Vgl. HR 22 februari 2011, LJN BP0295 (rov. 2.6) en de daaraan voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Machielse onder 4.2.
HR, 02-07-2013, nr. 11/02147
ECLI:NL:HR:2013:94
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-07-2013
- Zaaknummer
11/02147
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:94, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑07‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:59, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:59, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑05‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:94, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑10‑2011
- Wetingang
art. 312 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0292
NbSr 2013/269
Uitspraak 02‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Diefstal met geweld, art. 312 Sr. Oogmerk. De opvatting dat het oogmerk om d.m.v. (bedreiging met) geweld de diefstal voor te bereiden of te vergemakkelijken of het bezit van het gestolene te verzekeren ontbreekt, indien degene van wie het aan een ander toebehorende goed met geweld of bedreiging met geweld werd afgenomen de diefstal mede heeft beraamd en bij de uitvoering daarvan een rol heeft gespeeld, kan niet als juist worden aanvaard. Het hier bedoelde oogmerk is aanwezig indien het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich bracht dat de diefstal werd voorbereid of vergemakkelijkt of dat het bezit van het gestolene werd verzekerd. Dat X als degene die de tas droeg en uit wier handen de tas is gerukt zich mogelijk niet bedreigd of aangevallen heeft gevoeld, doet daaraan niet af.
Partij(en)
2 juli 2013
Strafkamer
nr. 11/02147
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 maart 2011, nummer 23/005449-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het bewezenverklaarde oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 19 april 2006 te Amsterdam, op de [a-straat], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin een geldbedrag van 92.280,- Euro, toebehorende aan rederij [A], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen [betrokkene 1] en tegen [betrokkene 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte van achteren de tas met daarin dat geldbedrag uit de handen van [betrokkene 1] heeft gerukt en tegen de schouder van [betrokkene 2] heeft geschopt."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-73] van 17 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina's 199 tot en met 203]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 mei 2006 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangever [betrokkene 3]:Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik ben de eigenaar en directeur van rederij [A] gevestigd [a-straat] te Amsterdam. Ik wil graag aangifte doen van een overval gepleegd op 19 april 2006. Op die dag 2006 kwam Brinks omstreeks 11.00 uur het geld ophalen. De laatste maanden was dit altijd op woensdag. Daarvóór moeten dan de dagstaten van die week zijn uitgedraaid. De sealbags moeten dan ook op woensdag geteld worden. Het tellen van de sealbags wordt altijd gedaan in de ruimte van de operation, altijd door twee vaste personen. We hebben hiervoor altijd vaste personen. Dit waren sinds januari 2006 [betrokkene 1] en [betrokkene 4]. Ze doen het al jaren. Als de sealbags bij operation zijn geteld en gecontroleerd dan gaan alle sealbags in een Brinkszak. De Brinkszak gaat dan in een kluis bij operation in afwachting van de komst van Brinks. De sealbags moeten dus wel vanaf de sealbagkluis naar beneden gebracht worden naar het hokje van de operation. Ze moeten dan met de sealbags een trap af en via de steiger die voor iedereen toegankelijk is naar het hokje van operation. De afstand van de steiger naar operation is ongeveer 7 meter. Op woensdag, als Brinks komt dan worden altijd 's morgens rond 8.00 uur de sealbags geteld volgens de procedure. Op woensdag 19 april 2006 was een tas met daarin de sealbags uit de handen van [betrokkene 1] gerukt door een onbekende man. Dit was gebeurd op de steiger en [betrokkene 1] en [betrokkene 4] waren op weg naar het hokje van operation om de sealbags te tellen. Hierbij is een bedrag van € 92.280,- weggenomen.
Volgens [betrokkene 4] was dit de eerste keer dat [betrokkene 1] de tas met daarin de sealbags naar beneden droeg. [betrokkene 4] vertelde mij dat dit absoluut geen normale gang van zaken was omdat zij altijd de tas droeg.
2. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-1] van 3 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina's 18 en 19]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 april 2006 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 2]: Ik ben werkzaam bij rederij [A] op de [a-straat] te Amsterdam. Ik ben zojuist getuige geweest van een overval op mijn collega's. Ik zag een man wegrennen en ben achter hem aangerend. Ik zag op een gegeven moment dat de man met zijn hand wenkte naar een auto die voorbij reed. Het voertuig was voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Ik ben achter de man aan blijven rennen en op een gegeven moment zag ik dat de man instapte in het eerder genoemde voertuig. Ik zag dat het voertuig vervolgens wegreed.
3. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-6] van 19 april 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] [doorgenummerde pagina's 20 en 21]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 april 2006 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 2]: Vandaag begon ik mijn werkzaamheden omstreeks 8.17 uur. Ik zag mijn collega's [betrokkene 1] en [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] en [betrokkene 4]) van de trap afkomen. Op het moment dat ze onderaan de trap waren, ik was op dat moment ook buiten, stormde er iemand langs mij heen. De man liep in de richting van [betrokkene 1] en [betrokkene 4]. Ik zag dat de man een tas uit de handen van [betrokkene 1] griste en verder holde in de richting van een fietsbrug. Ik ging onmiddellijk achter de man aan. De dader wilde schuin naar boven rennen. Op die plek dook ik naar de dader en probeerde hem te tackelen. Ik werd door een schop aan mijn schouder geraakt. Direct hierop zette ik de achtervolging voort. Ik zag dat de dader, de bestuurder een teken gaf met zijn hand. Hierop reed de auto mij voorbij en ik heb het kenteken aan de politie doorgegeven. De auto betrof een Opel Astra stationcar.
4. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-18] van 1 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina's 45 tot en met 48]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 mei 2006 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 5]: Ik heb twee auto's. Dat zijn een Isuzu Trooper met kenteken [CC-00-DD] en een Opel Astra Station met kenteken [AA-00-BB]. Een week of 4 á 5 geleden wilde een kennis van mij die Opel Astra kopen. Hij vroeg of ik de auto nog wel op mijn naam kon laten staan omdat hij de auto niet kon verzekeren. Hij vertelde mij dat hij de auto voor een klusje nodig had en dat er een klein risico aan zat. Sinds 4 á 5 weken heeft deze kennis de auto al in bezit. De persoon over wie ik het heb heet [betrokkene 6].
5. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-25] van 2 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] [doorgenummerde pagina's 49 en 50]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 mei 2006 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 5]: [betrokkene 6] heeft mijn auto, de Opel Astra, in zijn bezit. De dag van de overval, woensdag 19 april 2006, heb ik hem omstreeks 10.00 uur gebeld. Hij vertelde mij dat hij mij later op de dag wilde spreken. Tijdens het gesprek dat volgde vertelde [betrokkene 6] mij, dat hij met de auto een tasjesroof had gedaan waarbij de auto is gezien. [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte ) zijn schoonzoon, heeft een tasje weggegrist en werd achterna gezeten door een man. Hierna is [verdachte] bij [betrokkene 6] in de Opel gestapt.
6. Een proces-verbaal [met nummer 20061003571 van 20 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 6] [doorgenummerde pagina's 491 tot en met 495]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 juni 2006 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1]: [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte ) is degene die mij heeft overvallen en daarbij de tas uit mijn handen heeft gegrist. [betrokkene 6] (het hof begrijpt[betrokkene 6]) heeft de vluchtauto bestuurd, waar [verdachte] met de tas met geld is ingestapt.
7. Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2006. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 6]: [betrokkene 1] had het plan (het hof begrijpt: het plan voor de overval) bedacht. Ik zou de auto regelen. De afspraak was dat we het niet zouden doen als het te druk zou zijn. [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) zei later dat hij het toch heeft doorgezet omdat hij geen gezichtsverlies tegenover mij wilde lijden.
[verdachte] kwam langs. [verdachte] is door mij en [betrokkene 1] bij de zaak betrokken.
's Ochtends hebben we het er met zijn drieën over gehad. [verdachte] was bij ons in huis. [betrokkene 1] was daar ook bij. Toen hebben we besloten om het wel te doen. lk heb € 30.000 in een tas met duikspullen gestopt. Het geld van de overval is op een bepaalde manier verdeeld."
2.4.1.
Voor zover het middel de klacht bevat dat uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte het oogmerk had om met het uit de handen rukken van de tas de diefstal gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, "nu uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat (onder meer) [betrokkene 1] de diefstal van te voren met [de verdachte] heeft gepland", geldt het volgende.
2.4.2.
