Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/2.32.3
2.32.3 De appeltermijn
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS447536:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Monte 1954, p. 141 en 144.
Een wetsvoorstel is in voorbereiding waarin een nader onderscheid wordt voorgesteld in verband met het testamentair bewind. De bedoeling is dat een verzoeker door een zo volledig mogelijke opgave van alle belanghebbenden kan tegengaan dat nieuwe belanghebbenden zich melden en de beschikking aantasten. Voorgesteld wordt om een artikellid toe te voegen, dat luidt: 'De termijn loopt in zaken die volgens afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, vanaf de dagtekening van de beschikking, behoudens voor zover het niet verschenen belanghebbenden betreft die, hoewel zij ten tijde van de indiening van het verzoekschrift bekend waren, niet bij name, en zo zij toen onbekend waren, in het geheel niet zijn opgeroepen. Voor de in de vorige volzin bedoelde belanghebbenden loopt de termijn vanaf de betekening van de beschikking of het tijdstip waarop de beschikking hun op andere wijze bekend geworden is. Hetzelfde geldt in zaken betreffende executele en vereffening van een nalatenschap.'
Het enige onderscheid dat reeds in Rv 1931 werd gemaakt tussen hoger beroep van vonnissen en hoger beroep van beschikkingen betrof de aanvang van de appeltermijn. Bij beschikkingen (art. 265) was de aanvang van de appeltermijn de dagtekening van de beschikking, zonder verdere onderscheidingen. De regeling week zowel af van het Nederlands-Indische als van het Nederlandse voorbeeld.1 De keuze voor de dagtekening in plaats van de dag van uitspraak was vermoedelijk ingegeven door de omstandigheid dat beschikkingen destijds in de regel niet in het openbaar werden uitgesproken (thans wel, art. 429k lid 2). De keuze om geen onderscheid te maken tussen verschillende appellanten was mogelijk ingegeven door de gedachte dat de regeling eenvoudig gehouden moest worden. Monte meent dat voor alle belanghebbenden bij een beschikking appel openstond en dat voor hen allen dezelfde aanvangsdatum van de appeltermijn gold, ongeacht de vraag wanneer zij van de beschikking op de hoogte raakten. De memorie van toelichting bij Rv 1958 gaat er echter van uit dat niet voor alle belanghebbenden bij een beschikking appel openstond.
Onder meer in die omstandigheid werd blijkens de memorie van toelichting aanleiding gevonden om bij Rv 1958 de regeling van het hoger beroep tegen beschikkingen te wijzigen: art. 265 kwam te vervallen en in art. 286a kwam, naar Nederlands voorbeeld, voor de aanvang van de appeltermijn een onderscheid tussen degene die de beschikking had verkregen en de overige belanghebbenden. Voor eerstgenoemde gold de dagtekening van de beschikking, voor laatstgenoemden de dag van betekening van de beschikking. In het tevens bij Rv 1958 ingevoerde art. 711i gold in een zaak betreffende levensonderhoud voor beide partijen de dag van de uitspraak als aanvang van de appeltermijn, ongeacht de vraag of de appellant in eerste aanleg verschenen was. Waarom de wetgever in die zaken geen betekening voorschreef, is niet toegelicht.
Sinds Rv 2005 wordt, alweer naar Nederlands voorbeeld, onderscheid gemaakt tussen de verzoeker en de verschenen belanghebbenden enerzijds en andere belanghebbenden anderzijds. Voor eerstgenoemden geldt de dag van de uitspraak en voor laatstgenoemden de dag van betekening van de beschikking of (indien die eerder is) de dag waarop de beschikking hun bekend geworden is.2 In art. 820 is een bijzondere waarborg opgenomen voor de echtgenoot die niet in de scheidingszaak is verschenen: ingevolge lid 1 en 2 wordt een vorm van bekendmaking voorgeschreven indien de beschikking anders dan in persoon wordt betekend.
De appeltermijn was in Rv 1931 voor beide procedures gelijk: dertig dagen. In Rv 1958 kwam daarin wijziging, omdat de appeltermijn tegen beschikkingen op drie weken werd gesteld. Deze korte termijn is in de memorie van toelichting niet toegelicht. In Nederland gold voor vonnissen een appeltermijn van drie maanden en voor beschikkingen een algemene appeltermijn van twee maanden, met tal van andere appeltermijnen in bijzondere procedures. Dit is in RvNL 2002 geharmoniseerd. In Rv 2005 werden in de Nederlandse Antillen en Aruba de appeltermijnen geharmoniseerd: zes weken.