HR, 15-01-2019, nr. 17/02697
ECLI:NL:HR:2019:39
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-01-2019
- Zaaknummer
17/02697
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:39, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑01‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1448
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:1525
ECLI:NL:PHR:2018:1448, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:39
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑05‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0007 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2019/44
Uitspraak 15‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Voortgezette handeling van medeplegen mensenhandel m.b.t. persoon onder 16 jaren, medeplegen mensenhandel m.b.t. persoon onder 18 jaren en medeplegen mensenhandel door samen met zijn vrouw minderjarig nichtje uit Turkije illegaal in huis te nemen en haar jarenlang buitensporig en excessief te belasten met huishoudelijke taken en verzorging van hun kinderen, art. 273f.1. en 273f.3 Sr. Oogmerk van uitbuiting? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI7099 m.b.t. uitleg van bestanddeel “(oogmerk van) uitbuiting”. Hof heeft vastgesteld dat nichtje van verdachte vanaf moment dat zij op zeer jonge leeftijd vanuit Turkije bij verdachte en zijn mededader in huis kwam, gedurende zeer lange periode dag in dag uit huishoudelijke werkzaamheden heeft verricht, die o.m. bestonden uit schoonmaken, koken, boodschappen doen en zorg dragen voor kinderen en eventuele gasten, en dat zij daarbij buitensporig en excessief werd belast. Daarnaast heeft Hof vastgesteld dat nichtje gedurende die periode geen onderwijs en medische zorg heeft genoten. Naar oordeel van Hof wist verdachte dat nichtje aldus op structurele basis werkzaamheden verrichtte die niet bij haar jonge leeftijd pasten, terwijl andere kinderen in gezin van verdachte geen vergelijkbare taken opgedragen kregen en voor die werkzaamheden geen oppas of huishoudelijke hulp behoefde te worden ingehuurd. Voorts wist verdachte dat nichtje - gelet op haar leeftijd, haar illegale status in Nederland en gebrekkige kennis van Nederlandse taal, haar sociale isolement en haar angst om teruggestuurd te worden naar haar familie in Turkije waarmee zij problematische relatie onderhield - sterk afhankelijk van hem was. Uitgaande van voornoemd toetsingskader heeft Hof geoordeeld dat oogmerk van uitbuiting van nichtje bewezen kan worden geacht, waarbij Hof mede acht heeft geslagen op (financieel) voordeel dat verdachte door werkzaamheden van nichtje heeft behaald. Door aldus te oordelen heeft Hof niet blijk gegeven van onjuiste rechtsopvatting. Zijn oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Dat tussen verdachte, zijn mededader en nichtje familieband bestond, maakt dat niet anders, nu Hof mede in aanmerking heeft genomen dat grenzen van ruime marges waarbinnen kinderen participeren in gezin, in zeer ernstige mate zijn overschreden. Dat Hof omstandigheid dat nichtje geen onderwijs en medische zorg genoot mede redengevend heeft geacht is evenmin onbegrijpelijk, gelet op ’s Hofs oordeel dat ontbrekende aandacht van verdachte en zijn mededader voor persoonlijke ontwikkeling en psychisch en fysiek welzijn van nichtje mede inkleuring geeft aan wijze waarop zij in gezin van verdachte en zijn mededader werd belast. Volgt verwerping. Samenhang met 17/02699.
Partij(en)
15 januari 2019
Strafkamer
nr. S 17/02697
DAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 mei 2017, nummer 22/000426-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van - kort gezegd - het medeplegen van mensenhandel, in het bijzonder voor zover het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte heeft gehandeld met het "oogmerk van uitbuiting".
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 4 oktober 2006 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1990) heeft gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] , terwijl deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt
immers hebben verdachte en zijn mededader
- die [betrokkene 1] illegaal gehuisvest in hun woning en
- die [betrokkene 1] huishoudelijke werkzaamheden laten verrichten en zorgtaken voor verdachtes kinderen laten verrichten;
2. hij in de periode van 5 oktober 2006 tot en met 4 oktober 2008 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1990) heeft gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] , terwijl deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
immers hebben verdachte en zijn mededader
- die [betrokkene 1] illegaal gehuisvest in hun woning en
- die [betrokkene 1] huishoudelijke werkzaamheden laten verrichten en zorgtaken voor verdachtes kinderen laten verrichten;
3. hij in de periode van 5 oktober 2008 tot en met 3 september 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1990) door geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie hebben gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1]
en
die [betrokkene 1] telkens met één van de voornoemde middelen hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten waarvan hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die [betrokkene 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten
immers hebben verdachte en zijn mededader
- die [betrokkene 1] illegaal gehuisvest in hun woning en
- die [betrokkene 1] huishoudelijke werkzaamheden laten verrichten en zorgtaken voor verdachtes kinderen laten verrichten en
- die [betrokkene 1] zonder geldige verblijfstatus in Nederland laten verblijven en
- die [betrokkene 1] meermalen geslagen met de hand tegen het gezicht en hoofd en
- aan die [betrokkene 1] meermalen toegevoegd de woorden "als je naar buiten gaat, dan word je gepakt door de politie en teruggestuurd naar Turkije", althans woorden van gelijke strekking,
terwijl die [betrokkene 1] illegaal in Nederland verbleef en de Nederlandse taal niet goed machtig was en zich in een geïsoleerde positie bevond."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september 2011 van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer PL15J6 2011186251-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 32 van het algemeen dossier):
Als de op 4 september 2011 afgelegde verklaring van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op zaterdag 3 september 2011 te 09:30 uur bevonden wij ons, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , in het bureau van de vreemdelingenpolitie 's-Gravenhage aan het Stadhoudersplantsoen 24 te 's-Gravenhage. Op dat moment belde een medewerker van de serviceorganisatie, werkzaam aan bureau de Heemstraat te 's-Gravenhage, met de informatie dat daar een meisje zich gemeld had bij de balie. Dit meisje verklaarde dat ze van Turkse afkomst is en illegaal in Nederland verblijft. Tevens wenste het meisje hulp. Hierop begaven wij ons verbalisanten richting bureau de Heemstraat. In de ontvangsthal zagen wij bovengenoemd meisje zitten. Hierop hebben wij het meisje aangesproken in de Nederlandse taal welke zij gebrekkig beheerste. Vervolgens hebben wij via de tolkentelefoon gesproken met haar. Hieruit bleek het volgende: Het meisje is genaamd: [betrokkene 1] geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] in Turkije. Zij verklaarde reeds een jaar of 10 in Nederland te verblijven en te wonen bij haar oom en tante op de [a-straat 1] te 's-Gravenhage.
Noot verbalisanten: [betrokkene 1] verklaarde gisteren op haar hoofd te zijn geslagen door haar tante en op die plek momenteel nog pijn te hebben. Achter haar linkeroor zien wij een lichtkleurige rode plek.
2. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 7 december 2011 van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer PL 1515 2011186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 49 e.v. van het algemeen dossier):
als de op 23 november 2011 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Voornaam: [betrokkene 1]
Naam: [betrokkene 1]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1990
Geboorteplaats: [geboorteplaats] (Turkije)
Wij hoorden de aangeefster in de taal Turks.
Toen ik zeven was heeft mijn moeder ons gezin in de steek gelaten. Wij woonden in [geboorteplaats] in Turkije. Ons gezin bestond uit vier kinderen, mijn vader en mijn moeder. Mijn vader en mijn opa zijn achter mijn moeder aangegaan en hebben geprobeerd haar te doden. Volgens hen had mijn moeder de eer van de familie besmet. Mijn vader en opa hebben hiervoor in de gevangenis gezeten. Mijn opa zag mij ook als schuldige van het overspel van mijn moeder. Volgens hem had ik die andere man ook gezien, maar heb ik niks verteld aan mijn vader of aan hem. Toen mijn vader eenmaal uit de gevangenis was werd de situatie niet beter. Mijn vader dronk veel en schold mij uit voor 'slet', omdat ik volgens hem wist dat mijn moeder een andere man had. Mijn vader sloeg mij ook. Toen ik negen jaar oud was zei mijn oma tegen mij dat de broer van mijn vader (mijn oom dus) mij naar Nederland wilde halen. De naam van deze oom is [verdachte] . Mijn oma zei dat ik in Nederland dan naar school kon gaan. Twee weken later kwam mijn tante genaamd [betrokkene 3] , vanuit Nederland, mij in Turkije ophalen. Ik was in het bezit van een Turkse Nufus. Eenmaal in Nederland zijn wij gelijk naar de woning van mijn oom [verdachte] en mijn tante [medeverdachte] gereden. [medeverdachte] is haar Turkse naam. In Nederland gebruikt ze de voornaam [medeverdachte] . Toen ik aankwam deden mijn oom [verdachte] en zijn vrouw [medeverdachte] de deur open. Ik ben de woning van oom [verdachte] en tante [medeverdachte] binnen gegaan. In de woning was hun zoon genaamd [betrokkene 5] ook aanwezig. Mijn tante [medeverdachte] zei dat ik in het bed van [betrokkene 5] kon slapen en dat ze de volgende dag een matras voor mij zouden kopen zodat ik op een matras in zijn kamer kon slapen. Toen ik wakker werd in het bed hoorde ik dat mijn tante [medeverdachte] in gesprek was met een vrouw, die haar zus [betrokkene 6] was. Ik hoorde tante [medeverdachte] tegen [betrokkene 6] zeggen dat zij nu zat opgescheept met de dochter van "die slet". Ik wist dat zij mij hiermee bedoelde. Na een week verblijf bij mijn oom [verdachte] en tante [medeverdachte] moest ik van mijn tante [medeverdachte] koffie gaan zetten voor haar zussen die op bezoek waren. Dit werd tegen mij gezegd op een boze harde toon. Mijn tante [medeverdachte] begon mij daarna vanuit de hoek van de bank steeds vaker opdrachten te geven. Deze opdrachten gaf zij op een harde en boze toon. Ik moest eten koken, voor de kinderen zorgen, koffie zetten en schoonmaken. Op 9 september 2000 heeft mijn tante [medeverdachte] een dochter gekregen. Deze dochter is genaamd [betrokkene 7] . Daarna zijn wij verhuisd naar de [a-straat 1] te Den Haag. Na de geboorte van [betrokkene 7] moest ik altijd voor [betrokkene 7] zorgen. Als [medeverdachte] de deur uitging liet ze mij met [betrokkene 7] alleen achter. Tante [medeverdachte] belde mij dan op en schreeuwde tegen mij dat ik [betrokkene 7] niet mocht laten huilen. Als [betrokkene 7] 's nachts wakker werd dan maakte ik haar voeding klaar. Ik moest dan 100 cc water met poeder mengen en dat in de fles doen. [betrokkene 7] werd 's nachts soms wel eens elk uur wakker. Ik ging vaak ook 12 uur/1 uur 's nachts naar bed. Ik gaf dan [betrokkene 7] de laatste voeding en meestal nog een schone luier. Vaak kwam [betrokkene 7] nog een paar keer in de nacht. Om half 8 's morgens stond ik op om brood voor [betrokkene 5] klaar te maken en zijn kleren klaar leggen. [betrokkene 5] ging zelf naar school. Zijn school zit tegenover de [a-straat ] . Als [betrokkene 5] tussen de middag rond 12 uur thuis kwam gaf ik hem eten en soep. De voordeur was niet op slot maar mijn oom zei dat ik geen stap buiten de deur mocht zetten. Hij zei dat de hele omgeving Turks was en dat de buren dit zouden zien en dit aan hem zouden doorgegeven. Mijn oom zei ook: "Als je buiten gaat dan word je opgepakt door de politie en dan word je teruggestuurd naar Turkije". Na de geboorte van [betrokkene 7] in 2000 begon mijn oom [verdachte] mij te slaan. De eerste keer was omdat ik volgens mijn tante [medeverdachte] iets niet goed had schoongemaakt. Zij zei dit tegen mijn oom [verdachte] . Vervolgens sloeg mijn oom [verdachte] mij met zijn vlakke hand in mijn gezicht en daarna op mijn hoofd. Ik ben vanaf de geboorte van [betrokkene 7] tot aan het moment dat ik bij de politie kwam, stelselmatig (ongeveer drie keer in de week) geslagen en uitgescholden door mijn oom [verdachte] . Mijn tante [medeverdachte] sloeg mij ook één à twee keer in de week, maar niet zo hard als mijn oom dat deed. Toen ik ongeveer tien jaar oud was zag ik dat [betrokkene 5] dagelijks naar school ging. Ik vroeg aan mijn oom [verdachte] en mijn tante [medeverdachte] waarom ik niet ook, net als [betrokkene 5] , naar school mocht. Zij zeiden tegen mij dat ik het huis moest schoonmaken, voor de kinderen moest zorgen en dat ik niet naar school mocht. Mijn oom [verdachte] zei toen tegen mij dat als ik naar school zou gaan ik net zo'n slet zou worden als mijn moeder.
Na ongeveer twee jaar na mijn aankomst in Nederland, heb ik in het telefoonboekje van mijn oom [verdachte] en tante [medeverdachte] het telefoonnummer van mijn vader gevonden. Ik heb toen met de huistelefoon naar mijn vader in Turkije gebeld. Ik kreeg vervolgens mijn vader aan de lijn. Ik heb toen tegen mijn vader gezegd dat ik terug wilde naar Turkije. Ik vertelde aan mijn vader dat ik door mijn oom [verdachte] en mijn tante [medeverdachte] alleen werd gebruikt als huissloof en kinderoppas en dat ik niet naar school mocht. Mijn vader zei in eerste instantie: "Als je naar Turkije komt dan maak ik je dood, net als je moeder". Hierna kreeg ik mijn broer [betrokkene 8] aan de telefoon en die zei hetzelfde tegen mij.
Daarna heeft mijn tante [medeverdachte] nog een dochter gekregen genaamd [betrokkene 9] (hof: ook als [betrokkene 9] genoteerd) [betrokkene 1] . Op [geboortedatum] 2008 heeft mijn tante [medeverdachte] nog een dochter gekregen genaamd [betrokkene 10] . Ook voor deze twee meisjes heb ik de volledige zorg gehad.