De klacht steunt blijkens de toelichting op de opvatting dat het oogmerk om door middel van (bedreiging met) geweld de diefstal voor te bereiden of te vergemakkelijken of het bezit van het gestolene te verzekeren ontbreekt, indien degene van wie het aan een ander toebehorende goed met geweld of bedreiging met geweld werd afgenomen, de diefstal mede heeft beraamd en bij de uitvoering daarvan een rol heeft gespeeld. Die opvatting kan niet als juist worden aanvaard. Het hier bedoelde oogmerk is aanwezig indien het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich bracht dat de diefstal werd voorbereid of vergemakkelijkt of dat het bezit van het gestolene werd verzekerd. Dat [betrokkene 1] als degene die de tas droeg en uit wier handen de tas is gerukt zich mogelijk niet bedreigd of aangevallen heeft gevoeld, doet daaraan niet af.
2.5.
Voor zover het middel de klacht bevat dat uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat, zoals is bewezenverklaard, de verdachte bij het tegen [betrokkene 2] uitgeoefende geweld het oogmerk had om de diefstal gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, kan deze klacht niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 20 maanden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 19 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2013.
Conclusie 14‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Diefstal met geweld, art. 312 Sr. Oogmerk. De opvatting dat het oogmerk om d.m.v. (bedreiging met) geweld de diefstal voor te bereiden of te vergemakkelijken of het bezit van het gestolene te verzekeren ontbreekt, indien degene van wie het aan een ander toebehorende goed met geweld of bedreiging met geweld werd afgenomen de diefstal mede heeft beraamd en bij de uitvoering daarvan een rol heeft gespeeld, kan niet als juist worden aanvaard. Het hier bedoelde oogmerk is aanwezig indien het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich bracht dat de diefstal werd voorbereid of vergemakkelijkt of dat het bezit van het gestolene werd verzekerd. Dat X als degene die de tas droeg en uit wier handen de tas is gerukt zich mogelijk niet bedreigd of aangevallen heeft gevoeld, doet daaraan niet af.
Nr. 11/02147 Zitting: 14 mei 2013 (bij vervroeging) | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 30 maart 2011 door het Gerechtshof te Amsterdam wegens “diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden. Voorts heeft het Hof de vordering tot schadevergoeding aan de benadeelde partij Rederij [A] toegewezen en verzoeker de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van Rederij [A] opgelegd, een en ander zoals omschreven in het arrest.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 11/02147, 11/02146 P, 11/01813 P en 11/01812. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen niet het oogmerk op de geweldpleging kan volgen.
5. Ten aanzien van verzoeker is door het Hof bewezen verklaard dat:
“hij op 19 april 2006 te Amsterdam, op de [a-straat], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin een geldbedrag van 92.280,- Euro, toebehorende aan rederij [A], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen [betrokkene 1] en tegen [betrokkene 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte van achteren de tas met daarin dat geldbedrag uit de handen van [betrokkene 1] heeft gerukt en tegen de schouder van [betrokkene 2] heeft geschopt.”
6. De door het Hof in de aanvulling verkort arrest gebezigde bewijsmiddelen houden het volgende in:
“1. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-73] van 17 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 199 tot en met 203].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 mei 2006 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangever [betrokkene 3]:
Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik ben de eigenaar en directeur van rederij [A] gevestigd [a-straat] te Amsterdam. Ik wil graag aangifte doen van een overval gepleegd op 19 april 2006. Op die dag 2006 kwam Brinks omstreeks 11.00 uur het geld ophalen. De laatste maanden was dit altijd op woensdag. Daarvóór moeten dan de dagstaten van die week zijn uitgedraaid. De sealbags moeten dan ook op woensdag geteld worden. Het tellen van de sealbags wordt altijd gedaan in de ruimte van de operation, altijd door twee vaste personen. We hebben hiervoor altijd vaste personen. Dit waren sinds januari 2006 [betrokkene 1] en [betrokkene 4] doe het al jaren. Als de sealbags bij operation zijn geteld en gecontroleerd dan gaan alle sealbags in een Brinkszak. De Brinkszak gaat dan in een kluis bij operation in afwachting van de komst van Brinks. De sealbags moeten dus wel vanaf de sealbagkluis naar beneden gebracht worden naar het hokje van de operation. Ze moeten dan met de sealbags een trap af en via de steiger die voor iedereen toegankelijk is naar het hokje van operation. De afstand van de steiger naar operation is ongeveer 7 meter. Op woensdag, als Brinks komt dan worden altijd 's morgens rond 8.00 uur de sealbags geteld volgens de procedure. Op woensdag 19 april 2006 was een tas met daarin de sealbags uit de handen van [betrokkene 1] genikt door een onbekende man. Dit was gebeurd op de steiger en [betrokkene 1] en [betrokkene 4] waren op weg naar het hokje van operation om de sealbags te tellen. Hierbij is een bedrag van € 92.280,- weggenomen.
