Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen
Artikel 23 Integratie van hernieuwbare energie in verwarming en koeling
Geldend
Geldend vanaf 20-11-2023
- Bronpublicatie:
18-10-2023, PbEU L 2023, 2023/2413 (uitgifte: 31-10-2023, regelingnummer: 2023/2413)
- Inwerkingtreding
20-11-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-10-2023, PbEU L 2023, 2023/2413 (uitgifte: 31-10-2023, regelingnummer: 2023/2413)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
Energierecht / Europees energierecht
Milieurecht / Energie
Energierecht / Energieopwekking
1.
Om het gebruik van hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector te bevorderen, doet elke lidstaat het aandeel hernieuwbare energie in die sector toenemen met ten minste 0,8 procentpunt als een jaarlijks gemiddelde berekend voor de periode 2021–2025 en met ten minste 1,1 procentpunt als jaargemiddelde berekend voor de periode 2026–2030, ten opzichte van het aandeel hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector in 2020, uitgedrukt in nationaal aandeel bruto-eindverbruik van energie en berekend volgens de in artikel 7 bepaalde methode.
De lidstaten mogen restwarmte en -koude tot een maximum van 0,4 procentpunt meetellen voor het behalen van de in de eerste alinea bedoelde jaarlijkse gemiddelde toenames. Indien zij daartoe besluiten, neemt de gemiddelde jaarlijkse toename toe met de helft van de meegetelde procentpunten voor restwarmte en -koude tot maximaal 1,0 procentpunt voor de periode 2021–2025 en 1,3 procentpunt voor de periode 2026–2030.
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van hun voornemen restwarmte en -koude mee te tellen, alsook van de geschatte hoeveelheid in hun geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplannen die zij op grond van de artikelen 3 en 14 van Verordening (EU) 2018/1999 indienen. Naast de in de eerste alinea van dit lid bedoelde jaarlijkse toenames in procentpunten streeft elke lidstaat ernaar het aandeel hernieuwbare energie in zijn verwarmings- en koelingssector te doen toenemen met de in bijlage I bis bij deze richtlijn vermelde extra indicatieve procentpunten.
De lidstaten mogen hernieuwbare elektriciteit die wordt gebruikt voor verwarming en koeling tot een maximum van 0,4 procentpunt meetellen voor het behalen van de in de eerste alinea bedoelde jaarlijkse gemiddelde toenames, op voorwaarde dat het rendement van de warmte- en koudegeneratoreenheid hoger is dan 100 %. Indien zij daartoe besluiten, neemt de gemiddelde jaarlijkse toename toe met de helft van de hernieuwbare energie, uitgedrukt in procentpunten, tot maximaal 1,0 procentpunt voor de periode 2021–2025 en 1,3 procentpunt voor de periode 2026–2030.
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van hun voornemen om voor verwarming en koeling gebruikte hernieuwbare energie van warmte- en koudegeneratoren met een rendement van meer dan 100 % mee te tellen voor het behalen van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde jaarlijkse toename. De lidstaten nemen de geschatte capaciteit aan hernieuwbare elektriciteit van warmte- en koudegeneratoreenheden met een rendement van meer dan 100 % op in hun geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplannen die zij op grond van de artikelen 3 en 14 van Verordening (EU) 2018/1999 indienen. De lidstaten nemen de hoeveelheid hernieuwbare energie die wordt gebruikt voor verwarming en koeling van warmte- en koudegeneratoreenheden met een rendement van meer dan 100 % op in hun geïntegreerd nationaal energie- en klimaatvoortgangsverslagen die zij op grond van artikel 17 van die verordening indienen.
1 bis.
Voor de toepassing van lid 1 gebruiken de lidstaten voor de berekening van het aandeel hernieuwbare energie dat wordt gebruikt voor verwarming en koeling het gemiddelde aandeel hernieuwbare energie dat in de twee voorgaande jaren op hun grondgebied is geleverd.
1 ter.
