Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen
Artikel 11 Gezamenlijke projecten tussen lidstaten en derde landen
Geldend
Geldend vanaf 24-12-2018
- Bronpublicatie:
11-12-2018, PbEU 2018, L 328 (uitgifte: 21-12-2018, regelingnummer: 2018/2001)
- Inwerkingtreding
24-12-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2018, PbEU 2018, L 328 (uitgifte: 21-12-2018, regelingnummer: 2018/2001)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
Energierecht / Europees energierecht
Milieurecht / Energie
Energierecht / Energieopwekking
1.
Een of meerdere lidstaten kunnen met een of meer derde landen samenwerken in alle soorten gezamenlijke projecten met betrekking tot productie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen. Bij dergelijke samenwerking kunnen particuliere exploitanten betrokken zijn en moet het internationaal recht volledig in acht worden genomen.
2.
Met elektriciteit die in derde landen uit hernieuwbare bronnen is opgewekt, wordt voor het meten van de aandelen van hernieuwbare energie van de lidstaten alleen rekening gehouden als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
de elektriciteit wordt verbruikt in de Unie; aan deze voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan indien:
- i)
alle verantwoordelijke transmissiesysteembeheerders in het land van oorsprong, het land van bestemming en in voorkomend geval, elk derde land van doorvoer, aan de toegewezen interconnectiecapaciteit definitief een hoeveelheid elektriciteit hebben genomineerd die gelijkwaardig is aan de in rekening gebrachte hoeveelheid elektriciteit,
- ii)
de verantwoordelijke transmissiesysteembeheerder aan de Uniezijde van een interconnector in het balansschema definitief een hoeveelheid elektriciteit heeft geregistreerd die gelijkwaardig is aan de in rekening gebrachte hoeveelheid elektriciteit, en
- iii)
de genomineerde capaciteit en de productie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen door de onder b) bedoelde installatie, betrekking hebben op dezelfde periode;
- b)
de elektriciteit is geproduceerd door een installatie die operationeel is geworden na 25 juni 2009 of door de capaciteitsverhoging van een installatie die gerenoveerd is na die datum, in het kader van een in lid 1 bedoeld gezamenlijk project;
- c)
de hoeveelheid geproduceerde en uitgevoerde elektriciteit geen steun heeft gekregen uit een steunregeling van een derde land, met uitzondering van investeringssteun voor de installatie, en
- d)
de elektriciteit is geproduceerd overeenkomstig het internationaal recht, in een derde land dat partij is bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van de Raad van Europa, of andere internationale overeenkomsten of verdragen op het gebied van de mensenrechten.
3.
Voor de toepassing van lid 4 mogen de lidstaten de Commissie verzoeken rekening te houden met in een derde land geproduceerde en verbruikte elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, in het kader van de aanleg van een interconnector met een zeer lange opleveringstermijn tussen een lidstaat en een derde land mits de volgende voorwaarden in acht zijn genomen:
- a)
de aanleg van de interconnector is uiterlijk 31 december 2026 van start gegaan;
- b)
het is onmogelijk dat de interconnector tegen 31 december 2030 operationeel wordt;
- c)
het is mogelijk dat de interconnector uiterlijk 31 december 2032 operationeel wordt;
- d)
nadat de interconnector operationeel is geworden, wordt deze gebruikt voor de uitvoer naar de Unie, in overeenstemming met lid 2, van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen;
- e)
de toepassing heeft betrekking op een gezamenlijk project dat voldoet aan de criteria van lid 2, onder b) en c), en maakt gebruik van de interconnector nadat deze operationeel is geworden, en op een hoeveelheid elektriciteit die niet groter is dan de hoeveelheid die naar de Unie zal worden uitgevoerd nadat de interconnector operationeel wordt.
4.
De Commissie wordt in kennis gesteld van het aandeel of de hoeveelheid door een installatie op het grondgebied van een derde land geproduceerde elektriciteit dat/die moet worden meegeteld voor het aandeel hernieuwbare energie van een lidstaat of van verscheidene lidstaten voor de toepassing van deze richtlijn. Indien het om verscheidene lidstaten gaat, wordt de verdeling van dit aandeel of deze hoeveelheid over de lidstaten aan de Commissie meegedeeld. Het aandeel of de hoeveelheid mag niet groter zijn dan dat welk/die welke momenteel naar de Unie wordt uitgevoerd en in de Unie wordt verbruikt, moet overeenkomen met de in lid 2, onder a), i) en ii), vermelde hoeveelheid en moet voldoen aan de voorwaarden van dat lid, onder a). De kennisgeving gebeurt door iedere lidstaat waarvoor het aandeel of de hoeveelheid elektriciteit meetelt voor het nationaal algemeen streefcijfer.
5.
De in lid 4 bedoelde kennisgeving bevat:
- a)
een beschrijving van de voorgestelde installatie of de identificatiegegevens van de gerenoveerde installatie;
- b)
het aandeel of de hoeveelheid door de installatie geproduceerde elektriciteit dat/die moet worden meegeteld voor het aandeel hernieuwbare energie van een lidstaat, alsmede, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsvereisten, de desbetreffende financiële regelingen;
- c)
de periode, in gehele kalenderjaren, tijdens welke de elektriciteit moet worden meegeteld voor het aandeel hernieuwbare energie van de lidstaat, en
- d)
een schriftelijke bevestiging van de punten b) en c) door het derde land op wiens grondgebied de installatie operationeel zal worden, en het aandeel of de hoeveelheid door de installatie geproduceerde elektriciteit voor binnenlands verbruik in dat derde land.
6.
De duur van een in dit artikel bedoeld gezamenlijk project mag doorlopen tot na 2030.
7.
Een kennisgeving uit hoofde van dit artikel wordt alleen veranderd of ingetrokken met de gezamenlijke instemming van de lidstaat die de kennisgeving doet en van het derde land dat overeenkomstig lid 5, onder d), het gezamenlijk project heeft bevestigd.
8.
De lidstaten en de Unie moedigen de desbetreffende organen van de Energiegemeenschap aan om overeenkomstig het Energiegemeenschapsverdrag de nodige maatregelen te nemen opdat de verdragspartijen de voorschriften inzake in deze richtlijn bepaalde samenwerking tussen de lidstaten kunnen toepassen.