3. Een geschrift, zijnde een kopie van een Turks identiteitsbewijs (Nufus). Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 55 van het algemeen dossier):
[betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1990, registratiedatum 5 maart 2010.
4. Een proces-verbaal van relaas d.d. 19 maart 2012 van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer 2011186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 4 e.v. van het algemeen dossier):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Bij navraag in het politiesysteem Politie Suite Handhaving Vreemdeling (PSHV) bleek [betrokkene 1] niet voor te komen. Daaruit valt op te maken dat [betrokkene 1] op dat moment onrechtmatig in Nederland verbleef.
5. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 7 december 2011 van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer PL15J6 2011186251-7. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 60 e.v. van het algemeen dossier):
als de op 7 december 2011 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Wij zijn de vorige keer gebleven bij de geboorte van de drie dochters van [medeverdachte] genaamd, [betrokkene 7] , [betrokkene 9] en [betrokkene 10] . In eerste instantie sliepen de meisjes in een wiegje bij hun moeder op de kamer maar toen zij groter werden, één à twee jaar oud, kwamen zij bij mij en [betrokkene 7] op de kamer slapen. Toen zij nog bij hun moeder op de kamer sliepen maakte mijn tante mij 's nachts wakker om voor de voeding voor de kinderen te zorgen. Mijn tante ging vervolgens weer terug haar bed in en ik gaf de meisjes de fles. Wanneer de meisjes gedronken hadden legde ik hen weer in hun wiegje bij mijn tante [medeverdachte] op de slaapkamer.
Ik moest één keer per week, vaak op donderdag of op vrijdag, naar de winkel de Oztuna Market, gelegen in de Kempstraat te Den Haag. Ik moest daar boodschappen doen. Ik moest ook wel eens naar een Turkse bakkerij in de Kempstraat in Den Haag.
Ik ben nog nooit bij een dokter geweest maar als ik mij ziek voelde dan moest ik de symptomen aan mijn tante vertellen. Zij ging dan naar de dokter en deed net of zij die symptomen had. Ze liet medicijnen op haar eigen naam uitschrijven, die dus eigenlijk voor mij waren bedoeld. Als hun eigen kinderen ziek waren gingen zij wel met hen naar de dokter. In de tijd dat ik bij mijn oom en tante heb gewoond ben ik ook nog nooit naar een tandarts geweest. In de opvang waar ik nu zit ben ik voor het eerst naar de tandarts geweest. Ik heb wel vaak kiespijn gehad en dan moest ik van mijn oom en tante maar een paracetamol innemen om de pijn te verlichten. Dit hielp niet altijd. Pas ben ik naar de tandarts geweest. Er is één kies getrokken en twee kiezen zijn geboord en gevuld. Morgen moet ik voor hercontrole om te kijken of er nog meer zwakke plekken in mijn gebit zitten. Ik heb heel lang met tandpijn en kiespijn gelopen tot het moment dat ik voor het eerst in mijn leven naar een tandarts ging.
Op de donderdag voordat ik bij mijn oom en tante ben weggelopen heeft mijn tante [medeverdachte] mij zien roken in de tuin. Mijn tante heeft mij toen voor straf voor de rest van de dag op mijn kamer gezet. De andere kinderen zijn die dag om drie uur uit school gekomen. Om half negen kwamen de kinderen op de kamer omdat zij naar bed moesten. Ik heb de kinderen naar bed gebracht en ben toen ook gaan slapen. De volgende morgen ben ik wakker geworden. Ik heb de drie meisjes aangekleed. Mijn tante [medeverdachte] heeft de twee oudste meisjes [betrokkene 7] en [betrokkene 9] uitgezwaaid. Zij gingen sinds twee weken alleen naar school. Na de geboorte van haar jongste dochter [betrokkene 10] heeft mijn tante [medeverdachte] niet meer gewerkt. Omstreeks 19:30 uur kwam mijn oom samen met mijn tante naar mijn kamer toe. Ik hoorde mijn oom tegen mij zeggen: "Je gaat nu wel heel erg veel op je moeder lijken. Je bent een slet geworden net zoals je moeder". Ik hoorde vervolgens mijn tante op een harde toon zeggen: "Ze lijkt nu echt op haar moeder. Ze rookt sigaretten net zoals haar moeder". Mijn tante zei tegen mijn oom dat hij mij moest terugsturen naar Turkije. Als hij dit niet zou doen, zou zij bij hem weggaan. Vervolgens kwam mijn tante naar mij toe en gaf mij met haar vlakke hand een klap in mijn gezicht. Ik voelde pijn in mijn gezicht en ik begon gelijk te huilen. Toen kwam mijn oom naar mij toe. Hij begon mij ook te slaan. Ik zag dat hij zijn vuisten balde en ik voelde dat hij met zijn vuisten twee keer op mijn hoofd sloeg. Daarna sloeg hij drie keer met zijn vlakke handen in mijn gezicht, op een van mijn wangen sloeg. Ik voelde gelijk een pijnscheut in mijn wang.
6. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 2 januari 2012 van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer PL15J6 2011186251-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 68 e.v. van het algemeen dossier):
als de op 2 januari 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
V: Wat hebben jouw vader en je opa, je moeder aangedaan waardoor zij in de gevangenis zijn beland?
A: Zij hebben mijn moeder neergestoken met een mes.
V: Je heb verklaard dat je de meisjes, [betrokkene 7] , [betrokkene 9] en [betrokkene 10] bijna altijd naar school bracht in Nederland. Hoe ging dat in zijn werk?
A: Ik zorgde dat de kinderen werden aangekleed. Ik pakte de sleutel en ik liep met hen naar de school. De school was aan de overkant van de straat. Ik bracht de kinderen naar de klas.
V: Wanneer haalde je de meisjes weer op?
A: Ik bracht ze om 08:15 uur en ik haalde ze om 11:55 uur weer op. Om 12:45 uur bracht ik ze weer naar school en ik haalde ze om 15:00 uur weer op.
V: Tot aan welke groep heb jij [betrokkene 7] , [betrokkene 9] en [betrokkene 10] naar de klas gebracht?
A: [betrokkene 7] heb ik tot groep 3 naar de klas gebracht, [betrokkene 9] heb ik tot groep 3 naar de klas gebracht en [betrokkene 10] zat op de peuterspeelzaal.
V: Jij verklaart dat [betrokkene 10] op de peuterspeelzaal zat, hoe ging dat in zijn werk?
A: Ik ging om 08:15 uur [betrokkene 7] en [betrokkene 9] naar de basisschool brengen. Ik had [betrokkene 10] toen ook bij mij. Ik bracht [betrokkene 7] en [betrokkene 9] naar de klas en daarna ging ik met [betrokkene 10] naar de peuterspeelzaal. Deze peuterspeelzaal was in hetzelfde schoolgebouw. Ik bleef dan even bij [betrokkene 10] en als de leidster zei dat ik weg kon gaan ging ik weg.
V: Waarom ging jij niet mee op vakantie?
A: Ik was hier natuurlijk illegaal en ik kon dus niet mee.
V: Wanneer ben jij er bewust van geworden dat je illegaal in Nederland verbleef.
A: Ongeveer twee jaar na mijn aankomst. Ik wilde toen ook naar school maar mijn tante zei toen dat ik illegaal was en niet naar school kon en dat ik voor de kinderen moest zorgen.
7. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 15 april 2014.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 15 april 2014 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
In 2000 is er een dochter geboren van mijn tante en een paar maanden daarvoor was ik in Nederland.
Ik was verplicht om koffie en thee te halen voor de gasten. Mijn tante heeft mij geleerd dat als er gasten waren om hen van dienst te zijn.
8. Een proces-verbaal van bevindingen (Onderwijsinspectie) d.d. 21 februari 2012 van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer 2011 186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 115 van het algemeen dossier):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 21 februari 2012 deed ik onderzoek bij de Onderwijsinspectie Den Haag naar [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1990) en de kinderen van de verdachte [verdachte] woonachtig op de [a-straat 1] te Den Haag. Uit dit onderzoek bleek dat [betrokkene 1] onbekend is in het leerplichtsysteem. De kinderen van [verdachte] , [betrokkene 7] ( [geboortedatum] 2000), [betrokkene 5] [betrokkene 1] ( [geboortedatum] 1993), [betrokkene 10] ( [geboortedatum] 2008) en [betrokkene 9] [betrokkene 1] ( [geboortedatum] 2004) zijn wel bekend bij de Onderwijsinspectie.
9. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2012 van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer 2011186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 302 van het algemeen dossier):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Uit onderzoek bleek dat aangeefster [betrokkene 1] vanaf haar eerste bezoek aan tandartsenpraktijk Kruitbosch meerdere behandelingen aan haar gebit heeft ondergaan, te weten:
- klachten, verstandkies rechtsonder verwijderd (27 november 2011);
- klachten, noodvulling grote kiezen rechtsboven (6 december 2011);
- controle, 2 vlaks compositievullingen in de 2 kleine kies rechtsonder (45), gaatjes in de beide grote snijtanden boven (11, 21) en in de 2. Grote kies rechtsboven (17).
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 februari 2012 van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer PLJ6/ 2011.186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 27 e.v. van het verdachtendossier [betrokkene 1] ):
als de op 7 februari 2012 afgelegde verklaring van [verdachte] :
Ik ben in 2003 naar Nederland gekomen. Ik kwam naar Nederland vanwege mijn huwelijk met [medeverdachte] .
Sinds mijn komst in 2003 woon ik op de [a-straat 1] , dit huis hebben wij ook gekocht.
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 februari 2012 van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer PLJ6/ 2011.186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 34 e.v. van het verdachtendossier [betrokkene 1] ):
als de op 8 februari 2012 afgelegde verklaring van [verdachte] :
V: Waar heeft [betrokkene 1] verbleven sinds haar komst in Nederland?
A: Bij mij.
V: Welke verblijfstitel heeft [betrokkene 1] in Nederland?
A: Zij heeft geen verblijfstitel. (...) Ze was toen nog een kind ik kon geen verblijfstitel voor haar regelen.
V: Door haar niet aan te melden bij de genoemde instanties heeft u [betrokkene 1] vanaf haar aankomst in Nederland illegaal in huis gehad, klopt dit?
A: Ja.
V: Heeft [betrokkene 1] ooit op school gezeten in Nederland?
A: Nee ze heeft geen scholing gehad.
V: U heeft gisteren verklaard dat u kennis draagt van de leerplichtwet, klopt dit?
A: Ja.
V: Hebben al uw kinderen tandzorg gehad en medische zorg?
A: Ja.
V: Waarom dan niet voor [betrokkene 1] ?
12. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 februari 2012 van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer 2011 186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 38 e.v. van het verdachtendossier [medeverdachte] ):
als de op 7 februari 2012 afgelegde verklaring van [medeverdachte] :
V: Had u met [betrokkene 2] kinderen?
A: Een dochter.
V: Wat is haar naam?
A: [betrokkene 7] .
V: Wat is de naam van uw huidige man?
A: [verdachte]
V: Hoeveel kinderen heeft u met hem?
A: Drie
V: Heeft u de namen van de kinderen?
A: [betrokkene 5] , [betrokkene 9] , [betrokkene 10]
V: Wat zijn de geboortedata van de kinderen?
A: [betrokkene 5] is op [geboortedatum] 1993 geboren, [betrokkene 9] is op [geboortedatum] 2004 geboren, [betrokkene 10] is geboren op [geboortedatum] 2008.
13. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 februari 2012 van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer 2011 186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 49 e.v. van het verdachtendossier [medeverdachte] ):
als de op 8 februari 2012 afgelegde verklaring van [medeverdachte] :
V: Hoe zit dat met [betrokkene 1]
A: [betrokkene 1] is hier, mijn schoonzus en haar man hebben [betrokkene 1] hierheen gebracht dat is nu 10 jaar geleden ongeveer
V: Weet u hoe de procedures werken bij de IND, als men als buitenlander naar Nederland wil komen?
A: Natuurlijk weet ik dat.
V: Dus u weet wat het verschil is tussen legaal en illegaal in Nederland verblijven?
A: Tuurlijk.
(...)
A: [betrokkene 7] is geboren op [geboortedatum] 2000.
14. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 februari 2012 van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer 2011 186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 68 e.v. van het verdachtendossier [medeverdachte] ):
als de op 8 februari 2012 afgelegde verklaring van [medeverdachte] :
V: Heeft u man [betrokkene 1] weleens geslagen?
A: (...) Mijn man vertelde mij het volgende. Toen mijn man alleen met [betrokkene 1] op de kamer was heeft hij haar twee klappen geven. Dat was toen [betrokkene 1] de politie had gebeld met het verhaal dat er iemand in het huis werd mishandeld.
V: Ze was toch illegaal hier en dat wist u toch?
A: Ja, ik wist dat ze geen paspoort had.
15. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 maart 2012 van de politie Haaglanden met proces-verbaalnummer 2011 186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 82 e.v. van het verdachtendossier [medeverdachte] ):
als de op 20 maart 2012 afgelegde verklaring van [medeverdachte] :
V: Om alleen hier in Nederland te kunnen wonen, moet je toch wel redelijk Nederlands beheersen. Spreekt [betrokkene 1] voldoende Nederlands om zich hier in Nederland te handhaven?
A: Voor zover ik weet spreekt [betrokkene 1] geen Nederlands.
V: (...) Wij vragen aan u of zij deze taken heeft gedaan.
Kinderen uit bed halen?
A: Ja.
V: Kinderen aankleden?
A: Ja.
V: Kinderen eten geven?
A: Ja.
A: Vanaf de driejarige leeftijd van [betrokkene 7] is [betrokkene 1] verantwoordelijk geworden voor [betrokkene 7] .
V: Hoe ging dat dan in zijn werk?
A: Mijn man vroeg aan [betrokkene 1] of zij in staat was om voor de kinderen zorgen.
V: Kreeg [betrokkene 1] betaald voor het oppassen op de kinderen?
A: Nee. Ze kreeg onderdak en eten.
16. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 december 2011 van de politie Haaglanden. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 4 e.v. van het getuigendossier):
als de op 28 december 2011 afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
[betrokkene 1] deed boodschappen in de winkels in de buurt en ging ook naar de markt. Soms nam ze een van de kinderen mee, het jongste kind.