De lidstaten maken een beoordeling van hun potentieel inzake energie uit hernieuwbare bronnen en het gebruik van restwarmte en -koude in de verwarmings- en koelingssector, met inbegrip van, in voorkomend geval, een analyse van gebieden die geschikt zijn voor de uitrol ervan met een laag milieurisico en van het potentieel voor kleinschalige huishoudelijke projecten. In die beoordeling wordt beschikbare en economisch haalbare technologie voor industrieel en huishoudelijk gebruik onderzocht teneinde mijlpalen en maatregelen vast te stellen om het gebruik van hernieuwbare energie voor verwarming en koeling te verhogen en, in voorkomend geval, het gebruik van restwarmte en -koude door middel van stadsverwarming en -koeling, met het oog op de vaststelling van een nationale langetermijnstrategie om broeikasgasemissies en luchtverontreiniging door verwarming en koeling te verminderen. Die beoordeling verloopt volgens het beginsel ‘energie-efficiëntie eerst’ en maakt deel uit van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die worden ingediend op grond van de artikelen 3 en 14 van Verordening (EU) 2018/1999, en gaat vergezeld van de uitgebreide beoordeling van het verwarmings- en koelingspotentieel die wordt vereist in artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2012/27/EU.
2.
Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel mag elke lidstaat bij de berekening van zijn aandeel hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector en van zijn gemiddelde jaarlijkse toename overeenkomstig dat lid, met inbegrip van de in bijlage I bis vermelde extra indicatieve toename:
- a)
Vervallen;
- b)
wanneer zijn aandeel hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector van meer dan 60 % bedraagt, dat aandeel meetellen als een aandeel dat aan de jaarlijkse toename voldoet.
- c)
wanneer zijn aandeel hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector meer dan 50 % en tot en met 60 % bedraagt, dat aandeel meetellen als de helft van de te bereiken jaarlijkse toename.
Bij het besluiten over maatregelen met het oog op de inzet van energie uit hernieuwbare bronnen in de verwarmings- en koelingssector kunnen de lidstaten rekening houden met kosteneffectiviteit, die beïnvloed worden door structurele belemmeringen als gevolg van het hoge aandeel aardgas of koeling, of van een verspreide bebouwingsstructuur met een lage bevolkingsdichtheid.
Wanneer die maatregelen zouden leiden tot een lagere gemiddelde jaarlijkse toename dan bedoeld in lid 1 van dit artikel, maken de lidstaten dit bekend, bijvoorbeeld door middel van hun geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat op grond van artikel 20 van Verordening (EU) 2018/1999, en verstrekken de Commissie redenen, inclusief voor de keuze van de in de tweede alinea van dit lid bedoelde maatregelen.
De lidstaten verstrekken met name informatie aan de eigenaren of huurders van gebouwen en kmo’s over kosteneffectieve maatregelen, en financieringsinstrumenten, om het gebruik van hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssystemen te verbeteren. De lidstaten verstrekken deze informatie door middel van toegankelijke en transparante adviesinstrumenten.
3.
De lidstaten kunnen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria een lijst opstellen en bekendmaken, met maatregelen, en de uitvoeringsinstanties aanwijzen en bekendmaken, zoals brandstofleveranciers, openbare of professionele instanties die moeten bijdragen aan de in lid 1 bedoelde gemiddelde jaarlijkse toename.
4.
