NJB 2019/777:Bestanddeel ‘uitbuiting’ in de zin van art. 273f lid 1 Sr: ‘uitbuiting’ is niet in de wet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Of sprake is van uitbuiting is in een geval als het onderhavige – Oost-Europese seizoensarbeiders – afhankelijk van onder meer de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Daarbij dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Overigens geldt ‘uitbuiting’ als een impliciet bestanddeel van art. 273f lid 1 aanhef en onder 4º Sr. I.c. kon het hof aannemen dat sprake is van uitbuiting. De verdachte heeft de grens van niet als uitbuiting aan te merken slecht werkgeverschap beduidend overschreden