onder B) — kort gezegd — het ertoe brengen van die minderjarige [betrokkene 1] om zich ter beschikking te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen (art. 273f lid 1 onder 5o Sr). Met zijn oordeel dat het Hof ten aanzien van onderdeel B) niet toe kan komen aan het subsidiair tenlastegelegde, waar aan verdachte, kort gezegd, de poging wordt verweten, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat geen sprake is van een cumulatieve tenlastelegging. Bij een cumulatieve tenlastelegging is het immers zonder meer toegelaten om, na bewezenverklaring van het ene cumulatief onder primair en vrijspraak van het andere cumulatief, het andere cumulatief te beoordelen aan de hand van het subsidiair tenlastegelegde.
Rekwirant realiseert zich dat de uitleg van de tenlastelegging is voorbehouden aan de feitenrechter (vgl. HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2521). Anders dan in de zaak die ten grondslag lag aan het arrest van de Hoge Raad van 8 november 2016, is de uitleg die het Hof in de onderhavige zaak aan de tenlastelegging heeft gegeven naar de mening van rekwirant niet (zonder meer) verenigbaar met haar bewoordingen. Door beide onderdelen in de tenlastelegging van elkaar te scheiden door middel van de aanduidingen A) en B) heeft de steller van de tenlastelegging immers expliciet en onmiskenbaar aangegeven dat het hier cumulatief tenlastegelegde feiten betreft (vgl. Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, 8e druk, 2014, p, 642). 's Hofs (impliciet) anders luidende oordeel, op grond waarvan het heeft geoordeeld dat het alleen aan het onder 3 subsidiair tenlastegelegde kan toekomen in geval voor geen enkel onderdeel van het onder 3 primair tenlastegelegde een bewezenverklaring volgt, is naar de mening van rekwirant dan ook niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
Indien één of meer cassatiemiddelen, dan wel onderdelen daarvan, doel treft/treffen, zal de beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 mei 2016 niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook het arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 12 mei 2017
mr H.H.J. Knol
advocaat-generaal bij het ressortsparket
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 12‑05‑2017
Zie t.a.v. subonderdeel 3o: HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2909, NJ 2017/16; HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2928 en HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314. Zie t.a.v. subonderdeel 4o: HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315; HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:556 en HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, NJ 2016/313.
Opmerking rekwirant: zie in het bijzonder pagina 8 en 18.
Rekwirant is van mening dat de beoordelingscriteria uit HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598 (Chinese horeca) in het onderhavige geval niet van toepassing zijn, aangezien het hier gaat om a) seksuele uitbuiting van b) een minderjarige.