HR 24-11-2015, ECLI:NL:HR:2015:3309.
HR, 19-03-2019, nr. 17/01851
ECLI:NL:HR:2019:383
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-03-2019
- Zaaknummer
17/01851
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:383, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑03‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1514
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2017:2189, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2018:1514, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑12‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:383
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑09‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0074 met annotatie van J.H.J. Verbaan
JAR 2019/110 met annotatie van Helmer, J.L.A.
NJ 2019/207 met annotatie van J.M. Reijntjes
JAR 2019/110 met annotatie van Helmer, J.L.A.
Uitspraak 19‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Mensenhandel door groot aantal seizoenarbeiders uit Oost-Europa in dienst te hebben bij aardbeienkwekerij en deze stelselmatig substantieel onder te betalen en te voorzien van slechte, veel te dure huisvesting, art. 273f.1.1, 273f.1.4 en 273f.1.6 Sr. Oogmerk van uitbuiting? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI7099 m.b.t. uitleg van bestanddeel “uitbuiting” en ECLI:NL:HR:2016:556, inhoudende dat "uitbuiting" moet worden aangemerkt als impliciet bestanddeel van art. 273f.1.4 Sr. Hof heeft vastgesteld dat in bewezenverklaring genoemde personen - die net als andere seizoenarbeiders afkomstig waren uit Oost-Europa, merendeels uit Slowakije - werkzaam waren in aardbeienkwekerij van verdachte gedurende plukseizoen en dat verdachte die personen steeds substantieel heeft onderbetaald, zowel in relatie tot met hen gemaakte afspraken als tot toepasselijk minimumloon. Daarnaast heeft Hof vastgesteld dat door verdachte voor deze seizoenarbeiders beschikbaar gestelde huisvesting en sanitaire voorzieningen verre van voldoende waren en dat verdachte daarvoor veel te hoge kosten in rekening heeft gebracht. Naar ’s Hofs oordeel moesten seizoenarbeiders, onder wie voornoemde personen, zich deze onderbetaling en ondermaatse huisvesting laten welgevallen en hadden zij geen andere keuze, gedreven als zij waren door financiële noodzaak in buitenland geld te verdienen en afhankelijke positie waarin zij zich - zonder kennis van Nederlandse taal en wetgeving, en zonder dat zij loonstroken kregen - bevonden. Uitgaande van voornoemd toetsingskader heeft Hof geoordeeld dat uitbuiting van in bewezenverklaring genoemde personen bewezen kan worden geacht, waarbij Hof mede acht heeft geslagen op substantieel financieel voordeel dat verdachte heeft behaald a.g.v. zijn hiervoor besproken gedragingen. In dat verband heeft Hof vastgesteld dat verdachte grens van niet als uitbuiting aan te merken slecht werkgeverschap beduidend heeft overschreden. Door aldus te oordelen heeft Hof hiervoor weergegeven toetsingskader niet miskend. Zijn oordeel is ook niet onbegrijpelijk. V.zv. middel betoogt dat geen sprake kan zijn van uitbuiting op enkele grond dat betrokkenen mogelijkheid hadden hun werkzaamheden te beëindigen, berust het op te beperkte, en dus onjuiste rechtsopvatting. Volgt verwerping.
Partij(en)
19 maart 2019
Strafkamer
nr. S 17/01851
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 16 maart 2017, nummer 21/008958-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde mensenhandel en klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat sprake is van 'uitbuiting'.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 9 augustus 2010 in de gemeente [...]
A)
anderen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en andere personen,
telkens door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven en gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en die andere personen en/of
- heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid,
immers heeft verdachte die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en die andere personen
- geworven of doen werven in Slowakije terwijl zij in een zwakke economische en financiële positie verkeerden en de Nederlandse en Engelse taal onvoldoende machtig waren en niet op de hoogte waren van de in Nederland geldende wet- en regelgeving en hun rechten en plichten en/of
- bij aanvaarding van het werk bemiddelingskosten in rekening gebracht of laten brengen en/of
- na de reis naar Nederland, die door hen zelf betaald moest worden, gehuisvest in een kantine en/of een schuur, waar zij op een matras op de grond moesten slapen en waar onvoldoende sanitaire voorzieningen aanwezig waren en/of
- gehuisvest in (een) huurwoning(en), waar geen gebruik gemaakt mocht worden van de douche en/of
- gehuisvest in een tent waar het 's nachts koud was en waar geen sanitaire voorzieningen aanwezig waren (behoudens twee verplaatsbare toiletten in de omgeving van de tent) en welke niet waterdicht was en waar gevaar was voor kortsluiting en brand in verband met elektriciteitssnoeren en haspels die (in bakken) op de grond lagen en/of
- gehuisvest in een portacabin waar geen sanitaire voorzieningen aanwezig waren en/of
- met een groot aantal anderen gebruik laten maken van slechts vijf douches en twee toiletten en/of
- in vrijheid beperkt door te bepalen dat zij tussen 07.00 uur en 19.00 uur, althans overdag, niet in de slaapvertrekken en tent mochten komen en/of
- na aftrek van € 2,50 voor onder meer de huisvesting een (gemiddeld) netto uurloon van € 5,- per uur uitbetaald, gekoppeld aan een dagelijks pas aan het einde van de dag door verdachte te bepalen prestatienorm, waardoor het uurloon lager uit kon vallen en minder uren uitbetaald dan er daadwerkelijk waren gewerkt en aldus onder het minimumloon uitbetaald en/of
- bij ziekte in de kantine laten zitten en niet doorbetaald en/of
- sancties opgelegd en/of gedreigd met de oplegging van sancties, te weten het afkeuren en/of niet meetellen van de hele krat/kist met aardbeien (zodat men minder uitbetaald kreeg) wanneer er een rotte en/of niet rijpe aardbei was geplukt en/of een boete van € 50,- wanneer niet goed was schoongemaakt en/of
- uit eigen beweging geen loonstroken verstrekt en in een situatie gebracht dat zij niet in staat waren hun loon op juistheid te controleren en/of
door welke feiten en omstandigheden een afhankelijkheidssituatie is ontstaan waartegen zij zich niet hebben kunnen verzetten
en
B)
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en die andere personen."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van relaas (deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 5 april 2011 (ordner 1, dossierpagina 0 0006) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van verbalisanten:
[A] VOF exploiteert een aardbeienbedrijf in [plaats] (Hof: feit van algemene bekendheid is dat [plaats] ligt in de gemeente [...] ). [verdachte] (V-002) is vennoot.
2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 maart 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
als verklaring van verdachte
Ook in 2010 kwam een groep Slowaken weer aardbeien plukken op mijn bedrijf. Ik betaalde hen het overeengekomen loon en zorgde voor huisvesting. Ik betaalde € 7,50 per uur. Daarvan ging € 2,50 per uur af voor huisvesting. Wie meer presteerde kon meer dan € 7,50 per uur verdienen. Wie slecht presteerde kon onder het minimumloon uitkomen. Wie ziek was kon niet werken, moest in de kantine zitten en kreeg geen loon.
De huisvesting van de Slowaken verdiende in 2010 absoluut niet de schoonheidsprijs. Ik heb stad en land afgebeld voor goede huisvesting, maar dat lukte niet meer. Alles zat vol. Ik realiseer me dat de huisvesting in het tweede deel van het seizoen 2010 niet goed was en door Nederlanders niet zou zijn geaccepteerd.
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 5 november 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
als verklaring van verdachte
In 1997 of 1998 ben ik buitenlandse werknemers gaan aannemen. In het oogstseizoen worden er lange dagen gemaakt. Vooral in de beginperiode is het werk belastend. De mensen uit Slowakije hebben een andere levensstandaard. Zij hadden er geen moeite mee om de hele dag te werken. [betrokkene 6] heeft aan mensen uit zijn kennissenkring in Slowakije gevraagd of zij bij ons bedrijf wilden komen werken. Misschien heeft hij ook advertenties in kranten geplaatst. Het huisvesten van de arbeiders in de tent vond ik geen prettige situatie.
Het klopt dat er een kist aardbeien werd ingenomen indien er niet goed werd gewerkt. Het gebeurde ook wel eens dat iemand die herhaaldelijk was gewaarschuwd en geen verbetering liet zien naar de kantine werd gestuurd. Gedurende de tijd dat de persoon in de kantine zat kon hij geen geld verdienen. De werknemers maakten zelf een schoonmaakrooster. Als prikkel om het goed te doen stond er € 50,- boete op het niet goed schoonmaken. De arbeiders mochten overdag niet in de tent. Er stonden twee toiletten bij de tent. Dat is weinig. Er waren 5 douches bij ons in het bedrijf.
Ik betaalde niet door bij ziekte.
In het hoogseizoen, de periode dat er veel werk was, konden de arbeiders in beginsel geen vrije dag opnemen. Voor het plukken van aardbeien werd aan het einde van de dag een dagloon vastgesteld. We hebben steeds een uurloon van € 7,50 per uur gehanteerd en daarvan € 2,50 ingehouden.
In de rode ordner stonden de gewerkte uren en die heb ik contant uitbetaald. Ik begrijp inmiddels dat ik heb uitbetaald onder het minimumloon.
Bij afrondingsverschillen heb ik de uren misschien wel eens naar beneden laten bijstellen.
Er is een fout opgetreden in de tent waardoor de zijkanten van de tent op het kleed van de tent zijn gekomen. Op die manier is er water in de tent gekomen.
4. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage V-002-01 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 10 augustus 2010 (ordner 1, dossierpagina 58 - 61) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
Het loon wordt opgebouwd uit twee componenten. Het bestaat uit gewerkte uren en de geplukte kilo's per persoon. De gewerkte uren worden door mij in de computer gezet.
5. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage V-002-03 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 11 augustus 2010 (ordner 1, dossierpagina 65 - 67) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
Vraag: Krijgt het personeel loonstroken?
Antwoord: Als ze er om vragen kunnen ze die krijgen.
Vraag: Hoe kan het personeel dan zien dat ze het juiste loon uitbetaald krijgen?
Antwoord: Dat wordt moeilijk.
Vraag: Krijgen ze dan hun juiste loon uitbetaald?
Antwoord: aan de hand van de productie kunnen ze zien wat ze verdienen. Daar kan verschil in zitten met de gewerkte uren.
(...)
8. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage V-002-07 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 17 augustus 2010 (ordner 1, dossierpagina 83 - 85) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
Als een medewerker een laatste waarschuwing krijgt, wordt hem/haar medegedeeld dat de volgende keer de kaart voor die geplukte kist wordt ingenomen. Die kist telt dan niet meer mee voor die betreffende medewerker, daardoor heeft die medewerker dus minder geproduceerd aan het einde van de dag en dit betekent uiteindelijk minder loon.
In principe is [betrokkene 7] de enige die een kist wegneemt. In geval van problemen draagt hij de zaak over aan mij. Soms worden er één of twee kisten op een dag weggehaald, soms vier, vijf of zes, maar soms wordt er niet één kist weggehaald op een dag. Bij de plukwerkzaamheden van aardbeien registreert [betrokkene 7] alleen de netto gewerkte tijd van de gehele groep. Uiteindelijk ben ik degene die bepaalt wat er gebeurt op het bedrijf.
9. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage V-002-08 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 17 augustus 2010 (ordner 1, dossierpagina 86 - 90) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
De norm is de gewerkte groepstijd in combinatie met de totale gepresteerde kilo's. Dit vertaalt zich in een norm per uur. Het kan incidenteel voorkomen, dat iemand onder het wettelijk minimum uurloon uitkomt.
Als iemand minder plukt dan de norm krijgt die persoon minder uren uitbetaald tegen het wettelijk minimum loon, dus in plaats van 10 uur maar 9 uur. Als je voor 10 uur werken krijgt uitbetaald voor negen uur, dan kom je per feitelijk gewerkt uur dus uit onder het wettelijk minimum loon.
[B] heeft gezegd dat wij daar alert op moesten zijn en dat wanneer medewerkers onder het minimum loon betaald hadden gekregen, dat wij dan een nabetaling zouden moeten doen.
U vraagt mij of er wel eens een nabetaling aan het personeel heeft plaatsgevonden omdat dit personeel onder het minimum loon was uitbetaald, maar dat is nog niet voorgekomen.
Wij tonen de verdachte een email-bericht afkomstig van [betrokkene 8] van [B] , gericht aan [verdachte] , gedateerd woensdag 26 mei 2010 12:41 uur inzake 'verwerking loonadministratie en betalingsregeling'
Deze mail ken ik. Voor mij is de strekking van deze mail dat de lonen van personeel over 2008 en 2009 nagerekend moeten worden en degenen die onder het wettelijk minimum uurloon uitkomen, die moeten dan nabetaald gaan worden.
Het kan af en toe voorkomen dat medewerkers in drukke perioden inderdaad nog wel langer doorwerken dan 19:00 uur. Dat medewerkers tot 20:30 uur doorwerken, dat gebeurt incidenteel.
(...)
13. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage V-002-13 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 5 april 2011 (ordner 1, dossierpagina 114 - 120) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
[betrokkene 6] heeft zijn best gedaan om mensen te regelen. Er waren werknemers bij die mij goed konden volgen en die vertaalden dan tussen mij en de werknemer die mij niet begreep. In een drukke periode wanneer er veel geoogst moet worden werden er geregeld lange dagen gemaakt.
De neerwaartse lijn in de huisvesting die u mij voorlegt, klopt. Ik had misschien meer rekening moeten houden met de afwijzing van de voorlopige voorziening, want daarna kon ik geen goede huisvesting meer vinden. Doordat ik niet meer wist wat ik moest doen, heb ik bij de buren aangeklopt voor hulp. En zo kwam ik op de Portocabin en de tent.
U vertelt mij dat de wijze waarop ik boetes uitdeel niet de juiste is. Niet volgens de wet.
Ik vind het nodig. Ik vind dat deze druk wel kan. Er moet orde en regelmaat zijn, maar de praktijk leert ons dat het niet alleen kan met gewone afspraken maken.
De werknemers mochten niet eerder dan 19.30 uur in de tent, omdat de tent daar officieel niet mocht staan van de gemeente en ik ervoor wilde zorgen dat vanaf de weg deze huisvesting niet te zien was.
U vraagt mij over de instructies van mijn kant die ik heb gegeven aan de werknemers indien overheidsinstanties ter controle op de werkplek kwamen. Ook dit heb ik gedaan omdat ik de werknemers niet op mijn erf mocht huisvesten van de gemeente.
U vertelt mij dat werknemers hebben verteld dat bij ziekte, zij in de kantine konden gaan zitten en dat zij geen loon hebben gehad van mij in de tijd dat zij ziek waren en niet konden werken. Dat klopt. Ze hebben niet geplukt en dus kregen ze geen loon van mij.
Het bleek dat het minimumuurloon volgens de CAO niet klopte op de loonstroken. Daar werd ik op geattendeerd door [B] .
(...)
18. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage V-006-02 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 18 augustus 2010 (ordner 2, dossierpagina 248 - 250) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 9] :
De daadwerkelijk gewerkte uren werden in mijn werkzame periode bij [verdachte] nooit correct opgegeven aan [C] . Er werden altijd minder uren opgegeven als dat er daadwerkelijk is gewerkt. Dit is in strijd met de waarheid. [verdachte] heeft mij verteld dit zo te doen.
(...)
21. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage V-007-03 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 25 januari 2011 (ordner 2, dossierpagina 341 - 353) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 10] :
Voor mij werden de werkzaamheden verricht door [betrokkene 11] . Zij is degene die mij ingewerkt heeft. Wat zij aan werkzaamheden deed werd door mij een op een overgenomen. In het hoogseizoen werd er 6 dagen per week zeker 10 uur per dag gewerkt.
Vraag: Wat voor taal spraken de werknemers uit Slowakije?
Antwoord: Ze spraken Slowaaks en een enkeling sprak zeer gebrekkig Engels. De meesten kenden totaal geen Engels. [betrokkene 15] kende een beetje Nederlands de overigen totaal niet. Ze maakten zich verstaanbaar met handen en voeten en door gebruik te maken van de enkeling die zeer gebrekkig Engels kende. Verder spraken ze Slowaaks.
De inhouding van de € 2,50 per uur is mij bekend. Ik weet dit uit de overzichten die ik aan de accountants moest sturen en de contracten die de medewerkers moesten ondertekenen. Ik heb nooit iemand ziek hoeven te melden. Dus er was gewoon geen doorbetaling bij ziekte. [verdachte] gaf zelf straffen. Iemand die niet doorwerkte en ook na een waarschuwing niet doorwerkte kon in de kantine gaan zitten en kreeg niet betaald.
De werknemers hadden geen duidelijkheid over hun loonbetaling. Ze ontvingen ook nooit een loonstrook. Wel wisten de werknemers dat ze voor de overige werkzaamheden € 5 per uur kregen en ook voor de plukuren als groep gemiddeld € 5.
De manier van verwerken in de administratie is mij uitgelegd door mijn voorgangster [betrokkene 11] . Vanaf het begin dat ik voor [verdachte] gewerkt heb, wist ik dat de verwerking van de door de werknemers gewerkte uren onjuist was. De uren voor het plukken van aardbeien kwamen tot stand op basis van prestatieloon. De feitelijk gewerkte uren voor de overige werkzaamheden hielden de werknemers bij op een urenbriefje. Door mij, en voor zover ik weet na mij door [betrokkene 9] en voor mij door alle vorige administratieve krachten, zijn de volgende stappen gezet om urenlijsten op te maken. Met urenlijsten bedoel ik dan de lijsten met uren en/of bedragen van de werknemers die naar [B] en daarna naar [C] verstuurd werden voor het verwerken in de loon- en financiële administratie en voor het opmaken van loonstroken.
Stap 1: het aantal geplukte kilo's aardbeien omrekenen naar prestatieloonuren. Dit gebeurde op de zwarte computer door gebruik te maken van de programma's [D] en [E] . Stap 2: totaliseren van de prestatieloonuren en de overige werkzaamheden uren die vanaf de briefjes gehaald werden naar het totaal aantal uren. Dit totaal aantal uren werd door [verdachte] contant uitbetaald aan de werknemers en wel € 5 per uur.
Stap 1 en 2 werd gedaan op de "zwarte" computer.
Stap 3: bij deze stap werd gebruik gemaakt van de witte computer. Het aantal kilo's dat is geplukt is door mij van de weegcomputer in de hal gehaald. Dit kwam uit het programma [D] . Dit aantal kilo's bracht ik op de witte computer in in het programma [E] . [verdachte] gaf mij voor elke dag een briefje met uren er op. Op dit briefje stond ook vermeld als een medewerker die dag op verschillende locaties had geplukt. Dan stond ook zijn naam erbij. Anders stond op dit briefje alleen de uren. [verdachte] had mij de opdracht gegeven dat ik de uren op die dagbriefjes met 30 tot 40 % moest terugbrengen totdat ik een staffel benaderde. Deze staffel stond op een briefje in het kantoor. Door in het programma [E] te schuiven met de uren en kiloprijs moest ik ervoor zorgen dat het gemiddelde uurloon op € 7,50 uit kwam. Dit uurloon van € 7,50 voldeed dan ongeveer aan het minimumloon.
Dit principe van het maken van urenlijsten in mijn periode van oktober 2009 tot en met 3 juli 2010 is altijd hetzelfde geweest. Dit geldt zowel voor [B] als voor [C] . Stap 4: In de [B-periode] , dus tot en met april 2010, was de volgende stap het mailen van de gemaakte urenlijst middels een Excelbestand. [B] kon dan loonstroken maken.
[B] en [C] gebruikten deze urenlijsten voor het opmaken van loonstroken van de medewerkers. [B] nam deze uren op in de salarisadministratie van de VOF. Zowel in de periode van [B] als die van [C] is de manier waarop de urenlijsten tot stand zijn gekomen onjuist. Ze zijn valselijk opgemaakt. Er is door mij niet het juiste aantal uren op de urenlijsten gezet. Ze zijn niet conform de werkelijkheid. In werkelijkheid werd er meer gewerkt dan dat er werd doorgegeven aan [B] en [C] . Ik kan hierover alleen uitspraken doen in de periode dat ik voor de VOF gewerkt heb namelijk oktober 2009 tot en met 23 juli 2010.
Wel is het natuurlijk zo dat ik ingewerkt ben door [betrokkene 11] en zij mij deze werkwijze heeft aangegeven. Ik heb mijn opvolgster [betrokkene 9] ingewerkt dus logisch dat zij ook deze werkwijze gehanteerd heeft.
Vraag: Waarom zijn de uren op de urenlijsten verminderd?
Antwoord: Om zo min mogelijk belasting te betalen en de loonkosten zo laag mogelijk te houden.
Omdat de door mij, namens de VOF, aangeleverde urenlijsten onjuist zijn is het gevolg dat ook de door [B] en [C] gemaakt loonstroken onjuist en valselijk zijn opgemaakt en gebruikt.
Voor elke werknemer zijn door [B] maandelijks loonstroken opgemaakt. Die werden in tweevoud gestuurd aan de VOF. Het exemplaar voor de werknemer is nooit afgegeven aan de werknemer maar is vernietigd. Het exemplaar voor de VOF is in het personeelsdossier gekomen. De loonstrook is nooit aan de werknemers uitgereikt om te voorkomen dat er vragen kwamen.