17. Een verklaring van de verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 mei 2017 inhoudende:
Het klopt dat ik heb gezegd dat ik voor [betrokkene 1] ging zorgen. Ze is niet naar school gegaan, want ze had geen paspoort. Hier in Nederland levert dat problemen op. We hebben haar niet aangemeld bij een school, omdat we op voorhand wisten dat het een probleem zou zijn.
18. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 januari 2012 van de politie Haaglanden. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 9 e.v. van het getuigendossier):
als de op 18 januari 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 11] :
A: Mijn functie is lerares aan de […] , die gelegen is aan de [a-straat 2] te Den Haag.
O: Tijdens het verhoor is aan de getuige een foto getoond (hof: een foto met daarop [betrokkene 1] afgebeeld).
V: Kent u dit meisje?
A: Zij is het meisje dat [betrokkene 7] en [betrokkene 9] [betrokkene 1] in mijn klas bracht en haalde. Ik heb [betrokkene 7] en [betrokkene 9] als leerlingen in groep 2 gehad van de […] te Den Haag.
V: Door wie is zij aan u voorgesteld?
A: [betrokkene 7] en [betrokkene 9] [betrokkene 1] stelde dit meisje voor als hun zus. Zij was degene die de meisjes 's morgens voordat de school aanving bracht en de meisjes 's middag na schooltijd weer ophaalde. Dit meisje had ook de zorg voor hen. Het gezin woont aan de overkant van de school. Vanuit de school had ik rechtstreeks zicht op de woning van de familie [betrokkene 1] . Het betreft de [a-straat 1] . Ik zag haar vaak voor de woning schoonmaken.
V: Heeft u wel eens met haar gesproken?
A: Ik kon niet goed met haar communiceren. Voor mijn gevoel begreep zij de Nederlandse taal niet goed. Ik heb het ook aan [betrokkene 7] gevraagd en zij vertelde dat haar zus geen Nederlands sprak.
V: Op welke tijden kwam dit meisje het schoolgebouw binnen?
A: Zij bracht de kinderen 's morgens tussen 08:15 uur 08:30 uur. Zij kwam de kinderen om 12:00 uur halen en bracht ze weer om 13:00 uur. Om 15:00 uur kwam zij de kinderen weer halen. Zij bracht de kinderen bijna dagelijks.
V: Hoe lang (gedurende welke periode) bracht zij de kinderen naar school?
A: Zij bracht [betrokkene 7] vanaf groep 1 tot en met groep 3 naar school. Dit meisje bracht [betrokkene 9] vorig jaar naar groep 2.
19. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 januari 2012 van de politie Haaglanden. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 16 e.v. van het getuigendossier):
als de op 18 januari 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 12] :
Tijdens het verhoor is aan de getuige een foto getoond waarop een jonge vrouw staat afgebeeld (hof: een foto met daarop [betrokkene 1] afgebeeld).
V: Kent u dit meisje?
A: Dit meisje kwam [betrokkene 10] [betrokkene 1] dagelijks brengen op de peuterspeelzaal. Ik ben peuterspeelzaalleidster van de […] gevestigd [a-straat 2] te Den Haag. Ik heb [betrokkene 10] in de peutergroep gehad vanaf halverwege 2010 tot eind 2011.
V: Door wie is zij aan u voorgesteld?
A: [betrokkene 10] stelde dat meisje voor als haar 'Abla'. Ik weet dat 'Abla' zus betekent. [betrokkene 9] [betrokkene 1] heeft de laatste twee maanden van haar peuterspeelzaaltijd bij mij in de groep gezeten. [betrokkene 9] werd ook door dit meisje gebracht. Dit was eind 2008.
V: Heeft u wel eens met dit meisje gesproken?
A: Ik heb het twee keer geprobeerd, maar het meisje verstond de Nederlandse taal niet.
V: Op welke tijden kwam dit meisje het schoolgebouw binnen?
A: Zij kwam [betrokkene 9] en [betrokkene 10] tussen 08:15 uur en 08:30 uur brengen en om 11:30 uur weer halen van school.
V: Als er iets was met de meisjes [betrokkene 1] , wie moest u dan contacten?
A: Als [betrokkene 10] ziek was dan belde ik haar moeder. Haar moeder zei dan dat [betrokkene 10] zou worden opgehaald door de 'Abla'. De moeder noemde nooit de naam van het meisje. Het meisje ging ook wel eens mee naar de bibliotheek. Ik vroeg dan aan de moeder van [betrokkene 10] of zij mee wilde naar de bibliotheek en dan ging het meisje mee naar de bibliotheek.
20. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 februari 2012 van de politie Haaglanden, met proces-verbaalnummer 1515 2011186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 45 e.v. van het getuigendossier):
als de op 8 februari 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 13] :
V: Hoe werd [betrokkene 1] behandeld bij haar oom en tante in 's-Gravenhage?
A: (...) Toen ik daarheen ging bracht ze wat thee of koffie.
V: De kinderen van [verdachte] brachten die ook koffie of thee?
A: Nee, de kinderen van [verdachte] brachten geen koffie of thee. Dat deed alleen [betrokkene 1] .
21. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 februari 2012 van de politie Haaglanden, met proces-verbaalnummer 2011 186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 51 e.v. van het getuigendossier):
als de op 9 februari 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 7] :
V: Wat is uw relatie met betrekking tot [betrokkene 1] ?
A: Ik ben getrouwd met een broer van de vader van [betrokkene 1] . Ik ben dus haar tante.
V: Bij wie woonde [betrokkene 1] dan?
A: [betrokkene 1] woonde bij [verdachte] .
A: [betrokkene 1] werd gestraft voor de fouten van haar moeder.
V: Waarom? Wie bedacht dat?
A: [medeverdachte] zei tegen [betrokkene 1] dat zij de dochter van een hoer was.
V: Toen jij nog wel bij [medeverdachte] en [betrokkene 1] over de vloer kwam hoe ging het toen met [betrokkene 1] ?
A: Hij zorgde niet zo goed voor [betrokkene 1] als voor zijn eigen kinderen.
V: Hoe werd [betrokkene 1] daar, bij [verdachte] en [medeverdachte] , behandeld toen u daar nog kwam?
A: Als ik bij hen op bezoek ging werd de koffie door [betrokkene 1] gezet.
V: Wat moest [betrokkene 1] nog meer doen toen u daar was?
A: Een vrouw heeft bepaalde taken in huis. [betrokkene 1] vervulde die denk ik.
V: Wat voor taken?
A: Schoonmaken.
V: Hoe oud was [betrokkene 1] toen?
A: elf of twaalf jaar oud.
A: Ik wist dat zij niet op school zat.
V: Wat hoorde je dan van familie?
A: Dat [betrokkene 1] voor de kinderen van [verdachte] zorgde.
V: Hoe hoorde je dat?
A: Van mijn ouders.
V: Wat deed [betrokkene 1] in huis bij [verdachte] en [medeverdachte] ?
A: Alles. Koffie zetten als er iemand binnen kwam, dat deed ze gelijk. Dat hoefde niet gezegd te worden tegen [betrokkene 1] . Afwassen en schoonmaken deed [betrokkene 1] ook.
V: Hoe werd [betrokkene 1] aangesproken door [verdachte] en [medeverdachte] ?
A: We bleven nooit lang. [betrokkene 1] zei nooit iets. Als we kwamen gaf [betrokkene 1] ons thee of koffie en ruimde de tafel af als we klaar waren. [verdachte] of [medeverdachte] hoefde dat niet tegen [betrokkene 1] te zeggen.
V: [betrokkene 1] werd niets gevraagd dan, als er visite kwam ging [betrokkene 1] koffie maken?
A: Ja.
V: En als ze dat dan had gedaan wat deed [betrokkene 1] dan?
A: Dan ging [betrokkene 1] terug naar de keuken. [betrokkene 1] ging dan het huishouden doen.
22. Een proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Haaglanden, met proces-verbaalnummer 2011186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 106 e.v. van het getuigendossier):
als de op 14 maart 2012 afgelegde verklaring van[betrokkene 7] :
A: [betrokkene 1] mocht alleen in opdracht van [medeverdachte] en [verdachte] naar buiten om boodschappen te doen.
A: [betrokkene 1] kon heel goed koken en naaien.
23. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 februari 2012 van de politie Haaglanden, met proces-verbaalnummer 1515 2011186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 72 e.v. van het getuigendossier):
als de op 8 februari 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 14] :
De politie liet mij een foto zien van mijn buurmeisje genaamd [betrokkene 1] . Ik ken [betrokkene 1] al zo lang ik hier woon. Dat is 7 jaar, bijna 8 jaar. Ze kwam bijna nooit buiten. Alleen met de kinderen uit het gezin waar zij verbleef. Ze noemden haar 'abla'. [betrokkene 1] bracht de kinderen altijd naar school. Zij was de eerste moeder.
24. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 14 april 2014.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 14 april 2014 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 14] :
Ik heb gezien dat [betrokkene 1] de kinderen naar bed bracht en dat [medeverdachte] dan bleef zitten.
[betrokkene 1] kwam koffie en thee brengen.
25. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 februari 2012 van de politie Haaglanden, met proces-verbaalnummer 1515 2011186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 62 e.v. van het getuigendossier):
als de op 8 februari 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 15] :
Ik ken de persoon op de foto (hof: een afbeelding van [betrokkene 1] ). Ik zag haar vaak op straat lopen. Zij bracht de kinderen naar school. Zij liep in de Fisscherstraat, soms ook met tassen.
26. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 februari 2012 van de politie Haaglanden, met proces-verbaalnummer 1515 2011186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 77 e.v. van het getuigendossier):
als de op 8 februari 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 16] :
Ik herken de persoon op de foto (hof: een afbeelding van [betrokkene 1] ). Zij kwam vaak op straat. Zij liep door de [a-straat ] met boodschappentassen.
27. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 februari 2012 van de politie Haaglanden, met proces-verbaalnummer 1515 2011186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 87 e.v. van het getuigendossier):
als de op 8 februari 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 17] :
Ik ken de vrouw op de foto (hof: een afbeelding van [betrokkene 1] ). Deze vrouw kwam hier met de kleine kinderen boodschappen doen. Ze deed dagelijks tot tweemaal dagelijks boodschappen.
28. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 februari 2012 van de politie Haaglanden, met proces-verbaalnummer 1515 2011186251. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 92 e.v. van het getuigendossier):
als de op 8 februari 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 18] :
Ik ken de vrouw op de foto (hof: een afbeelding van [betrokkene 1] ). Zij deed boodschappen in mijn winkel. Minimaal drie keer per week.
29. Een geschrift, te weten een Analyse (mogelijk) eer gerelateerd geweld, d.d. 10 april 2012, opgemaakt door [verbalisant 3] , Inspecteur van politie Haaglanden, Materiedeskundige LEC EGG. Deze analyse houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 350 e.v. van het algemeen dossier):
Betrokkene is erg bang voor haar familie. Dit omdat zij zelf heeft meegemaakt hoe haar vader en opa haar moeder hebben toegetakeld. Betrokkene [betrokkene 1] denkt zeker te weten dat als ze haar vinden ze terug gestuurd wordt en dan of uitgehuwelijkt wordt of vermoord wordt als er geen man voor haar is.
(...)
Omdat de verklaring van [betrokkene 1] aanvankelijk voor wat betreft de inhoud en waarheid in Nederland niet kon worden bevestigd of ontkracht werd aan de Turkse Politie om verificatie gevraagd van haar verklaring inzake het feit dat de moeder van [betrokkene 1] in Turkije door haar vader en grootvader was neergestoken. Dit verhaal werd op maandag 10 april 2012 schriftelijk bevestigd aan het LEC EGG door de Turkse Politieautoriteiten, verbonden aan de Turkse Ambassade te Den Haag."
2.2.3.
In het bestreden arrest heeft het Hof ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"Het gaat in deze zaak om [betrokkene 1] (verder: [betrokkene 1] ). Zij is het nichtje van de verdachte, [verdachte] , en zijn vrouw [medeverdachte] . [betrokkene 1] is afkomstig uit [geboorteplaats] , Turkije. Toen [betrokkene 1] nog in Turkije woonde, hebben haar vader en grootvader haar moeder neergestoken, omdat zij een relatie met een andere man kreeg. Vader en grootvader hebben vanwege dit feit een gevangenisstraf uitgezeten. Nadat haar vader uit de gevangenis kwam, begon hij [betrokkene 1] te mishandelen omdat hij haar mede schuldig achtte aan het overspel van haar moeder.
[betrokkene 1] is op jonge leeftijd, omstreeks 2000, met familie naar Nederland gekomen. [betrokkene 1] heeft vanaf 2003 tot 3 september 2011 illegaal in het gezin van medeverdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] , in hun huis aan de [a-straat 1] te Den Haag gewoond.
Tot het gezin van [medeverdachte] en [verdachte] behoren vier kinderen: [betrokkene 5] , geboren op [geboortedatum] 1993, [betrokkene 7] , geboren op [geboortedatum] 2000, [betrokkene 9] , geboren op [geboortedatum] 2004 en [betrokkene 10] , geboren op [geboortedatum] 2008.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat zij de dagelijkse zorg had voor [betrokkene 7] vanaf het moment dat [betrokkene 7] 3 jaar oud was. Als [medeverdachte] de deur uit ging, liet ze [betrokkene 7] bij [betrokkene 1] achter. In de tijd dat [betrokkene 7] nog een baby was, maakte [betrokkene 1] haar voeding klaar als ze 's nachts wakker werd. [betrokkene 7] werd 's nachts soms elk uur wakker. [betrokkene 1] gaf [betrokkene 7] de laatste voeding en gaf haar meestal nog een schone luier. 's Ochtends stond zij op om voor [betrokkene 5] brood klaar te maken en zijn kleren klaar te leggen. Tussen de middag gaf [betrokkene 1] [betrokkene 5] eten. [betrokkene 1] had ook zorgtaken voor de andere kinderen in het gezin. Zij zorgde dat de kinderen 's ochtends werden aangekleed. 's Ochtends, tussen de middag en aan het einde van de dag bracht en haalde ze de kinderen van school. Als er een kind huilde moest [betrokkene 1] er wat aan doen.
