Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 28 oktober 2014, bewijsmiddel 3.
Hof Amsterdam, 13-10-2017, nr. 23-001776-15
ECLI:NL:GHAMS:2017:4259
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-10-2017
- Zaaknummer
23-001776-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:4259, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑10‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1452, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Mega 13Natur. Mensenhandel; veroordeling voor het faciliteren van prostitutie door een minderjarig meisje en het profiteren daarvan. Overwegingen over het ‘oogmerk van uitbuiting’.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001776-15
datum uitspraak: 13 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-730023-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1985,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 7 maart 2014 te Amsterdam en/of te Zaandijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, een ander, te weten [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum 2] 1996)
(sub 2)
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [medeverdachte] , terwijl die [medeverdachte] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en/of
(sub 5)
die [medeverdachte] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [medeverdachte] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [medeverdachte] zich daardoor beschikbaar heeft gesteld tot het verrichten van die (seksuele) handelingen, terwijl die [medeverdachte] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en/of
(sub 8)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [medeverdachte] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [medeverdachte] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- die [medeverdachte] zijn, althans een (zolder)kamer in de [adres 2] (voor 200 euro per maand) verhuurd, althans die kamer beschikbaar gesteld voor het ontvangen van een of meer klanten met betrekking tot de prostitutiewerkzaamheden van die [medeverdachte] en/of
- die [medeverdachte] gefaciliteerd in haar prostitutiewerkzaamheden door de hoeveelheid condooms en/of glijmiddel die zij in de kamer had, bij te houden en/of aan te vullen en/of haar met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld in een kluis (van zijn, verdachtes vader) te laten bewaren en/of
- die [medeverdachte] , terwijl zij aan hem, verdachte, had aangegeven buikpijn te hebben, geïnstrueerd en/of aangemoedigd om haar prostitutieklant toch binnen te laten en/of die klant niet te laten gaan en/of
- die [medeverdachte] heeft geïnstrueerd hoe zij om moest gaan met haar prostitutieklanten en/of wat zij tegen hem/hen moest zeggen en/of de prijs bepaald die zij zou vragen voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- een of meer accounts met daarop een seksadvertentie op naam van " [werknaam 1] " en/of " [werknaam 2] ", zijnde de werknamen van die [medeverdachte] aangemaakt en/of aangevuld op een of meer sekssites te weten (onder andere) [sexsites] en/of op/in die seksadvertentie(s) (pornografische) foto's van die [medeverdachte] geplaatst en/of heeft laten plaatsen en/of die [medeverdachte] geïnstrueerd hoe zij die foto's zelf op die advertentie kon plaatsen en/of die [medeverdachte] de ingangscode van die sekssite(s) gegeven en/of verteld hoe zij haar account omhoog (meer in de aandacht) kon krijgen en/of
- zich in het pand, althans dicht bij de locatie verbleven waar die [medeverdachte] haar (seks)klant(en) ontving en/of die [medeverdachte] geïnstrueerd dat zij hem moest berichten/melden wanneer de prostitutieklant kwam en voor hoelang en/of
- die [medeverdachte] gecontroleerd tijdens haar (prostitutie)werkzaamheden (onder meer door haar tijdens haar werkzaamheden te bellen en/of app-berichten te sturen en/of
- die [medeverdachte] een deel van haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of af laten staan aan hem, verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu in hoger beroep een wijziging van de tenlastelegging is toegelaten en het hof derhalve op een andere grondslag heeft beraadslaagd dan de rechtbank heeft gedaan en omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Partiële vrijspraken
Het hof is evenals de rechtbank en met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de hierna bewezenverklaarde mensenhandel tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde werven en overbrengen van [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), omdat het dossier daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat.