Om de in lid 1, eerste alinea, bedoelde gemiddelde jaarlijkse toename te verwezenlijken, streven de lidstaten ernaar ten minste twee van de volgende maatregelen uit te voeren:
- a)
de fysieke vermenging van hernieuwbare energie of restwarmte en -koude in de voor verwarming en koeling geleverde energiebronnen en brandstoffen;
- b)
de installatie in gebouwen van hoogrenderende hernieuwbare verwarmings- en koelingssystemen, de aansluiting van gebouwen op efficiënte stadsverwarmings- en koelingssystemen, of het gebruik van hernieuwbare energie of restwarmte en -koude in industriële verwarmings- en koelingsprocessen;
- c)
maatregelen die worden gedekt door verhandelbare certificaten waarmee wordt aangetoond dat de verplichting van lid 1, eerste alinea, wordt nageleefd door middel van steun aan maatregelen in de vorm van installatie krachtens punt b) van deze alinea, die wordt uitgevoerd door een andere marktdeelnemer zoals een onafhankelijke installateur van technologie voor hernieuwbare energie of een energiedienstverlener die diensten verleent voor installaties voor hernieuwbare energie;
- d)
capaciteitsopbouw voor nationale, regionale en lokale autoriteiten om het plaatselijke potentieel voor hernieuwbare verwarming en koeling in kaart te brengen, hernieuwbare-energieprojecten en -infrastructuren uit te voeren en er advies over uit te brengen;
- e)
de ontwikkeling van risicobeperkingskaders om de kapitaalkosten voor projecten voor hernieuwbare warmte en koeling en voor restwarmte en -koude te verlagen, en toestemming te geven voor onder meer door de bundeling van kleinere projecten of door die projecten holistischer te koppelen aan andere maatregelen voor energie-efficiëntie en de renovatie van gebouwen;
- f)
de bevordering van afnameovereenkomsten voor hernieuwbare verwarming en koeling voor zakelijke en collectieve kleinverbruikers;
- g)
geplande vervangingsregelingen van verwarmingsbronnen die niet verenigbaar zijn met hernieuwbare bronnen of regelingen voor het uitfaseren van fossiele brandstoffen op basis van mijlpalen;
- h)
voorschriften op lokaal en regionaal niveau betreffende hernieuwbare-warmteplanning, waaronder koeling;
- i)
de bevordering van de productie van biogas en de injectie ervan in het gasnet, in plaats van het te gebruiken voor elektriciteitsproductie;
- j)
maatregelen ter bevordering van de integratie van technologie voor de opslag van thermische energie in verwarmings- en koelingssystemen;
- k)
de bevordering van netwerken voor stadsverwarming en -koeling, met name door hernieuwbare-energiegemeenschappen, onder meer met behulp van regelgevingsmaatregelen, financieringsregelingen en ondersteuning.
- l)
andere beleidsmaatregelen met gelijke werking, waaronder fiscale maatregelen, steunregelingen en andere financiële prikkels die bijdragen tot de installatie van hernieuwbare verwarmings- en koelingsapparatuur en de ontwikkeling van energienetwerken die hernieuwbare energie leveren voor de verwarming en koeling in gebouwen en de industrie.
Bij de vaststelling en uitvoering van die maatregelen zorgen de lidstaten ervoor dat ze toegankelijk zijn voor alle consumenten, met name mensen met een laag inkomen of kwetsbare huishoudens, die anders niet over voldoende kapitaal zouden beschikken om er gebruik van te kunnen maken.
5.
De lidstaten kunnen gebruikmaken van de uit hoofde van de in artikel 7 van Richtlijn 2012/27/EU bepaalde nationale energiebesparingsverplichtingen opgezette structuren om de in lid 3 van dit artikel bedoelde maatregelen uit te voeren en daarop toe te zien.
6.
Wanneer instanties overeenkomstig lid 3 zijn aangewezen, zorgen de lidstaten ervoor dat de bijdrage van die aangewezen instanties meetbaar en verifieerbaar is en dat de aangewezen entiteiten jaarlijks verslag uitbrengen over:
- a)
de totale hoeveelheid voor verwarming en koeling geleverde energie;
- b)
de totale hoeveelheid voor verwarming en koeling geleverde hernieuwbare energie;
- c)
de hoeveelheid voor verwarming en koeling geleverde afvalwarmte en -koude;
- d)
het aandeel hernieuwbare energie en afvalwarmte en -koude in de totale hoeveelheid voor verwarming en koeling geleverde energie, en
- e)
het soort hernieuwbare energiebron.