Volgens [betrokkene 4] was dit de eerste keer dat [betrokkene 1] de tas met daarin de sealbags naar beneden droeg. [betrokkene 4] vertelde mij dat dit absoluut geen normale gang van zaken was omdat zij altijd de tas droeg.
2. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-1] van 3 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina's 18 en 19].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 april 2006 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 2]:
Ik ben werkzaam bij rederij [A] op de [a-straat] te Amsterdam. Ik ben zojuist getuige geweest van een overval op mijn collega's. Ik zag een man wegrennen en ben achter hem aangerend. Ik zag op een gegeven moment dat de man met zijn hand wenkte naar een auto die voorbij reed. Het voertuig was voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Ik ben achter de man aan blijven rennen en op een gegeven moment zag ik dat de man instapte in het eerder genoemde voertuig. Ik zag dat het voertuig vervolgens wegreed.
3. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-6] van 19 april 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] [doorgenummerde pagina's 20 en 21).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 april 2006 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 2]:
Vandaag begon ik mijn werkzaamheden omstreeks 8.17 uur. Ik zag mijn collega's [betrokkene 1] en [betrokkene 4] ( het hof begrijpt: [betrokkene 1] en [betrokkene 4]) van de trap afkomen. Op het moment dat ze onderaan de trap waren, ik was op dat moment ook buiten, stormde er iemand langs mij heen. De man liep in de richting van [betrokkene 1] en [betrokkene 4]. Ik zag dat de man een tas uit de handen van [betrokkene 1] griste en verder holde in de richting van een fietsbrug. Ik ging onmiddellijk achter de man aan. De dader wilde schuin naar boven rennen. Op die plek dook ik naar de dader en probeerde hem te tackelen. Ik werd door een schop aan mijn schouder geraakt. Direct hierop zette ik de achtervolging voort. Ik zag dat de dader, de bestuurder een teken gaf met zijn hand. Hierop reed de auto mij voorbij en ik heb het kenteken aan de politie doorgegeven. De auto betrof een Opel Astra stationcar.
4. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-18] van 1 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina's 45 tot en met 48].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 mei 2006 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Ik heb twee auto's. Dat zijn een Isuzu Trooper met kenteken [CC-00-DD] en een Opel Astra Station met kenteken [AA-00-BB].Een week of 4 á 5 geleden wilde een kennis van mij die Opel Astra kopen. Hij vroeg of ik de auto nog wel op mijn naam kon laten staan omdat hij de auto niet kon verzekeren. Hij vertelde mij dat hij de auto voor een klusje nodig had en dat er een klein risico aan zat. Sinds 4 á 5 weken heeft deze kennis de auto al in bezit. De persoon over wie ik het heb heet [betrokkene 6].
5. Een proces-verbaal [met nummer 2006100357-25] van 2 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina's 49 en 50].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 mei 2006 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
[betrokkene 6] heeft mijn auto, de Opel Astra, in zijn bezit. De dag van de overval, woensdag 19 april 2006, heb ik hem omstreeks 10.00 uur gebeld. Hij vertelde mij dat hij mij later op de dag wilde spreken. Tijdens het gesprek dat volgde vertelde [betrokkene 6] mij, dat hij met de auto een tasjesroof had gedaan waarbij de auto is gezien. [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte ) zijn schoonzoon, heeft een tasje weggegrist en werd achterna gezeten door een man. Hierna is [verdachte] bij [betrokkene 6] in de Opel gestapt.
6. Een proces-verbaal [met nummer 20061003571 van 20 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 6] [doorgenummerde pagina's 491 tot en met 495].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 juni 2006 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
[verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte ) is degene die mij heeft overvallen en daarbij de tas uit mijn handen heeft gegrist. [betrokkene 6] (het hof begrijpt [betrokkene 6]) heeft de vluchtauto bestuurd, waar [verdachte] met de tas met geld is ingestapt.
7. Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2006.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 6]:
[betrokkene 1] had het plan (het hof begrijpt: het plan voor de overval) bedacht. Ik zou de auto regelen. De afspraak was dat we het niet zouden doen als het te druk zou zijn. [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte ) zei later dat hij het toch heeft doorgezet omdat hij geen gezichtsverlies tegenover mij wilden lijden.