Buurvrouw [betrokkene 14] heeft verklaard dat [betrokkene 1] de eerste moeder voor de kinderen was. Zij zorgde voor de kinderen en bracht ze naar school. Ze heeft een keer gezien dat [betrokkene 1] de kinderen naar bed bracht en dat [medeverdachte] , bleef zitten.
[betrokkene 12] en [betrokkene 11] , allebei lerares op de school tegenover het huis van de familie [betrokkene 1] , zagen dat [betrokkene 7] , [betrokkene 9] en [betrokkene 10] dagelijks naar school werden gebracht door [betrokkene 1] . Als [betrokkene 10] ziek was, belde [betrokkene 12] naar [medeverdachte] . [medeverdachte] zei dan dat [betrokkene 1] haar zou ophalen.
De tante van [betrokkene 1] , [betrokkene 20] (Funda) , heeft verklaard dat het de taak van [betrokkene 1] was om voor de kinderen te zorgen.
[betrokkene 1] heeft verder verklaard dat zij dagelijks huishoudelijke taken moest verrichten. Zij maakte het huis schoon, kookte en deed boodschappen. Ze had van [medeverdachte] , geleerd om gasten, als die er waren, van dienst te zijn. Zij was verplicht om thee en koffie aan te bieden.
[betrokkene 20] heeft verklaard dat [betrokkene 1] afwaste en schoon maakte. Ze ruimde de tafel op als men klaar was. [betrokkene 1] kon goed koken en goed naaien. In opdracht van [medeverdachte] en [verdachte] , deed [betrokkene 1] boodschappen.
[betrokkene 11] zag [betrokkene 1] vaak schoonmaken. Twee winkeliers hebben verklaard dat [betrokkene 1] vaak boodschappen kwam doen.
Meerdere getuigen zagen [betrokkene 1] op straat lopen met tassen of kwamen haar tegen in een winkel of op de markt. Soms had [betrokkene 1] een kind of kinderen bij zich. [betrokkene 20] , [betrokkene 19] en [betrokkene 14] hebben verklaard dat [betrokkene 1] altijd de koffie en thee bracht wanneer er bezoek in huis was.
Het hof gebruikt de verklaringen van [betrokkene 1] voor het bewijs, omdat het hof deze - anders dan de raadsman - betrouwbaar en geloofwaardig acht. Voorts vinden haar verklaringen in ruime mate steun in verklaringen van andere getuigen.
Uitbuiting
Juridisch kader
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven het de omstandigheden van het geval.
Bij de beantwoording van die vraag in een geval als het onderhavige komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Op basis van dit, breed geformuleerde, criterium heeft het hof onderzocht of de feiten in deze zaak de conclusie van uitbuiting rechtvaardigen.
Beoordeling van de feiten
Het hof is van oordeel dat er met betrekking tot [betrokkene 1] sprake was van een uitbuitingssituatie. Daartoe is het volgende redengevend.
[betrokkene 1] heeft gedurende de bewezen verklaarde periode maar ook reeds in de periode die ligt voor de aanvang ervan dag in dag uit huishoudelijke werkzaamheden verricht die bestonden uit schoonmaken, koken, boodschappen doen en zorg dragen voor de kinderen en eventuele gasten die op bezoek kwamen. Vanaf haar dertiende jaar had [betrokkene 1] de verantwoordelijkheid voor de zorg voor haar driejarige nichtje [betrokkene 7] . Ook diende zij te zorgen voor haar neef [betrokkene 5] . Na de geboorte van haar andere twee nichtjes [betrokkene 9] en [betrokkene 10] , kwam de zorg voor hun er ook bij. [betrokkene 1] werd hiermee naar het oordeel van het hof buitensporig en excessief belast door de verdachte en de medeverdachte. Het hof heeft hierbij nadrukkelijk gelet op de jonge leeftijd van [betrokkene 1] gedurende een groot deel van de bewezen verklaarde periode en de lange duur van de bewezen verklaarde periode (ruim 6 jaren). Verder was er vanuit de verdachte en de medeverdachte geen enkele aandacht voor de persoonlijke ontwikkeling en het fysieke en psychische welzijn van [betrokkene 1] , nu zij in al die jaren dat zij bij de verdachte en zijn medeverdachte in huis was nooit naar school is gegaan en evenmin op een andere wijze enige vorm van onderwijs heeft gekregen. Zij heeft nooit een huisarts of een tandarts bezocht voor medische controle en/of medische zorg. Deze omstandigheden geven de wijze waarop [betrokkene 1] werd belast mede inkleuring. Ook stelt het hof vast dat substantieel financieel voordeel is behaald door de verdachte en de medeverdachte, nu zij voor de door [betrokkene 1] verrichte werkzaamheden geen oppas of huishoudelijke hulp hoefden in te huren.
Uiteraard is het gebruikelijk dat kinderen afhankelijk van hun leeftijd bepaalde taken in het huishouden hebben. In deze zaak zijn de grenzen van de ruime marges waarin kinderen participeren in het gezin naar het oordeel van het hof echter in zeer ernstige mate overschreden.
Oogmerk van uitbuiting
Voor het bewijs van het oogmerk op uitbuiting is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en derhalve het door hem gewilde gevolg meebracht, dat [betrokkene 1] door hem werd uitgebuit.
Beoordeling van de feiten
De uitbuiting werd door de verdachte beoogd. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte wist dat [betrokkene 1] op structurele basis werkzaamheden verrichtte die niet pasten bij haar jonge leeftijd gelet op de aard van het werk en de mate van verantwoordelijkheid die daarmee samenhing. Het hof betrekt hierbij ook de omstandigheid dat zijn eigen kinderen geen vergelijkbare taken opgedragen kregen en anders dan [betrokkene 1] wel dagelijks naar school gingen. Ook kregen zij - anders dan [betrokkene 1] - wel preventieve medische zorg in de vorm van controles door de huisarts en de tandarts. Hun persoonlijke ontwikkeling stond, anders dan bij [betrokkene 1] , wel voorop. Voorts wist de verdachte dat [betrokkene 1] door haar:
- leeftijd;
- illegale status in Nederland;
- gebrekkige kennis van de Nederlandse taal;
- sociale isolement nu zij niet naar school ging en buiten het gezin weinig mensen kende;
- moeizame familiesituatie in Turkije en de angst van [betrokkene 1] om teruggestuurd te worden naar Turkije sterk afhankelijk was van de verdachte en de medeverdachte en dus eigenlijk geen kant op kon.
Naar het oordeel van het hof blijkt het oogmerk van uitbuiting uit het hiervoor beschreven feitelijk handelen van de verdachte. Die wijze van handelen brengt noodzakelijkerwijs met zich dat [betrokkene 1] werd uitgebuit en kan het niet anders zijn dan dat de verdachte, dit heeft beseft en ook heeft gewild."
2.2.4.
In de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a Sv heeft het Hof ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De ten laste gelegde en bewezen verklaarde perioden zien op de periode van 1 januari 2005 tot en met 3 september 2011, de dag waarop [betrokkene 1] zich meldde bij de politie. De bewijsmiddelen bevatten echter ook feiten en omstandigheden die zich uitstrekken over de periode daarvoor. Aangezien uit de verklaringen van [betrokkene 1] niet goed is op te maken op welke leeftijd zij precies naar Nederland is gekomen, heeft het hof 2003, als ijkpunt genomen als het moment waarop [betrokkene 1] in ieder geval volgens haar eigen verklaring bij de verdachte verbleef.
Op grond van de bewijsmiddelen concludeert het hof dat [betrokkene 1] vanaf het moment dat zij kwam te wonen in het huis van de verdachte en zijn medeverdachte voor de kinderen moest zorgen en andere (huishoudelijke) taken had zoals vermeld is in de bewijsmiddelen. Ook de angst om teruggestuurd te worden naar Turkije is terug te voeren op een (eerste) moment dat ligt voor de bewezen verklaarde periode. Het hof verwijst in dat verband naar de bewijsmiddelen 2 en 28."
2.3.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 273f Sr, alsmede, voor zover zij betrekking heeft op gedragingen voor 1 september 2006, op het met ingang van die datum tot art. 273f vernummerde art. 273a (oud) Sr. Voor zover hier van belang luidden deze bepalingen in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt (...) gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
2°. Degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
3°. (...)
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
(...)
2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken.
3. De schuldige wordt gestraft met (...), indien:
(...)
2°. de persoon ten aanzien van wie de in het eerste lid omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt.
(...)"
2.4.
Vooropgesteld wordt dat het in art. 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel '(oogmerk van) uitbuiting' in de wet niet is gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van uitbuiting in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd (vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, rov. 2.6.1).
2.5.1.
Het Hof heeft onder meer vastgesteld dat [betrokkene 1] vanaf het moment dat zij op zeer jonge leeftijd vanuit Turkije bij de verdachte en zijn mededader (haar oom en tante) in huis kwam, gedurende een zeer lange periode dag in dag uit huishoudelijke werkzaamheden heeft verricht, die onder meer bestonden uit schoonmaken, koken, boodschappen doen en zorg dragen voor de kinderen en voor eventuele gasten, en dat zij daarbij buitensporig en excessief werd belast. Daarnaast heeft het Hof vastgesteld dat [betrokkene 1] gedurende die periode geen onderwijs en medische zorg heeft genoten. Naar het oordeel van het Hof wist de verdachte dat [betrokkene 1] aldus op structurele basis werkzaamheden verrichtte die niet bij haar jonge leeftijd pasten, terwijl de andere kinderen in het gezin van de verdachte geen vergelijkbare taken opgedragen kregen en voor die werkzaamheden geen oppas of huishoudelijke hulp behoefde te worden ingehuurd. Voorts wist de verdachte dat [betrokkene 1] - gelet op haar leeftijd, haar illegale status in Nederland en gebrekkige kennis van de Nederlandse taal, haar sociale isolement en haar angst om teruggestuurd te worden naar haar familie in Turkije waarmee zij een problematische relatie onderhield - sterk afhankelijk van hem was. Uitgaande van het in 2.4 vermelde toetsingskader heeft het Hof geoordeeld dat het oogmerk van uitbuiting van [betrokkene 1] bewezen kan worden geacht, waarbij het Hof mede acht heeft geslagen op het (financieel) voordeel dat de verdachte door de werkzaamheden van [betrokkene 1] heeft behaald.
2.5.2.
Door aldus te oordelen heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Zijn oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Dat tussen de verdachte, zijn mededader en [betrokkene 1] een familieband bestond, maakt dat niet anders, nu het Hof mede in aanmerking heeft genomen dat in deze zaak de grenzen van de ruime marges waarbinnen kinderen participeren in het gezin, in zeer ernstige mate zijn overschreden. Dat het Hof de omstandigheid dat [betrokkene 1] geen onderwijs en medische zorg genoot mede redengevend heeft geacht is evenmin onbegrijpelijk, gelet op het oordeel van het Hof dat de ontbrekende aandacht van de verdachte en zijn mededader voor de persoonlijke ontwikkeling en het psychische en fysieke welzijn van [betrokkene 1] mede inkleuring geeft aan de wijze waarop [betrokkene 1] in het gezin van de verdachte en zijn mededader werd belast.
2.6.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt onder meer dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is in zoverre gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 22 maanden.
3.3.
Het middel kan voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 21 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2019.
Conclusie 06‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Voortgezette handeling van medeplegen mensenhandel m.b.t. persoon onder 16 jaren, medeplegen mensenhandel m.b.t. persoon onder 18 jaren en medeplegen mensenhandel door samen met zijn vrouw minderjarig nichtje uit Turkije illegaal in huis te nemen en haar jarenlang buitensporig en excessief te belasten met huishoudelijke taken en verzorging van hun kinderen, art. 273f.1. en 273f.3 Sr. Oogmerk van uitbuiting? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI7099 m.b.t. uitleg van bestanddeel “(oogmerk van) uitbuiting”. Hof heeft vastgesteld dat nichtje van verdachte vanaf moment dat zij op zeer jonge leeftijd vanuit Turkije bij verdachte en zijn mededader in huis kwam, gedurende zeer lange periode dag in dag uit huishoudelijke werkzaamheden heeft verricht, die o.m. bestonden uit schoonmaken, koken, boodschappen doen en zorg dragen voor kinderen en eventuele gasten, en dat zij daarbij buitensporig en excessief werd belast. Daarnaast heeft Hof vastgesteld dat nichtje gedurende die periode geen onderwijs en medische zorg heeft genoten. Naar oordeel van Hof wist verdachte dat nichtje aldus op structurele basis werkzaamheden verrichtte die niet bij haar jonge leeftijd pasten, terwijl andere kinderen in gezin van verdachte geen vergelijkbare taken opgedragen kregen en voor die werkzaamheden geen oppas of huishoudelijke hulp behoefde te worden ingehuurd. Voorts wist verdachte dat nichtje - gelet op haar leeftijd, haar illegale status in Nederland en gebrekkige kennis van Nederlandse taal, haar sociale isolement en haar angst om teruggestuurd te worden naar haar familie in Turkije waarmee zij problematische relatie onderhield - sterk afhankelijk van hem was. Uitgaande van voornoemd toetsingskader heeft Hof geoordeeld dat oogmerk van uitbuiting van nichtje bewezen kan worden geacht, waarbij Hof mede acht heeft geslagen op (financieel) voordeel dat verdachte door werkzaamheden van nichtje heeft behaald. Door aldus te oordelen heeft Hof niet blijk gegeven van onjuiste rechtsopvatting. Zijn oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Dat tussen verdachte, zijn mededader en nichtje familieband bestond, maakt dat niet anders, nu Hof mede in aanmerking heeft genomen dat grenzen van ruime marges waarbinnen kinderen participeren in gezin, in zeer ernstige mate zijn overschreden. Dat Hof omstandigheid dat nichtje geen onderwijs en medische zorg genoot mede redengevend heeft geacht is evenmin onbegrijpelijk, gelet op ’s Hofs oordeel dat ontbrekende aandacht van verdachte en zijn mededader voor persoonlijke ontwikkeling en psychisch en fysiek welzijn van nichtje mede inkleuring geeft aan wijze waarop zij in gezin van verdachte en zijn mededader werd belast. Volgt verwerping. Samenhang met 17/02699.
