Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen
Artikel 15 bis Integratie van hernieuwbare energie in gebouwen
Geldend
Geldend vanaf 20-11-2023
- Bronpublicatie:
18-10-2023, PbEU L 2023, 2023/2413 (uitgifte: 31-10-2023, regelingnummer: 2023/2413)
- Inwerkingtreding
20-11-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-10-2023, PbEU L 2023, 2023/2413 (uitgifte: 31-10-2023, regelingnummer: 2023/2413)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
Energierecht / Europees energierecht
Milieurecht / Energie
Energierecht / Energieopwekking
1.
Om de productie en het gebruik van hernieuwbare energie in de gebouwde omgeving te bevorderen, bepalen de lidstaten een indicatief nationaal aandeel van ter plaatse of dichtbij geproduceerde alsook van het net afgenomen hernieuwbare energie in het eindenergieverbruik in hun gebouwde omgeving in 2030; dit aandeel strookt met een indicatief streefcijfer van een aandeel van ten minste 49 % energie uit hernieuwbare bronnen in de gebouwde omgeving in het eindenergieverbruik in de Unie in gebouwen in 2030. De lidstaten nemen hun indicatief nationaal aandeel op in de op grond van de artikelen 3 en 14 van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, evenals informatie over hoe zij voornemens zijn dit te bereiken.
2.
De lidstaten mogen restwarmte en -koude meetellen in het in het eerste lid bedoelde indicatief nationaal aandeel, tot een maximum van 20 % van dat aandeel. Indien zij daartoe besluiten, stijgt het indicatief nationaal aandeel met de helft van het percentage restwarmte en -koude dat is meegeteld in dat aandeel.
3.
In hun nationale regelgeving en bouwvoorschriften en, in voorkomend geval, in hun steunregelingen nemen de lidstaten passende maatregelen op om het aandeel elektriciteit en verwarming en koeling uit ter plaatse of dichtbij geproduceerde hernieuwbare bronnen alsook hernieuwbare energie afgenomen van het net in de gebouwde omgeving te verhogen. Deze maatregelen kunnen nationale maatregelen omvatten die verband houden met aanzienlijke toenamen van het zelfverbruik van hernieuwbare energie, van hernieuwbare-energiegemeenschappen, van de lokale opslag van energie, van slim laden en tweerichtingsladen, van andere flexibiliteitsdiensten zoals vraagrespons, en in combinatie met verbeteringen van energie-efficiëntie in verband met warmtekrachtkoppeling en ingrijpende renovaties die zorgen voor een toename van het aantal bijna-energieneutrale gebouwen en gebouwen die verder gaan dan de minimumeisen voor de energieprestaties die zijn vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2010/31/EU.
Om het in lid 1 vastgestelde indicatieve aandeel hernieuwbare energie te bereiken, verplichten de lidstaten in hun nationale regelgeving en bouwvoorschriften en, in voorkomend geval, in hun steunregelingen of op andere wijze met gelijkwaardig effect, dat minimumniveaus van energie uit ter plaatse of dichtbij geproduceerde hernieuwbare bronnen alsook hernieuwbare energie afgenomen van het net, worden gebruikt in nieuwe gebouwen en in bestaande gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan of waarvan het verwarmingssysteem wordt vervangen, in overeenstemming met artikel 11 van Richtlijn 2010/31/EU, indien dat economisch, technisch en functioneel haalbaar is. De lidstaten staan toe dat deze minimumniveaus worden verwezenlijkt middels onder meer het gebruik van efficiënte stadsverwarming en -koeling.
Met betrekking tot bestaande gebouwen gelden de in de eerste alinea bedoelde voorschriften voor de strijdkrachten alleen voor zover de toepassing ervan niet in strijd is met de aard en het voornaamste doel van hun activiteiten en met uitzondering van materieel dat uitsluitend voor militaire doeleinden wordt gebruikt.
4.
De lidstaten zorgen ervoor dat publieke op nationaal, regionaal en lokaal niveau een voorbeeldfunctie vervullen wat betreft het aandeel gebruikte hernieuwbare energie, overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2010/31/EU en artikel 5 van Richtlijn 2012/27/EU. De lidstaten kunnen toestaan dat aan die verplichting wordt voldaan door onder meer ervoor te zorgen dat de daken van publieke of gemengde publiek-private gebouwen door derde partijen worden gebruikt voor de installatie van systemen die energie uit hernieuwbare bronnen produceren.
5.
De lidstaten kunnen, indien dat relevant wordt geacht, de samenwerking tussen lokale overheden en hernieuwbare-energiegemeenschappen in de gebouwde omgeving bevorderen, met name via openbare aanbestedingen.
6.
Om het in lid 1 vastgestelde indicatieve aandeel hernieuwbare energie te bereiken, bevorderen de lidstaten het gebruik van hernieuwbare verwarmings- en koelingssystemen en -apparatuur en kunnen zij innovatieve technologie bevorderen, zoals slimme en van hernieuwbare energie gebruikmakende elektrische verwarmings- en koelingssystemen en -apparatuur, waar van toepassing in combinatie met slim beheer van het energieverbruik in gebouwen. Hiertoe maken de lidstaten gebruik van alle passende maatregelen, instrumenten en stimulansen, waaronder energielabels die in het kader van Verordening (EU) 2017/1369 zijn ontwikkeld, energieprestatiecertificaten die zijn opgesteld op grond van Richtlijn 2010/31/EU, en andere op Unieniveau of nationaal niveau opgestelde passende certificaten of normen, en zorgen zij voor het verstrekken van adequate informatie en advies over hernieuwbare, uiterst energie-efficiënte alternatieven en over beschikbare financieringsinstrumenten en prikkels ter bevordering van een groter aantal vervangingen van oude verwarmingssystemen en een toenemende omschakeling naar oplossingen die gebruikmaken van hernieuwbare energie.