HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. P.A.M. Mevis (Overzichtsarrest medeplegen).
HR, 08-02-2022, nr. 20/03791
ECLI:NL:HR:2022:152
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-02-2022
- Zaaknummer
20/03791
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:152, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑02‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2020:9104
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1175
ECLI:NL:PHR:2021:1175, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑12‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:152
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑05‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0035
Uitspraak 08‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Medeplegen van (verlengde) invoer van cocaïne vanuit Colombia via België (waar politie grootste deel van 3.800 kilo cocaïne uit container haalt) naar Nederland (art. 2.A Opiumwet) en medeplegen van vervoer van die hoeveelheid cocaïne (art. 2.B Opiumwet). Bewijsklacht “zeer grote hoeveelheid” cocaïne. Aan verdachte is niet tlgd (het medeplegen van) het voorbereiden van of een poging tot het binnenbrengen en vervoeren van een grotere partij verdovende middelen dan uiteindelijk is binnengebracht en vervoerd. Uit de bewijsvoering volgt dat hof onder “een zeer grote hoeveelheid” heeft verstaan een hoeveelheid van ongeveer 3.800 kilogram cocaïne, en dat het bewezenverklaarde tezamen en in vereniging met anderen binnen het grondgebied van Nederland brengen en het vervoeren betrekking heeft op het transport van de container vanuit de haven van Antwerpen naar de loods in Breda. Gelet daarop heeft hof de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd. Uit ’s hofs vaststellingen volgt immers dat de container die door verdachte is vervoerd en Nederland is binnengebracht, niet ongeveer 3.800 kilogram maar ongeveer 1,5 kilogram cocaïne bevatte. Aan het vorenstaande doet niet af dat hof tevens in aanmerking heeft genomen dat verdachte “zowel betrokken is geweest bij de voorbereiding van de verlengde invoer in Nederland - vanuit Antwerpen - als bij de daadwerkelijke invoer, het transport en de uiteindelijke aflevering van de drugs in de loods” waarbij de “voorbereidende handelingen hebben plaatsgevonden vóór de inbeslagname van de cocaïne door de Belgische autoriteiten”. De bewezenverklaring heeft immers betrekking op (het medeplegen van) de voltooide delicten van het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het vervoeren van verdovende middelen. Ook de omschrijving in art. 1.4 Opiumwet van het binnen het grondgebied van Nederland brengen geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Weliswaar omvat het binnen het grondgebied van Nederland brengen o.m. elke op het verder vervoer gerichte handeling, maar daarbij gaat het alleen om de handeling die is gericht op het verder vervoer van middelen die binnen het grondgebied van Nederland “zijn gebracht”. Hof mocht dus ook bij de strafoplegging niet uitgaan van de vaststelling dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van 3.800 kilogram aan cocaïne. Daarbij verdient wel opmerking dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat hof in een geval als dit na een eventuele bewezenverklaring van het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van de niet inbeslaggenomen, daadwerkelijk ingevoerde en vervoerde hoeveelheid van 1,5 kilogram cocaïne, bij de strafoplegging de omstandigheid betrekt dat het plan van de invoer en het vervoer was gericht op 3.800 kilogram. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03791
Datum 8 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 november 2020, nummer 21-000669-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de daarin genoemde gedragingen betrekking hebben op “een zeer grote hoeveelheid” cocaïne.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 september 2017 tot en met 18 september 2017 te Breda en elders in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen,
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Opiumwet) en
- opzettelijk heeft vervoerd,
een zeer grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
2.2.2
De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6. In het bijzonder zijn de volgende bewijsmiddelen van belang:
“1. een proces-verbaal van verhoor verdachte, genummerd LERCF 16008-22, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beide brigadier bij de Landelijke Eenheid, gesloten en getekend op 19 september 2017, als bijlage op pagina’s 178-184, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [verdachte] op 19 september 2017:
(...)
“Vraag verbalisanten: Wat kun je zeggen over het feit waarvan je verdacht wordt, het importeren van 3.800 kilogram cocaïne?
Antwoord verdachte: De hoeveelheid verbaast me. Ik wist wel dat er iets in zit, maar zoveel had ik niet gedacht.
Vraag verbalisanten: Wist je dat er drugs in de container zat?
Antwoord verdachte: Ja, want anders hoef ik niet in zo’n loodsje te lossen.
Vraag verbalisanten: Wil je vertellen hoe alles is gelopen met dit transport?
(...)
Antwoord verdachte: Gistermorgen vroeg kreeg ik een berichtje op het telefoontje, dat een container met 18 op het eind als eerste uitgehaald moest worden. (...) Toen ik dat gedaan had zag ik een berichtje op de telefoon dat ik met spoed container 18 op moest halen. Ik ben toen zo snel mogelijk naar Antwerpen gereden. Om 18:50 uur was ik daar en heb ik de container op de vrachtwagen gezet. (...)