[verdachte] kwam langs. [verdachte] is door mij en [betrokkene 1] bij de zaak betrokken.
's Ochtends hebben we het er met zijn drieën over gehad. [verdachte] was bij ons in huis. [betrokkene 1] was daar ook bij. Toen hebben we besloten om het wel te doen. lk heb € 30.000 in een tas met duikspullen gestopt. Het geld van de overval is op een bepaalde manier verdeeld.”
7. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het oogmerk op de geweldpleging met betrekking tot [betrokkene 1] niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen nu zij betrokken was bij het plan en de tas hoe dan ook aan verzoeker zou worden afgegeven. Het oogmerk op de geweldpleging ten aanzien van [betrokkene 2] zou niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen volgen nu het gelet op deze bewijsmiddelen voor de hand liggender is dat verzoeker [betrokkene 2] onopzettelijk geraakt heeft bij zijn schouder.
8. Artikel 312, eerste lid, Sr luidt als volgt:
“Met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.”
9. Aan de eerste klacht lijkt de opvatting ten grondslag te liggen dat alleen sprake kan zijn van “het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren” indien deze effecten worden bewerkstelligd in relatie tot degene jegens wie het geweld wordt gepleegd. Deze opvatting lijkt mij in het licht van art. 312 Sr, niet zijnde een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid, echter te beperkt en daarom onjuist. Degene die in het kader van art. 312 Sr geweld jegens een bepaald persoon gebruikt (of daarmee dreigt), kan dat ook doen om derden ervan te weerhouden om in te grijpen teneinde de diefstal te voorkomen.1.Ik vermag niet in te zien waarom dat anders zou zijn als het geweld of de bedreiging daarmee ten aanzien van een deelnemer in het complot, zoals [betrokkene 1], is geënsceneerd. Ook met het voorwenden van geweld of bedreiging met geweld kan immers de diefstal worden vergemakkelijkt, althans de vergemakkelijking van de diefstal worden beoogd. Daaraan kan niet afdoen dat dit voorwenden mogelijk tevens bedoeld zal zijn om te verhullen dat het ‘slachtoffer’ in werkelijkheid deelnemer is, of, anders gezegd, om naar buiten toe de schijn te wekken dat deze deelnemer ‘slachtoffer’ van de overval is. De eerste klacht is tevergeefs voorgesteld.
10. Ten aanzien van de tweede klacht merk ik op dat de selectie en waardering van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter en dat deze selectie en waardering in het algemeen geen motivering behoeft. Het Hof heeft op basis van de gebezigde bewijsmiddelen niet-onbegrijpelijk vastgesteld dat verzoeker [betrokkene 2] heeft geschopt. Tot een nadere motivering was het Hof niet gehouden, waarbij ik in aanmerking neem dat op de terechtzittingen van het Hof daaromtrent niets door de verdediging is aangevoerd. Ook deze klacht mist doel.
11. Het middel faalt en kan, zeker voor wat betreft de tweede klacht, worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12. Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verzoeker heeft op 30 maart 2011 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan twee jaren zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
13. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑05‑2013
Beroepschrift 11‑10‑2011
De Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum betekening: 15 augustus 2011
Geacht College,
Ondergetekende,
mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, kantoorhoudende te Amsterdam aan het Van der Helstplein 3, Cleerdin & Hamer Advocaten, (Postbus 51143, 1007 EC), die in deze zaak bijzonderlijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
de heer [rekwirant],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres] te [woonplaats],
heeft hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest, alsmede de tussenbeslissingen van het Gerechtshof te Amsterdam gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 23/005449-06.
In deze zaak heeft het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 30 maart 2011 rekwirant ter zake van het overtreden van art. 312 Sr veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van € 58.280,00 (achtenvijftigduizend tweehonderdtachtig euro) en daarbij de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag opgelegd met een vervangende hechtenis van 312 (driehonderdtwaalf) dagen.
Het beroep in cassatie tegen bovenvermeld arrest is door rekwirant tijdig ingesteld, te weten 30 maart 2011.
Rekwirant voert het navolgende middel van cassatie aan:
Meer in het bijzonder kan het ten aanzien van het tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gebruikte geweld door het Hof bewezen verklaarde oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren niet, althans niet zonder meer, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgen, althans is de bewezenverklaring van dat oogmerk zonder nadere motivering — die ontbreekt — niet naar de eis der wet met reden omkleed, althans heeft het Hof nagelaten de bewezenverklaring van dat oogmerk op een voldoende (begrijpelijke) wijze te motiveren.
