NJB 2019/213:Bestanddeel ‘oogmerk van uitbuiting’ bij mensenhandel, art. 273f lid 1 Sr: bij beantwoording van de vraag of sprake is van uitbuiting komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Het hof kon aannemen dat sprake was van ‘oogmerk van uitbuiting’. Het ging in deze zaak om een meisje dat op zeer jonge leeftijd vanuit Turkije bij de verdachte en zijn mededader (haar oom en tante) in huis kwam, gedurende een zeer lange periode dag in dag uit huishoudelijke werkzaamheden heeft verricht, die onder meer bestonden uit schoonmaken, koken, boodschappen doen en zorg dragen voor de kinderen en voor eventuele gasten, terwijl zij daarbij buitensporig en excessief werd belast. Zij heeft gedurende die periode geen onderwijs en medische zorg genoten. Dat tussen de verdachte, zijn mededader en betrokkene een familieband bestond, maakt dat niet anders, nu het Hof mede in aanmerking heeft genomen dat in deze zaak de grenzen van de ruime marges waarbinnen kinderen participeren in het gezin, in zeer ernstige mate zijn overschreden