Vraag verbalisanten: Kreeg je toen weer instructies via het telefoontje?
Antwoord verdachte: Ja, ik moest voor bij dat Dönertentje op Hazeldonk zetten en daar wat gaan eten. Dat heb ik ook gedaan toen. (...) Toen kreeg ik een berichtje op het telefoontje dat ik naar de locatie kon gaan rijden.
Toen ik op de [a-straat] aankwam, stond de roldeur van de loods al open en ben ik direct achteruit naar binnen gereden. (...)
4. een proces-verbaal van bevindingen, genummerd LERCF16008-134, opgemaakt door [verbalisant 4] , brigadier bij de Landelijke Eenheid, gesloten en getekend op 7 november 2017, als bijlage op pagina’s 62-68, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Op pagina 62:
“Op 16 september 2017 werd in de haven van Antwerpen een container gecontroleerd. In deze container bleek een grote hoeveelheid (3.800 kilogram) cocaïne aanwezig te zijn. De cocaïne werd in beslag genomen en uit de container verwijderd. Een kleine hoeveelheid van 500 gram werd teruggeplaatst in de container. De container werd op 18 september 2017 vrijgegeven en uit informatie van de Belgische politie bleek dat er een transporteur zich had gemeld voor het ophalen van één van de containers. Deze transporteur was daar met een trekker voorzien van kenteken [kenteken 1] .”
(…)
6. een proces-verbaal doorzoeking, met bijlagen, genummerd LERCF 16008-18, opgemaakt door [verbalisant 6] , inspecteur bij de Landelijke Eenheid, gesloten en ondertekend op 21 september 2017, als bijlage op pagina’s 17-29, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Op pagina 17:
“Op 18 september 2017 werd door mij voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in het bedrijfspand, [a-straat 1] te Breda. In het bedrijfspand werd een trekker met oplegger aangetroffen. De trekker was voorzien van het kenteken [kenteken 1] . De oplegger was voorzien van het kenteken [kenteken 2] . De aangetroffen oplegger bleek te zijn gevuld met pallets waarop dozen met bananen waren gestapeld. In het bedrijfspand werden ook zes pallets met bananen in dozen aangetroffen, die daar kennelijk al eerder waren geplaatst. Deze pallets pasten namelijk niet in de oplegger waaruit slechts drie pallets waren verwijderd.
Op pagina 18:
Voorwerpnummer ZI018.01.02.001
LERCF 16008-412360
Blok +/- 500 gram”
7. een proces-verbaal van bevindingen, genummerd LERCF16008-74, opgemaakt door [verbalisant 7] , hoofdagent bij de Landelijke Eenheid, gesloten en getekend op 26 september 2017, als bijlage op pagina 33, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
“Op 20 september 2017 was ik belast met het controleren van de inhoud van de trailer voorzien van het kenteken [kenteken 2] . De lading van de trailer werd uit de trailer gehaald en gecontroleerd. Ik zag dat uit een bananendoos een rechthoekig blok gehaald werd dat voorzien was van het logo @.com. Dit blok was qua vorm en logo gelijkend op de blokken die op zaterdag 16 september 2017 in de haven van Antwerpen uit dezelfde trailer gehaald waren. Dit blok is door mij in beslag genomen en voorzien van het beslagnummer 09BFG5.04.001.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op vrijdag 15 september 2017 is een viertal containers met bananen vanuit Colombia de haven van Antwerpen binnengekomen. Deze containers waren bestemd voor [A] B.V. en zijn gecontroleerd door de douane in Antwerpen. Verdachte werkte op dat moment als (zelfstandig) vrachtwagenchauffeur voor zijn opdrachtgever [A] B.V. Bij de controle door de Belgische douane is vastgesteld dat in vijf pallets bananendozen van de container met nummer [001] in totaal 3.397 pakketten met cocaïne zaten met een totaalgewicht van 3.800,4 kilogram. De Belgische autoriteiten hebben deze cocaïne uit de container gehaald en daarbij is uiteindelijk, na afstemming met de Nederlandse opsporingsautoriteiten, een hoeveelheid van 500 gram cocaïne teruggeplaatst. Op maandag 18 september 2017 is de container vrijgegeven. Daarop heeft [verdachte] onder meer deze container met zijn vrachtwagen met oplegger opgehaald uit de haven van Antwerpen. [verdachte] is diezelfde avond met de container naar een loods aan de [a-straat 1] in Breda gereden en was net bezig met het lossen van de pallets met bananendozen op het moment dat de politie de loods binnen viel. Verdachte en de eigenaar van de loods, medeverdachte [betrokkene 10] , zijn daarop aangehouden. Bij nader onderzoek is gebleken dat in de container naast de teruggeplaatste 500 gram cocaïne, tevens nog een blok met ongeveer één kilogram cocaïne aanwezig was.