Toelichting
Ten laste van rekwirant heeft het Hof bewezen verklaard dat:
‘hij op 19 april 2006 te Amsterdam, op de Prins Hendrikkade, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin een geldbedrag van 92.280,- Euro, toebehorende aan rederij [A], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen [betrokkene 1] en tegen [betrokkene 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte van achteren de tas met daarin dat geldbedrag uit de handen van die [betrokkene 1] heeft gerukt en tegen de schouder van die [betrokkene 2] heeft geschopt.’
Het Hof heeft, blijkens de aanvulling op het verkort arrest, de bewezenverklaring — onder meer en voor zover hier van belang — doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
‘3.
een proces-verbaal [met nummer 2006100357-6] van 19 april 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] [doorgenummerde pagina's 20 en 21].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 april 2006 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 2]:
Vandaag begon ik mijn werkzaamheden omstreeks 8.17 uur. Ik zag mijn collega's [betrokkene 1] en [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] en [betrokkene 4]) van de trap afkomen. Op het moment dat ze onderaan de trap waren, ik was op dat moment ook buiten, stormde er iemand langs mij heen. De man liep in de richting van [betrokkene 1] en [betrokkene 4]. Ik zag dat de man een tas uit de handen van [betrokkene 1] griste en verder holde in de richting van een fietsbrug. Ik ging onmiddellijk achter de man aan. De dader wilde schuin naar boven rennen. Op die plek dook ik naar de dader en probeerde hem te tackelen. Ik werd door een schop aan mijn schouder geraakt. Direct hierop zette ik de achtervolging voort. Ik zag dat de dader de bestuurder een teken gaf met zijn hand.
Hierop reed de auto mij voorbij en ik heb het kenteken aan de politie doorgegeven. De auto betrof een Opel Astra stationcar.’
6.
een proces-verbaal [met nummer 2006100357] van 20 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 6] [doorgenummerd pagina's 491 tot en met 495].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 juni 2006 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1].:
[rekwirant] (het hof begrijpt: de verdachte) is degene die mij heeft overvallen en daarbij de tas uit mijn handen heeft gegrist. [betrokkene 6] (het hof begrijpt [betrokkene 6]) heeft de vluchtauto bestuurd, waar [rekwirant] met de tas met geld is ingestapt.
7.
een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2006.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 6]:
[betrokkene 1] had het plan (het hof begrijpt: het plan voor de overval) bedacht. Ik zou de auto regelen. De afspraak was dat we het niet zouden doen als het te druk zou zijn. [rekwirant] (het hof begrijpt: verdachte) zei later dat hij het toch heeft doorgezet omdat hij geen gezichtsverlies tegenover mij wilden lijden.
[rekwirant] kwam langs. [rekwirant] is door mij en [betrokkene 1] bij de zaak betrokken. 's Ochtends hebben we het er met zijn drieën over gehad. [rekwirant] was bij ons in huis. [betrokkene 1] was daar ook bij. Toen hebben we besloten om het wel te doen. Ik heb € 30.000 in een tas met duikspullen gestopt. Het geld van de overval is op een bepaalde manier verdeeld.’
Voorts heeft het Hof ten aanzien van de strafoplegging — voor zover hier van belang — het navolgende overwogen:
‘(…)
Verdachte heeft zich — in samenwerking met anderen — schuldig gemaakt aan een roofoverval op de openbare weg, waarbij fysiek geweld is gebruikt. Zodoende heeft hij het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen en dat van het betrokken slachtoffer in het bijzonder aangetast. Verdachte heeft deze overval tevoren gepland onder anderen met degene die op het moment van de overval, uit hoofde van haar dienstverband bij rederij [A], de tas met geld droeg. Hierdoor is het vertrouwen dat een werkgever in zijn werknemers moet kunnen hebben ernstig geschaad.
(…)’
Vooropgesteld zij dat voor een bewezenverklaring van art. 312 Sr een bijkomend oogmerk is vereist.1. Het geweld of de bedreiging met geweld tegen personen dient gepleegd te zijn met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren. Volgens De Hullu lijkt voor oogmerk in de rechtspraak een soort zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn te worden vereist.2.