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 september 2013 tot en met 20 december 2013 heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel. Uit het dossier kan immers niet eenduidig worden afgeleid dat [medeverdachte] reeds in deze periode als prostituée actief was en/of de verdachte daarbij betrokken was.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van ‘sub 2’
De raadsvrouw heeft betoogd dat geen sprake is geweest van een uitbuitingssituatie en dat ook het oogmerk van uitbuiting – zoals in de tenlastelegging onder het kopje ‘sub 2’ is opgenomen – niet kan worden bewezen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat uitbuiting een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping veronderstelt, waarbij de uitbuitingssituatie inbreuk maakt op fundamentele mensenrechten. Het geheel van handelingen van de uitbuiter moet erop gericht zijn om de keuzemogelijkheden van het slachtoffer dermate in te perken, dat het slachtoffer geen andere mogelijkheid ziet dan zich te onderwerpen aan de wensen van de uitbuiter, aldus de raadsvrouw. Nu het dossier daartoe onvoldoende bewijsmiddelen bevat, het oogmerk van de verdachte niet op uitbuiting gericht is geweest en ook [medeverdachte] ontkent dat daarvan sprake is geweest, dient de verdachte volgens de raadsvrouw van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van ‘sub 8’
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte nimmer voordeel – zoals in de tenlastelegging onder het kopje ‘sub 8’ is opgenomen – heeft getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van de verdachte. De verdachte ontkent dit en ook [medeverdachte] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat zij geen verdiensten aan de verdachte afstond.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft betoogd dat zowel ten aanzien van ‘sub 2’ als van ‘sub 8’ sprake is van voldoende bewijs. De raadsvrouw gaat ten onrechte ervan uit dat in deze casus, met een minderjarige, vastgesteld moet worden dat sprake was van onvrijwilligheid of onderwerping alvorens van uitbuiting kan worden gesproken.
Oordeel en overwegingen van het hof
De opvatting van de raadsvrouw, dat het in artikel 273f, eerste lid, aanhef onder 2, Sr opgenomen ‘oogmerk van uitbuiting’ veronderstelt dat sprake moet zijn van een situatie waarin de minderjarige onvrijwillig dan wel in onderwerping zich inlaat met prostitutie, vindt geen steun in het recht.
Artikel 273f Sr biedt juist aan de minderjarige bijzondere bescherming, omdat niet de eis geldt dat pas bij gebruik van dwangmiddelen tot strafbaarheid kan worden gekomen. Dat de handelingen zoals opgenomen in artikel 273f, eerste lid, aanhef onder 2, Sr – ook zonder dat sprake is van enige vorm van dwang – leiden tot strafbaarheid, vloeit voort uit Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan.
In deze Richtlijn – die basis vormt voor de meeste recente wijzigingen in artikel 273f Sr – is in artikel 2, vijfde lid, bepaald dat de in artikel 2, eerste lid, genoemde handelingen zoals het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van personen ook als mensenhandel strafbaar zijn als zij betrekking hebben op kinderen, ook al is geen van de in het eerste lid vermelde middelen – dreiging met of gebruik van geweld, andere vormen van dwang, ontvoering, bedrog, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie of het verstrekken of in ontvangst nemen van betalingen of voordelen – gebruikt. Artikel 2, zesde lid van de Richtlijn bepaalt dat elke persoon beneden de leeftijd van 18 jaar als “kind” of “minderjarige” is aan te merken.
Artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet, voor zover thans van belang, op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van die ander, terwijl die ander nog geen achttien jaren oud is. Deze bepaling is niet beperkt tot uitbuiting in de prostitutie, maar ziet op alle intermenselijke relaties waarbij uitbuiting van een minderjarige aan de orde is. Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, behoudens voor zover in artikel 273f, tweede lid, Sr – voor zover thans van belang – is bepaald dat ‘uitbuiting ten minste omvat uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting’.
Uit de wetsgeschiedenis ten aanzien van het bepaalde in de artikelen 273f, eerste lid, aanhef en onder 5 respectievelijk 8 Sr, vloeit voort dat de wetgever voor ogen heeft gehad om handelen dat kan worden aangemerkt als het een ander brengen tot prostitutie als die ander minderjarig is (onder 5) en het profiteren van prostitutiewerk van een ander als die ander minderjarig is (onder 8), aan te merken als uitbuiting van die minderjarige.
