NJ 2016/314
‘Uitbuiting’ is een impliciet bestanddeel van art. 273f lid 1 onder 3º Sr; ontoereikende motivering dat sprake was van mensenhandel.
HR 17-05-2016, ECLI:NL:HR:2016:857, m.nt. P.H.P.H.M.C. van Kempen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17 mei 2016
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-van Kan, V. van den Brink
- Zaaknummer
14/05782
- Conclusie
A-G mr. A.J.M. Machielse
- Noot
P.H.P.H.M.C. van Kempen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS124188:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:857, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑05‑2016
ECLI:NL:PHR:2015:2631, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑05‑2015
- Wetingang
Art. 273f Sr
Essentie
Verdachte heeft vliegtickets geboekt voor prostituees om van en naar Hongarije te reizen. De in art. 273f lid 1 onder 3º Sr omschreven gedragingen zijn alleen strafbaar als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Dit brengt mee dat die gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan die voorwaarde. ‘Uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f lid 1 onder 3º Sr. Nu uit de bewijsvoering niet volgt dat bij de bewezenverklaarde gedraging sprake was van uitbuiting, is 's hofs oordeel ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.