Het hof dient in deze zaak de volgende vragen te beantwoorden:
1) heeft verdachte opzet gehad op – kort gezegd – de invoer van drugs; en, zo ja,
2) op welke hoeveelheid drugs was zijn opzet dan gericht? Op de uit Colombia afkomstige 3.800 kilogram cocaïne of op de door de politie in de loods uiteindelijk aangetroffen hoeveelheid?; en
3) kan verdachte ten aanzien van het bewezen te verklaren strafbare feit worden aangemerkt als (mede)pleger of medeplichtige.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Ad 1: Voor wat betreft opzet
Voor het kunnen aannemen van opzet op de invoer van drugs is noodzakelijk dat komt vast te staan dat bij verdachte de wetenschap, althans in elk geval een vermoeden, bestond dat zich in de betreffende container, die door hem vanuit de haven van Antwerpen naar Breda is vervoerd, drugs bevonden.
Het hof stelt in dit verband vast dat verdachte in zijn eerste inhoudelijke verklaring bij de politie op 19 september 2017 in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsvrouw uitgebreid heeft verklaard over de gang van zaken op 18 september 2017 en de periode daarvoor. Hij heeft daarbij ook verklaard over wat hij wist over de inhoud van de container. Nadat door de politie eerst wat vragen zijn gesteld over zijn persoonlijke omstandigheden verklaart verdachte daarover als volgt (V = vraag, A = antwoord):
“V: Wat kun je zeggen over het feit waarvan je verdacht wordt, het importeren van 3.800 kilo cocaïne?
A: De hoeveelheid verbaast me. Ik wist wel dat er iets in zit, maar zoveel had ik niet gedacht.
V: Wist je dat er drugs in de container zat?
A: Ja, want anders hoef ik niet in zo’n loodsje te lossen.
V: Wat bedoel je precies met ‘zo’n loodsje’?
A: Normaal los ik op de Keileweg […] in Rotterdam, naar [A] .”
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat met ‘zo’n loodsje’ wordt bedoeld de loods aan de [a-straat 1] in Breda.
Het hof stelt vast dat verdachte op pagina 6 onderaan van hetzelfde verhoor nogmaals verklaart over de inhoud van de container. Het gaat daarbij om de volgende passage die ter terechtzitting in hoger beroep aan de verdachte is voorgehouden:
“A: Toen ik op de [a-straat] aankwam, stond de roldeur van de loods al open en ben ik direct achteruit naar binnen gereden. In de loods was een man met een stofjas aan. (...)
V: Wat zei die man?
A: Die was heel rustig en sloom. Als hij om vijf Euro zou vragen om eten te kopen had ik het ook geloofd. Zeker omdat ik het idee had dat ik iets spannends aan het doen was vond ik dat een beetje een rare gewaarwording, het was gewoon zo’n type opaatje uit de wijk. Hij gaf me keurig een hand en vroeg of hij koffie voor me kon zetten. Ik had het idee dat die man wel wist dat er een vrachtwagen kwam, maar dat hij totaal geen idee had dat er drugs in de vrachtwagen zat.”
Door en namens verdachte is aangevoerd dat verdachte van tevoren niet heeft geweten dat de container die hij in de haven van Antwerpen moest ophalen drugs zou bevatten. Dat zich in de zes pallets met bananendozen die hij moest lossen in de loods in Breda drugs bevonden, is hem pas bekend geworden, nadat hij door de politie was aangehouden en hij daarmee werd geconfronteerd. De aan hem voorgehouden passages uit zijn politieverklaring, zijn verkeerd in het proces-verbaal van verhoor opgenomen en wekken daardoor ten onrechte de indruk dat verdachte voorafgaand aan het vervoer van de container wist dat er drugs in zaten. Een en ander is in elk geval op zo’n manier in het proces-verbaal weergegeven dat dit achteraf verkeerd geïnterpreteerd kan worden. Verdachte en zijn raadsman hebben ter toelichting nog opgemerkt dat aan verdachte na zijn aanhouding is meegedeeld waarvoor hij was aangehouden en dat hij in de nacht voor zijn verhoor in zijn cel is gaan nadenken over die verdenking. Verdachte heeft bij zijn verhoor duidelijk bedoeld aan te geven dat hij achteraf bezien inmiddels wel beter weet, maar dat het niet zo is geweest dat hij vooraf wetenschap had van de aanwezigheid van drugs in de container. Met name indien de betreffende passages in de context van de volledige verklaring worden gelezen kan er geen misverstand over bestaan dat verdachte pas achteraf op de hoogte is geraakt van de inhoud van de container, aldus de raadsman.
Het hof volgt de verdediging niet in haar uitleg en waardering van de door verdachte gedane, hiervoor vermelde, uitspraken tijdens zijn eerste verhoor op 19 september 2017.