Omtrent het oogmerk van uitbuiting overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – kan worden afgeleid dat de verdachte dit het oogmerk heeft gehad om te profiteren van de prostitutie van de minderjarige [medeverdachte] , en dat hij ook daadwerkelijk voordeel heeft getrokken uit de door hem gefaciliteerde prostitutiewerkzaamheden van [medeverdachte] .
De verdachte, die heeft verklaard dat hij [medeverdachte] heeft ondersteund en beschermd bij haar prostitutiewerk1., heeft in Whats App berichten van 6 en 7 januari 2014 aan [medeverdachte] geschreven ‘Laten we een 500 maken vandaag met God’s wil’ en nadat [medeverdachte] hem appt: ‘Ik ga veel neuken deze maand’ heeft hij gereageerd met: ‘We kunnen makkelijk een 10:000 maken deze maand’. Voorts heeft de verdachte naar [medeverdachte] geappt: ‘(…) we als nog goed verdienden als we gelijk waren begonnen’2.. Het hof is van oordeel dat uit voornoemde berichten kan worden afgeleid dat de verdachte en [medeverdachte] het hebben over gezamenlijke inkomsten. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij van [medeverdachte] geld voor boodschappen kreeg3.. [medeverdachte] heeft dat bevestigd en verklaard dat zij de verdachte af en toe
€ 50,00 gaf om goede boodschappen te kunnen doen. Zij gaf hem weleens ‘wat lekkers’. Daarmee bedoelde zij geld. Daarnaast heeft [medeverdachte] een auto voor de verdachte en zichzelf gekocht. Zelf had [medeverdachte] geen rijbewijs, de verdachte reed de auto4..
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte de minderjarige [medeverdachte] heeft vervoerd, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk haar te faciliteren in haar prostitutiewerk en met het oogmerk daarvan te profiteren. Het oogmerk van de verdachte is dan ook op uitbuiting in de zin van artikel 273f, eerste lid, aanhef onder 2, Sr gericht geweest en hij heeft voordeel getrokken uit de seksuele handelingen van [medeverdachte] , in de zin van artikel 273f, eerste lid, aanhef onder 8, Sr.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in periode van 21 december 2013 tot en met 7 maart 2014 te Amsterdam en te Zaandijk, een ander, te weten [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum 2] 1996)
(sub 2)
heeft vervoerd, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [medeverdachte] , terwijl die [medeverdachte] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en
(sub 5)
ten aanzien van die [medeverdachte] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij dat die [medeverdachte] zich daardoor beschikbaar heeft gesteld tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die [medeverdachte] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en
(sub 8)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [medeverdachte] met een derde tegen betaling, terwijl die [medeverdachte] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft hij, verdachte
- die [medeverdachte] een zolderkamer in de [adres 2] ter beschikking gesteld voor het ontvangen van klanten met betrekking tot de prostitutiewerkzaamheden van die [medeverdachte] en
- die [medeverdachte] gefaciliteerd in haar prostitutiewerkzaamheden door de hoeveelheid condooms en glijmiddel, aan te vullen en haar met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld in een kluis van zijn, verdachtes, vader te laten bewaren en
- die [medeverdachte] , terwijl zij aan hem, verdachte, had aangegeven buikpijn te hebben, geïnstrueerd om haar prostitutieklant toch binnen te laten en die klant niet te laten gaan en
- die [medeverdachte] heeft geïnstrueerd hoe zij om moest gaan met haar prostitutieklanten en wat zij tegen hen moest zeggen en
- accounts met daarop een seksadvertentie op naam van " [werknaam 1] " en/of " [werknaam 2] ", zijnde de werknamen van die [medeverdachte] aangevuld op een of meer sekssites te weten[sexsites] en op die seksadvertentie(s) een foto van die [medeverdachte] geplaatst en die [medeverdachte] de ingangscode van die sekssite(s) gegeven en