(...)
26. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage V-009-05 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 4 oktober 2010 (ordner 2, dossierpagina 546 - 549) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 7] :
Ik weet dat de medewerkers niet op basis van uurloon betaald kregen. Ik weet dat wanneer iemand hard werkte deze meer geld kreeg dan iemand die minder hard werkte. De werknemers werden betaald op basis van geplukte kilo's aardbeien.
Wie bepaalde de norm voor dit stukloon?
[verdachte] .
Hoe werd de norm voor het stukloon berekend?
[verdachte] heeft een eigen norm die hij berekent.berekende deze norm aan het eind van iedere dag wanneer hij wist hoeveel kilo's aardbeien er geplukt waren door de werknemers.
Iedere medewerker heeft een eigen nummer. Dit nummer staat op een kaart. Wanneer een medewerker een kistje vol heeft, dan zet hij dit kaartje voorzien van barcode in het kistje. Deze kaartjes worden gescand in de schuur bij de weegschaal. Iedere vrijdag dan krijgen de medewerkers een overzicht met daarop vermeld de geplukte kilo's.
Wanneer medewerkers te weinig plantjes hadden gebundeld dan pakte ik het kaartje eruit en dan kregen ze daarvoor geen muntje.
Toen [verdachte] terug was uit de gevangenis werd er weer per kilo uitbetaald.
De werknemers waren gehuisvest in een tent en een container die bij de buren stonden. De werknemers moesten hier voor betalen.
Kregen de buitenlandse werknemers instructies wat ze moesten verklaren wanneer er controle kwam?
Bij de controle in juni heeft de zoon van [verdachte] , [betrokkene 12] , tegen de medewerkers gezegd dat ze moesten zeggen dat ze zoveel verdienden.
Ik heb in de schuur van [verdachte] geslapen en daarna heb ik in de tent geslapen die bij de buren stond. Ik sliep met ongeveer 45 andere mensen in deze tent. In de schuur sliep ik samen met ongeveer 15 tot 20 mensen. De tent bij de buren was afgeschermd en niet te zien van de openbare weg. [verdachte] heeft tegen ons gezegd dat wij niet over de openbare weg naar de tent mochten lopen, maar door het land. [verdachte] heeft tegen ons gezegd dat wij om 21:00 uur geen licht meer aan mochten en moesten slapen. Het was erg koud in de tent, maar [verdachte] vond dat wij niet moesten zeuren.
(...)
29. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage V-010-03 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 19 januari 2011 (ordner 2, dossierpagina 573 - 582) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 12] :
Alle werkzaamheden heb ik in opdracht, onder de leiding en het toezicht van mijn vader [verdachte] gedaan.
Alle werknemers waren in de periode dat ik voor de VOF werkzaam was in dienst van de VOF. Over de manier waarop er verloond werd heb ik verschillende uitgebreide discussies met mijn vader gevoerd. De essentie was dan dat de inhouding die mijn vader deed op het loon voor de huisvesting niet in verhouding stond tot hetgeen aan huisvesting geboden werd. Die huisvesting was belabberd en de vergoeding was volgens mij 2,50 euro per uur.
De uren voor het plukken van aardbeien komen niet tot stand op basis van de feitelijk gewerkte uren maar op basis van het aantal geplukte kilo's aardbeien. Dit wordt prestatie- of stukloon genoemd. Het aantal door de werknemers geplukte kilo's is omgerekend naar prestatieloonuren.
Door mij, en na mij door alle volgende administratieve krachten voor zover ik weet, zijn de volgende stappen gezet om urenlijsten op te maken:
- het aantal geplukte kilo's aardbeien omrekenen naar prestatieloonuren.
- totaliseren van de prestatieloonuren en de overige werkzaamheden uren die vanaf de briefjes gehaald werden naar het totaal aantal uren. Deze totaal aantal uren werden uitbetaald aan de werknemers. Volgens mij was dit een bedrag van ongeveer 5 euro;
- dezelfde lijst werd nog een keer door het eerder genoemde excelbestand gehaald waarbij de prestatie, kilo's per uur, omhoog werd gezet waardoor het aantal uren verminderd werd.
- dit verminderde aantal uren is genoteerd op de urenlijsten
In werkelijkheid werd er meer gewerkt dan dat er werd doorgegeven aan [B] . Deze manier van werken is bedacht door mijn vader [verdachte] . Voor zover ik weet is deze methode altijd gebruikt.
De reden om minder uren op de urenlijsten te zetten heeft te maken met financieel gewin. Minder uren op de lijsten wil ook zeggen minder uren naar de accountant met als gevolg minder loonheffing en dergelijke betalen. Hierdoor trad een financieel gewin op door minder premies en sociale lasten te betalen en aan de andere kant konden hierdoor "zwarte" uren uitbetaald worden.
Ik besef dat een automatisch gevolg hiervan is dat niet alleen alle urenlijsten maar ook alle loonstroken van de werknemers van de VOF onjuist zijn opgemaakt en gebruikt. Ook op de loonstroken staan op deze manier niet het juiste aantal uren.
Door [B] zijn per maand en per werknemer twee loonstroken opgemaakt. Duidelijk is dat deze loonstroken onjuist zijn opgemaakt omdat het aantal uren hierop mogelijk niet klopt. Mijn vader [verdachte] heeft de uitreiking tegengehouden. Hij wilde dit niet omdat dan de werknemers zouden zien dat de loonstroken niet in overeenstemming waren met de werkelijkheid in ieder geval voor wat betreft de uren en vaak ook de uitbetaalde bedragen. Wij tonen de verdachte een faxbericht van [A] VOF aan [B] gedateerd 28 december 2006 met urenlijst van november 2006 (pagina 02), gecodeerd met nummer D-005-48.
Vraag: Wat kunt U ons hierover verklaren?
Antwoord: De uren op deze urenlijst zijn onjuist. Zoals ik heb verklaard zijn de uren op de urenlijsten altijd sterk verminderd. Voor zover ik weet zijn alle urenlijsten na april 2007 allemaal op dezelfde manier gemaakt. De uren daarop zijn dus sterk verminderd en zijn niet het juiste aantal. Nu, na het zien van de urenlijsten, blijkt mij dat vanaf juni 2006 kennelijk het weegsysteem is ingevoerd en de urenlijsten onjuist zijn opgemaakt.
Wij tonen de verdachte een loonstrook van [betrokkene 14] van juli 2005, gecodeerd met het nummer D 025-03.
Vraag: Wat kunt u ons over deze loonstrook verklaren?
Antwoord:
Het is heel goed mogelijk dat de uren, de loondagen en de bedragen op deze loonstrook onjuist zijn. In werkelijkheid is zeer waarschijnlijk meer gewerkt en betaald. Deze loonstrook is opgemaakt door [B] op basis van de door mij, in opdracht van de VOF, aangeleverde "verminderde" urenlijsten.
Wij tonen de verdachte een loonstrook van [betrokkene 6] van juni 2006, gecodeerd met het nummer D-033-02.
Vraag: Wat kunt u ons over deze loonstrook verklaren?
Antwoord: De uren, de loondagen en de bedragen op deze loonstrook zijn onjuist. Dit is na het moment dat het weegsysteem ingevoerd is. Vanaf dat moment zijn op de urenlijsten altijd minder uren gezet. Er zijn in werkelijkheid meer uren gewerkt en betaald dan op de loonstrook staat. Deze loonstrook is opgemaakt door [B] op basis van de door mij, in opdracht van de VOF, aangeleverde verminderde urenlijsten.
Ik kan wel concluderen dat de meeste urenlijsten en loonstroken bij [A] VOF van 1 mei 2005 tot en met april 2007 onjuist zijn opgemaakt en gebruikt. Ik concludeer dit op basis van de manier waarop de urenlijsten en vervolgens de loonstroken tot stand zijn gekomen en het feit dat in ieder geval van 2005 tot april 2007 dezelfde werkwijze is gehanteerd. Waarschijnlijk geldt dit ook voor de periode van april 2007 tot 10 augustus 2010.
Van 1 mei 2005 tot en met april 2007 zijn deze onjuiste urenlijsten aangeleverd bij accountants- en advieskantoor [B] . Door [B] zijn de onjuiste urenlijsten gebruikt voor het opmaken van loonstroken voor de werknemers van de VOF. Gevolg hiervan is automatisch dat alle loonstroken van [A] VOF in de periode van 1 mei 2005 tot en met april 2007 ook onjuist zijn opgemaakt.
30. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage V-011-01 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 19 augustus 2010 (ordner 2, dossierpagina 590 - 592) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 13] :
In de periode van april 2007 tot en met april 2008 heb ik als administratief medewerkster voor [verdachte] gewerkt.
In het hoogseizoen, dit is in de maanden mei, juni, juli en augustus werken de werknemers van zonsopkomst tot zonsondergang. Ik denk dat de jongens gemiddeld minimaal 10 uur per dag werkten gedurende 6 dagen per week. Ik weet dat er in mijn periode een dubbele boekhouding werd gevoerd. Ik heb alles moeten doen in opdracht van [verdachte] . Feitelijk hebben de mensen die op dit overzicht staan dus veel meer gewerkt.
31. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage G-001-01 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 11 augustus 2010 (ordner 3, dossierpagina 628 - 635) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 1] :
Ik woon in Slowakije en wilde graag geld verdienen in Nederland. Via [betrokkene 6] ben ik terecht gekomen op het bedrijf van [verdachte] . Op 20 juni 2010 ben ik naar Nederland gekomen.
Wij plukten ongeveer 11-12 uren per dag.
Wij moesten aan een bepaalde norm voldoen en dan hadden we een bepaald uurloon. De norm bestond uit het aantal door ons geplukte aardbeien. Elke dag was eigenlijk een andere norm. Ik kan dat eigenlijk niet goed uitleggen. Er zijn maar weinig mensen die het systeem kennen. De norm is het gemiddeld aantal geplukte aardbeien dat op de bewuste dag in totaal door ons werd geplukt. Dat was dus elke dag verschillend.
U houdt mij voor dat ik voor 99 uur werken iets minder dan vierhonderd euro heb ontvangen en dat dit dus netto minder dan 4 euro per uur is. Dat klopt. Als [verdachte] mij inderdaad 5 euro beloofd had en ik maar 4 euro gekregen heb vind ik dat niet eerlijk.
Ik heb geen loonstrook ontvangen. Ik kreeg gewoon cash geld in mijn handen.
Wij hadden de opdracht van hem gekregen de overeenkomsten te ondertekenen. Ik kende de inhoud ervan niet.
Ik verbleef in de tent naast de kwekerij. Wij sliepen met een man of 30-40 in de tent. Op zo'n 15 of 20 meter van de tent waren twee verplaatsbare toiletten.
Er waren twee toiletten aanwezig in de kantine.
Het was af en toe best koud in de tent. Wij mochten ook niet altijd naar binnen in de tent.
Als wij bijvoorbeeld een vrije dag hebben vanwege het gebrek aan werk mogen wij niet in de tent verblijven. Wij moeten er om acht uur uit zijn en mogen pas om zeven uur in de avond terug. Dat was om tegen te gaan dat de politie of arbeidsinspectie ons zouden zien. [verdachte] heeft tegen ons gezegd dat wij op bepaalde tijden niet in de tent mochten verblijven.
Werd jij doorbetaald op dagen dat je verplicht vrij was?
Nee.
Het feit dat ik vermoedelijk minder betaald krijg dan het minimumloon vind ik niet fijn maar het is toch altijd meer dan in Slowakije. Dat wetende ga ik weer terug naar [verdachte] en neem ik bewust de gok. Ik heb geld nodig.
Heb jij wel eens een controle van de Arbeidsinspectie meegemaakt?
Dit jaar was er een uitgebreide controle. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik niet alles naar waarheid heb verteld. Ik heb toen verklaard dat wij op de camping in [plaats] verbleven.
Dat was niet waar, wij sliepen toen in een huis tegenover het huis van [verdachte] . [betrokkene 12] heeft ons dat opgedragen. Wij hebben toen van hem moeten zeggen dat wij sliepen op de camping in [plaats] .
32. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage G-002-01 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 11 augustus 2010 (ordner 3, dossierpagina 636 - 644) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 2] :
Ik ben hier vanaf 15 mei 2010. Ik ben met een busje gekomen. Daarvoor heb ik 70 euro betaald. De eerste twee dagen heb ik in de kantine boven geslapen op de [a-straat 1] . In de tent zijn wij sinds ongeveer twee weken. De baas heeft gezegd waar we heen gingen. Er was een rooster waarop stond wie corvee had.
Kun je iets vertellen over de tent waar je hebt verbleven?
Hier kwam wel eens water doorsijpelen als het regende. Ook bij dauw was het klam. Als het flink regende kon het wel lekken. De vloer was niet vlak dus er waren wel eens kleine waterplasjes. 's Avonds kon het koud zijn in de tent.
De enige beperking was dat we tussen 7:00 uur 's morgens en 19:00 uur 's avonds niet naar de tent mochten. Wij mochten hier niet heen vanwege controle dat mensen ons zagen lopen. Achter de tent stonden twee portable WC's. [verdachte] vroeg hoe we hadden geslapen en we zeiden dat het koud was.
In juni heb je tijdens een controle van de Arbeidsinspectie verklaard dat je op camping [...] hebt verbleven. Klopt dit?
Wij moesten dit zeggen.
Op het eind werkten we langer. Dan werkten we van 6:00 tot 18:00 of 19:00 uur.
[verdachte] bepaalde de werktijden.
[betrokkene 7] controleerde de gewerkte uren en of we de goede rijpe aardbeien plukten.
Als hij één rotte of niet rijpe aardbei in het kistje vond werd dit kistje als niet gedaan beschouwd. Voor dit kistje kregen we dan niet betaald.
Eigenlijk kregen we € 7,50 per uur, maar hier haalde hij € 2,50 af voor huur en energie dus kwam het uit op € 5,-. Maar soms kwamen we niet eens op de 5 euro per uur. Het plukken was namelijk per kilo en niet per uur. Er was een bepaalde norm waardoor sommigen boven de 5 euro uitkwamen en anderen onder de 5 euro voor het plukken. Het salaris werd contant betaald.
Wij tonen getuige de uitzendovereenkomst van [C] (bijlage 16).
Ik ben niet bekend met de inhoud want dit is in het Nederlands. Ik spreek geen Engels.
Ik heb geen loonstroken ontvangen.
33. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage G-007-01 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 11 augustus 2010 (ordner 3, dossierpagina 787 - 795) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 3] :
Ik ben in Slowakije via een advertentie in een krant in contact gekomen met een telefoonnummer. In de advertentie stond vermeld dat als je seizoenarbeid zocht in Nederland dat je het telefoonnummer kon bellen. Ik ben hier vorig jaar ook al aan het werk geweest bij het bedrijf van [verdachte] . Ik ben via een kameraad in Slowakije aan dat adres gekomen. Ik zou betaald worden naar prestatie. Ik heb in Slowakije een formulier ondertekend waarin vermeld stond dat ik in Nederland zou gaan werken en vanaf wanneer tot aan de datum van vertrek. Ik las dat op dat formulier een naam van [betrokkene 6] vermeld stond als bemiddelaar. Er stond een telefoonnummer bij. Ik zag dat het telefoonnummer gelijk was aan het nummer in de advertentie. Ik ben met de bus gekomen vanuit Slowakije en heb daarvoor 75 euro betaald.
Ik heb een formulier ondertekend. Ik neem aan dat het een arbeidsovereenkomst was. Ik kon het niet lezen. Het was ook niet vertaald door een tolk. Ik kreeg van [verdachte] te horen dat ik per uur 5 euro ging verdienen.
Ik werkte verschillend. We begonnen om 06.00 uur. Ik kreeg elke keer 's morgens te horen van [verdachte] wanneer wij ermee zouden stoppen. Het verschilde per dag, soms tot 18.00, 19.00 of 20.00 uur. Ik werkte van maandag tot en met zaterdag.
Er werd een gemiddelde toegepast van de slechtste en beste plukker. Daarna werd er een soort van formule toegepast naar aantallen. Dus wie goed plukte kreeg iets meer dan iemand die minder plukte. Ik heb hieruit begrepen dat ik een soort van uurloon had. Ik ben er voor mijzelf niet goed uit gekomen hoe het nu precies zat.
Als ik bekijk dat ik vorig jaar 780 euro per maand heb verdiend en dat dan afzet op de aantallen uren die ik gewerkt had dan hield ik een uurloon over van 3,25 euro.
Ik werd contant betaald door [verdachte] . Ik heb geen salarisstrook gehad. Ik hoorde later van anderen dat door [verdachte] een bedrag van € 2,50 op het loon werd ingehouden met betrekking tot het onderkomen, water en elektriciteit.
Zaterdags werd er op het bedrijf grote schoonmaak gehouden. Als wij dat dan niet goed deden dan kon er een boete worden opgelegd als het niet gedaan werd.
U vraagt of er instructies waren gegeven als er sprake was van een controle instantie. [verdachte] had ons gezegd dat wij de plaats [...] moesten opgeven.
U vraagt of ik in 2010 contracten heb ondertekend. Later heb ik een aantal formulieren ondertekend. Ik kon de inhoud niet lezen want het was in het Nederlands.
Inhoudelijk wist ik dus niet wat ik tekende. U zegt mij dat ik een uurloon van bruto € 8,55 zou moeten krijgen. Ik heb dit nooit geweten of gemerkt.
[betrokkene 7] werkte bij [verdachte] . Hij controleerde ons met de aardbeien. Hij keurde aardbeien af en daardoor maakte ik minder productie en kreeg ik minder.
U vraagt naar de huisvesting in 2010. De locatie was recht tegenover het pand van [verdachte] . Het was een stenen huis. Ik heb begrepen dat we daar niet meer konden verblijven. Wij kwamen toen in een grote grijze tent terecht waar we konden verblijven.
Ik vond het helemaal niets. Wij hadden last van bijenkorven achter de tent. Er moesten heel veel mensen in die tent verblijven. Er was geen water. Er waren wel twee verplaatsbare toiletten aanwezig die eigenlijk bestemd waren om op de dag bij het aardbeien plukken gebruik van te maken. Er was geen wateraansluiting. Er was geen privacy, omdat we met ons allen in die tent zaten.
We hadden af en toe last van wateroverlast, omdat het water over de grond binnen kwam. Het was niet hoog, misschien twee of drie centimeter. We maakten gebruik van kratten om de spullen van ons droog te zetten. Ik werd ondergebracht in de grote tent naast [verdachte] .
Ik ben in een buitengewoon ongunstige situatie terecht gekomen. Ik ben in vele opzichten voorgelogen. Men is niet nagekomen wat ik had moeten krijgen aan salaris. Ik vond de woonsituatie naar omstandigheden toch wel vreemd. De door mij ondertekende formulieren zijn niet in overeenstemming met de werkelijkheid.
34. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage G-011-01 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 11 augustus 2010 (ordner 3, dossierpagina 841 - 848) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 4] :
Ik heb in 2009 een advertentie in de krant gezien. In de advertentie stond: "Zomerbaan, Aardbeien plukken in Nederland, mannen en vrouwen." Ik heb het telefoonnummer gebeld en ik kreeg [betrokkene 6] aan de telefoon en heb met hem een afspraak gemaakt.
Er waren dit jaar ongeveer 50 personen bij [verdachte] . Er zijn er al veel weggestuurd omdat ze te weinig presteerden. Ik ben ook dit jaar met de bus vanuit Slowakije gekomen. Dat kostte mij 70 euro.
Ik heb voornamelijk aardbeien geplukt. Ik werkte meestal van 6 tot 6 of 6 tot 7 uur 's avonds. Wanneer er een rotte aardbei tussen zat werd het hele krat afgekeurd. In de kratten deden we een briefje met onze eigen code. Aan het eind van de dag kregen we een briefje waarop stond hoeveel een ieder had geplukt.
Ik weet niet hoe dat wordt berekend. Naar aanleiding van het gemiddelde wat door ons samen werd geplukt werd een norm berekend. Wanneer je meer had dan de norm kreeg je meer dan 5 euro uitbetaald en wanneer je minder had dan de norm dan kreeg je minder uitbetaald. Hoe er precies gerekend werd wist niemand. Er vond controle plaats op de kratten. Ik heb het wel eens berekend dat ik ongeveer € 4,20 per uur heb verdiend, Ik zou eigenlijk € 7,50 per uur verdienen. We moesten € 2,50 per uur betalen voor de huur en dergelijke. Ik weet niet hoe [verdachte] mijn loon berekende. Ik zag alleen een briefje met daarop mijn naam, een aantal uren en een bedrag en dat kreeg ik uitbetaald. We kregen zelf geen bewijs. Ik heb nog nooit een loonstrook ontvangen.
Het was erg zwaar werk dat we van 6 uur 's morgens tot 9 uur 's avond moesten doen. Soms zelf langer. Wanneer we toch praatten werden we naar de kantine gestuurd en mochten die dag niet meer werken en de volgende dag ook niet. We kregen dan ook geen geld. We werden wanneer we ons versliepen ook gestraft door niet meer te mogen werken die dag. Later gebeurde het dat [verdachte] dan 100 euro inhield van je salaris en die kreeg je niet terug wanneer het nog een keer gebeurde.