Het hof is van oordeel dat het gaat om een verklaring waarin verdachte op verschillende momenten op niet mis te verstane wijze aangeeft dat hij wist dat hij drugs vervoerde en moest afleveren bij een loods in Breda. Zijn verklaring is taalkundig bezien niet voor tweeërlei uitleg vatbaar, zodat alleen al om die reden geen sprake kan zijn van misinterpretatie, ook niet indien de betreffende passages worden gelezen in de context van de rest van zijn eerste inhoudelijke verklaring.
Feiten of omstandigheden die reden zouden kunnen zijn te twijfelen aan de wijze waarop de verklaringen van verdachte bij de politie tot stand zijn gekomen en daarmee aan de betrouwbaarheid van de inhoud van die verklaringen zijn naar het oordeel van het hof evenmin aannemelijk geworden.
Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat verdachte zijn eerste verklaring – die door hem na doorlezing ervan is ondertekend – heeft bevestigd in zijn tweede verklaring bij de politie, afgelegd op 21 september 2017. Hij heeft toen, opnieuw in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsman, verklaard dat zijn vorige verklaring inhoudelijk voor honderd procent klopt, dat zijn rol hetzelfde blijft en dat hij om andere redenen op advies van zijn raadsman wenst te zwijgen. Opvallend in dit verband is dat de verdachte ook bij gelegenheid van zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris op 22 september 2017, waar verdachte inmiddels werd bijgestaan door zijn huidige raadsman, niet is teruggekomen op zijn eerdere verklaring. Ook toen heeft verdachte verklaard dat hij bleef bij zijn verklaring zoals hij die bij de politie heeft afgelegd en dat hij alles had verteld wat hij wist.
Het hof stelt vast dat verdachte pas bij gelegenheid van de behandeling in eerste aanleg is teruggekomen op zijn eerdere verklaringen en is van oordeel dat verdachte daar geen plausibele reden voor opgeeft. Het hof hecht daarom geen geloof aan de andersluidende verklaringen die verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank en in hoger beroep op dit punt heeft afgelegd en zal verdachte houden aan zijn eerste verklaring bij de politie en die tot bewijs bezigen.
Het voorgaande betekent dat het hof ervan uitgaat dat verdachte van te voren wist dat hij drugs zou gaan invoeren in Nederland en dat het niet om bananen ging maar om een hoeveelheid drugs die hij moest afleveren bij de loods aan de [a-straat] te Breda. Daarmee acht het hof (vol) opzet op het binnen het grondgebied van Nederland brengen en vervoeren van drugs zoals primair ten laste gelegd bewezen.
Ad 2 en 3: Op welke hoeveelheid drugs was verdachtes opzet gericht en kan verdachte worden aangemerkt als (mede)pleger of als medeplichtige?
Door de raadsman is aangevoerd, kort samengevat en zakelijk weergegeven, dat voor zover kan worden gesproken van invoer, slechts sprake kan zijn van de daadwerkelijk vanuit de haven in Antwerpen in Nederland ingevoerde en in de loods aangetroffen hoeveelheid, namelijk de door de Belgische douane teruggeplaatste hoeveelheid van 500 gram. Indien het hof de invoer van drugs bewezen acht, kan verdachte hoogstens als medeplichtige aan die invoer worden aangemerkt doordat hij heeft gezorgd voor het vervoer van de cocaïne.
Het hof is van oordeel dat op grond van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van ongeveer 3.800 kilogram cocaïne. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Onder verlengde invoer valt volgens artikel 1, vierde lid van de Opiumwet elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling met betrekking tot de verdovende middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn. Volgens (vaste) jurisprudentie vallen ook handelingen die een verdachte heeft verricht vóór de daadwerkelijke invoer van zodanige verdovende middelen reeds onder het begrip “op verder vervoer gerichte handeling”.
In dit verband stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is ongeveer anderhalve week voor zijn aanhouding in een wegrestaurant benaderd door een hem overigens onbekende persoon. Verdachte had deze man slechts éénmaal eerder gezien en deze persoon had verdachte eerder getipt over verdachtes (toenmalige) opdrachtgever [A] B.V. Tijdens de tweede ontmoeting heeft deze persoon verdachte gevraagd of hij “een keer ergens kon stoppen binnenkort”. Daar zou voor verdachte ‘iets leuks’ tegenover staan. Verdachte heeft daarmee ingestemd en ontving toen van deze persoon een (geprepareerde) telefoon en de instructie dat ze “het er maar beter niet ‘zo’ over konden hebben” en dat de communicatie via die telefoon zou verlopen. Verdachte heeft verklaard dat hij met die telefoon niet kon bellen maar dat hij daarmee alleen tekstberichten kon versturen. Verdachte ontving op de telefoon vervolgens tekstberichten van een persoon die door de telefoon is aangemerkt als ‘ [betrokkene 1] ’. Desgevraagd heeft verdachte bij de politie aangegeven dat hij die manier van communiceren wel raar vond en wel door had dat het niet echt normaal was. Enkele dagen daarna kreeg verdachte op die telefoon een bericht met de vraag om iemand te ontmoeten bij een tankstation langs de A58. Op donderdag 14 september 2017 heeft verdachte daar een hem onbekende man in een Citroen Cactus ontmoet. Verdachte is samen met die onbekende man en op diens instructie een route gaan rijden die hem voerde richting de haven van Antwerpen en van daaruit richting de loods aan de [a-straat 1] in Breda. Verdachte kreeg daarbij diverse instructies, waaronder de instructie dat hij bij een vooraf bepaalde horecagelegenheid moest wachten als er iets onverwachts zou gebeuren. Op vrijdag 15 september 2017 ontving verdachte via de geprepareerde telefoon berichten dat hij zes pallets met bananen moest ophalen bij [A] B.V. en dat deze pallets afgeleverd moesten worden in de loods aan de [a-straat 1] in Breda. Bij het lossen van die pallets in Breda zag verdachte de hem onbekende man van de Citroen Cactus weer.