Nr. 17/02697 Zitting: 6 november 2018 (bij vervroeging) | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 24 mei 2017 door het hof Den Haag wegens het bewezenverklaarde onder 1, 2 en 3 als schuldig aan “de voortgezette handeling van: mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen onder de omstandigheid dat de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen onder de omstandigheid dat de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt en mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 22 (tweeëntwintig) maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts is een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid (contactverbod) opgelegd en beslist op de vordering van de benadeelde partij met daarbij behorende betalingsverplichting, een en ander als nader in het arrest verwoord.
Er bestaat samenhang met de zaak 17/02699. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 4 oktober 2006 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1990) heeft gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] , terwijl deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt immers hebben verdachte en zijn mededader
- die [betrokkene 1] illegaal gehuisvest in hun woning en
- die [betrokkene 1] huishoudelijke werkzaamheden laten verrichten en zorgtaken voor verdachtes kinderen laten verrichten;
2. hij in de periode van 5 oktober 2006 tot en met 4 oktober 2008 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1990) heeft gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] , terwijl deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt immers hebben verdachte en zijn mededader
- die [betrokkene 1] illegaal gehuisvest in hun woning en
- die [betrokkene 1] huishoudelijke werkzaamheden laten verrichten en zorgtaken voor verdachtes kinderen laten verrichten;
3. hij in de periode van 5 oktober 2008 tot en met 3 september 2011 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1990) door geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie hebben gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1]
en
die [betrokkene 1] , telkens met één van de voornoemde middelen hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten waarvan hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die [betrokkene 1] , zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten
immers hebben verdachte en zijn mededader
- die [betrokkene 1] illegaal gehuisvest in hun woning en
- die [betrokkene 1] huishoudelijke werkzaamheden laten verrichten en zorgtaken voor verdachtes kinderen laten verrichten en
- die [betrokkene 1] zonder geldige verblijfstatus in Nederland laten verblijven en
- die [betrokkene 1] meermalen geslagen met de hand tegen het gezicht en hoofd en
- aan die [betrokkene 1] meermalen toegevoegd de woorden "als je naar buiten gaat, dan word je opgepakt door de politie en teruggestuurd naar Turkije", althans woorden van gelijke strekking,
terwijl die [betrokkene 1] illegaal in Nederland verbleef en de Nederlandse taal niet goed machtig was en zich in een geïsoleerde positie bevond.”
5. De bewezenverklaring is gestoeld op in de aanvulling op het arrest vervatte bewijsmiddelen en in het arrest heeft het hof als volgt overwogen:
“Verweer betreffende de uitbuiting
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van een uitbuitingssituatie en dat het oogmerk van uitbuiting op geen enkele wijze uit het dossier blijkt.
Het hof overweegt het volgende.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Deze feiten zijn relevant voor het bewijs van de uitbuitingssituatie.
Het gaat in deze zaak om [betrokkene 1] (verder: [betrokkene 1] ). Zij is het nichtje van de verdachte, [verdachte] , en zijn vrouw [medeverdachte] . [betrokkene 1] is afkomstig uit [geboorteplaats] , Turkije. Toen [betrokkene 1] nog in Turkije woonde, hebben haar vader en grootvader haar moeder neergestoken, omdat zij een relatie met een andere man kreeg. Vader en grootvader hebben vanwege dit feit een gevangenisstraf uitgezeten. Nadat haar vader uit de gevangenis kwam, begon hij [betrokkene 1] te mishandelen omdat hij haar mede schuldig achtte aan het overspel van haar moeder.
[betrokkene 1] is op jonge leeftijd, omstreeks 2000, met familie naar Nederland gekomen. [betrokkene 1] heeft vanaf 2003 tot 3 september 2011 illegaal in het gezin van medeverdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] , in hun huis aan de [a-straat 1] te Den Haag gewoond.
Tot het gezin van [medeverdachte] en [verdachte] behoren vier kinderen: [betrokkene 5] , geboren op [geboortedatum] 1993, [betrokkene 7] , geboren op [geboortedatum] 2000, [betrokkene 9] , geboren op [geboortedatum] 2004 en [betrokkene 10] , geboren op [geboortedatum] 2008.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat zij de dagelijkse zorg had voor [betrokkene 7] vanaf het moment dat [betrokkene 7] 3 jaar oud was. Als [medeverdachte] de deur uit ging, liet ze [betrokkene 7] bij [betrokkene 1] achter. In de tijd dat [betrokkene 7] nog een baby was, maakte [betrokkene 1] haar voeding klaar als ze 's nachts wakker werd. [betrokkene 7] werd 's nachts soms elk uur wakker. [betrokkene 1] gaf [betrokkene 7] de laatste voeding en gaf haar meestal nog een schone luier. 's Ochtends stond zij op om voor [betrokkene 5] brood klaar te maken en zijn kleren klaar te leggen. Tussen de middag gaf [betrokkene 1] [betrokkene 5] eten. [betrokkene 1] had ook zorgtaken voor de andere kinderen in het gezin. Zij zorgde dat de kinderen 's ochtends werden aangekleed. ’s Ochtends, tussen de middag en aan het einde van de dag bracht en haalde ze de kinderen van school. Als er een kind huilde moest [betrokkene 1] er wat aan doen.
Buurvrouw [betrokkene 14] heeft verklaard dat [betrokkene 1] de eerste moeder voor de kinderen was. Zij zorgde voor de kinderen en bracht ze naar school. Ze heeft een keer gezien dat [betrokkene 1] de kinderen naar bed bracht en dat [medeverdachte] , bleef zitten.
[betrokkene 12] en [betrokkene 11] , allebei lerares op de school tegenover het huis van de familie [A] , zagen dat [betrokkene 7] , [betrokkene 9] en [betrokkene 10] dagelijks naar school werden gebracht door [betrokkene 1] . Als [betrokkene 10] ziek was, belde [betrokkene 12] naar [medeverdachte] . [medeverdachte] zei dan dat [betrokkene 1] haar zou ophalen.
De tante van [betrokkene 1] , [betrokkene 20] , heeft verklaard dat het de taak van [betrokkene 1] was om voor de kinderen te zorgen.
[betrokkene 1] heeft verder verklaard dat zij dagelijks huishoudelijke taken moest verrichten. Zij maakte het huis schoon, kookte en deed boodschappen. Ze had van [medeverdachte] , geleerd om gasten, als die er waren, van dienst te zijn. Zij was verplicht om thee en koffie aan te bieden.
[betrokkene 20] heeft verklaard dat [betrokkene 1] afwaste en schoon maakte. Ze ruimde de tafel op als men klaar was. [betrokkene 1] kon goed koken en goed naaien. In opdracht van [medeverdachte] en [verdachte] , deed [betrokkene 1] boodschappen.
[betrokkene 11] zag [betrokkene 1] vaak schoonmaken. Twee winkeliers hebben verklaard dat [betrokkene 1] vaak boodschappen kwam doen.
Meerdere getuigen zagen [betrokkene 1] op straat lopen met tassen of kwamen haar tegen in een winkel of op de markt. Soms had [betrokkene 1] een kind of kinderen bij zich. Sezen [betrokkene 1] ,
[betrokkene 19] en [betrokkene 14] hebben verklaard dat [betrokkene 1] altijd de koffie en thee bracht wanneer er bezoek in huis was.
Het hof gebruikt de verklaringen van [betrokkene 1] voor het bewijs, omdat het hof deze - anders dan de raadsman - betrouwbaar en geloofwaardig acht. Voorts vinden haar verklaringen in ruime mate steun in verklaringen van andere getuigen.
Uitbuiting
Juridisch kader
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven het de omstandigheden van het geval.
Bij de beantwoording van die vraag in een geval als het onderhavige komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Op basis van dit, breed geformuleerde, criterium heeft het hof onderzocht of de feiten in deze zaak de conclusie van uitbuiting rechtvaardigen.1.
Beoordeling van de feiten
Het hof is van oordeel dat er met betrekking tot [betrokkene 1] sprake was van een uitbuitingssituatie. Daartoe is het volgende redengevend.
[betrokkene 1] heeft gedurende de bewezen verklaarde periode maar ook reeds in de periode die ligt voor de aanvang ervan dag in dag uit huishoudelijke werkzaamheden verricht die bestonden uit schoonmaken, koken, boodschappen doen en zorg dragen voor de kinderen en eventuele gasten die op bezoek kwamen. Vanaf haar dertiende jaar had [betrokkene 1] de verantwoordelijkheid voor de zorg voor haar driejarige nichtje [betrokkene 7] . Ook diende zij te zorgen voor haar neef [betrokkene 5] . Na de geboorte van haar andere twee nichtjes [betrokkene 9] en [betrokkene 10] , kwam de zorg voor hun er ook bij. [betrokkene 1] werd hiermee naar het oordeel van het hof buitensporig en excessief belast door de verdachte en de medeverdachte. Het hof heeft hierbij nadrukkelijk gelet op de jonge leeftijd van [betrokkene 1] gedurende een groot deel van de bewezen verklaarde periode en de lange duur van de bewezen verklaarde periode (ruim 6 jaren). Verder was er vanuit de verdachte en de medeverdachte geen enkele aandacht voor de persoonlijke ontwikkeling en het fysieke en psychische welzijn van [betrokkene 1] , nu zij in al die jaren dat zij bij de verdachte en haar medeverdachte in huis was nooit naar school is gegaan en evenmin op een andere wijze enige vorm van onderwijs heeft gekregen. Zij heeft nooit een huisarts of een tandarts bezocht voor medische controle en/of medische zorg. Deze omstandigheden geven de wijze waarop [betrokkene 1] werd belast mede inkleuring. Ook stelt het hof vast dat substantieel financieel voordeel is behaald door de verdachte en de medeverdachte, nu zij voor de door [betrokkene 1] verrichte werkzaamheden geen oppas of huishoudelijke hulp hoefden in te huren.
Uiteraard is het gebruikelijk dat kinderen afhankelijk van hun leeftijd bepaalde taken in het huishouden hebben. In deze zaak zijn de grenzen van de ruime marges waarin kinderen participeren in het gezin naar het oordeel van het hof echter in zeer ernstige mate overschreden.
Oogmerk van uitbuiting
Voor het bewijs van het oogmerk op uitbuiting is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en derhalve het door hem gewilde gevolg meebracht, dat [betrokkene 1] door hem werd uitgebuit.
Beoordeling van de feiten
De uitbuiting werd door de verdachte beoogd. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte wist dat [betrokkene 1] op structurele basis werkzaamheden verrichtte die niet pasten bij haar jonge leeftijd gelet op de aard van het werk en de mate van verantwoordelijkheid die daarmee samenhing. Het hof betrekt hierbij ook de omstandigheid dat zijn eigen kinderen geen vergelijkbare taken opgedragen kregen en anders dan [betrokkene 1] wel dagelijks naar school gingen. Ook kregen zij -anders dan [betrokkene 1] - wel preventieve medische zorg in de vorm van controles door de huisarts en de tandarts. Hun persoonlijke ontwikkeling stond, anders dan bij [betrokkene 1] , wel voorop. Voorts wist de verdachte dat [betrokkene 1] door haar:
-leeftijd;
-illegale status in Nederland;
-gebrekkige kennis van de Nederlandse taal;
-sociale isolement nu zij niet naar school ging en buiten het gezin weinig mensen kende;
-moeizame familiesituatie in Turkije en de angst van [betrokkene 1] om teruggestuurd te worden naar Turkije;sterk afhankelijk was van de verdachte en de medeverdachte en dus eigenlijk geen kant op kon.
Naar het oordeel van het hof blijkt het oogmerk van uitbuiting uit het hiervoor beschreven feitelijk handelen van de verdachte. Die wijze van handelen brengt noodzakelijkerwijs met zich dat [betrokkene 1] werd uitgebuit en kan het niet anders zijn dan dat de verdachte dit heeft beseft en ook heeft gewild.”
6. In het eerste middel wordt geklaagd dat het hof aan de bestanddelen ‘uitbuiting’ en ‘oogmerk van uitbuiting’ een onjuiste (te ruime) betekenis heeft toegekend, althans dat de door het hof bewezenverklaarde feiten niet (in voldoende mate) uit de bewijsmiddelen volgen. Het middel lijkt daarmee primair een rechtsklacht en subsidiair een motiveringsklacht te bevatten.
7. In de toelichting op het middel wordt aan het onderscheid tussen de rechtsklacht en de motiveringsklacht geen bijzondere aandacht meer besteed. In de toelichting wordt in hoofdzaak de in het arrest gemaakte indeling ‘uitbuiting’ en ‘oogmerk van uitbuiting’ gevolgd. De door het hof vastgestelde omstandigheden leveren volgens de steller van het middel geen ‘uitbuiting’ op en daar komt bij dat substantieel financieel voordeel niet blijkt uit de bewijsmiddelen. Evenmin zijn de vastgestelde omstandigheden redengevend voor het oogmerk van uitbuiting en daar komt voor wat betreft feit 3 nog bij dat niet blijkt dat het huisvesten is geschied met het oogmerk van uitbuiting.
8. De termen die in de tenlastelegging en bewezenverklaring zijn gebezigd, kunnen geacht worden te zijn gebruikt in de betekenis van de volgende wettelijke bepalingen. De tenlastelegging van de feiten 1 en 2 is toegesneden op art. 273a, eerste lid onder 2, oud Sr2.en uitsluitend de toepasselijkheid van (het tweede onderdeel van) het derde lid van de genoemde bepaling is de reden van differentiatie tussen beide bewezenverklaarde feiten (feit 1 heeft betrekking op de periode dat het slachtoffer jonger dan zestien jaren was en feit 2 op de periode dat zij de leeftijd van zestien jaar had bereikt, maar jonger dan achttien jaren was). De tenlastelegging en bewezenverklaring van feit 3 betreft de periode dat het slachtoffer achttien jaar en ouder was. De uit de leeftijd voortvloeiende kwetsbare en afhankelijke positie is dan niet meer vanzelfsprekend. Feit 3 bevat twee feiten en is toegesneden op art. 273f, eerste lid onder 1, Sr en (cumulatief) op art. 273f, eerste lid onder 4, Sr. Bij het eerste onder 3 bewezenverklaarde feit staan de middelen centraal: geweld, misbruik van overwicht en van een kwetsbare positie. De feiten 1, 2 en 3, eerste feit, hebben gemeen dat de gedraging bestaat uit het huisvesten en opnemen met het oogmerk van uitbuiting. Het onder 3 bewezenverklaarde tweede feit kent een enigszins andere structuur: dwingen of bewegen tot diensten in de wetenschap of met het redelijke vermoeden dat het slachtoffer zich daardoor ook daadwerkelijk beschikbaar stelt voor die diensten.