Was je bang dat [verdachte] je zou straffen met niet mogen werken wanneer je je versliep of wanneer je klaagde over de arbeidsomstandigheden of woonomstandigheden?
Ja, ik was bang dat ik weer een dag in de kantine moest zitten zonder dat ik kon werken en geld verdienen. Er was een keer een jongen die wel klaagde en die werd weggestuurd. We mochten ook niet naar onze nachtverblijven omdat we daar overdag niet mochten komen. Ik heb het geld hard nodig en daarom hield ik het maar vol.
We mochten pas na acht uur 's avonds naar de tent of container. Tot die tijd moesten we in de kantine blijven. Iedere dag hadden drie personen dienst. Zij moesten alles schoonmaken, kantine, toiletten etc. Als het niet naar de zin was van [verdachte] dan kregen ze 50 euro boete. We werkten zes dagen per week. In het weekend moesten we samen schoonmaken en ook hier konden we een boete krijgen wanneer we het niet goed deden.
We sliepen de eerste twee weken in twee huizen verdeeld aan de overkant van de weg. We sliepen daar met 15 personen op matrassen op de grond in een ruimte de eerste nachten. Dit was een soort kantoorruimte. De rest sliep in de kantine op matrassen op de grond. We sliepen met 4 á 5 personen in een ruimte. Het was daar vies. Het was niet schoongemaakt. We mochten alleen slapen en de toilet gebruiken. Daarna zijn we ondergebracht in een vreselijke tent. Deze was donker en stonk. Het ging die dag erg hard regenen. Het water stond tot aan onze enkels. We moesten alles zelf ophalen. Alles was nat. We hebben onze spullen toen onder mogen brengen in de garage waar we zelf ook een week hebben verbleven. Daarna zijn we ondergebracht in de tent die u hebt aangetroffen. We mochten daar alleen slapen, maar niet verblijven.
De beiden tenten stonden op dezelfde plaats. We mochten alleen via het bruggetje vanaf het terrein van [verdachte] naar de tent. De tent was zo opgesteld dat hij niet zichtbaar was vanaf de weg. We maakten gebruik van de toiletten bij [verdachte] op het terrein. We mochten in de tent alleen slapen en na acht uur 's avonds verblijven en 's morgens weer weg. We sliepen met ruim 30 personen in de tent. Bij regen was alles nat, omdat je spullen op de grond lagen.
Toen we klaagden dat het koud was kregen we een aantal dekens en daar moesten we het mee doen. Het was nog steeds erg koud in de tent.
Vorig jaar heb ik een contract in het Nederlands getekend. Ik weet niet wat daar in stond en dat is mij ook niet verteld. U houdt me voor dat in de uitzendovereenkomst staat dat ik recht heb op 8% vakantiegeld en op vakantiedagen. Ik heb geen vakantiegeld en geen vakantiedagen ontvangen.
35. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage G-014-01 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 10 augustus 2010 (ordner 3, dossierpagina 909 - 912) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 5] :
Ik ben hiernaar toe gekomen om geld te verdienen en nam de omstandigheden waaronder ik moest leven voor lief. Mijn werkgever in Nederland heet [verdachte] . Van mijn moeder kreeg ik 100 euro voor de reis naar Nederland. [betrokkene 6] functioneerde in Slowakije als contactpersoon voor [verdachte] in verband met mogelijk personeel. Mondeling is verteld dat we ongeveer € 7,50 per uur zouden verdienen, minus € 2,50 per uur voor elektriciteit, lenen van de auto, onderdak, wasmachine en televisie. Ik moest 100 euro bemiddelingskosten betalen aan [betrokkene 6] . Ik heb op kantoor bij [verdachte] papieren moeten ondertekenen voor de ziektekostenverzekering en de belasting, maar ik weet niet wat er in die papieren staat. Niemand heeft mij de inhoud ervan verteld.
36. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage G-014-02 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 11 augustus 2010 (ordner 3, dossierpagina 913 - 922) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 5] :
De 100 euro die ik aan [betrokkene 6] heb betaald heb ik nooit terug gekregen. Mijn reis naar hier ging per bus en kostte me 70 euro.
Om zes uur begonnen wij tot 's avonds zeven uur. Als er soms erg veel werk was begonnen wij om 5 uur tot 7 's avonds. Ik werkte 6 dagen per week.
Ik werkte gemiddeld, vanaf het begin, zes dagen in de week tussen 5 uur à 6 uur tot 's avonds 7 uur. De ziektedagen zijn door [verdachte] niet meegerekend bij de betaling, dat weet ik zeker.
V: De arbeidsovereenkomst is opgemaakt in de Nederlandse en Engelse taal? Kunt u dat lezen?
A: Nee dat kan ik niet lezen.
V: Is u uitleg gegeven wat er in de uitzendovereenkomst staat?
A: Nee dat is niet gebeurd.
V: Wist u dat u voor [F] BV werkte en niet voor [verdachte] ?
A: Ik dacht dat ik voor [verdachte] werkte.
V: Denkt u dat u in dienst ging bij [verdachte] omdat u in Slowakije een contract had getekend tussen u en [verdachte] ?
A: Ja ik dacht dat ik in dienst was van [verdachte] omdat hij ook mijn loon betaalt.
V: Hoe krijgt u uw loon?
A: Ik krijg het loon in de hand van [verdachte] .
V: Hoe komt het dan dat er gigantische verschillen zitten in de lonen van de verschillende mensen die voor [verdachte] werken? Sommige verdienen zelfs € 1.500. Hoe komt dat?
A: Het aantal kisten dat je had geplukt. Dus als ik bijvoorbeeld 20 kisten had geplukt en een ander persoon 40 dan kreeg degene die 40 kistjes had geplukt meer betaald. Ik snap ook niet helemaal precies hoe dat is gegaan.
Vakantiegeld is niet uitbetaald.
Ik heb wel eens gehoord, over vorig jaar, dat je een boete van € 50 zou krijgen als je je werkplek niet had opgeruimd of dat je in de doucheruimte, kantine en de wasruimte dingen niet opgeruimd had, bijvoorbeeld de vloer. Dat stond in de huisregels en iedereen wist hier ook van.
Verbalisant [verbalisant 1] toont getuige 4 zogenaamde salarisspecificaties van [C] over de weken 19, 20 en 21.
A: Nee die kloppen niet. Ik heb veel meer uren gewerkt in die weken 19, 20 en 21 dan aangegeven op de salarisspecificatie. Ik ben ook niet begonnen met werken in week 19 maar in week 20.
A: Dergelijke loonstroken heb ik ook nooit gezien.
A: Wij werkten allen per week minimaal 66 uur.
V: De uren die hier staan bij jouw naam in de weken 19 tot en met 21 komen overeen met de aantallen op de salarisspecifïcaties.
A: Het klopt dat de uren overeenkomen met elkaar, maar in werkelijkheid klopt het niet. Ik heb meer gewerkt.
A: De eerste 4 dagen sliepen we in de kantine op matrassen. Daarna gingen we een week naar de overkant van de straat. Recht tegenover het erf van [verdachte] . Daar was in dat huis een kamer waar we sliepen. Na die week in dat huis zijn we verhuisd naar een huis, eigenlijk 3 huizen aan elkaar. Wij hebben daar ongeveer 1 maand à 1,5 maand gewoond. Daarna gingen we naar de tent. Hier zijn we 2 a 3 weken gewoond.
V: Die tent staat er nu 3 weken. Wanneer zijn die 2 mobiele wc's daar geplaatst?
A: Die stonden er daarvoor al. Als we op het veld werkten maakten we daar al gebruik van.
(...)
38. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage G-0005-01 deel uitmakend van het dossier van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met dossiernummer 6640.2010.000258) d.d. 10 augustus 2010 (ordner 3, dossierpagina 742 - 751) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 17] :
Ik vind dat natuurlijk niet mooi die arbeidsvoorwaarden en leefsituatie. Maar ik kan niet anders want ik heb thuis een gezin en dat moet ik onderhouden. Ik moet thuis hypotheek betalen en hier kon ik iets meer verdienen. Door de crisis in Slowakije had ik in Slowakije geen werk. Daarom ben ik naar Nederland gegaan om geld te verdienen.
[verdachte] zei dat hij 4 mensen nodig had vanaf maart 2010. We zijn toen met zijn vieren gegaan. Er was verder niemand werkzaam binnen het bedrijf toen. Na een week kwamen er 2 Polen bij.
Vandaag zijn er minimaal 40 mensen aangetroffen op het bedrijf. Kun je aangeven vanaf wanneer het drukker wordt?
Vanaf half mei wordt het steeds drukker qua personeel.
Was er nog een andere werk locatie?
Nee alleen waar u vanmorgen bent geweest.
Wat waren de arbeidsvoorwaarden waaronder u werkzaam bent bij [verdachte] ?
Wij werkten hier al een poosje toen we werden opgeroepen door [verdachte] naar kantoor Hier zat zijn secretaresse met vooraf ingevulde contracten. Zij wees ons aan waar we deze moesten ondertekenen. Dit gold voor beide periodes dat ik hier gewerkt heb.
Betrof dit een arbeidscontract?
Dat weet ik niet. Ik kon het niet lezen. Het was in het Nederlands gesteld. Er werd geen uitleg gegeven over wat er feitelijk in stond. Ik heb getekend omdat me dit gevraagd werd door [verdachte] . Er werd ons verteld dat het iets met de verzekering te maken had en dat wij niets hoefden af te dragen maar dat we alleen hoefden te ondertekenen en dat het dan wel goed was.
Wat is het loon wat u heeft afgesproken met [verdachte] ?
Ik krijg 7 euro 50 bruto per uur. Hier wordt 2 euro 50 vanaf gehaald voor gebruik van de keuken, wc, woonruimte, badkamer en elektriciteit. Ik houd dan 5 euro netto over. Dit is door [verdachte] middels een door hem gestelde norm bepaald. De normen lagen echter zo hoog dat ik er altijd onder kwam. Als ik minder pluk dan die gestelde norm dan krijg ik minder betaald en als ik er boven kom meer. Ik word dus eigenlijk per kilo geplukte aardbeien betaald. Dat het zo werkt heb ik van collega's gehoord. Ik heb deze afspraken nooit zelf gemaakt met [verdachte] .
Wat vindt u daarvan?
Ik vind dat er veel te veel wordt ingehouden. We hebben wel gevraagd voor betere omstandigheden. Ik heb zelf ongeveer uitgerekend dat ik 1 euro 40 per kist krijg. Ik heb in 2 weken 350 kisten geplukt en hier 640 euro voor gekregen. Ik weet niet hoeveel uur ik hier voor heb moeten werken. Ik werkte geen vaste tijden. Dit was afhankelijk van hoe druk het is/was. Ik werkte meestal van 06:00 uur tot 18:00 of soms 19:00 uur. We hadden 1 uur lunch pauze per dag en 2 keer een kwartier koffiepauze. Dus gemiddeld ongeveer 10.5 uur per dag. Op zondag werkten we niet. Op zaterdag werkte ik wel afhankelijk van hoe druk het was. In de maanden maart, mei, juni en juli heb ik steeds 1 week geen werk gehad. In de maand april was er weinig werk, toen heb ik maar 400 euro verdiend.
Weet u nu of u per uur of per kilo of per geplukte kist werd betaald?
Als we werk verrichtten in de kas of op het veld werden we per uur betaald. Bij het aardbeien plukken kregen we per kilo geplukte aardbeien betaald. Ik had een kaart met nummer [0001] erop. Dit is een gele kaart met een streepjescode erop. Deze moest ik dan in de kist doen. Middels die kaart wordt vervolgens bijgehouden hoeveel kilo ik geplukt heb. Hoe werd u betaald?
Ik word contant betaald iedere Ie week van de nieuwe maand. Ik kreeg het geld uit handen van [verdachte] .
Was je verplicht om te gaan wonen waar je nu woont in Nederland?
[verdachte] zei dat we daar moesten gaan wonen waar u ons aangetroffen heeft. Hij zei dat dit tijdelijk was. Dit betrof de tweede periode. De 1e periode verbleef ik op het terrein van iemand anders. Het was in de buurt van het bedrijf maar ik weet niet bij wie. Het betrof een schuur met kamertjes. Er was geen douche. Ik weet niet wie de eigenaar is van perceelnummer [0002] , de plek waar onze slaapunit staat. Ik heb hem nog nooit gezien. Ik weet niet of hij regels had m.b.t. de verblijfsplaats van ons. We liepen altijd buiten om het terrein naar de slaapunit. Wij mochten niet over het erf lopen van [verdachte] maar moesten buiten om lopen. In juni van dit jaar bent u gehoord door de arbeidsinspectie. In die verklaring heeft u gezegd dat u verbleef op een camping in [plaats] . Klopt dit?
Niemand is ooit op die camping geweest. Toen de arbeidsinspectie kwam stonden wij in de hal en zei [verdachte] ons dat we moesten zeggen dat we op die camping sliepen. Dit ging via via collega's.
Hoe komt of bent u naar Nederland gekomen?
Ik ben met Poolse mensen mee gereden met de auto naar Nederland. Deze man heet [betrokkene 16] (fon.) Deze werkte ook bij [verdachte] . Wij betaalden dit vervoer samen. We kregen hier geen vergoeding voor van [verdachte] .
Kreeg je doorbetaald bij ziekte?
Nee, er zijn ook geen afspraken over gemaakt.
Wij tonen u bijlage 1, een uitzendovereenkomst, opgesteld door [F] BV, h.o.d.n. [C] , gevestigd te [plaats] .
Herkent u dit document?
Nee, dit herken ik niet, ik wist niet dat ik voor dit bedrijf werkte. Ik zie wel mijn handtekening onder het document staan.
Onder punt 4-b in de uitzendovereenkomst staat vermeld dat de werkgever ( [F] ) de werknemer (getuige) vanaf een bepaalde datum ter beschikking stelt aan de opdrachtgever [verdachte] , [A] vof, tegen een salaris van euro 8,55 bruto per uur (exclusief toeslagen)
Wat vind u ervan als u dit leest en hoort?
"Ik heb dit nooit gezien of gehoord of gelezen. Ik weet niet beter dan dat ik 7 euro 50 bruto per uur verdien zoals eerder door mij verklaard." Onder punt 4-f in de uitzendovereenkomst staat vermeld dat: Jaarlijks wordt in de eerste week van juni vakantietoeslag uitgekeerd van 8% van het feitelijk loon. Hoeveel vakantiegeld krijgt U? Ik krijg geen vakantiegeld.
Ik heb nooit een loonstrook ontvangen."
2.2.3.
Het Hof ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Inleiding
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde oogmerk van uitbuiting, zoals vermeld in artikel 273f lid 1 onder 1° Wetboek van Strafrecht (Sr). In de visie van de officier van justitie - en in diens voetspoor: de advocaat-generaal - is dat oogmerk wel degelijk bewijsbaar. Om die reden is door de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
Door verdachte is geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank omdat, zo is ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht, de destijds geldende stand van de jurisprudentie daartoe onvoldoende aanleiding gaf. Inmiddels is echter nieuwe jurisprudentie beschikbaar gekomen. Daaruit volgt dat bewezenverklaring van hetgeen ten laste is gelegd op basis van artikel 273f lid 1 onder 4° Sr slechts mogelijk is indien het feit gepleegd is onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. In hoger beroep is met een beroep daarop verdedigd dat niet slechts het oogmerk van uitbuiting ontbrak (waarvan de rechtbank dan ook terecht heeft vrijgesproken), maar ook de uitbuiting zelf, zodat van alle onderdelen van het onder 1 tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken.
Beide aspecten (uitbuiting en oogmerk van uitbuiting) worden hieronder besproken.
Artikel 273f Sr, waarop de tenlastelegging is toegesneden, luidde in de tenlastegelegde periode, voor zover hier van belang (en met door het hof aangebrachte cursivering), als volgt:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt gestraft (...):
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie (...) werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (...);
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (...) dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten (...);
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander."
Blijkens de tenlastelegging, zoals in hoger beroep gewijzigd, maakt het openbaar ministerie aan verdachte het verwijt te hebben gehandeld in strijd met de hiervoor geciteerde onderdelen van artikel 273f lid 1 Sr. De verdediging heeft terecht erop gewezen dat een bewezenverklaring van artikel 273f lid 1 onder 4°, waarin het woord "uitbuiting" niet voorkomt, slechts mogelijk is indien het omschreven feit is begaan onder omstandigheden die uitbuiting veronderstellen. Deze vaststelling maakt dat voor bewezenverklaring van alle onderdelen van de tenlastelegging in deze zaak bewijs van uitbuiting noodzakelijk is en voor het onderdeel dat is toegesneden op artikel 273f lid 1 onder 1° bovendien dat het oogmerk daarop gericht was.
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f lid 1 Sr is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Op basis van dit, breed geformuleerde, criterium zal onderzocht worden of de feiten in deze zaak de conclusie van uitbuiting rechtvaardigen.
Loon
Verdachte had, ook in de tenlastegelegde periode (1 januari tot en met 9 augustus 2010), een aardbeienkwekerij. In het plukseizoen trok hij arbeidskrachten uit den vreemde aan. Zo ook in 2010. Het betrof in hoofdzaak Slowaakse arbeidskrachten. Met hen werd de afspraak gemaakt dat zij € 7,50 per uur zouden verdienen en dat zij daarvan € 2,50 per uur aan huisvesting zouden betalen. De Slowaakse arbeidskrachten maakten deze afspraak graag omdat zij aldus aanmerkelijk meer konden verdienen dan in hun eigen land. Zij hadden allen het geld nodig, bijvoorbeeld om een voorgenomen studie te kunnen betalen of te kunnen sparen om verwacht inkomstenverlies in Slowakije op te vangen.
Eenmaal in Nederland bleek het uitbetaalde salaris veelal niet overeen te komen met deze afspraak en voldeed het uitbetaalde salaris ook niet aan het in Nederland geldende minimumloon. De werknemers werden deels wel en deels niet op uurbasis betaald. Voor het plukwerk van de volle grond hanteerde verdachte een vorm van prestatie loon. Daarbij bepaalde de plukprestatie hoeveel uren van de daadwerkelijk gewerkte uren werden uitbetaald. Wie op een dag, bijvoorbeeld, tien uur had gewerkt en dus in beginsel recht had op € 50,- moest, indien zijn of haar plukprestatie onder de door verdachte berekende dagnorm lag, met aanmerkelijk minder genoegen nemen. Zo moest, om een enkel voorbeeld te noemen en daarbij ervan uitgaande dat deels op uurbasis is betaald en deels op basis van de genoemde pluknorm, [betrokkene 1] uiteindelijk genoegen nemen met (ongeveer)€ 4,- per uur, [betrokkene 3] met € 3,25 per uur en [betrokkene 4] met € 4,20 per uur. Gemiddeld is dat 37% minder dan afgesproken. Het hof noemt dat percentage substantieel.
Daarbij komt dat verdachte ook niet betaalde conform het in Nederland geldende minimumloon. Verdachte voerde een witte en een zwarte boekhouding. In de zwarte boekhouding hield hij bij het aantal kilo's geplukte aardbeien en de door de werknemers daadwerkelijk gemaakte uren. Op basis van die boekhouding berekende hij hetgeen door hem, mede ingevolge zijn zelfbepaalde dagnorm, aan de werknemers moest worden betaald. De uitbetaalde bedragen werden vervolgens in de witte boekhouding ingevoerd. Dat aantal gedeeld door het toepasselijke wettelijke minimumloon leverde vervolgens op het aantal "witte" werkuren. Volgens de witte boekhouding was dus keurig telkens het minimumloon betaald, maar feitelijk was dat niet het geval. De betrokken administratieve medewerksters van verdachte spreken in dit verband over het terugbrengen van het aantal uren met 30 tot 40%, derhalve gemiddeld 35%. Als dat percentage nodig was om uit te komen op een aantal uren dat correspondeerde met het wettelijk minimumloon is derhalve telkens tot dat percentage te weinig uitbetaald aan de werknemers in kwestie. Die 35% noemt het hof eveneens substantieel.
De keerzijde van de medaille van de, in strijd met de gemaakte afspraken en in strijd met het toepasselijke minimumloon, gerealiseerde te lage uitbetaling van het personeel is geweest dat verdachte zich substantieel kosten heeft bespaard en aldus financieel voordeel heeft behaald.
De tussenconclusie is dat verdachte zijn personeel substantieel te weinig heeft betaald, zowel uitgaande van de gemaakte afspraak van € 7,50 per uur als uitgaande van het geldende minimumloon. Gevolg daarvan is geweest dat verdachte een substantieel financieel voordeel heeft behaald.
Huisvesting
De werknemers werden door verdachte gehuisvest. Het aantal werknemers varieerde van 5 aan het begin van het seizoen (april) tot 40 in het hoogseizoen. In de kantine van het bedrijf waren 5 douches beschikbaar en 2 toiletten. Het personeel werd gehuisvest in of boven die kantine (matrassen op de grond), in zogenaamde portacabins (stapelbedden) zonder sanitaire voorzieningen, in twee woonhuizen zonder gebruik van sanitair en in een tent zonder sanitaire voorzieningen (stapelbedden), maar met twee verplaatsbare toiletten daarnaast geplaatst. In de tent lekte het, was het koud en was de elektriciteitsvoorziening beperkt en zelfs gevaarlijk. Privacy ontbrak geheel. Mannen en vrouwen waren aangewezen op één ruimte. Enige privacy kon feitelijk slechts gevonden worden in een van de, afsluitbare, douchecellen in de kantine. Ruimte om eigen spullen op te slaan was niet aanwezig.