Op zondagochtend 17 september 2017 kreeg verdachte via de telefoon te horen dat hij de container met het eindnummer achttien als eerste moest ophalen. Toen op maandag 18 september 2017 bleek dat deze container nog geblokkeerd was heeft verdachte contact opgenomen via de telefoon. Hij kreeg te horen dat hij moest wachten tot de container werd vrijgegeven. Toen de container enige tijd later was vrijgegeven, heeft verdachte die container op eigen initiatief opgeladen. Via de telefoon ontving verdachte op dat moment het bericht dat de container met eindnummer achttien nog niet mocht worden gehaald. Daarop heeft verdachte de container met eindnummer achttien ingewisseld voor een andere container, welke container verdachte vervolgens heeft gelost bij [A] B.V. aan de Keileweg in Rotterdam. Toen verdachte die container had gelost, kreeg hij een bericht op de telefoon dat de container met eindnummer achttien met spoed moest worden opgehaald. Verdachte heeft toen de container met eindnummer achttien opgehaald in Antwerpen en is richting de [a-straat 1] in Breda gegaan. Eenmaal daar kreeg verdachte via de telefoon nog instructies om de door verdachte eerder daar afgeleverde pallets om te wisselen voor de zes pallets in de container. Verdachte heeft daarop de zegel van de container verbroken en heeft toen actief meegeholpen met het uitladen van de pallets in de container.
Het hof stelt op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden vast dat verdachte zowel betrokken is geweest bij de voorbereiding van de verlengde invoer in Nederland – vanuit Antwerpen – als bij de daadwerkelijk invoer, het transport en de uiteindelijke aflevering van de drugs in de loods. Uit het voorgaande blijkt van een nauwe, bewuste en intensieve samenwerking tussen verdachte en anderen bij zowel de voorbereiding als de uitvoering van het feit. De voorbereidende handelingen hebben plaatsgevonden vóór de inbeslagname van de cocaïne door de Belgische autoriteiten. Die handelingen kunnen niet anders worden opgevat dan als handelingen die zijn gericht op het verder vervoeren van de cocaïne. De bijdrage die verdachte door zijn handelen heeft geleverd aan de voltooiing van het delict kan worden aangemerkt als significant en gaat verder dan het enkel optreden als vervoerder van de drugs. Het hof beschouwt verdachte daarom als medepleger van de (verlengde) invoer en het vervoer van de drugs. Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat aan hem een beloning in het vooruitzicht is gesteld, dat hij voorafgaand aan de invoer met een mededader de te rijden route heeft verkend en dat hij eerder zogenaamde ‘wisselpallets’ heeft opgehaald in Rotterdam en deze heeft gelost in de loods in Breda met het oog op de doorvoer in Nederland.
Voorwaardelijk opzet op een zeer grote hoeveelheid cocaïne
Door en namens de verdachte is betoogd dat zijn opzet op de invoer van drugs niet op een grotere hoeveelheid cocaïne betrekking kan hebben dan de aangetroffen hoeveelheid en dat zijn opzet dus niet gericht was op de uit Colombia afkomstige hoeveelheid van ongeveer 3.800 kilogram.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte kan als professioneel vervoerder ermee bekend worden verondersteld dat zes pallets bananen een aanzienlijk (totaal)gewicht kunnen hebben. In het licht van verdachtes wetenschap dat hij zich inliet met de invoer van drugs in Nederland doormiddel van pallets bananen en in het bijzonder gezien zijn substantiële rol in de voorbereiding met betrekking tot de zes ‘wisselpallets’, is het hof van oordeel dat verdachte, door verder geen informatie in te winnen en geen vragen te stellen met betrekking tot de hoeveelheid drugs die hij zou gaan vervoeren, zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld – en die kans ook heeft aanvaard – dat hij zich door zijn handelen schuldig zou maken aan het invoeren van een zeer grote hoeveelheid drugs. Dat uiteindelijk dankzij justitieel ingrijpen in België slechts een geringe hoeveelheid van de oorspronkelijke 3.800 kilogram cocaïne daadwerkelijk is doorgelaten door de autoriteiten, doet daar niet aan af.”