- in het pand, althans dicht bij de locatie verbleven waar die [medeverdachte] haar seksklanten ontving
en
- die [medeverdachte] gecontroleerd tijdens haar prostitutiewerkzaamheden door haar tijdens haar werkzaamheden te bellen en app-berichten te sturen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage die bij dit arrest is gevoegd en daarvan deel uitmaakt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 2º, 5º en 8º omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de bij de verdachte in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd om de in beslag genomen voorwerpen verbeurd te verklaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is gedurende een periode van ongeveer zeven weken betrokken geweest bij de prostitutie door een minderjarige. Hij heeft haar prostitutiewerk gefaciliteerd door een zolderkamer ter beschikking te stellen waar zij haar prostitutiewerk kon uitoefenen. Meermalen heeft de verdachte haar instructies gegeven over hoe zij om moest gaan met prostitutieklanten en wat zij tegen hen moest zeggen, en tegen haar gezegd een klant binnen te laten en niet te laten gaan ondanks dat zij buikpijn had. Ook heeft de verdachte accounts op sekssites voor haar aangevuld, foto’s geplaatst en haar de inlogcode gegeven. Ook heeft de verdachte de minderjarige gecontroleerd tijdens haar prostitutiewerkzaamheden door haar tijdens die werkzaamheden te bellen en te appen en heeft hij haar opgehaald van de locatie waar zij haar prostitutiewerk uitoefende. De verdachte heeft van de opbrengsten van het prostitutiewerk geprofiteerd, door geld van haar te accepteren en te profiteren van de door haar van het verdiende geld aangeschafte boodschappen en auto.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van een minderjarige. Het faciliteren en bevorderen van prostitutiewerk door een minderjarige draagt bij aan het in stand houden van een onmiskenbaar verwerpelijke vorm van seksuele commercie, die onder alle omstandigheden verboden is.
Het gegeven dat de betrokken minderjarige heeft verklaard dat het haar eigen keuze is geweest om door middel van prostitutie geld te verdienen maakt de strafwaardigheid van het handelen van de verdachte niet minder. Op enigerlei wijze bevorderen en/of profiteren van prostitutie door minderjarigen is te meer strafwaardig, omdat een minderjarige, ook als er geen sprake is van dwang of misleiding, geacht worden onvoldoende in staat te zijn de gevolgen van een beslissing om zich te prostitueren te overzien en daarnaar te handelen.
De verdachte heeft door van de opbrengst van het prostitutiewerk van de minderjarige te profiteren er blijk van gegeven zijn eigen behoefte aan materieel gewin voorop te stellen, met voorbijgaan aan de schadelijke positie waarin de minderjarige komt te verkeren, en aan haar belangen.
Bij de vaststelling van de ernst van het door de verdachte begane feit heeft het hof acht geslagen op de aard van de feitelijke handelingen van de verdachte, de omvang en indringendheid van zijn initiatieven, de duur van de prostitutiesituatie en de omvang van het profijt van de verdachte. In dit verband stelt het hof vast dat niet is gebleken dat de verdachte enige druk op de minderjarige heeft uitgeoefend of haar beslissing om zich te prostitueren op andere wijze heeft beïnvloed dan door haar daartoe de gelegenheid te bieden, haar te helpen bij het werven van klanten en in de buurt te zijn als zij haar werk verrichtte. Deze situatie heeft een relatief korte periode voortgeduurd. De omvang van het profijt is, voor zover die valt vast te stellen, beperkt gebleven. Het hof weegt, evenals de rechtbank, strafverzwarend mee dat de verdachte ook nadat de politie op 7 januari 2014 de minderjarige in de zolderkamer had aangetroffen, nog is doorgegaan met het faciliteren en profiteren van haar prostitutiewerkzaamheden.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 15 september 2017 blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, hetgeen in zijn voordeel weegt.