Deze huisvesting was, beoordeeld naar de kwaliteit ervan, verre van voldoende. De praktijk laat zien dat in situaties van seizoensarbeid het personeel vaak gehuisvest wordt in eenvoudige pensions of huisjes op een camping/vakantiepark. In die situaties is sprake van sobere, maar kwalitatief en kwantitatief adequate, sanitaire voorzieningen, goede bedden, enige opbergruimte voor eigen spullen en kamers waarin slechts een beperkt aantal mensen slaapt. Aan die norm voldeed de huisvesting niet.
Daarbij komt ook het financiële aspect. Het personeel betaalde € 2,50 per uur voor de huisvesting. Er werd, zeker in het hoogseizoen, veelal gedurende 6 dagen per week en 10 uur per dag gewerkt. Dat was dus 60 uur. Rekening houdend met de hiervoor genoemde onderbetaling van 35% werd dan al snel 40 x € 2,50 = € 100,- per week betaald voor de huisvesting. Door de accountant van verdachte wordt als gebruikelijk in de branche genoemd een bedrag van € 30,- tot € 40,- per week. Door het personeel werd dus, gemeten aan die norm, veel te veel betaald voor de huisvesting. Verdachte heeft nog wel aangevoerd dat in het bedrag van € 2,50 per uur ook begrepen waren andere voorzieningen, zoals het wekelijks gebruik van de bedrijfsauto om boodschappen te doen en het gebruik van ter beschikking gestelde fietsen, maar niet aannemelijk is geworden dat die kosten een relevante component waren binnen dat bedrag van € 2,50. Hetgeen werkelijk door verdachte aan huisvesting is uitgegeven is berekend. Over de periode van 2005 tot en met 2010 is door hem, volgens die berekening, € 174.560,- winst gemaakt op de huisvesting.
Daargelaten of dat bedrag nu exact klopt geldt dat in ieder geval vastgesteld kan worden dat verdachte een substantieel financieel voordeel heeft behaald met de huisvestingsbetalingen door het personeel.
De tussenconclusie is dat de huisvesting verre van voldeed aan de daaraan redelijkerwijs te stellen norm, veel te duur was en substantieel financieel voordeel heeft opgeleverd voor verdachte.
Overige aspecten
Om te kunnen werken bij verdachte moesten de werknemers aan de Slowaakse bemiddelaar in Slowakije € 100,- betalen. Ze moesten ook hun reis naar Nederland zelf betalen. Van de Nederlandse wetgeving zijn ze niet op de hoogte gebracht en contracten zijn opgesteld en getekend in het Nederlands, welke taal geen van de werknemers machtig was. Loonstroken kregen de werknemers niet. Op het niet schoonhouden van de verblijfsruimte stond een boete en als sanctie op het aanleveren van een kistje aardbeien met een enkele rotte aardbei daarin stond het niet meerekenen van dat kistje voor de dagprestatie van de werknemer in kwestie.
Uitbuiting en oogmerk
De onderbetaling is hiervoor substantieel en de huisvesting verre van voldoende genoemd. Zowel het een als het ander heeft geleid tot substantieel financieel voordeel voor verdachte. De werknemers hebben zich de onderbetaling en belabberde huisvesting laten welgevallen. Ze hadden geen andere keus, gedreven als zij waren door de financiële noodzaak geld te verdienen en de afhankelijke positie waarin zij zich bevonden. De overige (buiten het loon en de huisvesting) genoemde aspecten hebben die afhankelijkheid mede inkleuring gegeven. De conclusie hieruit is dat de werknemers in kwestie door het aanwenden van dwangmiddelen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid hebben moeten ondergaan en derhalve zijn uitgebuit. De grens van niet als uitbuiting aan te merken slecht werkgeverschap is beduidend overschreden. Niet alle aspecten wegen daarbij even zwaar, maar het zijn vooral de stelselmatige substantiële onderbetaling, de stelselmatig belabberde huisvesting en het daardoor behaalde substantiële financiële voordeel die maken dat niet meer gesproken kan worden van een werkgever die een paar steken laat vallen en daardoor als niet meer dan een slecht werkgever moet worden aangemerkt.
De verdachte dient op de uitbuiting ook het oogmerk te hebben gehad. Voor het bewijs daarvan is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en derhalve het door hem gewilde gevolg meebracht dat de werknemers door hem werden uitgebuit. De uitbuiting werd in casu door verdachte ook beoogd. Dat wordt afgeleid in het bijzonder uit het systeem van de witte en zwarte boekhouding. Verdachte wist dat hij zijn personeel onderbetaalde, riep daaraan geen halt toe, maar bouwde die onderbetaling systematisch in zijn bedrijfsvoering. Hij wist ook heel goed dat het personeel geen kant op kon, afhankelijk als het was van verdachte en gedreven als het was door de gebrekkige verdienmogelijkheden in eigen land. Ook het oogmerk van uitbuiting blijkt dus uit het feitelijk handelen van verdachte, zoals hiervoor beschreven. Naar het oordeel van het hof brengt die wijze van handelen noodzakelijkerwijs met zich dat de werknemers werden uitgebuit en kan het niet anders zijn dan dat de verdachte dit heeft beseft en ook heeft gewild.
De verdediging heeft bepleit deze conclusie niet te trekken omdat er veel aanwijzingen zijn die aan de conclusie van (oogmerk van) uitbuiting in de weg staan. Samengevat komen de argumenten van de verdediging op het volgende neer:
- in het merendeel van de gevallen werd wel degelijk het minimumloon en zelfs meer betaald;
- de huisvesting was merendeels wél op orde;
- het personeel kwam vrijwillig, wist waaraan het begon, was vrij te gaan en staan waar het wilde, maakte vrijwillig schoon, verzorgde vrijwillig de eigen maaltijden, kreeg voor de inkoop daarvan zo nodig een voorschot van verdachte, kon terug gaan naar Slowakije wanneer het wilde en kwam, jaar op jaar, graag werken bij verdachte, zelfs onder medeneming van kennissen en vrienden die dat ook wilden.
Wat het loon betreft kan het zeker in een aantal individuele gevallen (topplukkers) zijn voorgekomen dat uiteindelijk meer werd verdiend dan het minimumloon. In zijn totaliteit bezien was dat echter niet zo; dat gold om te beginnen voor de vijf in de tenlastelegging met name genoemde werknemers, maar ook voor veel anderen.
Wat de huisvesting betreft geldt dat in de tenlastegelegde periode niet sprake is geweest van één vorm van huisvesting. Beoordeeld is daarom of die huisvesting in zijn diversiteit en totaliteit van voldoende niveau was. Dat was niet het geval. Daaraan doet niet af dat de ene vorm van huisvesting (de beide huurhuizen, bijvoorbeeld) relatief beter was dan de andere (de tent).
Voor alle overige factoren geldt dat het personeel vrijwillig bij verdachte aan het werk is gegaan en gebleven en dat verdachte het verblijf en de werksfeer op onderdelen zo goed mogelijk faciliteerde. Hoewel enigszins stijl en soms streng in zijn optreden wist verdachte kennelijk - dat blijkt ook wel uit meerdere verklaringen van het personeel - een redelijke, wellicht zelfs goede, verstandhouding op te bouwen met het merendeel van dat personeel. Vrijwilligheid en subjectief welbevinden van slachtoffers in uitbuitingszaken is echter niet van belang voor beoordeling van de vraag of die slachtoffers zijn uitgebuit in de zin der wet.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd tast de getrokken conclusie van uitbuiting en oogmerk daarop dus niet aan."
2.3.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 273f Sr. Deze bepaling luidde, voor zover hier van belang, in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft als volgt:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt (...) gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
(...)
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
(...)
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
(...)
2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken.
(...)"
2.4.
Vooropgesteld moet worden dat het in art. 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel "uitbuiting" in de wet niet is gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van "uitbuiting" in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd (vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, rov. 2.6.1).
In dit verband is nog van belang dat "uitbuiting" moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als "mensenhandel" kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:556).
2.5.1.
Het Hof heeft onder meer vastgesteld dat de in de bewezenverklaring genoemde personen - die net als andere seizoenarbeiders afkomstig waren uit Oost-Europa, merendeels uit Slowakije - werkzaam waren in de aardbeienkwekerij van de verdachte gedurende het plukseizoen in 2010 en dat de verdachte die personen steeds substantieel heeft onderbetaald, zowel in relatie tot de met hen gemaakte afspraken als tot het toepasselijke minimumloon. Daarnaast heeft het Hof vastgesteld dat de door de verdachte voor deze seizoenarbeiders beschikbaar gestelde huisvesting en sanitaire voorzieningen verre van voldoende waren en dat de verdachte daarvoor veel te hoge kosten in rekening heeft gebracht. Naar het oordeel van het Hof moesten de seizoenarbeiders, onder wie voornoemde personen, zich deze onderbetaling en ondermaatse huisvesting laten welgevallen en hadden zij geen andere keuze, gedreven als zij waren door de financiële noodzaak in het buitenland geld te verdienen en de afhankelijke positie waarin zij zich - zonder kennis van de Nederlandse taal en wetgeving, en zonder dat zij loonstroken kregen - bevonden. Uitgaande van het in 2.4 vermelde toetsingskader heeft het Hof geoordeeld dat uitbuiting van de in de bewezenverklaring genoemde personen bewezen kan worden geacht, waarbij het Hof mede acht heeft geslagen op het substantiële financiële voordeel dat de verdachte heeft behaald als gevolg van zijn hiervoor besproken gedragingen. In dat verband heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte de grens van niet als uitbuiting aan te merken slecht werkgeverschap beduidend heeft overschreden.
2.5.2.
Door aldus te oordelen heeft het Hof het hiervoor weergegeven toetsingskader niet miskend. Zijn oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Voor zover het middel betoogt dat in een geval als het onderhavige geen sprake kan zijn van uitbuiting op de enkele grond dat de betrokkenen de mogelijkheid hadden hun werkzaamheden te beëindigen, berust het op een te beperkte, en dus onjuiste rechtsopvatting.
2.6.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, V. van den Brink, J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2019.
Conclusie 04‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Mensenhandel door groot aantal seizoenarbeiders uit Oost-Europa in dienst te hebben bij aardbeienkwekerij en deze stelselmatig substantieel onder te betalen en te voorzien van slechte, veel te dure huisvesting, art. 273f.1.1, 273f.1.4 en 273f.1.6 Sr. Oogmerk van uitbuiting? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI7099 m.b.t. uitleg van bestanddeel “uitbuiting” en ECLI:NL:HR:2016:556, inhoudende dat "uitbuiting" moet worden aangemerkt als impliciet bestanddeel van art. 273f.1.4 Sr. Hof heeft vastgesteld dat in bewezenverklaring genoemde personen - die net als andere seizoenarbeiders afkomstig waren uit Oost-Europa, merendeels uit Slowakije - werkzaam waren in aardbeienkwekerij van verdachte gedurende plukseizoen en dat verdachte die personen steeds substantieel heeft onderbetaald, zowel in relatie tot met hen gemaakte afspraken als tot toepasselijk minimumloon. Daarnaast heeft Hof vastgesteld dat door verdachte voor deze seizoenarbeiders beschikbaar gestelde huisvesting en sanitaire voorzieningen verre van voldoende waren en dat verdachte daarvoor veel te hoge kosten in rekening heeft gebracht. Naar ’s Hofs oordeel moesten seizoenarbeiders, onder wie voornoemde personen, zich deze onderbetaling en ondermaatse huisvesting laten welgevallen en hadden zij geen andere keuze, gedreven als zij waren door financiële noodzaak in buitenland geld te verdienen en afhankelijke positie waarin zij zich - zonder kennis van Nederlandse taal en wetgeving, en zonder dat zij loonstroken kregen - bevonden. Uitgaande van voornoemd toetsingskader heeft Hof geoordeeld dat uitbuiting van in bewezenverklaring genoemde personen bewezen kan worden geacht, waarbij Hof mede acht heeft geslagen op substantieel financieel voordeel dat verdachte heeft behaald a.g.v. zijn hiervoor besproken gedragingen. In dat verband heeft Hof vastgesteld dat verdachte grens van niet als uitbuiting aan te merken slecht werkgeverschap beduidend heeft overschreden. Door aldus te oordelen heeft Hof hiervoor weergegeven toetsingskader niet miskend. Zijn oordeel is ook niet onbegrijpelijk. V.zv. middel betoogt dat geen sprake kan zijn van uitbuiting op enkele grond dat betrokkenen mogelijkheid hadden hun werkzaamheden te beëindigen, berust het op te beperkte, en dus onjuiste rechtsopvatting. Volgt verwerping.
Nr. 17/01851 Zitting: 4 december 2018 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 16 maart 2017 door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1. “mensenhandel” en 2. “valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het feit opdracht heeft gegeven, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Beide middelen richten zich tegen de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde. Daarom geef ik hierna eerst de bewezenverklaring en de bewijsmotivering van het hof weer.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 9 augustus 2010 in de gemeente [...]
A)
anderen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en andere personen,
telkens door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven en gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en die andere personen en/of
- heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid,
immers heeft verdachte die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en die andere personen
- geworven of doen werven in Slowakije terwijl zij in een zwakke economische en financiële positie verkeerden en de Nederlandse en Engelse taal onvoldoende machtig waren en niet op de hoogte waren van de in Nederland geldende wet- en regelgeving en hun rechten en plichten en/of
- bij aanvaarding van het werk bemiddelingskosten in rekening gebracht of laten brengen en/of
- na de reis naar Nederland, die door hen zelf betaald moest worden, gehuisvest in een kantine en/of een schuur, waar zij op een matras op de grond moesten slapen en waar onvoldoende sanitaire voorzieningen aanwezig waren en/of
- gehuisvest in (een) huurwoning(en), waar geen gebruik gemaakt mocht worden van de douche en/of
- gehuisvest in een tent waar het 's nachts koud was en waar geen sanitaire voorzieningen aanwezig waren (behoudens twee verplaatsbare toiletten in de omgeving van de tent) en welke niet waterdicht was en waar gevaar was voor kortsluiting en brand in verband met elektriciteitssnoeren en haspels die (in bakken) op de grond lagen en/of
- gehuisvest in een portocabin waar geen sanitaire voorzieningen aanwezig waren en/of
- met een groot aantal anderen gebruik laten maken van slechts vijf douches en twee toiletten en/of
- in vrijheid beperkt door te bepalen dat zij tussen 07.00 uur en 19.00 uur, althans overdag, niet in de slaapvertrekken en tent mochten komen en/of
- na aftrek van € 2,50 voor onder meer de huisvesting een (gemiddeld) netto uurloon van € 5,- per uur uitbetaald, gekoppeld aan een dagelijks pas aan het einde van de dag door verdachte te bepalen prestatienorm, waardoor het uurloon lager uit kon vallen en minder uren uitbetaald dan er daadwerkelijk waren gewerkt en aldus onder het minimumloon uitbetaald en/of
- bij ziekte in de kantine laten zitten en niet doorbetaald en/of
- sancties opgelegd en/of gedreigd met de oplegging van sancties, te weten het afkeuren en/of niet meetellen van de hele krat/kist met aardbeien (zodat men minder uitbetaald kreeg) wanneer er een rotte en/of niet rijpe aardbei was geplukt en/of een boete van € 50,- wanneer niet goed was schoongemaakt en/of
- uit eigen beweging geen loonstroken verstrekt en in een situatie gebracht dat zij niet in staat waren hun loon op juistheid te controleren en/of
door welke feiten en omstandigheden een afhankelijkheidssituatie is ontstaan waartegen zij zich niet hebben kunnen verzetten
en
B)
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en die andere personen”.
4. Het hof heeft deze bewezenverklaring doen steunen op de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365a lid 2 Sv. Omwille van de leesbaarheid van deze conclusie volsta ik hier met een verwijzing naar de aanvulling. Het verkorte arrest bevat daarnaast de volgende bewijsmotivering:
“Inleiding
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde oogmerk van uitbuiting, zoals vermeld in artikel 273f lid 1 onder 1° Wetboek van Strafrecht (Sr). In de visie van de officier van justitie - en in diens voetspoor: de advocaat-generaal - is dat oogmerk wel degelijk bewijsbaar. Om die reden is door de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
Door verdachte is geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank omdat, zo is ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht, de destijds geldende stand van de jurisprudentie daartoe onvoldoende aanleiding gaf. Inmiddels is echter nieuwe jurisprudentie beschikbaar gekomen. Daaruit volgt dat bewezenverklaring van hetgeen ten laste is gelegd op basis van artikel 273f lid 1 onder 4° Sr slechts mogelijk is indien het feit gepleegd is onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. In hoger beroep is met een beroep daarop verdedigd dat niet slechts het oogmerk van uitbuiting ontbrak (waarvan de rechtbank dan ook terecht heeft vrijgesproken), maar ook de uitbuiting zelf, zodat van alle onderdelen van het onder 1 tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken.
Beide aspecten (uitbuiting en oogmerk van uitbuiting) worden hieronder besproken.
Artikel 273f Sr, waarop de tenlastelegging is toegesneden, luidde in de tenlastegelegde periode, voor zover hier van belang (en met door het hof aangebrachte cursivering), als volgt:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt gestraft (...):
1°.degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie (...) werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (...);
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (...) dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten (...);
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander."
Blijkens de tenlastelegging, zoals in hoger beroep gewijzigd, maakt het openbaar ministerie aan verdachte het verwijt te hebben gehandeld in strijd met de hiervoor geciteerde onderdelen van artikel 273f lid 1 Sr. De verdediging heeft terecht erop gewezen dat een bewezenverklaring van artikel 273f lid 1 onder 4°, waarin het woord "uitbuiting" niet voorkomt, slechts mogelijk is indien het omschreven feit is begaan onder omstandigheden die uitbuiting veronderstellen1.. Deze vaststelling maakt dat voor bewezenverklaring van alle onderdelen van de tenlastelegging in deze zaak bewijs van uitbuiting noodzakelijk is en voor het onderdeel dat is toegesneden op artikel 273f lid 1 onder 1° bovendien dat het oogmerk daarop gericht was.
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f lid 1 Sr is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald2.. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Op basis van dit, breed geformuleerde, criterium zal onderzocht worden of de feiten in deze zaak de conclusie van uitbuiting rechtvaardigen.
Loon
Verdachte had, ook in de tenlastegelegde periode (1 januari tot en met 9 augustus 2010), een aardbeienkwekerij. In het plukseizoen trok hij arbeidskrachten uit den vreemde aan. Zo ook in 2010. Het betrof in hoofdzaak Slowaakse arbeidskrachten. Met hen werd de afspraak gemaakt dat zij € 7,50 per uur zouden verdienen en dat zij daarvan € 2,50 per uur aan huisvesting zouden betalen. De Slowaakse arbeidskrachten maakten deze afspraak graag omdat zij aldus aanmerkelijk meer konden verdienen dan in hun eigen land. Zij hadden allen het geld nodig, bijvoorbeeld om een voorgenomen studie te kunnen betalen of te kunnen sparen om verwacht inkomstenverlies in Slowakije op te vangen.
Eenmaal in Nederland bleek het uitbetaalde salaris veelal niet overeen te komen met deze afspraak en voldeed het uitbetaalde salaris ook niet aan het in Nederland geldende minimumloon. De werknemers werden deels wel en deels niet op uurbasis betaald. Voor het plukwerk van de volle grond hanteerde verdachte een vorm van prestatie loon. Daarbij bepaalde de plukprestatie hoeveel uren van de daadwerkelijk gewerkte uren werden uitbetaald. Wie op een dag, bijvoorbeeld, tien uur had gewerkt en dus in beginsel recht had op € 50,- moest, indien zijn of haar plukprestatie onder de door verdachte berekende dagnorm lag, met aanmerkelijk minder genoegen nemen. Zo moest, om een enkel voorbeeld te noemen en daarbij ervan uitgaande dat deels op uurbasis is betaald en deels op basis van de genoemde pluknorm, [betrokkene 1] uiteindelijk genoegen nemen met (ongeveer) € 4,- per uur, [betrokkene 3] met € 3,25 per uur en [betrokkene 4] met € 4,20 per uur. Gemiddeld is dat 37% minder dan afgesproken. Het hof noemt dat percentage substantieel.
Daarbij komt dat verdachte ook niet betaalde conform het in Nederland geldende minimumloon. Verdachte voerde een witte en een zwarte boekhouding. In de zwarte boekhouding hield hij bij het aantal kilo's geplukte aardbeien en de door de werknemers daadwerkelijk gemaakte uren. Op basis van die boekhouding berekende hij hetgeen door hem, mede ingevolge zijn zelfbepaalde dagnorm, aan de werknemers moest worden betaald. De uitbetaalde bedragen werden vervolgens in de witte boekhouding ingevoerd. Dat aantal gedeeld door het toepasselijke wettelijke minimumloon leverde vervolgens op het aantal "witte" werkuren. Volgens de witte boekhouding was dus keurig telkens het minimumloon betaald, maar feitelijk was dat niet het geval. De betrokken administratieve medewerksters van verdachte spreken in dit verband over het terugbrengen van het aantal uren met 30 tot 40%, derhalve gemiddeld 35%. Als dat percentage nodig was om uit te komen op een aantal uren dat correspondeerde met het wettelijk minimumloon is derhalve telkens tot dat percentage te weinig uitbetaald aan de werknemers in kwestie. Die 35% noemt het hof eveneens substantieel.