Weliswaar kan uit de gebezigde bewijsmiddelen volgen dat rekwirant de tas uit de handen van [betrokkene 1] heeft gerukt3. en/of gegrist,4. echter kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgen dat rekwirant het oogmerk had om met het uit de handen grissen/rukken van die tas de diefstal gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat (onder meer) [betrokkene 1] de diefstal van te voren met rekwirant heeft gepland. Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van rekwirant dan ook worden afgeleid dat de tas hoe dan ook aan hem zou worden afgegeven (dat was immers onderdeel van het plan) en geweld dan ook niet nodig was, nu [betrokkene 1] zelf ‘in het complot zat’.
Dit blijkt voorts ook uit de motivering van het Hof bij de strafoplegging: ‘Verdachte heeft deze overval tevoren gepland onder anderen met degene die op het moment van de overval, uit hoofde van haar dienstverband bij rederij [A], de tas met geld droeg’.
Met andere woorden: uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] zelf kennis had van de diefstal voordat deze plaatsvond en derhalve wist dat zij de tas moest /zou gaan afgegeven aan rekwirant. Rekwirant wist dat de diefstal zou worden gedoogd en/of dat de tas aan hem zou worden afgegeven en het geweld stond daarmee dan ook niet in dienst van de diefstal zoals door het Hof bewezen is verklaard.5. De geweldpleging diende niet om de diefstal te vergemakkelijken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan dan ook niet (zonder nadere, doch ontbrekende, toelichting) worden afgeleid dat rekwirant het oogmerk had om door het uit de handen rukken van de tas de diefstal te vergemakkelijken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, nu zijn handelen — het uit de handen rukken/grissen van de tas — niet naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg de vergemakkelijking van de diefstal meebracht, noch dat hij daardoor bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk zou maken en het bezit van het gestolene zou verzekeren.
Voorts kan uit de gebezigde bewijsmiddelen óók niet volgen dat rekwirant bij het tegen de schouder schoppen va die [betrokkene 2] het oogmerk had om de diefstal gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren,. Uit bewijsmiddel 3 blijkt immers dat [betrokkene 2] onmiddellijk achter rekwirant aan ging nadat rekwirant de tas had bemachtigd. [betrokkene 2] dook naar de dader en probeerde hem te tackelen. Hij werd vervolgens door een schop aan zijn schouder geraakt. Naar het oordeel van rekwirant blijkt daaruit niet (zonder nadere toelichting) het bewezen verklaarde oogmerk om daarmee de diefstal te vergemakkelijken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, nu het gelet op de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen voor de hand liggender is dat rekwirant [betrokkene 2] onopzettelijk — door de tackle van [betrokkene 2] —geraakt heeft bij zijn schouder.
Gelet op het bovenstaande kan het bewezen verklaarde oogmerk op de geweldpleging tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet, althans niet zonder meer, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgen, althans is de bewezenverklaring van dat oogmerk zonder nadere motivering — die ontbreekt — niet naar de eis der wet met redenen omkleed, althans heeft het Hof nagelaten de bewezenverklaring van het oogmerk op de bewezen verklaarde gevolgen van de geweldplegingen op een voldoende (begrijpelijke) wijze te motiveren. Het arrest van het Hof kan daarom niet in stand blijven.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om het arrest, zoals jegens hem op 30 maart 2011 gewezen door het Gerechtshof te Amsterdam te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bijzonderlijk gevolmachtigde,
mr. B.P. de Boer
Amsterdam, 11 oktober 2011
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 11‑10‑2011
C.P.M. Cleiren, M.J.M. Verpalen, Tekst & Commentaar Strafrecht, Deventer: Kluwer 2010, art. 312, aant. 6: ‘Het schuldverband behelst een bijkomend oogmerk: (de bedreiging) met geweld tegen personen wordt gepleegd met een specifiek doel, waaronder het oogmerk van voorbereiding van het ‘oorsprongsfeit’.
J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Kluwer 2009, p. 246. De Hullu verwijst naar HR 21 april 1998, NJ 1998, 610; oogmerk is aanwezig wanneer ‘zijn handelen, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht (…).’
Zie verklaring aangever [A], niet zijnde een ooggetuige van de diefstal.
Zie verklaring [betrokkene 1], te weten degene die de tas in handen had, tevens medeverdachte.
Vgl. G.H. Meijer, A. Seuters, R. ter Haar, Leerstukken Strafrecht, Deventer: Kluwer 2009, p. 128.