2.2.4
2.2.5
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren. De strafmotivering houdt onder meer in:
“Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van 3.800 kilogram aan cocaïne. Daarmee heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het criminele drugscircuit en de daarmee gepaard gaande overlast en criminaliteit. Harddrugs zijn zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Verdachte heeft zich daarvan echter niets aangetrokken en heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
Deze partij cocaïne had (in die periode) een straatwaarde van ruim honderd miljoen euro. Dat is een hoeveelheid die alleen van een criminele organisatie afkomstig kan zijn. Verdachte heeft door zijn handelen zich als vrachtwagenchauffeur laten gebruiken door een dergelijke organisatie. De rol van verdachte blijft evenwel niet beperkt tot slechts die van een chauffeur of een uitvoerder, nu verdachte in de voorbereiding en de uitvoering van het delict een essentiële rol heeft gehad en daarmee een onmisbare schakel heeft gevormd voor de invoer in zijn totaliteit. Dat uiteindelijk door ingrijpen van de Belgische autoriteiten slechts anderhalve kilogram cocaïne gecontroleerd Nederland is binnengekomen, doet niet af aan de strafwaardigheid van het handelen van verdachte. Daar staat tegenover dat niet is gebleken dat verdachte het brein achter de invoer is geweest en hem kan dus geen leidinggevende rol worden toegedicht. Het hof kan in zoverre dan ook niet vaststellen dat verdachte deel uitmaakt van een criminele organisatie. De rol van verdachte is echter een grotere geweest dan die van alleen vervoerder en hij is eerder aan te merken als facilitator.
Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren voor het invoeren van harddrugs bij een hoeveelheid vanaf twintig kilogram. Als strafverzwarend weegt het hof mee dat het hier gaat om een hele grote partij cocaïne van 3.800 kilogram. Het hof zal gelet daarop en gezien de ernst van het delict en het ondermijnende karakter dat uitgaat van dergelijke delicten, de door de advocaat-generaal geformuleerde strafeis als uitgangspunt nemen voor de strafmaat.”
2.3
Het hof heeft vastgesteld dat op 1 september 2017 vier containers met bananen zijn binnengekomen in de haven van Antwerpen, dat deze containers door de Belgische douane zijn gecontroleerd waarbij is gebleken dat in één van de containers een hoeveelheid cocaïne met een totaalgewicht van 3.800,4 kilogram zat, dat de Belgische autoriteiten deze cocaïne uit die container hebben gehaald en een hoeveelheid van 500 gram cocaïne hebben teruggeplaatst, dat de container vervolgens is vrijgegeven, waarna de verdachte deze container uit de haven van Antwerpen heeft opgehaald en naar een loods in Breda heeft gereden, en dat nadien bij nader onderzoek is gebleken dat in de container ook nog een blok met ongeveer één kilogram cocaïne aanwezig was.
2.4.1
Aan de verdachte is niet tenlastegelegd - kort gezegd - (het medeplegen van) het voorbereiden van of een poging tot het binnenbrengen en vervoeren van een grotere partij verdovende middelen dan uiteindelijk is binnengebracht en vervoerd.
2.4.2
Uit de bewijsvoering volgt dat het hof onder “een zeer grote hoeveelheid”, zoals opgenomen in de bewezenverklaring, heeft verstaan een hoeveelheid van ongeveer 3.800 kilogram cocaïne, en dat het door het hof bewezenverklaarde tezamen en in vereniging met anderen binnen het grondgebied van Nederland brengen en het vervoeren betrekking heeft op het transport van de container vanuit de haven van Antwerpen naar de loods in Breda. Gelet daarop heeft het hof de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd. Uit de vaststellingen van het hof volgt immers dat de container die door de verdachte is vervoerd en Nederland is binnengebracht, niet ongeveer 3.800 kilogram maar ongeveer 1,5 kilogram cocaïne bevatte.
2.4.3
Aan het vorenstaande doet niet af dat het hof tevens in aanmerking heeft genomen dat de verdachte “zowel betrokken is geweest bij de voorbereiding van de verlengde invoer in Nederland – vanuit Antwerpen – als bij de daadwerkelijke invoer, het transport en de uiteindelijke aflevering van de drugs in de loods” waarbij de “voorbereidende handelingen hebben plaatsgevonden vóór de inbeslagname van de cocaïne door de Belgische autoriteiten”. De bewezenverklaring heeft immers betrekking op (het medeplegen van) de voltooide delicten van het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het vervoeren van verdovende middelen. Ook de omschrijving in artikel 1 lid 4 Opiumwet van het binnen het grondgebied van Nederland brengen geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Weliswaar omvat het binnen het grondgebied van Nederland brengen onder meer elke op het verder vervoer gerichte handeling, maar daarbij gaat het alleen om de handeling die is gericht op het verder vervoer van middelen die binnen het grondgebied van Nederland “zijn gebracht”.