De keerzijde van de medaille van de, in strijd met de gemaakte afspraken en in strijd met het toepasselijke minimumloon, gerealiseerde te lage uitbetaling van het personeel is geweest dat verdachte zich substantieel kosten heeft bespaard en aldus financieel voordeel heeft behaald.
De tussenconclusie is dat verdachte zijn personeel substantieel te weinig heeft betaald, zowel uitgaande van de gemaakte afspraak van € 7,50 per uur als uitgaande van het geldende minimumloon. Gevolg daarvan is geweest dat verdachte een substantieel financieel voordeel heeft behaald.
Huisvesting
De werknemers werden door verdachte gehuisvest. Het aantal werknemers varieerde van 5 aan het begin van het seizoen (april) tot 40 in het hoogseizoen. In de kantine van het bedrijf waren 5 douches beschikbaar en 2 toiletten. Het personeel werd gehuisvest in of boven die kantine (matrassen op de grond), in zogenaamde portocabins (stapelbedden) zonder sanitaire voorzieningen, in twee woonhuizen zonder gebruik van sanitair en in een tent zonder sanitaire voorzieningen (stapelbedden), maar met twee verplaatsbare toiletten daarnaast geplaatst. In de tent lekte het, was het koud en was de elektriciteitsvoorziening beperkt en zelfs gevaarlijk. Privacy ontbrak geheel. Mannen en vrouwen waren aangewezen op één ruimte. Enige privacy kon feitelijk slechts gevonden worden in een van de, afsluitbare, douchecellen in de kantine. Ruimte om eigen spullen op te slaan was niet aanwezig.
Deze huisvesting was, beoordeeld naar de kwaliteit ervan, verre van voldoende. De praktijk laat zien dat in situaties van seizoensarbeid het personeel vaak gehuisvest wordt in eenvoudige pensions of huisjes op een camping/vakantiepark. In die situaties is sprake van sobere, maar kwalitatief en kwantitatief adequate, sanitaire voorzieningen, goede bedden, enige opbergruimte voor eigen spullen en kamers waarin slechts een beperkt aantal mensen slaapt. Aan die norm voldeed de huisvesting niet.
Daarbij komt ook het financiële aspect. Het personeel betaalde € 2,50 per uur voor de huisvesting. Er werd, zeker in het hoogseizoen, veelal gedurende 6 dagen per week en 10 uur per dag gewerkt. Dat was dus 60 uur. Rekening houdend met de hiervoor genoemde onderbetaling van 35% werd dan al snel 40 x € 2,50 = € 100,- per week betaald voor de huisvesting. Door de accountant van verdachte wordt als gebruikelijk in de branche genoemd een bedrag van € 30,- tot € 40,- per week. Door het personeel werd dus, gemeten aan die norm, veel te veel betaald voor de huisvesting. Verdachte heeft nog wel aangevoerd dat in het bedrag van € 2,50 per uur ook begrepen waren andere voorzieningen, zoals het wekelijks gebruik van de bedrijfsauto om boodschappen te doen en het gebruik van ter beschikking gestelde fietsen, maar niet aannemelijk is geworden dat die kosten een relevante component waren binnen dat bedrag van € 2,50. Hetgeen werkelijk door verdachte aan huisvesting is uitgegeven is berekend3.. Over de periode van 2005 tot en met 2010 is door hem, volgens die berekening, € 174.560,- winst gemaakt op de huisvesting.
Daargelaten of dat bedrag nu exact klopt geldt dat in ieder geval vastgesteld kan worden dat verdachte een substantieel financieel voordeel heeft behaald met de huisvestingsbetalingen door het personeel.
De tussenconclusie is dat de huisvesting verre van voldeed aan de daaraan redelijkerwijs te stellen norm, veel te duur was en substantieel financieel voordeel heeft opgeleverd voor verdachte.
Overige aspecten
Om te kunnen werken bij verdachte moesten de werknemers aan de Slowaakse bemiddelaar in Slowakije € 100,- betalen. Ze moesten ook hun reis naar Nederland zelf betalen. Van de Nederlandse wetgeving zijn ze niet op de hoogte gebracht en contracten zijn opgesteld en getekend in het Nederlands, welke taal geen van de werknemers machtig was. Loonstroken kregen de werknemers niet. Op het niet schoonhouden van de verblijfsruimte stond een boete en als sanctie op het aanleveren van een kistje aardbeien met een enkele rotte aardbei daarin stond het niet meerekenen van dat kistje voor de dagprestatie van de werknemer in kwestie.
Uitbuiting en oogmerk
De onderbetaling is hiervoor substantieel en de huisvesting verre van voldoende genoemd. Zowel het een als het ander heeft geleid tot substantieel financieel voordeel voor verdachte. De werknemers hebben zich de onderbetaling en belabberde huisvesting laten welgevallen. Ze hadden geen andere keus, gedreven als zij waren door de financiële noodzaak geld te verdienen en de afhankelijke positie waarin zij zich bevonden. De overige (buiten het loon en de huisvesting) genoemde aspecten hebben die afhankelijkheid mede inkleuring gegeven. De conclusie hieruit is dat de werknemers in kwestie door het aanwenden van dwangmiddelen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid hebben moeten ondergaan en derhalve zijn uitgebuit. De grens van niet als uitbuiting aan te merken slecht werkgeverschap is beduidend overschreden. Niet alle aspecten wegen daarbij even zwaar, maar het zijn vooral de stelselmatige substantiële onderbetaling, de stelselmatig belabberde huisvesting en het daardoor behaalde substantiële financiële voordeel die maken dat niet meer gesproken kan worden van een werkgever die een paar steken laat vallen en daardoor als niet meer dan een slecht werkgever moet worden aangemerkt.
De verdachte dient op de uitbuiting ook het oogmerk te hebben gehad. Voor het bewijs daarvan is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en derhalve het door hem gewilde gevolg meebracht dat de werknemers door hem werden uitgebuit. De uitbuiting werd in casu door verdachte ook beoogd. Dat wordt afgeleid in het bijzonder uit het systeem van de witte en zwarte boekhouding. Verdachte wist dat hij zijn personeel onderbetaalde, riep daaraan geen halt toe, maar bouwde die onderbetaling systematisch in in zijn bedrijfsvoering. Hij wist ook heel goed dat het personeel geen kant op kon, afhankelijk als het was van verdachte en gedreven als het was door de gebrekkige verdienmogelijkheden in eigen land. Ook het oogmerk van uitbuiting blijkt dus uit het feitelijk handelen van verdachte, zoals hiervoor beschreven. Naar het oordeel van het hof brengt die wijze van handelen noodzakelijkerwijs met zich dat de werknemers werden uitgebuit en kan het niet anders zijn dan dat de verdachte dit heeft beseft en ook heeft gewild.
De verdediging heeft bepleit deze conclusie niet te trekken omdat er veel aanwijzingen zijn die aan de conclusie van (oogmerk van) uitbuiting in de weg staan. Samengevat komen de argumenten van de verdediging op het volgende neer:
- in het merendeel van de gevallen werd wel degelijk het minimumloon en zelfs meer betaald;
- de huisvesting was merendeels wél op orde;
- het personeel kwam vrijwillig, wist waaraan het begon, was vrij te gaan en staan waar het wilde, maakte vrijwillig schoon, verzorgde vrijwillig de eigen maaltijden, kreeg voor de inkoop daarvan zo nodig een voorschot van verdachte, kon terug gaan naar Slowakije wanneer het wilde en kwam, jaar op jaar, graag werken bij verdachte, zelfs onder medeneming van kennissen en vrienden die dat ook wilden.
Wat het loon betreft kan het zeker in een aantal individuele gevallen (topplukkers) zijn voorgekomen dat uiteindelijk meer werd verdiend dan het minimumloon. In zijn totaliteit bezien was dat echter niet zo; dat gold om te beginnen voor de vijf in de tenlastelegging met name genoemde werknemers, maar ook voor veel anderen.
Wat de huisvesting betreft geldt dat in de tenlastegelegde periode niet sprake is geweest van één vorm van huisvesting. Beoordeeld is daarom of die huisvesting in zijn diversiteit en totaliteit van voldoende niveau was. Dat was niet het geval. Daaraan doet niet af dat de ene vorm van huisvesting (de beide huurhuizen, bijvoorbeeld) relatief beter was dan de andere (de tent).
Voor alle overige factoren geldt dat het personeel vrijwillig bij verdachte aan het werk is gegaan en gebleven en dat verdachte het verblijf en de werksfeer op onderdelen zo goed mogelijk faciliteerde. Hoewel enigszins stijl en soms streng in zijn optreden wist verdachte kennelijk - dat blijkt ook wel uit meerdere verklaringen van het personeel - een redelijke, wellicht zelfs goede, verstandhouding op te bouwen met het merendeel van dat personeel. Vrijwilligheid en subjectief welbevinden van slachtoffers in uitbuitingszaken is echter niet van belang voor beoordeling van de vraag of die slachtoffers zijn uitgebuit in de zin der wet.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd tast de getrokken conclusie van uitbuiting en oogmerk daarop dus niet aan.”
5. Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het hof dat de werknemers door de verdachte zijn uitgebuit blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is.
6. Art. 273f, waarop de bewezenverklaring is toegesneden, luidde in de bewezenverklaarde periode – voor zover relevant – als volgt:
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1° degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
(…)
4° degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
(…)
6° degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
(…)
2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken.
(…)”
7. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet4.waarbij – het later tot art. 273fSr vernummerde – art. 273a Sr is ingevoerd, houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“ALGEMEEN
1. Inleiding
Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot uitvoering van aantal mondiale en regionale rechtsinstrumenten ter bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel, uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
Dat zijn:
(…)
(3) het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad (Trb. 2001, 69),
(…)
(5) het op 19 juli 2002 te Brussel totstandgekomen kaderbesluit van de Raad inzake bestrijding van mensenhandel (PbEG L 203),
(…)
Mensenhandel is kort gezegd het dwingen – in ruime zin – van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te stellen. (…) Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid.
(…)
4. Mensenhandel
4.1.
Nationaal
In onze wetgeving is de strafbaarstelling van mensenhandel neergelegd in artikel 250a Sr. Was de strafbaarstelling van mensenhandel in artikel 250ter (oud) Sr. vóór 1994 nog beperkt tot vrouwenhandel en handel in minderjarigen van het mannelijk geslacht zonder een nadere delictsomschrijving en bestraft met een gevangenisstraf van vijf jaar, in 1994 is deze strafbepaling gemoderniseerd, voorzien van een delictsomschrijving en aangescherpt. Het begrip mensenhandel is als kwalificatie in de wettekst geïntroduceerd en de maximum gevangenisstraf is verhoogd tot zes jaar; onder strafverzwarende omstandigheden geldt een maximum van acht resp. tien jaar (artikel 250ter Sr.).
Sinds 1 oktober 2000 is bij gelegenheid van de wetgeving inzake de opheffing van het algemeen bordeelverbod artikel 250ter Sr. omgezet in artikel 250a Sr. De term mensenhandel is uit het artikel geschrapt. Artikel 250a beoogt alle vormen van uitbuiting voor prostitutie en – sinds 1 oktober 2002 – andere vormen van seksuele uitbuiting strafbaar te stellen. Kenmerkend voor uitbuiting is de aanwezigheid van dwang in ruime zin of misleiding, in de uitgebreide formulering in artikel 250a, eerste lid, onderdeel 1°: een persoon door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging daarmee dwingen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, dan wel onder deze omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die persoon zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt. (…)
(…)
4.2.
Internationaal
(…)
Het belangrijkste onderdeel van het reeds genoemde VN Protocol inzake mensenhandel is de definitie van mensenhandel in artikel 3. Deze luidt als volgt: het werven, vervoeren, overbrengen van en het bieden van onderdak aan of het opnemen van personen – door dreiging met of gebruik van geweld of andere vormen van dwang, van afpersing, fraude, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie of het verstrekken of ontvangen van betalingen of voordelen teneinde de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap heeft over een andere persoon – met het oogmerk van uitbuiting. Uitbuiting omvat ten minste de uitbuiting van een ander in de prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid of diensten, slavernij of praktijken die vergelijkbaar zijn met slavernij of dienstbaarheid of de verwijdering van organen. Voor de vervulling van de delictsomschrijving is niet nodig dat de verhandelde persoon daadwerkelijk wordt uitgebuit of diens orgaan wordt verwijderd.
Het meest in het oog springende punt is de uitbreiding van het bereik van mensenhandel. Het oogmerk van mensenhandel omvat niet slechts alle vormen van seksuele uitbuiting, maar ook alle andere vormen van moderne slavernij en op de verwijdering van organen. Daarnaast worden een groot aantal handelingen (werven etc.) en een groot aantal middelen (dwang etc.) uitgeschreven.
(…)
Wat betreft de definitie van mensenhandel in artikel 1 van het kaderbesluit is wijselijk zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het eerdergenoemde Protocol inzake de bestrijding van mensenhandel. Blijkens de omschrijving van mensenhandel in artikel 1 geschiedt deze met het oogmerk om de arbeid of de diensten van een ander uit te buiten, met inbegrip van ten minste gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken, of de prostitutie van anderen uit te buiten, of met het oog op andere vormen van seksuele uitbuiting, met inbegrip van pornografie. (…)
(…)
Nu, zoals hiervoor is opgemerkt, de strafbaarstelling van mensenhandel in artikel 250a Sr. thans is beperkt tot seksuele uitbuiting voor prostitutie en andere vormen van seksuele dienstverlening, leidt de brede omschrijving van mensenhandel in het Protocol en het kaderbesluit tot aanpassing van onze strafwetgeving.
(…)
Naar het oordeel van de regering verdient het de voorkeur om alle vormen van mensenhandel neer te leggen in één bepaling. In die bepaling kan waar nodig rekening worden gehouden met op seksuele uitbuiting gerichte mensenhandel.
Daarom wordt voorgesteld om de inhoud van artikel 250a Sr. op te nemen in een nieuwe algemene bepaling inzake mensenhandel en deze neer te leggen in een nieuw artikel 273a Sr. in voornoemde titel XVIII.
(…)
ARTIKELSGEWIJS
(…)
Onderdelen H en J
Artikel 250a Sr. ziet op alle vormen van uitbuiting van een ander in de prostitutie, waaronder hetgeen in artikel 250ter (oud) expliciet werd aangemerkt als mensenhandel. Reeds is vermeld dat de partiële herziening van de zedelijkheidswetgeving artikel 250a Sr. heeft uitgebreid tot andere vormen van seksuele dienstverlening.
Het protocol en het kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel hebben betrekking op de bestrijding van mensenhandel met het oogmerk personen uit te buiten. Vanwege deze wijde en algemene strekking wordt voorgesteld om de ingevolge deze instrumenten strafbaar te stellen gedragingen te vatten in één nieuwe bepaling in titel XVIII van het Tweede Boek, gewijd aan misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Voorgesteld wordt om alle strafbaar te stellen gedragingen op te nemen in de nieuwe bepaling, en deze gedragingen (…) te kwalificeren als mensenhandel. Nu deze nieuwe bepaling ook mensenhandel, gericht op seksuele uitbuiting, omvat, heeft artikel 250a geen zelfstandige betekenis meer. (…)
Het voorgestelde artikel 273a, eerste lid, ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit. Deze bepaling geeft binnen de strafmaxima van 6 jaar en geldboete van de vijfde categorie voldoende ruimte om rekening te houden met de in aard en ernst verschillende strafbaar gestelde gedragingen. Tot de meest ernstige vormen van uitbuiting behoort uitbuiting waarbij de lichamelijke integriteit in het geding is, zoals bij seksuele uitbuiting en de verwijdering van organen.
De omschrijving van mensenhandel in het protocol en het kaderbesluit is anders opgebouwd dan de omschrijving van seksuele uitbuiting in artikel 250a, eerste lid, onderdeel 1°. Dit onderdeel ziet op het met bepaalde middelen dwingen of bewegen van een persoon tot het zich beschikbaar stellen tot seksuele dienstverlening. De redactie van deze bepaling heeft primair het oog op de uitbuiting. De omschrijving van mensenhandel in de beide instrumenten heeft primair betrekking op de activiteit van de mensenhandel. Deze activiteiten zijn gericht op de verwezenlijking van het einddoel, de uitbuiting of de verwijdering van organen. Het gaat om een aantal gedragingen – werven, vervoeren etc. – , gepaard met middelen – dwang, geweld etc. – en gericht op uitbuiting. Uitbuiting bestaat ten minste uit een aantal met name genoemde vormen van uitbuiting: de uitbuiting van een ander in de prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Dat zijn alle vormen van moderne slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken. Als voorbeeld kan worden genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. (…)
Voorgesteld wordt om in artikel 273a, eerste lid, onderdeel 1°, de systematiek die in de beide instrumenten is gehanteerd, over te nemen.
(…)
In onderdeel 4° is in gewijzigde vorm onderdeel 1° van artikel 250a, eerste lid, overgenomen. De term «omstandigheden» slaat terug op alle situaties, genoemd in onderdeel 1°.
(…)
In de onderdelen 6° tot en met 9° zijn allerlei vormen van het trekken van profijt uit mensenhandel en uitbuiting strafbaar gesteld. Voor een effectieve bestrijding van mensenhandel is het immers wenselijk dat niet alleen de mensenhandelaren zelf, maar ook de uitbaters van de uitbuiting waarop de mensenhandel is gericht, uitdrukkelijk strafbaar worden gesteld en daardoor effectief kunnen worden aangepakt. Voor deze uitbreiding heeft model gestaan artikel 250a, eerste lid, onderdelen 4° tot en met 6°.
In het voorgestelde onderdeel 6° wordt het opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting, zoals omschreven in het tweede lid, strafbaar gesteld. Daarmee wordt het bepaalde in artikel 250a, eerste lid, onderdeel 4°, uitgebreid tot andere vormen van uitbuiting dan seksuele uitbuiting.
(..)
In het tweede lid is uitbuiting nader omschreven. Daaronder vallen in ieder geval uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of op slavernij of dienstbaarheid gelijkende praktijken.
Opmerking verdient dat in artikel 3, onderdeel b, van het Protocol en artikel 1, tweede lid, van het Kaderbesluit – ten overvloede – is bepaald dat de instemming van het slachtoffer van mensenhandel met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant is, indien een van de dwangmiddelen is gebruikt. Deze bepalingen behoeven niet tot uitdrukkelijke wetgeving te leiden.
Voorts verdient vermelding dat het Protocol spreekt van «gedwongen arbeid of diensten», terwijl het Kaderbesluit spreekt van «gedwongen of verplichte arbeid of diensten». In de Engelse versie wordt gesproken van «forced or compulsory». «Compulsary» betekent onder meer verplicht, (af)gedwongen of opgelegd, en zit dus dicht tegen «forced» aan. Nu het kaderbesluit beide begrippen naast elkaar gebruikt, verdient het aanbeveling beide begrippen op te nemen in de omschrijving van uitbuiting.”5.
8. De bewezenverklaring van feit 1 valt uiteen in drie onderdelen. Allereerst houdt de bewezenverklaring na het eerste gedachtestreepje onder A in dat de verdachte de in de bewezenverklaring genoemde personen “heeft geworven en gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting”. Dit onderdeel van de bewezenverklaring is toegesneden op art. 273f, eerste lid, onder 1, (oud) Sr.6.Voor de vervulling van deze delictsomschrijving is daadwerkelijke uitbuiting niet vereist.7.
9. Verder houdt de bewezenverklaring na het tweede gedachtestreepje onder A in dat de verdachte de personen “heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid”. Dit onderdeel is toegesneden op art. 273f, eerste lid, onder 4, Sr. Deze delictsomschrijving werd in de feitenrechtspraak verschillend uitgelegd. Esser en Dettmeijer-Vermeulen spreken in dat kader van een restrictieve benadering, waarbij sprake moest zijn van uitbuiting om tot een bewezenverklaring te komen, en van een extensieve benadering, waarbij voor een bewezenverklaring volstond dat de verdachte de ander heeft gedwongen of bewogen tot het zich beschikbaar stellen voor arbeid of dienstverlening.8.Inmiddels heeft de Hoge Raad deze kwestie beslecht. In zijn arrest van 5 april 2016 overwoog de Hoge Raad het volgende:
“2.4.2. Mede gelet op de wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr wordt gekwalificeerd als 'mensenhandel' en wordt bedreigd met een gevangenisstraf van acht jaren, moet worden aangenomen dat de in het vierde onderdeel omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309).
2.4.3. Dit brengt mee dat die gedragingen eerst dan als 'mensenhandel' kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan voormelde voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Het oordeel van het Hof dat 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr, is derhalve juist.
2.4.4. Gelet op het vorenoverwogene heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat voor bewezenverklaring van een op art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr toegesneden tenlastelegging is vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan. Daarbij komt, gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen en beslist in zijn arrest van 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald terwijl bij de weging van deze en andere relevante factoren de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader dienen te worden gehanteerd. Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309).”9.