9. Art. 273a, eerste lid onder 2, oud Sr bevat in verband met de leeftijd van het slachtoffer een zeer ruime strafbaarstelling. Strafbaar is degene die een ander (…) huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (…), terwijl die ander de leeftijd van achttien (lid 3: zestien) jaren nog niet heeft bereikt. In die formulering ligt anders dan de steller van het middel kennelijk meent niet besloten dat die huisvesting (en opname) zelf uitbuiting opleveren. Voldoende is dat huisvesting en opname in die zin instrumenteel zijn dat ze bijdragen aan de mogelijkheid van de beoogde uitbuiting.3.Bij minderjarigen zal dat spoedig het geval zijn omdat de wetgever hen als vanzelf aanmerkt als personen die verkeren in een kwetsbare en afhankelijke positie.4.Door ze te huisvesten en op te nemen wordt de bodem gelegd voor de verwezenlijking van het oogmerk tot uitbuiting. Onder randnummer 10 t/m 17 volgt nu eerst de bespreking van de klachten die zich richten tegen (de overweging van het hof over) uitbuiting. Daarna wordt nog afzonderlijk aandacht besteed aan het oogmerk van uitbuiting.
10. De uitbuiting zelf hoeft voor een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 niet vast te staan, in het bijzonder is niet een zelfstandig vereiste dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en evenmin dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie - dat wil zeggen een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep - is gebracht5., maar huisvesting en opname moeten worden bewezen terwijl voorts moet worden bewezen dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft. Het delict kan zijn voltooid voordat het daadwerkelijk tot uitbuiting is gekomen. Voor de feiten 1 en 2 wordt in het middel niet betwist dat huisvesting en opname kan worden bewezen en nu niet bepalend is of dat uitbuiting oplevert, faalt de klacht in zoverre.
11. Het hof beoordeelt de vraag of er sprake is van uitbuiting uitdrukkelijk voor art. 273f, eerste lid, Sr en daarmee met zoveel woorden voor het derde feit. Hetgeen hierboven naar voren kwam in het kader van de feiten 1 en 2 over uitbuiting geldt eveneens bij feit 3. Als gezegd is het eerste feit onder 3 toegesneden op art. 273f, eerste lid onder 1, Sr en daar staat evenals bij de feiten 1 en 2 het (door bepaalde middelen (onder meer dwang)) huisvesten en opnemen met het oogmerk van uitbuiting centraal. Als met het middel (‘instrumentele’) huisvesting en opname worden geacht te zijn bewezen, is het oogmerk van uitbuiting ook hier voldoende voor strafbaarheid. Het tweede feit onder 3 is toegesneden op art. 273f, eerste lid onder 4, Sr en de wet vereist daar niet met zoveel woorden afzonderlijk bewijs van uitbuiting of oogmerk van uitbuiting. Ik kom daarop hieronder nog terug. Grofweg geldt daar dat als iemand bijvoorbeeld door geweld wordt gedwongen tot arbeid, terwijl verdachte weet of redelijkerwijs kan weten dat een slachtoffer door dat geweld tot de arbeid overgaat, de verdachte strafbaar is.
11. Het hof heeft in de hierboven geciteerde overwegingen uitdrukkelijk aandacht besteed aan het juridisch kader van uitbuiting. Mede gelet op de gebruikte voetnoot stoelt het hof zijn overweging over het juridische kader op de volgende rechtsoverweging van het al genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2009:6.
“2.6.1. Bij de beoordeling van de klacht dat het oordeel van het Hof dat geen sprake is van "uitbuiting" ontoereikend is gemotiveerd, dient het volgende te worden vooropgesteld.
Het in art. 273a, eerste lid, (oud) Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de hiervoor onder 2.3.2 weergegeven memorie van toelichting doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Daar komt bij dat voor de vervulling van de delictsomschrijving niet nodig is dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit.”
13. In de schriftuur wordt terecht niet betwist dat het referentiekader wordt gevormd door de in de Nederlandse samenleving geldende normen, maar opgemerkt: “Ten aanzien van de vraag naar de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven tot participatie in het gezin, de zorg die op (pleeg) ouders rust, de vrijheden die ouders hun kinderen dienen te verschaffen, bestaat in het geheel geen consensus“ (zie midden p. 4 van de schriftuur). Deze stellige opmerking is vooral een overdrijving. Het hof somt de zorgtaken van het slachtoffer op en kwalificeert deze vervolgens als een buitensporige en excessieve belasting van het slachtoffer. Illustratief daarvoor is ook bewijsmiddel 23 dat als verklaring van de buurvrouw [betrokkene 14] over het slachtoffer inhoudt: “Zij was de eerste moeder.” In gezinnen in Nederland bestaat zonder twijfel verschil in de toedeling van taken aan kinderen, maar het hof heeft niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de grens van wat naar in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven nog aanvaardbaar is, hier ver is overschreden. Het hof overweegt immers: “Uiteraard is het gebruikelijk dat kinderen afhankelijk van hun leeftijd bepaalde taken in het huishouden hebben. In deze zaak zijn de grenzen van de ruime marges waarin kinderen participeren in het gezin naar het oordeel van het hof echter in zeer ernstige mate overschreden.”
13. Voorts is er de klacht (p. 6 van de schriftuur) dat het hof niets heeft vastgesteld over de tijdsbesteding en de feitelijke belasting als gevolg van de zorgtaken en evenmin of de zorgtaken onvrijwillig werden verricht. Uit de in de aanvulling op het arrest opgenomen bewijsmiddelen vloeit anders dan de steller van het middel kennelijk meent voort dat het slachtoffer (in de woorden van het hof) “op structurele basis werkzaamheden verrichtte die niet pasten bij haar jonge leeftijd gelet op de aard van het werk en de mate van verantwoordelijkheid die daarmee samenhing.” Zie bewijsmiddel 5 (de andere kinderen ’s nachts van voeding voorzien), bewijsmiddel 5, 16, 22, 26, 27 en 28 (boodschappen doen), bewijsmiddel 6, 18, 19, 23 en 25 (vrijwel altijd de kinderen naar/van school/peuterspeelzaal brengen/ophalen), bewijsmiddel 7, 20, 21 en 24 (gasten voorzien van koffie en thee), bewijsmiddel 15 (kinderen uit bed halen, aankleden en eten geven), bewijsmiddel 24 (kinderen naar bed brengen) en bewijsmiddel 18, 21 en 22 (schoonmaken/huishouden doen). Het hof kon het structurele karakter zonder meer afleiden uit deze bewijsmiddelen. In het structurele karakter van – samengevat – deze zorgtaken ligt zonder meer besloten dat de taken van het slachtoffer veel tijd vergden en een feitelijke belasting vormden.
13. Dan de klacht dat het hof niets heeft vastgesteld over de vrijwilligheid. Bij de feiten 1 en 2 is niet de vrijwilligheid bepalend, maar de leeftijd. De strafbaarheid van die feiten wordt niet opgeheven door vrijwillige medewerking (of instemming) van de minderjarige.7.Bij feit 3 worden het geweld en het misbruik van overwicht en van een kwetsbare positie in cassatie niet bestreden en dat geweld en misbruik vormen een contra-indicatie voor vrijwilligheid.8.In het oordeel van het hof ligt besloten dat het slachtoffer in een situatie van uitbuiting is gebracht waarin zij, als zij daaraan weerstand had kunnen bieden, niet terecht zou zijn gekomen.9.Al met al heeft de steller van het middel gelijk dat het hof over de (on)vrijwilligheid waarmee zorgtaken werden verricht geen uitdrukkelijke vaststelling heeft gedaan, maar het hof was daartoe ook niet gehouden. Voor de strafbaarheid van de feiten 1 en 2 is vrijwilligheid zelfs volledig irrelevant.
16. De bewijsmiddelen houden onder meer in dat het slachtoffer geen onderwijs heeft gevolgd en dat zij geen huisarts en tandarts heeft bezocht. Voor zover de bewijsmiddelen dit inhouden is dit volgens de steller van het middel niet redengevend. Voor zover die stelling juist is, hoeft dat niet tot cassatie te leiden, omdat de bewezenverklaring voor het overige toereikend is gemotiveerd. Ik meen echter dat het wel degelijk redengevend is, omdat bij mensenhandel de kwetsbare en afhankelijke positie van het slachtoffer wel mede bepalend (kunnen) zijn. Het niet volgen van onderwijs en niet bezoeken van een arts onderbouwen die positie. Een andere voor het slachtoffer werkelijke of aanvaardbare keuze is er in feite niet (door de illegaliteit) en komt er niet (in het bijzonder door het onthouden van onderwijs en reguliere medische controle en zorg).10.Of in de woorden van het hof: het slachtoffer kon geen kant op.
17. Het hof heeft ook vastgesteld “dat substantieel financieel voordeel is behaald door de verdachte en de medeverdachte, nu zij voor de door [betrokkene 1] verrichte werkzaamheden geen oppas of huishoudelijke hulp hoefden in te huren.” Geklaagd wordt dat die vaststelling niet volgt uit de bewijsmiddelen. Bewijsmiddel 15 houdt als verklaring van de vrouw van de verdachte in dat het slachtoffer niet kreeg betaald voor het ‘oppassen’. Ze kreeg onderdak en eten. Uit niets komt naar voren dat het slachtoffer enige financiële vergoeding voor haar diensten heeft gehad en in feitelijke aanleg is niet gesteld dat er gebruik werd gemaakt van een (andere) oppas of huishoudelijke hulp. Gelet op het structurele karakter van de verleende diensten die een buitensporige en excessieve belasting vormden van het slachtoffer, is het niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat er substantieel financieel voordeel is behaald.11.
18. De overige klachten richten zich op het oogmerk van uitbuiting. De wet vereist dat oogmerk uitdrukkelijk voor feit 1, 2 en het eerste feit onder 3. In verband met de vraag of het tevens geldt voor het tweede feit onder 3 en de vraag welke betekenis aan dat oogmerk moet worden toegekend, citeer ik (met doornummering van de voetnoten) een recente conclusie van PG Silvis12.:
“9. In zijn arrest van 27 oktober 2009 heeft de Hoge Raad tevens een ander deel uit de memorie van toelichting die heeft geleid tot het wetsvoorstel van 9 december 2004 waarbij art. 273a (oud) Sr werd ingevoerd weergegeven, inhoudende:
“Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid.”13.
10. Met betrekking tot art. 273f lid 1 sub 4 Sr, waarin (het oogmerk van) uitbuiting niet wordt genoemd, heeft de HR in zijn arrest van 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554 overwogen dat het oordeel van het hof dat ‘uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f lid 1 sub 4 Sr juist is.
11. Ten aanzien van de vraag wanneer misbruik in een arbeidssituatie uitbuiting als bedoeld in art. 273f Sr oplevert schreef toenmalig rapporteur mensenhandel D. Korvinus samen met anderen in 2006 in Trema dat niet ieder misbruik in relatie tot arbeid noch iedere illegale tewerkstelling is te kwalificeren als uitbuiting in de zin van art. 273a (oud) Sr.14.Bij de interpretatie van art 273a Sr staat, volgens de schrijvers, het belang van de bescherming van fundamentele mensenrechten voorop. Eenzelfde benadering is te vinden in de Vijfde rapportage van de Nationale Rapporteur Mensenhandel, toen C.E. Dettmeijer-Vermeulen, uit 2007. Deze rapportage houdt o.a. in15.: “In de kern beoogt art. 273f Sr excessief misbruik van mensen in een arbeids- of dienstverleningsverhouding strafbaar te stellen, alsmede alle handelingen die ertoe strekken iemand in een dergelijke positie te brengen. (…) Gerelateerd aan de context van de internationale regelgeving is van belang of de fundamentele mensenrechten van het slachtoffer door bedoelde gedragingen (dreigen te) worden geschonden. Wanneer dat het geval is, is er sprake van excessief misbruik dat te bestempelen valt als uitbuiting in de zin van de mensenhandel.”
12. Knigge vraagt zich in zijn conclusie16.voor HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 echter af “of de Nationaal Rapporteur in de drang tot inperking niet wat te ver is doorgeschoten”. Knigge wijst daarbij op een passage uit de MvT waarin met betrekking tot art. 273a (oud) Sr het volgende wordt opgemerkt: “Deze bepaling geeft binnen de strafmaxima van 6 jaar en geldboete van de vijfde categorie voldoende ruimte om rekening te houden met de in aard en ernst verschillende strafbaar gestelde gedragingen. Tot de meest ernstige vormen van uitbuiting behoort uitbuiting waarbij de lichamelijke integriteit in het geding is, zoals bij seksuele uitbuiting en de verwijdering van organen”. Uitbuiting in de arbeidssituatie valt, aldus Knigge, in dat licht onder de minder ernstige vormen van uitbuiting, maar hoeft daarmee niet beperkt te worden tot “excessen”.
Knigge wijst op twee polen die een rol spelen: de eerste pool is die van de afhankelijkheid van de tewerkgestelde en de mate van onvrijheid waarmee de tewerkstelling gepaard gaat; de tweede pool is die van de (slechte) arbeidsvoorwaarden en van het economisch gewin dat als gevolg daarvan door de werkgever wordt behaald. Knigge ziet deze polen als communicerende vaten: hoe groter de onvrijheid, hoe minder belangrijk het economisch gewin wordt.