2.4.4
Het hof mocht dus ook bij de strafoplegging, anders dan het blijkens de strafmotivering heeft gedaan, niet uitgaan van de vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van 3.800 kilogram aan cocaïne. Daarbij verdient wel opmerking dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat het hof in een geval als dit na een eventuele bewezenverklaring van het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van de niet inbeslaggenomen, daadwerkelijk ingevoerde en vervoerde hoeveelheid van 1,5 kilogram cocaïne, bij de strafoplegging de omstandigheid betrekt dat het plan van de invoer en het vervoer was gericht op 3.800 kilogram.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het.
3. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het eerste cassatiemiddel en van het tweede cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2022.
Conclusie 14‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen van invoer en vervoer van zeer grote hoeveelheid cocaïne. Falende klacht over bewezenverklaring medeplegen. Slagende klacht over bewezenverklaring van vervoer van 'zeer grote hoeveelheid' cocaïne nu 1,5 kilograam daadwerkelijk is vervoerd, maar overige deel van 3800 kilogram voorafgaand aan vervoer is onderschept. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/03791
Zitting 14 december 2021
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 6 november 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof beslist over de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte hebben mrs. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3. Het middel bevat twee klachten over de bewezenverklaring. De eerste klacht houdt in dat de bewezenverklaring van het medeplegen van het invoeren en vervoeren van cocaïne ontoereikend is gemotiveerd in het licht van zowel de bewijsmiddelen als het door de verdediging aangevoerde. De tweede klacht houdt in dat de bewezenverklaring van het vervoeren van ‘een zeer grote hoeveelheid’ cocaïne ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit het verhandelde ter terechtzitting, de uitspraak van het hof en de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de container pas naar Nederland heeft vervoerd nadat de Belgische autoriteiten de 3800 kilogram cocaïne in de container hadden vervangen door “een kleine hoeveelheid van 500 gram”.
4. Voordat ik de klachten bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging van het hof weer.
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 september 2017 tot en met 18 september 2017 te Breda en elders in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen,
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Opiumwet) en
- opzettelijk heeft vervoerd,
een zeer grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
6. Het hof heeft deze bewezenverklaring gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
“1. een proces-verbaal van verhoor verdachte, genummerd LERCF16008-22, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beide brigadier bij de Landelijke Eenheid, gesloten en getekend op 19 september 2017, als bijlage op pagina’s 178-184, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte [verdachte] op 19 september 2017:
Op pagina 180:
‘’Vraag verbalisanten: Wat kun je zeggen over het feit waarvan je verdacht wordt, het importeren van 3.800 kilogram cocaïne?
Antwoord verdachte: De hoeveelheid verbaast me. Ik wist wel dat er iets in zit, maar zoveel had ik niet gedacht.
Vraag verbalisanten: Wist je dat er drugs in de container zat?
Antwoord verdachte: Ja, want anders hoef ik niet in zo’n loodsje te lossen.
Vraag verbalisanten: Wil je vertellen hoe alles is gelopen met dit transport?
Antwoord verdachte: Anderhalve week geleden werd ik benaderd door dezelfde persoon die mij getipt had om [A] te benaderen als klant. Die man kwam toen naar me toe en vroeg me hoe het ging. Toen vroeg hij of ik een keer ergens kon stoppen binnenkort, Ik vroeg toen wat hij bedoelde en toen gaf hij me een telefoon. Ik hoorde toen dat hij zei dat het we het er maar beter niet ‘zo’ over konden hebben, maar dat de communicatie beter via die telefoon kon gaan, die hij me gaf.
Vraag verbalisanten: Op welke wijze moest je communiceren met die man?
Antwoord verdachte: Teksten.
Vraag verbalisanten: Bedoel je dan sms’en?
Antwoord verdachte: Volgens mij is het een soort geprepareerde telefoon en kun je er niet eens mee bellen. Je gebruikt een soort chatprogramma.
Vraag verbalisanten: En wat vond je daarvan?
Antwoord verdachte: Ik vond het wel raar, maar hij had me die goeie klanten getipt had en dat loopt super. Ik had natuurlijk wel door dat dit niet echt normaal was.
Vraag verbalisanten: Gingen er wel bellen bij je rinkelen?
Antwoord verdachte: Ja, dat wel.
Vraag verbalisanten: Wat werd jou in het vooruitzicht gesteld?
Antwoord verdachte: Er werd gezegd dat er iets leuks tegenover zou staan, maar er zijn geen bedragen genoemd.
Op pagina 181:
Vraag verbalisanten: Wat is zijn naam?
Antwoord verdachte: We hebben nooit namen gebruikt, het enige wat ik weet dat hij in die telefoon stond als ‘ [betrokkene 1] ’.