10. Door uitbuiting aan te merken als een impliciet bestanddeel, heeft de Hoge Raad de reikwijdte van art. 273f, eerste lid, onder 4, Sr ingeperkt.10.Zoals nog nader aan de zal komen (randnummer 20) kan uitbuiting als impliciet bestanddeel overigens niet los worden gezien van het middel waarmee de ander wordt gedwongen of bewogen. Indien een ander bijvoorbeeld door geweld, dreiging met geweld of afpersing wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, zal immers al snel sprake zijn van omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.11.
11. Ten slotte houdt de bewezenverklaring onder B in dat de verdachte “opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting” van de in de bewezenverklaring genoemde personen. Dit onderdeel van de tenlastelegging en de bewezenverklaring is toegesneden op art. 273f, eerste lid, onder 6, Sr.
12. Met betrekking tot het begrip “uitbuiting”, dat aldus bij elk van de onderdelen van de bewezenverklaring een rol speelt, houdt het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2009 het volgende in:
“Het in art. 273a, eerste lid, (oud) Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de hiervoor onder 2.3.2 weergegeven memorie van toelichting doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. (…)”12.
13. In een recente conclusie13.heeft PG Silvis aandacht besteed aan de vraag wanneer misbruik in de arbeidssituatie uitbuiting oplevert. Ik citeer deze conclusie (met doornummering van de voetnoten):
“11. Ten aanzien van de vraag wanneer misbruik in een arbeidssituatie uitbuiting als bedoeld in art. 273f Sr oplevert schreef toenmalig rapporteur mensenhandel D. Korvinus samen met anderen in 2006 in Trema dat niet ieder misbruik in relatie tot arbeid noch iedere illegale tewerkstelling is te kwalificeren als uitbuiting in de zin van art. 273a (oud) Sr.14.Bij de interpretatie van art 273a Sr staat, volgens de schrijvers, het belang van de bescherming van fundamentele mensenrechten voorop. Eenzelfde benadering is te vinden in de Vijfde rapportage van de Nationale Rapporteur Mensenhandel, toen C.E. Dettmeijer-Vermeulen, uit 2007. Deze rapportage houdt o.a. in15.: “In de kern beoogt art. 273f Sr excessief misbruik van mensen in een arbeids- of dienstverleningsverhouding strafbaar te stellen, alsmede alle handelingen die ertoe strekken iemand in een dergelijke positie te brengen. (…) Gerelateerd aan de context van de internationale regelgeving is van belang of de fundamentele mensenrechten van het slachtoffer door bedoelde gedragingen (dreigen te) worden geschonden. Wanneer dat het geval is, is er sprake van excessief misbruik dat te bestempelen valt als uitbuiting in de zin van de mensenhandel.”
12. Knigge vraagt zich in zijn conclusie16.voor HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 echter af “of de Nationaal Rapporteur in de drang tot inperking niet wat te ver is doorgeschoten”. Knigge wijst daarbij op een passage uit de MvT waarin met betrekking tot art. 273a (oud) Sr het volgende wordt opgemerkt: “Deze bepaling geeft binnen de strafmaxima van 6 jaar en geldboete van de vijfde categorie voldoende ruimte om rekening te houden met de in aard en ernst verschillende strafbaar gestelde gedragingen. Tot de meest ernstige vormen van uitbuiting behoort uitbuiting waarbij de lichamelijke integriteit in het geding is, zoals bij seksuele uitbuiting en de verwijdering van organen”. Uitbuiting in de arbeidssituatie valt, aldus Knigge, in dat licht onder de minder ernstige vormen van uitbuiting, maar hoeft daarmee niet beperkt te worden tot “excessen”.
Knigge wijst op twee polen die een rol spelen: de eerste pool is die van de afhankelijkheid van de tewerkgestelde en de mate van onvrijheid waarmee de tewerkstelling gepaard gaat; de tweede pool is die van de (slechte) arbeidsvoorwaarden en van het economisch gewin dat als gevolg daarvan door de werkgever wordt behaald. Knigge ziet deze polen als communicerende vaten: hoe groter de onvrijheid, hoe minder belangrijk het economisch gewin wordt.
13. Lestrade en Rijken hanteren in 2014 de volgende benadering van uitbuiting: “Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat uitbuiting onvrijheid bij de uitgebuite persoon veronderstelt waar de uitbuiter van profiteert. De mate van onvrijheid zal verschillen per situatie. Indien de vrijheidsbeperking gering is, zal meer gewicht komen te liggen op het (economisch) gewin voor de uitbuiter. Indien de vrijheidsbeperking fors is, is de grootte van het profijt voor de uitbuiter minder relevant. Uitbuiting is aan de orde op het moment dat bepaalde dwangmiddelen (als bedoeld in sub 1) worden ingezet jegens een ander teneinde profijt te trekken van die ander”.17.Zij lijken daarbij aan te sluiten bij de theorie van de communicerende vaten zoals door Knigge beschreven.
14. Esser en Dettmeijer-Vermeulen schrijven dat ook als de aard van het gedwongen werk niet per definitie uitbuiting met zich brengt, er sprake kan zijn van uitbuiting.18.De uitbuiting zal in die gevallen niet worden geconstitueerd door de aard van de gedwongen werkzaamheden, maar door de overige omstandigheden waaronder deze geschiedden. Factoren die in dit verband een rol spelen, zijn de mate van dwang waarvan sprake was, de duur van de werkzaamheden, het economisch voordeel dat door de tewerksteller is behaald en de beperkingen die dat voor de tewerkgestelde met zich bracht.
15. Van Kempen19.pleit voor een restrictieve uitleg van uitbuiting, zowel voor wat betreft de eisen aan “misbruik” als voor wat betreft de veronderstelling dat pas in geval van een zekere duur sprake is van uitbuiting als voor wat betreft het hanteren van internationale maatstaven als referentiekader voor de interpretatie en toepassing van uitbuiting in de zin van art. 273f Sr en aanvullende specifieke strafbaarstellingen waar het arbeidsomstandigheden betreft. Het komt er op neer dat onderscheid moet worden gemaakt tussen situaties van slecht werkgeverschap en situaties waar daadwerkelijk mensenrechten in het geding zijn.
16. In haar proefschrift20.richt Lestrade zich op de definitie van mensenhandel, meer in het bijzonder arbeidsuitbuiting en de criminalisering daarvan. Daarbij betrekt zij de vraag of, en zo ja waarom, arbeidsuitbuiting door middel van het strafrecht moet worden tegengegaan. Uit de wettekst haalt zij twee vormen van uitbuiting: De ene vorm bestaat uit “harmful exploitation“, waaronder slavernij, dienstbaarheid en gedwongen arbeid vallen. Bij deze vormen van uitbuiting wordt de vrijheid van de uitgebuite persoon ingeperkt. De andere vorm bestaat uit “mutually advantageous exploitation”. Hieronder vallen de overige vormen van uitbuiting. Bij mutually advantageous exploitation wordt op een oneerlijke manier profijt getrokken van een ander door op een excessieve manier misbruik te maken van die ander waarbij die ander redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Bij deze variant speelt de mate van het oneerlijke profijt een uitdrukkelijke rol. Lestrade wijst er op dat de Hoge Raad daarbij aangeeft dat voor de beoordeling van uitbuiting in ieder geval betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengen en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerkstelling wordt behaald.21.”
14. Naar ik begrijp roept ten aanzien van art. 273f, eerste lid, onder 4, Sr de inhoud van (het impliciete bestanddeel) uitbuiting (die moet worden verondersteld) in de rechtspraktijk nog steeds vragen op. Van de kant van de verdediging wordt dan doorgaans, zoals ook in het onderhavige geval, de (extra) eis gesteld dat steeds sprake moet zijn van dwang die geen keuze laat, terwijl het openbaar ministerie behoefte lijkt te hebben aan een meer concrete omschrijving22., een definitie van uitbuiting.23.Vanuit de wetenschap is opgemerkt dat het wellicht niet mogelijk is een sluitende definitie van uitbuiting te geven, maar is een lans gebroken voor restrictieve interpretatie van het begrip uitbuiting.24.Er is ook opgemerkt dat is gebleken dat de bewijsvoering van uitbuiting uiterst complex is.25.De achterliggende vraag is telkens meer helderheid te geven over hetgeen behalve de inhoud van de tenlastelegging verder nog moet worden bewezen indien uitbuiting een impliciet bestanddeel is.
15. Dat het louter vervullen van de delictsomschrijving niet zonder meer voldoende is voor arbeidsuiting als bedoeld in art. 273f, eerste lid, onder 4, Sr is in de literatuur vaker gesignaleerd. Ik ontleen aan de literatuur enkele concrete voorbeelden. Over misleiding bij het afsluiten van telefoonabonnementen citeer ik Esser en Dettmeijer-Vermeulen:
“Met een handige ‘babbeltruc’ weet een tiener één van zijn leeftijdgenoten te verleiden tot het afsluiten van telefoonabonnementen. Die zijn bedoeld om de verkopen van de telecomwinkel op te stuwen, verzekert hij, en zijn leeftijdgenoot kan er ook nog een gratis telefoon aan overhouden. De winkel is op de hoogte. Het enige wat de klasgenoot hoeft te doen, is het aanvragen van het abonnement met gebruik van zijn persoonsgegevens. Daarna wordt de aanvraag direct vernietigd. Later blijkt niets van dat alles waar. De leeftijdgenoot komt bedrogen uit en blijft met schulden achter.”26.
Hier kan sprake zijn van het een ander door misleiding bewegen tot het verrichten van een dienst. Het gaat erg ver dit te kwalificeren als arbeidsuitbuiting als bedoeld in art. 273f, eerste lid, onder 4, Sr. Correctie door het impliciete bestanddeel uitbuiting is dus zo gek nog niet. Het gaat hier eerder om een (deelneming aan) oplichting.27.
16. Machielse28.geeft een voorbeeld voor de middelen fraude en misleiding: “Ook degene die een ander door fraude en misleiding ertoe brengt asperges te gaan steken of huishoudelijk werk te verrichten is strafbaar aan mensenhandel. Dit gaat wel erg ver. Te denken is bijvoorbeeld aan eetpiraten die door misleiding horecapersoneel ertoe brengen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van diensten aan de eetpiraat.” Ook hier ligt een correctie door het impliciete bestanddeel uitbuiting voor de hand. Dat allerlei verschijningsvormen van oplichting zonder meer tevens vallen onder arbeidsuiting is onwenselijk mede gelet op het aanzienlijke verschil in strafbedreiging (respectievelijk ten hoogste vier of ten hoogste twaalf jaar).
17. Het proefschrift van Lestrade29.bevat een voorbeeld van het middel ‘door een andere feitelijkheid’:
“Indien de bepaling in onderdeel 4 letterlijk zou worden gelezen, zou de reikwijdte groot zijn. Al het werk waartoe wordt aangezet zou dan binnen de strafbaarstelling vallen; een situatie van slavernij, dienstbaarheid of dwangarbeid of andere vormen van uitbuiting hoeft niet te worden aangetoond. Degene die door ‘een feitelijkheid’ een ander tot arbeid beweegt, zou dan schuldig kunnen worden bevonden aan mensenhandel. Het beïnvloedingsmiddel ‘door een feitelijkheid’ is niet bepaald. Dat betekent dat alles wat zou worden gebruikt om een ander aan het werk te zetten – bijvoorbeeld de werkgever die een werknemer een arbeidscontract laat tekenen – voldoende zou zijn. Het spreekt voor zich dat het niet wenselijk is dergelijke legale gedragingen strafbaar te stellen.”
Ik sluit mij daarbij aan en correctie door het impliciete bestanddeel uitbuiting ligt ook hier dus voor de hand.
18. Ze bespreekt verder de vraag of bootvluchtelingen uit Eritrea tegen kost en inwoning in Nederland kunnen werken zonder te spreken van arbeidsuiting. Volgens haar30.valt ook dit bij woordelijke lezing onder sub 4. Immers voldoende is dan dat een ander door misbruik van een kwetsbare positie (als vluchteling) is bewogen tot arbeid of diensten. Hier past mijns inziens een algemene conclusie niet. Echter als bij de opvang van de vreemdeling in een instelling van hem tevens dagelijkse deelname aan de huishoudelijke dienst (keukenhulp, reinigen) wordt gevergd, zal dat niet zomaar arbeidsuitbuiting kunnen opleveren. Ik voeg toe dat de directeur van de penitentiaire inrichting die een gedetineerde als reiniger (een gewild baantje in de gevangenis) aanstelt tegen een vergoeding van enkele tientallen euro’s per week zich daarmee niet zonder meer schuldig maakt aan arbeidsuitbuiting.
19. Dat in het geval dat de delictsomschrijving van art. 273f, eerste lid, onder 4, Sr is vervuld dit nog niet zonder meer strafbare arbeidsuitbuiting oplevert lijkt mij met de Hoge Raad voor de hand liggen. Ook de Aanwijzing mensenhandel31.van het openbaar ministerie houdt in dat dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Daarover lijkt de discussie dus niet (meer) te gaan. Sommige gevallen kunnen moeilijk worden gerekend tot de zeer ernstige criminaliteit waarop art. 273f Sr het oog heeft en betreffen in de kern geen mensenhandel. Maar daarmee lijkt het probleem kennelijk volgens sommigen eerder te beginnen dan te zijn opgelost. Dat wordt voor arbeidsuitbuiting niet anders doordat er volgens de Hoge Raad32.betekenis toekomt aan de aard en de duur van tewerkstelling, de beperkingen die zij voor betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Een sluitende definitie van uitbuiting bevat de wet (art. 273f, tweede lid, Sr spreekt van ‘ten minste omvat’) niet en zo’n definitie acht ik met vele anderen niet haalbaar en ik kom daarom niet verder dan het volgende schema voor de beslissing dat er sprake is van uitbuiting.
20. Allereerst merk ik (en ook hier beperk in mij tot art. 273f, eerste lid, onder 4, Sr) op dat de uitbuiting reeds gegeven kan zijn door de bewezenverklaring van de wettelijke (in art. 273f, eerste lid, onder 1, Sr genoemde) middelen en omstandigheden. De eerste stap bij de beoordeling van de vraag of er van uitbuiting sprake is, is daarmee of die uitbuiting niet reeds besloten ligt in de aard van het feitelijk gebezigde middel of de aanwezige omstandigheid. Denk bijvoorbeeld aan dwang tot arbeid door hevig en structureel geweld. De uitbuiting ligt dan in de bewezenverklaarde dwang en de daarvoor gebezigde bewijsmiddelen besloten. Het impliciete bestanddeel stelt vervolgens geen nadere eisen. Dit geldt niet zonder meer voor bewezenverklaring van elk middel, maar wel voor het bezigen van middelen met een bijzonder karakter. Daarbij valt te denken aan de door hevigheid, frequentie of stelselmatigheid min of meer ernstige verschijningsvormen van de in de wet genoemde middelen.
21. De tweede stap voor het geval de aard van het middel niet reeds bepalend is, is moeilijker. Het gaat dan bijvoorbeeld om gevallen waarin sprake is van misbruik van degene die de (beoogde) arbeid verricht of de (beoogde) dienst verleent. Is er een concrete maatstaf voor het verschil tussen gebruik en misbruik te geven of voor de vereiste mate van misbruik? Met Knigge meen ik dat excessief misbruik niet is vereist, maar een enkel incidenteel misbruik is niet toereikend. Het komt aan op weging van indicaties en contra-indicaties. Daarbij zijn onder meer de volgende vragen relevant:
- Wijkt de (aard van de) arbeid en wijken de arbeidsomstandigheden aanzienlijk af van hetgeen hier te lande gebruikelijk is of slechts in beperkte mate?33.
- Vindt het misbruik van de degene die de arbeid verricht gedurende enige tijd en met een min of meer stelselmatig karakter plaats of gaat het om een incident?
- Levert de arbeid onevenredig voordeel op of gaat de opdrachtgever in commerciële zin beperkt over de rand?
- Is degene die de arbeid verricht ook buiten de arbeidssituatie afhankelijk van degene voor wie het de arbeid verricht of niet?
- Wijkt die eventuele afhankelijkheid sterk af van hetgeen in Nederland gebruikelijk is?
- Is degene die de arbeid verricht voor zijn inkomen volledig afhankelijk van de persoon voor wie hij werkt?
- Ondervindt degene die de arbeid verricht nadeel?
- Kan redelijkerwijs van de tewerkgestelde niet worden gevergd dat hij een andere keus maakt?34.
- Leveren de arbeid en de daarbij behorende omstandigheden een schending van de mensenrechten op in de zin van art. 3 (onmenselijk of vernederende behandeling), art. 4 (verbod van slavernij, gedongen of verplichte arbeid) of art. 8 EVRM (in het bijzonder een onevenredige aantasting van de persoonlijke levenssfeer)?
22. Het antwoord op deze vragen kan in onderling verband en samenhang dienen om de vraag of er sprake is van uitbuiting te beantwoorden.35.Niet uitgesloten is dat beantwoording van één of twee vragen al de doorslag geeft. Als er sprake is van onmenselijke of vernederende behandeling kan dat reeds als doorslaggevend worden aangemerkt. Maar het kan ook zijn dat bijvoorbeeld vaststaat dat zowel de opdrachtgever als degene die de arbeid verricht financieel voordeel hebben, terwijl er desondanks op andere gronden van uitbuiting sprake is. Er moet dus van geval tot geval worden gewogen of uitbuiting aan de orde is. Een absolute maatstaf is niet te geven en dat vindt een verklaring in de omstandigheid dat uitbuiting tot op zekere hoogte een relatief begrip is. Niet bij ernstige vormen, maar er zijn nogal wat grensgevallen.
23. Juist in verband met die grensgevallen volgt na de tweede stap nog een soort normatief correctief. Hetgeen op grond van de hierboven vermelde vragen op het eerste gezicht kan worden aangemerkt als arbeidsuitbuiting dient voldoende verwantschap te vertonen met de minimale omschrijving van uitbuiting in het tweede lid van art. 273f. Daarbij moet voor ogen blijven dat van uitbuiting niet slechts sprake is ingeval van ‘harmful exploitation’ maar eveneens bij ‘mutually advantageous exploitation’.
24. Ik keer terug naar deze zaak. Kern van de klacht, zo begrijp ik uit de toelichting, is dat de te wensen overlatende (arbeids)omstandigheden niet dwingen tot het oordeel dat de werknemers geen andere keus hadden en dat zij zich in een afhankelijk positie bevonden. In dat kader verwijst de steller van het middel ook naar door de verdediging aangevoerde contra-indicaties voor uitbuiting.36.De werknemers behielden aldus hun keuzevrijheid en daarmee hun lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid, zodat – zo begrijp ik het middel – van uitbuiting geen sprake kan zijn. Daaraan doet volgens de steller van het middel niet af dat de verdachte financieel voordeel heeft genoten door kosten te besparen op arbeid en huisvesting van de werknemers.
25. In dat kader merk ik allereerst op dat in cassatie niet wordt bestreden dat de verdachte de in de bewezenverklaring genoemde werknemers door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, gehuisvest en opgenomen respectievelijk heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid. Dergelijke gedragingen “beïnvloeden de wil, waaronder ook is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken”.37.Van volledige keuzevrijheid voor de bewezenverklaarde werknemers is zo bezien reeds geen sprake.
26. Verder komt uit de uitgebreide bewijsmotivering van het hof naar voren dat de Slowaakse werknemers het Nederlands niet machtig waren, zij graag voor het afgesproken loon voor de verdachte wilden werken omdat zij aldus aanmerkelijk meer konden verdienen dan in hun eigen land en zij het geld nodig hadden, zij € 100 moesten betalen aan de Slowaakse bemiddelaar om bij de verdachte te kunnen werken en zij de reis naar Nederland zelf hebben betaald.
27. Daarnaast wijs ik meer in het bijzonder op de volgende passages uit door het hof tot het bewijs gebezigde verklaringen.
- De verklaring van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 31):
“Het feit dat ik vermoedelijk minder betaald krijg dan het minimumloon vind ik niet fijn maar het is toch altijd meer dan in Slowakije. Dat wetende ga ik weer terug naar [verdachte] en neem ik bewust de gok. Ik heb geld nodig.”
- De verklaring van [betrokkene 4] (bewijsmiddel 34):
“Was je bang dat [verdachte] je zou straffen met niet mogen werken wanneer je je versliep of wanneer je klaagde over de arbeidsomstandigheden of woonomstandigheden?
Ja, ik was bang dat ik weer een dag in de kantine moest zitten zonder dat ik kon werken en geld verdienen. Er was een keer een jongen die wel klaagde en die werd weggestuurd. (…) Ik heb het geld hard nodig en daarom hield ik het maar vol.”
- De verklaring van [betrokkene 5] (bewijsmiddel 35):
“Ik ben hiernaar toe gekomen om geld te verdienen en nam de omstandigheden waaronder ik moest leven voor lief.”
- De verklaring van [betrokkene 17] (bewijsmiddel 38):
“Ik vind dat natuurlijk niet mooi die arbeidsvoorwaarden en leefsituatie. Maar ik kan niet anders want ik heb thuis een gezin en dat moet ik onderhouden. Ik moet thuis hypotheek betalen en hier kon ik iets meer verdienen. Door de crisis in Slowakije had ik in Slowakije geen werk. Daarom ben ik naar Nederland gegaan om geld te verdienen.”