Het hof heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 26 september 2017. De reclassering noemt als risicofactoren de financiële problematiek en een gebrek aan coping-vaardigheden van de verdachte. De reclassering ziet ten opzichte van 2015 een vooruitgang, omdat de verdachte meer inzicht en probleembesef lijkt te hebben en intern gemotiveerd lijkt te zijn om een delict-vrij leven op te bouwen. Een beschermende factor daarbij is het contact met zijn moeder. Op basis van de risicofactoren adviseert de reclassering om – bij bewezenverklaring van het feit – een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie gericht op het vergroten van de coping-vaardigheden. Een behandeling bij De Waag is geïndiceerd. De reclassering wil het aan de toezichthouder overlaten om nader te onderzoeken of en wanneer deze behandeling daadwerkelijk ingezet zou moeten worden. Het hof neemt dit deel van het advies van de reclassering over en zal daarom de hierna te melden bijzondere voorwaarden opleggen.
Redelijke termijn
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft eveneens geconcludeerd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
De verdachte is op 1 april 2014 in verzekering gesteld, waarna de rechtbank op 21 april 2015 vonnis heeft gewezen. Tegen dit vonnis is door de verdachte op 23 april 2015 hoger beroep ingesteld, waarna het hof heden, op 13 oktober 2017, arrest wijst.
Het hof constateert met de verdediging en de advocaat-generaal dat een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM met bijna zes maanden heeft plaatsgevonden dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof ziet in de bovenomschreven ernst van het feit, de omvang van de betrokkenheid van de verdachte en met inachtneming van zijn persoonlijke situatie, aanleiding tot oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Het hof heeft bij de vaststelling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf acht geslagen op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd.
Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou het hof een straf hebben opgelegd van achttien maanden gevangenisstraf waarvan drie maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden.
Al het voorgaande afwegende, acht het hof een gevangenisstraf van zestien maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden passend en geboden.
Verbeurdverklaring
Het tenlastegelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Deze behoren de verdachte toe en zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren:
- -
aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- -
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- -
geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen,
dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Zaandam, Vincent van Goghweg 73, 1506 JB Zaandam, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht, en zich te houden aan alle aanwijzingen en opdrachten door of namens deze instelling te geven, ook als dit een ambulante behandeling met betrekking tot de emotionele problematiek van de verdachte bij De Waag of een soortgelijke instelling inhoudt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde moet deelnemen aan de (ambulante) cognitieve vaardigheidstraining GI-RN SOLO, dan wel een soortgelijke (ambulante) cognitieve vaardigheidstraining.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK zaktelefoon, zwart, Samsung, sgh-c140 59216123iqpp, 4731184, nummer 1 op de beslaglijst; - 1.00 STK simkaart van zaktelefoon, Lebara, 52916312iqpp, 4731190, nummer 2 op de beslaglijst;
- 1.00 STK zaktelefoon, grijs, Nokia 1650, 4731195, nummer 3 op de beslaglijst;
- 1.00 STK computer, zwart, IBM 2374 notebook 2003 000d608a347f, 4731209, nummer 4 op debeslaglijst;
- 1.00 STK adapter, zwart, IBM AC 4731217, nummer 5 op de beslaglijst;
- 1.00 STK computer, zwart Asus k50c, 4731220, nummer 6 op de beslaglijst;
- 1.00 STK adapter, zwart, Asus PA 1650 66 4731228, nummer 7 op de beslaglijst.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 oktober 2017.
mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑10‑2017
Een proces-verbaal met nummer PL135D-2014006155 van 9 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s Z 1 08 3-13, bewijsmiddel 9.
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 31 maart 2015, bewijsmiddel 2.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 18 augustus 2014, opgemaakt door mr. F.P. Geelhoed, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam en de griffier, bewijsmiddel 8.