13. Lestrade en Rijken hanteren in 2014 de volgende benadering van uitbuiting: “Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat uitbuiting onvrijheid bij de uitgebuite persoon veronderstelt waar de uitbuiter van profiteert. De mate van onvrijheid zal verschillen per situatie. Indien de vrijheidsbeperking gering is, zal meer gewicht komen te liggen op het (economisch) gewin voor de uitbuiter. Indien de vrijheidsbeperking fors is, is de grootte van het profijt voor de uitbuiter minder relevant. Uitbuiting is aan de orde op het moment dat bepaalde dwangmiddelen (als bedoeld in sub 1) worden ingezet jegens een ander teneinde profijt te trekken van die ander”.17.Zij lijken daarbij aan te sluiten bij de theorie van de communicerende vaten zoals door Knigge beschreven.
14. Esser en Dettmeijer-Vermeulen schrijven dat ook als de aard van het gedwongen werk niet per definitie uitbuiting met zich brengt, er sprake kan zijn van uitbuiting.18.De uitbuiting zal in die gevallen niet worden geconstitueerd door de aard van de gedwongen werkzaamheden, maar door de overige omstandigheden waaronder deze geschiedden. Factoren die in dit verband een rol spelen, zijn de mate van dwang waarvan sprake was, de duur van de werkzaamheden, het economisch voordeel dat door de tewerksteller is behaald en de beperkingen die dat voor de tewerkgestelde met zich bracht.
15. Van Kempen19.pleit voor een restrictieve uitleg van uitbuiting, zowel voor wat betreft de eisen aan “misbruik” als voor wat betreft de veronderstelling dat pas in geval van een zekere duur sprake is van uitbuiting als voor wat betreft het hanteren van internationale maatstaven als referentiekader voor de interpretatie en toepassing van uitbuiting in de zin van art. 273f Sr en aanvullende specifieke strafbaarstellingen waar het arbeidsomstandigheden betreft. Het komt er op neer dat onderscheid moet worden gemaakt tussen situaties van slecht werkgeverschap en situaties waar daadwerkelijk mensenrechten in het geding zijn.
16. In haar proefschrift20.richt Lestrade zich op de definitie van mensenhandel, meer in het bijzonder arbeidsuitbuiting en de criminalisering daarvan. Daarbij betrekt zij de vraag of, en zo ja waarom, arbeidsuitbuiting door middel van het strafrecht moet worden tegengegaan. Uit de wettekst haalt zij twee vormen van uitbuiting: De ene vorm bestaat uit “harmful exploitation“, waaronder slavernij, dienstbaarheid en gedwongen arbeid vallen. Bij deze vormen van uitbuiting wordt de vrijheid van de uitgebuite persoon ingeperkt. De andere vorm bestaat uit “mutually advantageous exploitation”. Hieronder vallen de overige vormen van uitbuiting. Bij mutually advantageous exploitation wordt op een oneerlijke manier profijt getrokken van een ander door op een excessieve manier misbruik te maken van die ander waarbij die ander redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Bij deze variant speelt de mate van het oneerlijke profijt een uitdrukkelijke rol. Lestrade wijst er op dat de Hoge Raad daarbij aangeeft dat voor de beoordeling van uitbuiting in ieder geval betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengen en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerkstelling wordt behaald.21.”
19. Met de steller van het middel (schriftuur p. 8) meen ik dat de (alle hier bewezenverklaarde) activiteiten van mensenhandel “gericht [moeten] zijn op de verwezenlijking van het einddoel, de uitbuiting (…).”22.Dat daarbij zowel de aard, intensiteit en duur van de arbeid (hier: de zorgtaken), de omstandigheden waaronder die arbeid wordt verricht en de beperkingen die zij voor het slachtoffer meebrengt als het profijt van de verdachte bepalend kunnen zijn is ook onlangs nog door de Hoge Raad herhaald23.en staat hier niet ter discussie. De aard van de arbeid is in het onderhavige geval niet zonder meer doorslaggevend. Immers in elk gezin zullen incidenteel wel zorgtaken, al is het maar de kliko buiten zetten, door kinderen worden verricht. Opvallend is hier overigens nu juist dat de (andere) kinderen geen vergelijkbare taken opgedragen kregen. Het gaat er dus vooral om of het huisvesten en opnemen van het slachtoffer gelet op alle omstandigheden van het geval is gericht op arbeidsuitbuiting.
20. De kern is echter dat het hof in het onderhavige geval de zorgtaken niet onbegrijpelijk heeft aangemerkt als gedurende zes jaren structureel verleende diensten die een buitensporige en excessieve belasting vormden, terwijl daardoor substantieel voordeel wordt behaald. Het is niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat het huisvesten en opnemen is geschied met het oogmerk om het slachtoffer structureel buitensporige en excessieve zorgtaken te laten verrichten.
21. In dit verband valt nog te wijzen op een nadere en in cassatie niet betwiste bewijsoverweging van het hof in de aanvulling op het arrest:
“Op grond van de bewijsmiddelen concludeert het hof dat [betrokkene 1] vanaf het moment dat zij kwam te wonen in het huis van de verdachte en zijn medeverdachte voor de kinderen moest zorgen en andere (huishoudelijke) taken had zoals vermeld is in de bewijsmiddelen. Ook de angst om teruggestuurd te worden naar Turkije is terug te voeren op een (eerste) moment dat ligt voor de bewezen verklaarde periode. Het hof verwijst in dat verband naar de bewijsmiddelen 2 en 28.”
22. Het eerste middel faalt.
22. Het tweede middel behelst de klacht dat de redelijke termijn is overschreden aangezien tussen het instellen van het cassatieberoep en het inzenden door de griffier van het hof van de stukken van het geding naar de griffier van de Hoge Raad meer dan acht maanden zijn verstreken. Volgens de steller van het middel dient tevens de duur van onderhavige procedure in zijn geheel als onredelijk lang in de zin van artikel 6 EVRM te worden beschouwd.
22. In deze zaak werd namens de verdachte op 1 juni 2017 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop geplaatst stempel op 12 februari 2018 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Tussen het instellen van cassatie en de ontvangst van de stukken is een periode van acht maanden en elf dagen verstreken. Over die ‘inzendtermijn’ nu heeft de Hoge Raad bepaald dat deze in beginsel – namelijk behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan in dit geval niet blijkt – niet langer mag zijn dan acht maanden.24.In zoverre is in deze zaak in de cassatiefase sprake van overschrijding van de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Deze overschrijding kan niet meer worden gecompenseerd door een voortvarende behandeling in cassatie, nu meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
25. Gelet op de geringe mate waarin deze inzendtermijn is overschreden, te weten bijna twee weken, en de omstandigheid dat deze overschrijding er niet toe behoeft te leiden dat er na het instellen van het cassatieberoep méér dan twee jaren verstreken zullen zijn alvorens de Hoge Raad uitspraak kan doen, zal in dit geval volstaan kunnen worden met de vaststelling dat de redelijke termijn voor berechting in de cassatiefase is overschreden.25.
26. Voor zover het middel betoogt dat de redelijke termijn ten aanzien van de behandeling van de zaak in haar geheel is overschreden, aangezien de tenlastegelegde feiten dateren van de periode januari 2005 tot en met september 2011 en er sedertdien meer dan zes jaren en zes maanden zijn verstreken, faalt het.
26. Ik neem daarbij allereerst in aanmerking dat het middel zich niet richt tegen de beslissing van het hof over de overschrijding van de redelijke termijn in feitelijke aanleg. Het hof heeft in het bestreden arrest als volgt overwogen:
“Het hof overweegt ambtshalve dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht.Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, in verschillende opzichten. Zowel de berechting in eerste aanleg als in hoger beroep heeft niet plaatsgevonden binnen de termijn van 24 maanden. De berechting in eerste aanleg heeft immers bijna 36 maanden geduurd en de berechting in hoger beroep heeft plaatsgevonden na ruim 27 maanden.
Het hof is van oordeel, gelet op de bijzondere, omstandigheden in deze zaak, te weten dat (mede) door het grote aantal getuigen dat in eerste aanleg op verzoek van de verdediging diende te worden gehoord, de redelijke termijn in eerste aanleg weliswaar is overschreden, maar dat het in dit geval niet tot strafvermindering dient te leiden. Het hof volstaat daarom met het slechts benoemen van het hier bedoelde vormverzuim. Het hof is ten aanzien van de redelijke termijn in hoger beroep van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf met twee maanden tot gevolg moet hebben.”
28. In “Conclusie ten aanzien van de straf” heeft het hof voorts overwogen:
“Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 22 maanden in plaats van 24 maanden een passende en geboden reactie vormt.”
29. Indien, zoals valt te verwachten, de afdoening in cassatie binnen de termijn van 24 maanden zal blijven, is in zoverre de redelijke termijn in cassatie niet overschreden. Aan de door het hof vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn in feitelijke aanleg en in verband daarmee toegepaste strafvermindering doet dat niet toe of af. Er is geen grond om (nogmaals) vast te stellen dat de redelijke termijn ten aanzien van de gehele procedure (in feitelijke aanleg en in cassatie) is overschreden. Niet is gesteld dat de beperkte overschrijding van de inzendtermijn hierbij van enige betekenis is en ik zie dat ook niet in.
29. Het eerste middel faalt, terwijl het tweede middel doel treft, maar dat behoeft niet tot cassatie te leiden. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
31. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑11‑2018
Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge voor HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598 m.nt. Buruma (ECLI:NL:PHR:2009:BI7099).
Vgl. in dit verband HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, NJ 2016/313 m.nt. Van Kempen, r.o. 4.4.2.
Zie voor die verbijzondering r.o. 2.5.2 van HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598 m.nt. Buruma.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598 m.nt. Buruma.
Het gaat om de bescherming van kinderen en de (eventuele) minderjarigheid is een geobjectiveerd bestanddeel. Zie ook Kamerstukken II 1996/1997, 25 437, nr. 3, p. 9.
Het ontbreken of de vermindering van het vermogen tot het maken van een bewuste keus kan onvrijwilligheid opleveren. Vgl. Kamerstukken II 1988-1989, 21 027, nr. 3, p. 8.
Zie Van der Meij, T&C Sr, 2018, aant. 9 bij art. 273f.
Vgl. ook de in 2013 gegeven ruime omschrijving van kwetsbare positie in het zesde lid van 273f Sr ter implementatie van art. 2, tweede lid, van de Richtlijn 2011/36/EU. In de onderhavige zaak kan worden teruggevallen op art. 1, eerste lid onder c, EU-Kaderbesluit 2002/629/JBZ: ‘misbruik van (…) een situatie van kwetsbaarheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere keuze heeft dan zich te laten misbruiken’.
Overigens wijs ik op het substantiële bedrag aan het slachtoffer als benadeelde partij toegewezen vergoeding voor materiële schade. De vordering is in de kern in hoger beroep niet betwist.
D. Korvinus, D. Koster en H. de Jonge van Ellemeet, “Mensenhandel: het begrip uitbuiting in art. 273a”, Trema 2006, p. 286-290.
Vijfde rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2007), p. 21.
S.M.A. Lestrade en C.R.J.J. Rijken, “Mensenhandel en uitbuiting nader bepaald”, DD 2014/64, p. 8.
Luuk Esser en Corinne Dettmeijer-Vermeulen, “Van aardbeien en telefoonabonnementen”, Trema, oktober 2015, p. 262-267.
P.H.P.H.M.C. van Kempen, “Mensenhandel?”, DD 2017/39, p. 5-8.
Sjarai Lestrade, “De strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting in Nederland”, Wolters Kluwer, Deventer 2018.
Lestrade, proefschrift, p. 126/127.
Zie r.o. 2.4 van HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1945.
Vgl. HR 3 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7309, NJ 2000/721 m.nt. De Hullu.
Vgl. ook de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Wortel voor HR 3 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO0613 (ECLI:NL:PHR:2004:AO0613).
Beroepschrift 24‑05‑2017
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Parketnummer: 22-000426-15
Griffienummer: S 17/02697
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Inzake:
[requirant], geboren op [geboortedatum] 1970, wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan het adres [adres]; requirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, uitgesproken op 24 mei 2017.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr B.Th. Nooitgedagt, advocaat te (1016 EZ) Amsterdam, kantoor houdende aan het adres Keizersgracht 332, telefoon: 020‑627 54 11, fax: 020- 622 6577, die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant in cassatie.
Requirant van cassatie dient hierbij de navolgende cassatiemiddelen in:
Middel I
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder is artikel 8 EVRM en/of artikel 273a (oud) en/of artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 359 lid 2 en/ of lid 3 van het Wetboek van Strafvordering geschonden doordien het Gerechtshof bewezen heeft verklaard ‘mensenhandel’ en daartoe de bestanddelen van de delictsomschrijving ‘uitbuiting’ en/of ‘met het oogmerk van uitbuiting ’ een onjuiste (te ruime) betekenis heeft toegekend althans kan de bewezenverklaarde mensenhandel als bedoeld in artikel 273a (oud) en/ of 273f van het Wetboek van Strafrecht niet (in voldoende mate) uit de door het Gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen volgen.
Voorts is het Gerechtshof afgeweken van door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten en heeft het Gerechtshof, anders dan zij had behoren te doen, daarop niet gerespondeerd.
Het arrest is om die redenen rechtstreeks onjuist, onbegrijpelijk althans zonder nadere toelichting (die ontbreekt) ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
Dit middel richt zich tegen de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3, als weergegeven op de pagina's 5 en 6 van het arrest.
Inleidende opmerkingen: het bijzondere karakter van de feitelijke omstandigheden
Het bijzondere karakter van de onderhavige zaak is gelegen in het feit dat de aangeefster (genaamd [betrokkene 1]) een nichtje is van verdachte en zijn echtgenote [medeverdachte].1.
Het Hof stelde hierover vast (p. 8 van het arrest):
‘Het gaat in deze zaak om [betrokkene 1] (verder: [betrokkene 1]). Zij is het nichtje van de verdachte, [medeverdachte], en haar man [requirant]. [betrokkene 1] is afkomstig uit [a-plaats], [a-land]. Toen [betrokkene 1] nog in [a-land] woonde, hebben haar vader en grootvader haar moeder neergestoken, omdat zij een relatie met een andere man kreeg.