28. In het licht van het voorgaande komt het oordeel van het hof dat de werknemers zich in een afhankelijke positie bevonden en geen andere keuze hadden dan zich de – in cassatie niet bestreden – substantiële onderbetaling en belabberde huisvesting te laten welgevallen mij niet onbegrijpelijk voor. Hieruit komt immers naar voren dat de werknemers het zich vanuit financieel perspectief gewoonweg niet konden veroorloven om te stoppen met het werk voor de verdachte en dus niet anders konden dan het misbruik dat van hen werd gemaakt te ondergaan.
29. In aanmerking genomen dat voorts uit de bewijsvoering van het hof naar voren komt dat de substantiële onderbetaling en de belabberde huisvesting een structureel karakter hadden en de verdachte substantieel profijt heeft getrokken uit die onderbetaling en de huisvesting, komt het oordeel van het hof dat sprake was van uitbuiting mij niet onbegrijpelijk voor. Dat oordeel geeft mijns inziens ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
30. Het middel faalt.
31. Het tweede middel klaagt dat het oordeel van het hof dat het oogmerk van de verdachte gericht was op uitbuiting van zijn werknemers blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is. Voorts wordt geklaagd dat de bewijsmiddelen onvoldoende inhouden voor het oordeel dat de verdachte anderen heeft geworven, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting.
32. Ik merk op dat deze klacht enkel betrekking heeft op het eerste onderdeel van de bewezenverklaring, te weten: het werven, huisvesten en opnemen van de in de bewezenverklaring genoemde personen met het oogmerk van uitbuiting van die personen. Het oogmerk van uitbuiting vormt immers geen bestanddeel van art. 273f, eerste lid, onder 4, Sr38., terwijl voor een veroordeling voor art. 273f, eerste lid, onder 6, Sr, enkel is vereist dat het opzet van de verdachte (al dan niet voorwaardelijk) gericht is op zowel het voordeel trekken als op de uitbuiting van een ander.39.
33. Het middel berust op de opvatting dat voor een bewezenverklaring van het oogmerk van uitbuiting uit de bewijsmiddelen moet blijken dat het de bedoeling van de verdachte was om zijn werknemers uit te buiten en hij ze met dat doel heeft geworven, gehuisvest en opgenomen. Daarmee stelt het middel een te zware eis. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is oogmerk immers aanwezig indien de verdachte besefte of moet hebben beseft dat zijn handelen noodzakelijk en dus door hem gewild een bepaald gevolg zou hebben.40.Dat betekent dat in een zaak als de onderhavige sprake is van het oogmerk van uitbuiting wanneer het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem zou (kunnen) worden uitgebuit.
34. In deze zaak heeft het hof vastgesteld dat de uitbuiting van de werknemers een noodzakelijk gevolg was van het handelen van de verdachte en dat de verdachte dit heeft beseft en ook heeft gewild. Aldus heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd.
35. Uit de bewijsmotivering van het hof komt naar voren dat de verdachte de werknemers heeft geworven, gehuisvest en opgenomen om te werken in zijn bedrijf, terwijl op dat moment de substantiële onderbetaling van deze werknemers – in feite een integraal onderdeel van de bedrijfsvoering – al een gegeven was. Bovendien houden de door het hof gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot de huisvesting van de werknemers onder meer in dat de verdachte zich realiseert dat de huisvesting in het tweede deel van het seizoen 2010 niet goed was en door Nederlanders niet zou zijn geaccepteerd (bewijsmiddel 1), dat de verdachte de enige was in het bedrijf die beslissingen neemt, bepaalt wat er gebeurt en hoe het gebeurt (bewijsmiddel 11) en dat de verdachte de tent en de portacabin heeft geregeld waarin werknemers zijn gehuisvest (bewijsmiddelen 13, 15 en 16). Dat het hof onder die omstandigheden heeft geoordeeld dat de uitbuiting een noodzakelijk gevolg was van het handelen van de verdachte en dat de verdachte dit heeft beseft en ook heeft gewild, komt mij niet onbegrijpelijk voor.
36. Gelet op het vorenstaande geeft het oordeel dat de verdachte de bewezenverklaarde werknemers heeft geworven, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting mijns inziens geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De bewezenverklaring is in zoverre ook voldoende met redenen omkleed.
37. Het middel faalt.
38. Beide middelen falen. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
39. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑12‑2018
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 alsmede het in de vorige noot genoemde arrest.
Dossierpagina 1280.
Wet van 9 december 2004 tot uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel, Stb. 2004, 645.
Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 1-3, 8-13 en 17-19.
Waar de overige onderdelen van de bewezenverklaring zijn toegesneden op delictsomschrijvingen die zijn overgenomen uit art. 250a (oud) Sr, is deze delictsomschrijving ontleend aan het VN Protocol inzake mensenhandel en het Kaderbesluit inzake bestrijding van mensenhandel. Na de in deze zaak bewezenverklaarde periode is het Kaderbesluit vervangen door Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (PbEU 2011, L 101). Artikel 2 van deze richtlijn luidt als volgt:“1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de hierna volgende opzettelijke gedragingen strafbaar te stellen: het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van personen, daaronder begrepen de wisseling of overdracht van de controle over deze personen, door dreiging met of gebruik van geweld of andere vormen van dwang, door ontvoering, bedrog, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie of het verstrekken of in ontvangst nemen van betalingen of voordelen, teneinde de instemming van een persoon te verkrijgen die controle heeft over een andere persoon, ten behoeve van uitbuiting.2. Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.3. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van prostitutie van anderen, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid of dienstverlening – bedelarij daaronder begrepen – slavernij en met slavernij vergelijkbare praktijken, dienstbaarheid, uitbuiting van strafbare activiteiten, en de verwijdering van organen.4. De instemming van een slachtoffer van mensenhandel met de beoogde of daadwerkelijke uitbuiting is irrelevant indien een van de in lid 1 genoemde middelen is gebruikt.5. De in lid 1 bedoelde handelingen die betrekking hebben op een kind zijn strafbaar als mensenhandel, ook al is geen van de in lid 1 genoemde middelen gebruikt.6. Voor de toepassing van deze richtlijn betekent „kind” of „minderjarige” elke persoon beneden de leeftijd van 18 jaar.”
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma, rov. 2.6.1.
L.B. Esser & C.E. Dettmeijer-Vermeulen, ‘Mensenhandel op een tweesprong. De omgang van rechters met de ruim geformuleerde mensenhandelgedraging in de delictsomschrijving van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr’, DD 2014/48. De auteurs signaleren in par. 2.2 het vonnis van de rechtbank in deze zaak (Rechtbank Overijssel 19 november 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:2951).
HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen. Uitbuiting is ook een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid, onder 3, Sr (HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314), maar niet van art. 273f, eerste lid, onder 5, Sr (HR 2 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1823, NJ 2018/402).
Vgl. V.E. van de Wetering, S.A. Eckhardt & S.R. Bakker, ‘De rol van het achterliggende rechtsgoed van strafbepalingen bij de beoordeling van de strafwaardigheid van gedrag’, DD 2018/13, par. 3.1, en S.M.A. Lestrade, De strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting in Nederland (diss. Nijmegen), Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 90-92.
Ik merk op dat het arrest van 5 april 2016 vragen zou kunnen oproepen over de wijze waarop uitbuiting als impliciet bestanddeel moet worden uitgelegd. Waar de Hoge Raad in rov. 2.4.2-2.4.3 namelijk overweegt dat de in art. 273f, eerste lid, onder 4, Sr omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, wordt in rov. 2.4.4 overwogen dat het hof “met juistheid [heeft] geoordeeld dat (…) vereist [is] dat op grond van de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan”. In aanmerking genomen dat voor strafbaarheid op grond van art. 273f, eerste lid, aanhef en onder 4, Sr niet noodzakelijk is dat de arbeid of diensten daadwerkelijk zijn verricht (vgl. HR 19 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9215, rov. 3.4), ligt mijns inziens niet voor de hand dat in alle gevallen daadwerkelijke uitbuiting moet komen vast te staan.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma, rov. 2.6.1.
D. Korvinus, D. Koster en H. de Jonge van Ellemeet, “Mensenhandel: het begrip uitbuiting in art. 273a”, Trema 2006, p. 286-290.
Vijfde rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2007), p. 21.
S.M.A. Lestrade en C.R.J.J. Rijken, “Mensenhandel en uitbuiting nader bepaald”, DD 2014/64, p. 8.
Luuk Esser en Corinne Dettmeijer-Vermeulen, “Van aardbeien en telefoonabonnementen”, Trema, oktober 2015, p. 262-267.
P.H.P.H.M.C. van Kempen, “Mensenhandel?”, DD 2017/39, p. 5-8.
Sjarai Lestrade, “De strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting in Nederland”, Wolters Kluwer, Deventer 2018.
Lestrade, proefschrift, p. 126/127.
Art. 273f, tweede lid, Sr omschrijft wel wat uitbuiting ten minste omvat. Reeds daarom is van een concrete definitie nog geen sprake. Bovendien is er discussie over wat te verstaan valt onder ‘met slavernij te vergelijken praktijken’. Zie Van Kempen, a.w., DD 2017/39, p.405 (noot 54).
Naar ik uit een mededeling van de kant van de landelijk officier mensenhandel begrijp mede naar aanleiding van Hof Arnhem 28 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1971. Verdachte en haar toenmalige echtgenoot hebben hun toentertijd 9- en 6-jarige kinderen mee naar de Albert Heijn genomen en hen daar ingezet om winkeldiefstallen te plegen. De rechtbank veroordeelde voor mensenhandel, maar het hof sprak daarvan vrij. Het oordeelde weliswaar dat sprake was van misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, maar het schortte aan uitbuiting. Ik citeer: “Hoewel het dossier wel enkele indicaties daartoe bevat, heeft het hof niet ondubbelzinnig kunnen vaststellen dat sprake is geweest van het meer dan eenmalig inzetten van de kinderen voor het plegen van winkeldiefstallen, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor hun kinderen uit het dossier evenmin is gebleken (afgezien van het in pedagogisch opzicht uiterst laakbare karakter van het inzetten van de kinderen voor het plegen van winkeldiefstallen). Niet is gebleken dat verdachte en haar man hun kinderen (bijvoorbeeld door te dreigen met geweld) onder druk hebben gezet om de winkeldiefstallen te plegen. Op grond van wat er uit het dossier blijkt, lijkt het eerder zo te zijn dat de kinderen het als een soort spel zagen. In geval was gebleken dat de ouders de kinderen vaker/stelselmatig hadden ingezet voor het plegen van winkeldiefstallen, had overigens uitbuiting wel bewezen kunnen worden, zelfs als de kinderen het leuk hadden gevonden om aan die diefstallen mee te doen. In dat geval kan immers gesteld worden dat de ouders financieel van de kinderen hebben geprofiteerd ten koste van die kinderen in die zin dat dan (eerder dan wanneer het gaat om een enkel incident) gesproken kan worden van pedagogische verwaarlozing. Ten aanzien van het niet kunnen bewijzen van het oogmerk van uitbuiting geldt dat niet is gebleken dat verdachte van plan was haar kinderen vaker te laten stelen en/of dat zij de kinderen al eerder had laten stelen.”
Van Kempen, a.w., DD 2017/39.
J.E.B. Coster van Voorhout, ‘Effectievere bestrijding van mensenhandel: Hoe realiseren we proactief financieel onderzoek naar dit misdrijf?’, DD 2018/62, p. 784. Ze suggereert niet met zoveel woorden een verband met haar eerdere constatering (p. 777) dat er, terwijl er geen enkele reden is om aan te nemen dat er minder slachtoffers waren, in 2017 ruim 25% minder veroordelingen zijn voor mensenhandel dan in 2016.
Esser en Dettmeijer-Vermeulen, a.w., DD 2014/48, p. 512.
Zie ook HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen.
Lestrade, a.w., p. 91.
Lestrade, a.w., p. 95.
Stcrt. 2013, 16816 (2013A012).
HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen, en HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma.
Anders Van Kempen, a.w., DD 2017/39, p. 408 en 409.
Aldus ook de hierboven onder randnummer 7 geciteerde MvT en Knigge in ECLI:NL:PHR:2009:BI7099 nr. 53 en 54. Anders wellicht Van Kempen, a.w., DD 2017/39, p. 403. De overweging van het hof in de onderhavige zaak dat vrijwilligheid en subjectief welbevinden niet van belang zijn, lijkt mij in ieder geval voor wat betreft de vrijwilligheid weinig gelukkig. Ik houd het er voor dat het hof in minder gelukkige bewoordingen tot uitdrukking heeft gebracht dat instemming voor straffeloosheid niet is vereist. De onder randnummer 7 geciteerde MvT houdt zelfs in dat instemming niet relevant is. Dat is in overeenstemming met art. 2 lid 4 Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011. Zie voor enige relativering van het uitgangspunt dat instemming irrelevant is Kamerstukken II 2011/12, 33309, nr. 3, p. 16-17. De wetgever heeft er bewust van afgezien in de wet op te nemen dat instemming irrelevant is.
Deze bespreking is toegespitst op sub 4, maar kan dienst doen bij sub 1 en sub 6.
Deze zijn opgenomen op p. 3-4 van de pleitnota die de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 2 maart 2017 heeft overgelegd: “1. De vrijwillige keuze van de arbeiders om naar Nederland te komen. 2. Het feit dat daarbij geen valse informatie is verstrekt of verkeerde voorstelling van zaken is gegeven. 3. De arbeiders zelf voor de bemiddeling en de reis betaalde uit eigen middelen. 4. Het feit dat personeel bij aankomst de beschikking kon krijgen over een voorschot op het salaris zodat zij bijvoorbeeld zelf boodschappen konden doen. 5. Huisvesting was in het merendeel van de tijd wel degelijk op orde. 6. Arbeiders konden vertrekken wanneer zij dat wilden, verder konden ze in de vrije tijd het bedrijf/de huisvestingslocatie verlaten wanneer zij dat wilden. 7. De meeste werknemers verdienden een salaris dat op voorhand was afgesproken soms zelfs boven het minimumloon. 8. Het rooster voor het verzorgen van maaltijden, het doen van de boodschappen en het schoonhouden van de verblijfsvertrekken werd door het personeel zelf ingevuld. 9. Cliënt probeerde ook zoveel mogelijk te voldoen aan de wensen van het personeel (wanneer zij boodschappen wilde doen, het creëren van ontspanning tijdens vrije tijd en het mogelijk maken om plaatsen te bezoeken, bijvoorbeeld om te winkelen, het organiseren van diverse ontspanningsactiviteiten, waaronder een uitje naar Den Haag/aan zee, en het organiseren van de jaarlijkse traditionele afsluiting van het seizoen met een gezellige barbecue voor het personeel. 10. Veel arbeiders kwamen vaak na een bepaalde werkperiode een periode in de jaren daarna weer terug om te werken. 11. Arbeiders nodigden ook vrienden, kennissen en familie uit om te komen werken. 12. Zelfs na de actiedag op 10 augustus 2010 is het merendeel van de arbeiders (29) weer gaan werken. Van de resterende 13 personeelsleden waren er 4, die sowieso klaar waren met hun werk en toch al naar huis zouden terugkeren.”
HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0448, rov. 4.1-4.2.
HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467.
Vgl. HR 21 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1031, NJ 1998/610, HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2014:94, NJ 2013/406, en HR 26 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2390. Zie ook J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 256-257.
Beroepschrift 06‑09‑2017
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Namens verzoeker, [verzoeker], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats], draag ik de volgende cassatiemiddelen voor tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 16 maart 2017, onder parketnummer 21-008958-13, waarbij verzoeker wegens ‘(onder 1) mensenhandel, meermalen gepleegd’ en ‘(onder 2 primair) valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het feit opdracht heeft gegeven, meermalen gepleegd’ is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden (proeftijd 2 jaren) en tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren:
Middel 1:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het hof heeft een onjuiste, met de wet strijdige uitleg gegeven aan het bestanddeel ‘uitbuiting’ in artikel 273f Sr. Het oordeel van het hof dat verzoeker zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel is in het licht van de vastgestelde feiten onbegrijpelijk.
Het hof heeft onder 1 bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 9 augustus 2010 in de gemeente [a-gemeente]
A)
anderen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en andere personen,
telkens door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en / of door misbruik van een kwetsbare positie,
- —
heeft geworven en gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en die andere personen
en / of
- —
heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid,
Immers heeft verdachte die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en die andere personen
- —
geworven of doen werven in Slowakije terwijl zij in een zwakke economische en financiële positie verkeerden en de Nederlandse en Engelse taal onvoldoende machtig waren en niet op de hoogte waren van de in Nederland geldende wet- en regelgeving en hun rechten en plichten en / of
- —
bij aanvaarding van het werk bemiddelingskosten in rekening gebracht of laten brengen en / of
- —
na de reis naar Nederland, die door hen zelf betaald moest worden, gehuisvest in een kantine en / of schuur, waar zij op een matras op de grond moesten slapen en waar onvoldoende sanitaire voorzieningen aanwezig waren en / of
- —
gehuisvest in een tent waar het 's nachts koud was en waar geen sanitaire voorzieningen aanwezig waren (behoudens twee verplaatsbare toiletten in de omgeving van de tent) en welke niet waterdicht was en waar gevaar was voor kortsluiting en brand in verband met elektriciteitssnoeren en haspels die (in bakken) op de grond lagen en / of
- —
gehuisvest in een portocabin waar geen sanitaire voorzieningen aanwezig waren en / of
- —
met een groot aantal andere gebruik laten maken van slechts vijf douches en twee toiletten en / of
- —
in vrijheid beperkt door te bepalen dat zij tussen 07.00 uur en 19.00 uur, althans overdag, niet in de slaapvertrekken en tent mochten komen en / of
- —
na aftrek van € 2,50 voor onder meer de huisvesting een (gemiddeld) netto uurloon van € 5,- per uur uitbetaald, gekoppeld aan een dagelijks pas aan het einde van de dag door verdachte te bepalen prestatienorm, waardoor het uurloon lager uit kon vallen en minder uren uitbetaald dan er daadwerkelijk waren gewerkt en aldus onder het minimumloon uitbetaald en / of
- —
bij ziekte in de kantine laten zitten en niet doorbetaald en / of
- —
sancties opgelegd en / of gedreigd met de oplegging van sancties, te weten het afkeuren en / of niet meetellen van de hele krat / kist met aardbeien (zodat men minder uitbetaald kreeg) wanneer er een rotte en / of niet rijpe aardbei was geplukt en / of een boete van € 50,- wanneer niet goed was schoongemaakt en / of
- —
uit eigen beweging geen loonstroken verstrekt en in een situatie gebracht dat zij niet in staat waren hun loon op juistheid te controleren en / of
door welke feiten en omstandigheden een afhankelijkheidssituatie is ontstaan waartegen zij zich niet hebben kunnen verzetten
en
B)
Telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en die andere personen.’
Deze bewezenverklaring werd in een bijzondere bewijsmotivering door het hof toegelicht. Het hof overwoog het volgende:
‘Feit 1
Inleiding
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde oogmerk van uitbuiting zoals vermeld in artikel 273f lid 1 onder 1o Wetboek van Strafrecht (Sr). In de visie van de officier van justitie — en in diens voetspoor: de advocaat-generaal — is dat oogmerk wel degelijk bewijsbaar. Om die reden is door de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
Door de verdachte is geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank omdat, zo is ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht, de destijds geldende stand van de jurisprudentie daartoe onvoldoende aanleiding gaf. Inmiddels is echter nieuwe jurisprudentie beschikbaar gekomen. Daaruit volgt dat bewezenverklaring van hetgeen ten laste is gelegd op basis van artikel 273f lid 1 onder 4o Sr slechts mogelijk is indien het feit gepleegd is onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. In hoger beroep is met een beroep daarop verdedigd dat niet slechts het oogmerk van uitbuiting ontbrak (waarvan de rechtbank dan ook terecht heeft vrijgesproken), maar ook de uitbuiting zelf, zodat van alle onderdelen van het onder 1 tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken.
Beide aspecten (uitbuiting en oogmerk van uitbuiting) worden hieronder besproken.
Artikel 273f Sr, waarop de tenlastelegging is toegesneden, luidde in de tenlastegelegde periode, voor zover hier van belang (en met door het hof aangebrachte cursivering), als volgt:
- ‘1.
Als schuldig aan mensenhandel wordt gestraft (…):
- 1o.
degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie (…) werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (…);
- 4o.
degene die een ander met een van de onder 1o genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (…) dan wel onder de onder 1o genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten (…);
- 6o.
degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander.’
Blijkens de tenlastelegging, zoals in hoger beroep gewijzigd, maakt het openbaar ministerie aan verdachte het verwijt te hebben gehandeld in strijd met de hiervoor geciteerde onderdelen van artikel 273f lid 1 Sr. De verdediging heeft terecht erop gewezen dat een bewezenverklaring van artikel 273f lid 1 onder 4o, waarin het woord ‘uitbuiting’ niet voorkomt, slechts mogelijk is indien het omschreven feit is begaan onder omstandigheden die uitbuiting veronderstellen.1. Deze vaststelling maakt dat voor bewezenverklaring van alle onderdelen van de tenlastelegging in deze zaak bewijs van uitbuiting noodzakelijk is en voor het onderdeel dat is toegesneden op artikel 273f lid 1 onder 1o bovendien dat het oogmerk daarop gericht was.
De vraag of — en zo ja, wanneer — sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f lid 1 Sr is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald.2. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Op basis van dit, breed geformuleerd, criterium zal onderzocht worden of de feiten in deze zaak de conclusie van uitbuiting rechtvaardigen.
Loon
Verdachte had, ook in de tenlastegelegde periode (1 januari tot en met 9 augustus 2010), een aardbeienkwekerij. In het plukseizoen trok hij arbeidskrachten uit den vreemde aan. Zo ook in 2010. Het betrof in hoofdzaak Slowaakse arbeidskrachten. Men hen werd de afspraak gemaakt dat zij € 7,50 per uur zouden verdienen en dat zij daarvan € 2,50 per uur aan huisvesting zouden betalen. De Slowaakse arbeidskrachten maakten deze afspraak graag omdat zij aldus aanmerkelijk meer konden verdienen dan in hun eigen land. Zij hadden allen het geld nodig, bijvoorbeeld om een voorgenomen studie te kunnen betalen of te kunnen sparen om verwacht inkomstenverlies in Slowakije op te vangen.
Eenmaal in Nederland bleek het uitbetaalde salaris veelal niet overeen te komen met deze afspraak en voldeed het uitbetaalde salaris ook niet aan het in Nederland geldende minimumloon. De werknemers werden deels wel en deels niet op uurbasis betaald. Voor het plukwerk van de volle grond hanteerde verdachte een vorm van prestatieloon. Daarbij bepaalde de plukprestatie hoeveel uren van de daadwerkelijk gewerkte uren werden uitbetaald. Wie op een dag, bijvoorbeeld, tien uur had gewerkt en dus in beginsel recht had op € 50,- moest, indien zijn of haar plukprestatie onder de door verdachte berekende dagnorm lag, met aanmerkelijk minder genoegen nemen. Zo moest, om een enkel voorbeeld te noemen en daarbij ervan uitgaande dat deels op uurbasis is betaald en deels op basis van de genoemde pluknorm, [betrokkene 1] uiteindelijk genoegen nemen met (ongeveer) € 4,- per uur, [betrokkene 3] met € 3,25 per uur en [betrokkene 4] met € 4,20 per uur. Gemiddeld is dat 37% minder dan afgesproken. Het hof noemt dat percentage substantieel.
Daarbij komt dat verdachte ook niet betaalde conform het in Nederland geldende minimumloon. Verdachte voerde een witte en een zwarte boekhouding. In de zwarte boekhouding hield hij bij het aantal kilo's geplukte aardbeien en de door de werknemers daadwerkelijk gemaakte uren. Op basis van die boekhouding berekende hij hetgeen door hem, mede ingevolge zijn zelf bepaalde dagnorm, aan de werknemers moest worden betaald. De uitbetaalde bedragen werden vervolgens in de witte boekhouding ingevoerd. Dat aantal gedeeld door het toepasselijke wettelijke minimumloon leverde vervolgens op het aantal ‘witte’ werkuren. Volgens de witte boekhouding was dus keurig telkens het minimumloon betaald, maar feitelijk was dat niet het geval. De betrokken administratieve medewerkers van verdachte spreken in dit verband over het terugbrengen van het aantal uren met 30 tot 40% derhalve gemiddeld 35%. Als dat percentage nodig was om uit te komen op een aantal uren dat correspondeerde met het wettelijk minimumloon is derhalve telkens tot dat percentage te weinig uitbetaald aan de werknemers in kwestie. Die 35% noemt het hof eveneens substantieel.
De keerzijde van de medaille van de, in strijd met de gemaakte afspraken en in strijd met het toepasselijke minimumloon, gerealiseerde te lage uitbetaling van het personeel is geweest dat verdachte zich substantieel kosten heeft bespaard en aldus financieel voordeel heeft behaald.
De tussenconclusie is dat verdachte zijn personeel substantieel te weinig heeft betaald, zowel uitgaande van de gemaakte afspraak van € 7,50 per uur als uitgaande van het geldende minimumloon. Gevolg daarvan is geweest dat verdachte een substantieel financieel voordeel heeft behaald.
Huisvesting
De werknemers werden door verdachte gehuisvest. Het aantal werknemers varieerde van 5 aan het begin van het seizoen (april) tot 40 in het hoogseizoen. In de kantine van het bedrijf waren 5 douches beschikbaar en 2 toiletten. Het personeel werd gehuisvest in of boven die kantine (matrassen op de grond), in zogenaamde portocabins (stapelbedden) zonder sanitaire voorzieningen, in twee woonhuizen zonder gebruik van sanitair en in een tent zonder sanitaire voorzieningen (stapelbedden), maar met twee verplaatsbare toiletten daarnaast geplaatst. In de tent lekte het, was het koud en was de elektriciteitsvoorziening beperkt en zelfs gevaarlijk. Privacy ontbrak geheel. Mannen en vrouwen waren aangewezen op één ruimte. Enige privacy kon feitelijk slechts gevonden worden in een van de, afsluitbare douchecellen in de kantine. Ruimte om eigen spullen op te slaan was niet aanwezig.
Deze huisvesting was, beoordeeld naar de kwaliteit ervan, verre van voldoende. De praktijk laat zien dat in situaties van seizoenarbeid het personeel vaak gehuisvest wordt in eenvoudige pensions of huisjes op een camping / vakantiepark. In die situatie is sprake van sobere, maar kwalitatief en kwantitatief adequate, sanitaire voorzieningen, goede bedden, enige opbergruimte voor eigen spullen en kamers waarin slechts een beperkt aantal mensen slaapt. Aan die norm voldeed de huisvesting niet.
Daarbij komt ook het financiële aspect. Het personeel betaalde € 2,50 per uur voor de huisvesting. Er werd, zeker in het hoogseizoen, veelal gedurende 6 dagen per week en 10 uur per dag gewerkt. Dat was dus 60 uur. Rekening houdend met de hiervoor genoemde onderbetaling van 35% werd dan al snel 40 × € 2,50 = € 100,- per week betaald voor de huisvesting. Door de accountant van verdachte wordt als gebruikelijk in de branche genoemd een bedrag van € 30,- tot € 40,- per week. Door het personeel werd dus, gemeten aan die norm, veel te veel betaald voor de huisvesting. Verdachte heeft nog wel aangevoerd dat in het bedrag van € 2,50 per uur ook begrepen waren andere voorzieningen, zoals het wekelijks gebruik van de bedrijfsauto om boodschappen te doen en het gebruik van ter beschikking gestelde fietsen, maar niet aannemelijk is geworden dat die kosten een relevante component waren binnen dat bedrag van € 2,50. Hetgeen werkelijk door verdachte aan huisvesting is uitgegeven is berekend.3. Over de periode van 2005 tot en met 2010 is door hem, volgens die berekening, € 174.560,- winst gemaakt op de huisvesting. Daargelaten of dat bedrag nu exact klopt geldt dat in ieder geval vastgesteld kan worden dat verdachte een substantieel financieel voordeel heeft behaald met de huisvestingsbetalingen door het personeel.
De tussenconclusie is dat de huisvesting verre van voldeed aan de daaraan redelijkerwijs te stellen norm, veel te duur was en substantieel financieel voordeel heeft opgeleverd voor verdachte.
Overige aspecten
Om te kunnen werken bij verdachte moesten de werknemers aan de Slowaakse bemiddelaar in Slowakije € 100,- betalen. Ze moesten ook hun reis naar Nederland zelf betalen. Van de Nederlandse wetgeving zijn ze niet op de hoogte gebracht en contracten zijn opgesteld en getekend in het Nederlands, welke taal geen van de werknemers machtig was. Loonstroken kregen de werknemers niet. Op het niet schoonhouden van de verblijfsruimte stond een boete en als sanctie op het aanleveren van een kistje aardbeien met een enkele rotte aardbei daarin stond het niet meerekenen van dat kistje voor de dagprestatie van de werknemer in kwestie.
Uitbuiting en oogmerk
De onderbetaling is hiervoor substantieel en de huisvesting verre van voldoende genoemd. Zowel het een als het ander heeft geleid tot substantieel financieel voordeel voor verdachte. De werknemers hebben zich de onderbetaling en belabberde huisvesting laten welgevallen. Ze hadden geen andere keus, gedreven als zij waren door de financiële noodzaak geld te verdienen en de afhankelijke positie waarin zij zich bevonden. De overige (buiten het loon en de huisvesting) genoemde aspecten hebben die afhankelijkheid mede inkleuring gegeven. De conclusie hieruit is dat de werknemers in kwestie door het aanwenden van dwangmiddelen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en / of geestelijke integriteit en / of de persoonlijke vrijheid hebben moeten ondergaan en derhalve zijn uitgebuit. De grens van niet als uitbuiting aan te merken slecht werkgeverschap is beduidend overschreden. Niet alle aspecten wegen daarbij even zwaar, maar het zijn vooral de stelselmatige substantiële onderbetaling, de stelselmatig belabberde huisvesting en het daardoor behaalde substantiële financiële voordeel die maken dat niet meer gesproken kan worden van een werkgever die een paar steken laat vallen en daardoor als niet meer dan een slecht werkgever moet worden aangemerkt.
De verdachte dient op de uitbuiting ook het oogmerk te hebben gehad. Voor het bewijs daarvan is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en derhalve het door hem gewilde gevolg meebracht dat de werknemers door hem werden uitgebuit. De uitbuiting werd in casu door verdachte ook beoogd. Dat wordt afgeleid in het bijzonder uit het systeem van de witte en zwarte boekhouding. Verdachte wist dat hij zijn personeel onderbetaalde, riep daaraan geen halt toe, maar bouwde die onderbetaling systematisch in in zijn bedrijfsvoering. Hij wist ook heel goed dat het personeel geen kant op kon, afhankelijk als het was van verdachte en gedreven als het was door de gebrekkige verdienmogelijkheden in eigen land. Ook het oogmerk van uitbuiting blijkt dus uit het feitelijk handelen van verdachte, zoals hiervoor beschreven. Naar het oordeel van het hof brengt die wijze van handelen noodzakelijkerwijs met zich dat de werknemers werden uitgebuit en kan het niet anders zijn dan dat de verdachte dit heeft beseft en ook heeft gewild.
De verdediging heeft bepleit deze conclusie niet te trekken omdat er veel aanwijzingen zijn die aan de conclusie van (oogmerk van) uitbuiting in de weg staan. Samengevat komen de argumenten van de verdediging op het volgende neer:
- —
in het merendeel van de gevallen werd wel degelijk het minimumloon en zelfs meer betaald;
- —
de huisvesting was merendeels wél op orde;
- —
het personeel kwam vrijwillig, wist waaraan het begon, was vrij te gaan en staan waar het wilde, maakte vrijwillig schoon, verzorgde vrijwillig de eigen maaltijden, kreeg voor de inkoop daarvan zo nodig een voorschot van verdachte, kon terug gaan naar Slowakije wanneer het wilde en kwam, jaar op jaar, graag werken bij verdachte, zelfs onder medeneming van kennissen en vrienden die dat ook wilden.
Wat het loon betreft kan het zeker in een aantal individuele gevallen (topplukkers) zijn voorgekomen dat uiteindelijk meer werd verdiend dan het minimumloon. In zijn totaliteit bezien was dat echter niet zo; dat gold om te beginnen voor de vijf in de tenlastelegging met name genoemde werknemers, maar ook voor veel anderen.
Wat de huisvesting betreft geldt dat in de tenlastegelegde periode niet sprake is geweest van één vorm van huisvesting. Beoordeeld is daarom of die huisvesting in zijn diversiteit en totaliteit van voldoende niveau was. Dat was niet het geval. Daaraan doet niet af dat de ene vorm van huisvesting (de beide huurhuizen, bijvoorbeeld) relatief beter was dan de andere (de tent).
Voor alle overige factoren geldt dat het personeel vrijwillig bij verdachte aan het werk is gegaan en gebleven en dat verdachte het verblijf en de werksfeer op onderdelen zo goed mogelijk faciliteerde. Hoewel enigszins stijl en soms streng in zijn optreden wist verdachte kennelijk — dat blijkt ook wel uit meerdere verklaringen van het personeel — een redelijke wellicht zelfs goede, verstandhouding op te bouwen met het merendeel van dat personeel. Vrijwilligheid en subjectief welbevinden van slachtoffers in uitbuitingszaken is echter niet van belang voor beoordeling van de vraag of die slachtoffers zijn uitgebuit in de zin der wet.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd tast de getrokken conclusie van uitbuiting en oogmerk daarop dus niet aan.’
‘Uitbuiting’ is een bestanddeel van artikel 273f Sr. Wat precies onder uitbuiting moet worden verstaan, is door de wetgever niet uitgewerkt en is dus aan de rechtspraak overgelaten. Uw Raad heeft tot dusverre geen definitie van dit bestanddeel gegeven. Dit betekent dat per geval zal moeten worden beoordeeld of van uitbuiting sprake is geweest. Met het oog hierop heeft Uw Raad overwogen dat ‘onder meer betekenis toe(-komt) aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald terwijl bij de weging van deze en andere relevante factoren de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader dienen te worden gehanteerd. Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is.’.4.
In dit geval gaat het niet om minderjarige werknemers, maar om volwassenen die in staat moeten worden geacht zelf hun afwegingen te maken en beslissingen te nemen. De werknemers werden — ook al kwamen ze uit een land waar de mogelijkheden om door middel van werk een redelijk inkomen te verkrijgen zeer beperkt zijn — niet onder druk gezet om in het bedrijf van verzoeker te gaan werken en hadden de vrijheid om de werkrelatie te beëindigen. Toch oordeelde het hof dat er sprake is geweest van uitbuiting van de werknemers. Ze hadden — aldus het hof — geen andere keus, gedreven als zij waren door de financiële noodzaak geld te verdienen en de afhankelijke positie waarin zij zich bevonden. Verzoeker maakt tegen dit oordeel bezwaar. De door het hof genoemde omstandigheden dwingen niet tot het oordeel dat er voor de werknemers geen keuzevrijheid was (waardoor er in zekere zin sprake zou zijn geweest van dwangarbeid). De werknemers kwamen graag naar het bedrijf van verzoeker om daar te werken, omdat zij het daar hoe dan ook beter zouden hebben dan in Slowakije. Dat de omstandigheden hier niet optimaal waren, dwingt niet tot het oordeel dat de werknemers door verzoeker werden uitgebuit. Natuurlijk had een en ander anders en beter georganiseerd en afgehandeld moeten worden, maar dat dwingt niet tot het oordeel dat de werknemers geen andere keus hadden en dat zij zich in een afhankelijke positie bevonden.
Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid (MvT). Bij de uitleg van het bestanddeel ‘uitbuiting’ heeft dit belang als uitgangspunt te gelden.
Door de verdediging werden 12 zogenoemde contra-indicaties opgesomd:
- ‘1.
De vrijwillige keuze van de arbeiders om naar Nederland te komen.
- 2.
Het feit dat daarbij geen valse informatie is verstrekt of verkeerde voorstelling van zaken is gegeven.
- 3.
De arbeiders zelf voor de bemiddeling en de reis betaalden uit eigen middelen.
- 4.
Het feit dat personeel bij aankomst de beschikking kon krijgen over een voorschot op het salaris zodat zij bijvoorbeeld zelf boodschappen konden doen.
- 5.
Huisvesting was in het merendeel van de tijd wel degelijk op orde.
- 6.
Arbeiders konden vertrekken wanneer zij dat wilden, verder konden ze in de vrije tijd het bedrijf / de huisvestingslocatie verlaten wanneer zij dat wilden.
- 7.
De meeste werknemers verdienden een salaris dat op voorhand was afgesproken soms zelfs boven het minimumloon.
- 8.
Het rooster voor het verzorgen van maaltijden, het doen van de boodschappen en het schoonhouden van de verblijfsvertrekken werd door het personeel zelf ingevuld.
- 9.
Cliënt probeerde ook zoveel mogelijk te voldoen aan de wensen van het personeel (wanneer zij boodschappen wilden doen, het creëren van ontspanning tijdens vrije tijd en het mogelijk maken om plaatsen te bezoeken, bijvoorbeeld om te winkelen, het organiseren van diverse ontspanningsactiviteiten, waaronder een uitje naar Den Haag / aan zee, en het organiseren van de jaarlijkse traditionele afsluiting van het seizoen met een gezellige barbecue voor het personeel.
- 10.
Veel arbeiders kwamen vaak na een bepaalde werkperiode een periode in de jaren daarna weer terug om te werken.
- 11.
Arbeiders nodigen ook vrienden, kennissen en familie uit om te komen werken.
- 12.
Zelfs na de actiedag op 10 augustus 2010 is het merendeel van de arbeiders (29) weer gaan werken. Van de resterende 13 personeelsleden waren er 4 die sowieso klaar waren met hun werk en toch al naar huis zouden terugkeren.’
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het hof onvoldoende acht heeft geslagen op deze contra-indicaties en daardoor tot een onjuist en / of onbegrijpelijk oordeel is gekomen.
Het handelen van verzoeker verdient geen schoonheidsprijs, maar kan in de verste verte niet als moderne slavernij worden gekwalificeerd. De (arbeids-)omstandigheden lieten hier en daar te wensen over, maar dat betekent niet zonder meer dat de werknemers door verzoeker werden uitgebuit, zoals bij gedwongen prostitutie vaak wel het geval is. De werknemers behielden — ondanks de gebrekkige woonomstandigheden en het geringe salaris etc. — wel hun lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Het feit dat verzoeker enig financieel voordeel heeft genoten door kosten te besparen op arbeid en huisvesting van de werknemers doet hieraan niet af. Het oordeel van het hof dat de werknemers door verzoeker zijn uitgebuit, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Middel 2:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het oordeel van het hof dat het oogmerk van verzoeker gericht was op uitbuiting van zijn werknemers, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk. De bewijsmiddelen houden bovendien onvoldoende in voor het oordeel dat hij ‘anderen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en andere personen, telkens door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en / of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en die andere personen (…).’
Voor het bewijs van ‘oogmerk’ is het niet voldoende dat wordt vastgesteld dat de verdachte ‘opzettelijk’ (wetens en willens of met voorwaardelijk opzet) heeft gehandeld. Oogmerk impliceert intentioneel handelen. Uit de bewijsmiddelen zal moeten blijken dat het de bedoeling van de betrokkene was om (in dit geval) zijn werknemers uit te buiten en dat hij met dat doel de werknemers heeft geworven, gehuisvest en opgenomen.
Het hof heeft — voor zover hier relevant — het volgende overwogen:
‘De verdachte dient op de uitbuiting ook het oogmerk te hebben gehad. Voor het bewijs daarvan is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en derhalve het door hem gewilde gevolg meebracht dat de werknemers door hem werden uitgebuit. De uitbuiting werd in casu door verdachte ook beoogd. Dat wordt afgeleid in het bijzonder uit het systeem van de witte en zwarte boekhouding. Verdachte wist dat hij zijn personeel onderbetaalde, riep daaraan geen halt toe, maar bouwde die onderbetaling systematisch in in zijn bedrijfsvoering. Hij wist ook heel goed dat het personeel geen kan op kon, afhankelijk als het was van verdachte en gedreven als het was door de gebrekkige verdienmogelijkheden in eigen land. Ook het oogmerk van uitbuiting blijkt dus uit het feitelijk handelen van verdachte, zoals hiervoor beschreven. Naar het oordeel van het hof brengt die wijze van handelen noodzakelijkerwijs met zich dat de werknemers werden uitgebuit en kan het niet anders zijn dan dat de verdachte dit heeft beseft en ook heeft gewild.’
Uit het feit dat de salarisadministratie en de loonuitbetaling ernstig te wensen over lieten, kan niet worden afgeleid dat verzoeker zijn werknemers ‘heeft geworven en gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting’. Voor het bewijs van een dergelijke intentie is nodig dat komt vast te staan dat het de bedoeling van verzoeker was dat de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van de werknemers door zijn handelen (t.w. door het werven, huisvesten en opnemen) werd aangetast. Er dient in zoverre sprake te zijn van een ernstige dwangsituatie. Uit de hierboven aangehaalde overweging kan niet worden afgeleid dat het hof deze maatstaf heeft gehanteerd en juist heeft toegepast. Het oordeel van het hof ten aanzien van het te bewijzen oogmerk geeft aldus blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk. Bovendien houden de bewijsmiddelen onvoldoende in voor het oordeel dat verzoeker zijn werknemers heeft geworven en gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (door inbreuk te maken op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van deze werknemers).
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, kantoorhoudende te Leeuwarden, aan de Ossekop 11 (Postbus 324, 8901 BC), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Leeuwarden, 6 september 2017
mr. J. Boksem
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 06‑09‑2017
HR 24–11-2015, ECLI:NL:HR:2015:3309.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 alsmede het in de vorige noot genoemde arrest.
Dossierpagina 1280.
Hoge Raad 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:556, Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (NJ 2010/598) en Hoge Raad 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309.