Vader en grootvader hebben vanwege dit feit een gevangenisstraf uitgezeten.
Nadat haar vader uit de gevangenis kwam, begon hij [betrokkene 1] te mishandelen omdat hij haar mede schuldig achtte aan het overspel van haar moeder.
[betrokkene 1] is op jonge leeftijd, omstreeks 2000, met familie naar Nederland gekomen. [betrokkene 1] heeft vanaf 2003 tot 3 september 2011 illegaal in het gezin van verdachte [medeverdachte] en haar medeverdachte [requirant] in hun huis aan de [a-straat 01] te [b-plaats] gewoond.
Tot het gezin van [medeverdachte] en [requirant] behoren vier kinderen: [betrokkene 5], geboren op [geboortedatum] 1"993, [betrokkene 7], geboren op [geboortedatum] 2000, [betrokkene 9], geboren op [geboortedatum] 2004 en [betrokkene 10], geboren op [geboortedatum] 2008.’
In de hiervoor weergegeven, vastgestelde omstandigheden ligt (kort gezegd) de reden besloten waarom verdachten [betrokkene 1] in hun gezin hebben opgenomen.
Uit de door het Gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen en daarop gedane vaststellingen volgt dat
- —
[betrokkene 1] directe familie is (een nichtje van verdachte [requirant]);
- —
Zij door opname in het gezin (feitelijke adoptie) de oudste ‘dochter’ werd;
- —
Er geen sprake was van een arbeidsrelatie maar een gezins- en familierelatie
De bewezenverklaarde, feitelijke gedragingen onder feit 1 en 2 en (onder meer) 3 bestaan uit
- —
Het illegaal huisvesten van [betrokkene 1] in hun woning
- —
Het door haar laten verrichten van huishoudelijke werkzaamheden — Het door haar laten verrichten van zorgtaken voor verdachtes kinderen
De (deel) vrijspraken zien op het tenlastegelegde
- —
werven, vervoeren en overbrengen
- —
het als hulp in de huishouding en/of schoonmaker en/of oppas laten werken in hun woning
De eerste voor te dragen conclusie is dat de bewezenverklaarde gedragingen, in samenhang met de gezins- en familierelatie, niet zonder meer de kwalificatie van ‘mensenhandel’ in de zin van de onderhavige strafbepalingen kunnen dragen, zulks ook in het licht van het recht op het door het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op family life.
Uw Hoge Raad overwoog in het richtinggevende arrest over de onderhavige strafbepaling (HR 27 oktober 2009, BI7099):
‘De vraag of — en zo ja, wanneer — sprake is van ‘uitbuiting’ i.d.z.v. art. 273a (oud) Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. (…)
Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.’
In de geldende aanwijzing mensenhandel wordt het volgende overwogen:
‘Mensenhandel is moderne slavernij. ‘Uitbuiting’ is de centrale term waar het gaat om mensenhandel. De bekendste variant is seksuele uitbuiting. Als verzamelnaam voor mensenhandel anders dan in de zin van seksuele uitbuiting wordt de term ‘overige uitbuiting’ gebruikt. Het gaat daarbij met name om arbeidsuitbuiting in reguliere arbeid of diensten, zoals in de horeca, de uitzendsector, bij de uitvoering van grote infrastructurele projecten of in de land- en tuinbouw. Andere vormen van uitbuiting zijn gedwongen bedelarij, gedwongen verwijdering van organen en onder dwang laten plegen van criminele activiteiten.’
Op de genoemde varianten van gedragingen en verhoudingen waarbinnen sprake kan zijn van ‘uitbuiting’, is het wellicht niet zelden wel doenlijk om de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te hanteren.
Ten aanzien van de vraag naar de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven met betrekking tot de participatie in het gezin, de zorg die op (pleeg) ouders rust, de vrijheden die ouders hun kinderen dienen te verschaffen, bestaat in het geheel geen consensus.
De vrijheden van opvoeding (family life), levensovertuiging of godsdienst brengen met zich dat ouders hun kinderen mogen opvoeden aan de hand van orthodoxe gedragsregels met betrekking tot omgang met het andere geslacht, verschillende posities binnen het gezin op grond van geslacht, onderwijs, kleding, medische voorzieningen (zoals het al dan niet inenten), het kennisnemen van media of toegang tot het internet.
De grenzen aan die vrijheden worden door concrete strafbepalingen gegeven, zoals mishandeling en het nalaten van het verlenen van zorg aan hulpbehoevenden. Dergelijke elementen in een vastgesteld feitencomplex kunnen zonder dat een oogmerk van uitbuiting ten aanzien van die gedragingen is vast te stellen niet zonder meer bijdragen aan de kwalificatie van ‘mensenhandel’.
Daarbij geldt dat de afhankelijke positie van een kind ten opzichte van zijn ouders of opvoeders van nature is gegeven. Dat er sprake is van een gezag relatie tussen een kind en (pleeg)ouders met de zorg belast, is eveneens van nature gegeven. Uit die omstandigheid kan geen bewijs worden ontleend voor uitbuiting.
Ten aanzien van de uitbuiting
Het Hof overweegt onder ‘Uitbuiting’:
‘[betrokkene 1] heeft in de tenlastegelegde periode maar ook reeds in de periode die ligt voor de aanvang ervan dag in dag uit huishoudelijke werkzaamheden verricht die bestonden uit schoonmaken, koken, boodschappen doen en zorg dragen voor de kinderen en eventuele gasten die op bezoek kwamen. Vanaf haar dertiende jaar had [betrokkene 1] de verantwoordelijkheid voor de zorg voor haar driejarige nichtje [betrokkene 7]. Ook diende zij te zorgen voor haar neef [betrokkene 5]. Na de geboorte van haar andere twee nachtjes [betrokkene 9] en [betrokkene 10], kwam de zorg voor hun er ook bij.
[betrokkene 1] werd hiermee naar het oordeel van het hof buitensporig en excessief belast door de verdachte en de medeverdachte.
Het hof heeft hierbij nadrukkelijk gelet op de jonge leeftijd van [betrokkene 1] gedurende een groot deel van de bewezen verklaarde periode en de lange duur van de bewezen verklaarde periode (ruim 6 jaren). Verder was er vanuit de verdachte en de medeverdachte geen enkele aandacht voor de persoonlijke ontwikkeling en het fysieke en psychische welzijn van [betrokkene 1], nu zij in al die jaren dat zij bij hen in huis was nooit naar school is gegaan en evenmin op een andere wijze enige vorm van onderwijs heeft gekregen. Zij heeft nooit een huisarts of een tandarts bezocht voor medische controle en/of medische zorg. Deze omstandigheden geven de wijze waarop [betrokkene 1] werd belast mede inkleuring. Ook stelt het hof vast- dat substantieel financieel voordeel is behaald door de verdachte en de medeverdachte, nu zij voor de door [betrokkene 1] verrichte werkzaamheden geen oppas of huishoudelijke hulp hoefden in te huren.
Uiteraard is het gebruikelijk dat kinderen afhankelijk van hun leeftijd bepaalde taken in het huishouden hebben. In deze zaak zijn de grenzen van de ruime marges waarin kinderen participeren in het gezin naar het oordeel van het hof echter in zeer ernstige mate overschreden’
Het Hof heeft ten aanzien van de vastgestelde werkzaamheden niets vastgesteld over de tijdsbesteding en feitelijke belasting noch of, en zo ja, in hoeverre, deze onvrijwillig werden verricht en er mitsdien sprake was van misbruik.
De omstandigheden die het Gerechtshof in deze overweging heeft opgenomen, geven naar het oordeel van het Hof ‘de wijze waarop [betrokkene 1] werd belast mede inkleuring’.
Deze omstandigheden zijn evenwel niet redengevend voor het bewezenverklaarde.
Geen aandacht voor de ontwikkeling en het welzijn (een omstandigheid die overigens niet uit de bewijsmiddelen volgt), het niet naar school gaan of krijgen van onderwijs, het niet bezoeken van een huisarts of tandarts, zijn niet redengevend voor het bewezenverklaarde.
Dit geldt temeer nu het Hof miskent dat de redenen voor het niet naar school gaan of bezoeken van een huisarts of tandarts zijn gelegen in het feit dat zij geen verblijfstatus had of kon krijgen en de daarmee gepaard gaande vrees voor uitzetting naar [a-land]. Het zijn geen omstandigheden die kunnen bijdragen aan de bewezenverklaring van ‘uitbuiting’.
De vaststelling dat ‘substantieel financieel voordeel is behaald door de verdachte en de medeverdachte, nu zij voor de door [betrokkene 1] verrichte werkzaamheden geen oppas of huishoudelijke hulp hoefden in te huren’ volgt niet uit de bewijsmiddelen.
Het Hof gaat er daarbij, al dan niet impliciet en zonder feitelijke grondslag, vanuit dat verdachten anders wel oppas of huishoudelijke hulp zouden hebben ingehuurd.
Aldus is de bewezenverklaring rechtstreeks onjuist, onbegrijpelijk althans ontoereikend gemotiveerd.
Ten aanzien van het oogmerk van uitbuiting
De genoemde omstandigheden in de overwegingen van het Gerechtshof onder ‘oogmerk van uitbuiting’ kunnen de bewezenverklaring van het constitutieve bestanddeel niet dragen althans is de bewezenverklaring op dat punt onbegrijpelijk althans ontoereikend gemotiveerd.
Het Hof overwoog:
‘De uitbuiting werd door de verdachte beoogd. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte wist dat [betrokkene 1] op structurele basis werkzaamheden verrichtte die niet pasten bij haar jonge leeftijd gelet op de aard van het werk en de mate van verantwoordelijkheid die daarmee samenhing. Het hof betrekt hierbij ook de omstandigheid dat haar eigen kinderen geen vergelijkbare taken opgedragen kregen en anders dan [betrokkene 1] wel dagelijks naar school gingen. Ook kregen zij -anders dan [betrokkene 1]- wel preventieve medische zorg in de vorm van controles door de huisarts en de tandarts. Hun persoonlijke ontwikkeling stond, anders dan bij [betrokkene 1], wel voorop. Voorts wist de verdachte dat [betrokkene 1] door haar:
- —
leeftijd;
- —
illegale status in Nederland;
- —
gebrekkige kennis van de Nederlandse taal;
- —
sociale isolement nu zij niet naar school ging en buiten het gezín weinig mensen kende;
- —
moeizame familiesituatie in [a-land] en de angst van [betrokkene 1] om teruggestuurd te worden naar [a-land];
sterk afhankelijk was van de verdachte en de medeverdachte en dus eígenlijk geen kant op kon.
Naar het oordeel van het hof blijkt het oogmerk van uitbuiting uit het hiervoor beschreven feitelijk handelen van de verdachte. Die wijze van handelen brengt noodzakelijkerwijs met zich dat [betrokkene 1] werd uítgebuit en kan het niet anders zijn dan dat de verdachte dit heeft beseft en ook heeft gewild.’
Voorts zij (in het bijzonder ook ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde, waar het Hof heeft bewezenverklaard ‘huisvesting met het oogmerk van uitbuiting’) in het bijzonder gewezen op de navolgende.
De Advocaat-Generaal overweegt in zijn Conclusie onder voornoemd arrest (HR 27 oktober 2009, BI7099):
‘Wel vereist lijkt mij te zijn dat er een relatie is tussen de gedraging (het vervoeren, overbrengen, enz.) en het oogmerk van de dader. Het gedwongen vervoer of de gedwongen huisvesting moet instrumenteel zijn aan de beoogde uitbuiting. Een wat gezocht voorbeeld kan dat verduidelijken. Als een bordeelhouder de vrouw die hij uitbuit met enig geweld uit zijn bordeel verwijdert omdat zij niet vrijwillig wenst mee te werken aan de — vanwege een uitgebroken brand noodzakelijke — ontruiming van het pand, kan niet gezegd worden dat hij de vrouw naar een plaats buiten het gebouw vervoert of overbrengt met het oogmerk van uitbuiting. Het oogmerk om uit te buiten heeft de bordeelhouder weliswaar nog steeds, maar zijn handelen sproot daar niet uit voort. Ten aanzien van een klant die het pand niet wenste te verlaten, zou hij niet anders gehandeld hebben.’
Het oogmerk tot uitbuiting en het huisvesten met dat oogmerk, blijkt niet (in voldoende mate) uit de door het Gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen.
Dezelfde overweging is relevant ten aanzien van alle door het Gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen en vaststellingen. Het Hof heeft de relatie tussen de verweten gedragingen en het oogmerk van de verdachte niet of ontoereikend gemotiveerd.
De Advocaat-Generaal overwoog in de hiervoor aangehaalde Conclusie bij voornoemd arrest: ‘Het oogmerk dat van de dader wordt geëist, is gericht op uitbuiting en niet op het misbruik dat wordt gemaakt’.
De minister spreekt in de Memorie van Toelichting over activiteiten van mensenhandel die ‘gericht zijn op de verwezenlijking van het einddoel, de uitbuiting’ (…)
Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake althans volgt dit niet (in voldoende mate) uit de gebezigde bewijsmiddelen althans is het arrest onbegrijpelijk althans ontoereikend gemotiveerd.
Een aanvullende toelichting over de afwijking van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten zal naar verwachting schriftelijk worden ingediend.
Middel II
Het recht — in het bijzonder art. 6 EVRM en de art. 365a, 415 en 434 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de behandeling van de zaak na instelling van het cassatieberoep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, (mede) omdat het gerechtshof de stukken van het geding niet tijdig en/of binnen de voorgeschreven termijn aan de griffier van de Hoge Raad heeft gezonden. Daarnaast is sprake van schending van de redelijke termijn ten aanzien van de gehele procedure nu de tenlastegelegde feiten dateren van de periode januari 2005 tot en met september 2011 en er sedertdien meer dan zes jaren en zes maanden zijn verstreken.
Op die vaststellingen is de klacht gebaseerd die in het middel is verwoord.
Redenen waarom Uw Hoge Raad der Nederlanden wordt verzocht het bestreden arrest te casseren.
Raadsman
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 24‑05‑2017
In haar zaak, geadministreerd onder griffienummer S 17/02699, zijn tevens (gelijkluidende) cassatiemiddelen ingediend.