Op pagina 182:
Vraag verbalisanten: Heb je buiten ‘ [betrokkene 1] ’ nog met anderen contact gehad via die telefoon? Antwoord verdachte: Nee, ik kreeg alle opdrachten van ‘ [betrokkene 1] ’. Wie daar achter zaten weet ik niet.
Vraag verbalisanten: Wat gebeurde er daarna?
Antwoord verdachte: Toen is het een paar dagen stil geweest. Ik denk dat het op woensdag is geweest is dat ik weer een tekstberichtje kreeg op mijn gekregen telefoon. Of ik wilde komen naar een locatie in Etten-Leur, langs de A58. Ik heb toen zelf voorgesteld om naar de Shell benzinepomp te gaan, langs de A58 in Etten-Leur. Ik kreeg een berichtje dat een persoon die in een Citroën Cactus reed bij mij in zou stappen. Ik ben toen met mijn privéauto naar de Shell gegaan. Ik heb geparkeerd en zag even later een Citroën Cactus schuin voor mij parkeren. Ik zag niemand uitstappen, dus ben naar de Citroën gelopen. Ik zag dat er een man in de Citroën zat. Ik vroeg hem wat de bedoeling was, of hij bij in stapte. De man zei toen dat ik maar even achter hem aan moest rijden. Toen reed de man voor mij uit haar de Woonboulevard in Breda en daar parkeerde hij de auto en stapte bij mij in.
Vraag verbalisanten: Hoe ging het verder, toen de man bij je ingestapt was?
Antwoord verdachte: De man zei waar ik heen moest rijden, hij zei dat ik de A16 op moest richting Antwerpen. Eenmaal op de A16 zei hij waar ik eraf moest, dit was op de afslag Hazeldonk, bij de grensovergang. Als je net België in bent zit er aan het einde van het douaneterrein een Dönertentje. Daar moest ik langsrijden en toen vroeg hij ‘’Ken je dit?” Hij wees toen op dat Dönertentje. Ik zei dat ik dat kende. Toen moest ik terugrijden richting Breda. Toen moest ik er bij afslag Prinsenbeek af en toen stuurde hij me naar de loods aan de [a-straat 1] .
Vraag verbalisanten: Wat zei de man over die loods?
Antwoord verdachte: Ik moest een rondje om de loods rijden. We hebben nog even rondgereden om de goede aanrijroute te bekijken. Ik hoorde dat de man zei dat als ik deze twee locaties wist, ik genoeg wist. Hij vertelde dat ik het transport bij de loods op de [a-straat 1] moest afleveren en als iets onverwachts zou gebeuren ik tot nader order bij het Dönertentje moest wachten op instructies. Daarna heb ik de man weer teruggebracht naar zijn auto en ging ieder zijn eigen weg. Vraag verbalisanten: En toen?
Antwoord verdachte: Ik kreeg vrijdagmorgen via dat telefoontje een berichtje met de opdracht om 6 pallets met bananen van [A] op de Keileweg in Rotterdam naar de loods aan de [a-straat] in Breda te brengen. Ik heb dit met een lege koelcontainer gedaan. Ik heb dit toen gedaan.
Vraag verbalisanten: Wie waren er in Breda bij?
Antwoord verdachte: Daar was die jongen van de Citroen Cactus aanwezig.
Vraag verbalisanten: Wie waren daar verder nog?
Antwoord verdachte: Niemand, Ik zag ook alleen de Cactus staan, geen andere auto’s. Dat weet ik zeker.
Op pagina 183:
Vraag verbalisanten: En vervolgens?
Antwoord verdachte: Gistermorgen vroeg kreeg ik een berichtje op het telefoontje, dat een container met 18 op het eind als eerste uitgehaald moest worden. Ik had de papieren al ruim van tevoren van [A] gekregen, zoals altijd. Hij zorgt ook dat ik via de mail de pincode en alle benodigde gegevens krijg. Ik ben naar Antwerpen gegaan en heb me aangemeld op Kaai 212. Ik vroeg toen om de container met eindnummer 18 en toen werd mij gezegd dat deze geblokkeerd was. Toen heb ik gevraagd of één van de andere vier containers die vervoerd moesten worden van dezelfde klant, dan wel op ‘Vrij’ stonden, maar dat was niet het geval. Via het telefoontje kreeg ik van [betrokkene 1] door dat ik maar moest blijven wachten en dat het nooit lang kon duren. Ik had nog een container voor een andere klant in België, dus die ik heb ik nog gelost en weer leeg ingeleverd in Antwerpen. Ik ben daarna weer teruggegaan naar Kaai 212. Toen waren ze wel vrijgegeven. Ik heb toen container 18 gevraagd op eigen initiatief. Daar kreeg ik nog voor op m’n ballen van [betrokkene 1] via het telefoontje. Hij stuurde ‘wachten, nog niet erop zetten’. Ik heb toen even gewacht op antwoord. Ik mocht toen elke andere pakken behalve 18. Ik heb toen een andere meegenomen en die ben ik gaan lossen op de Keileweg. Toen ik dat gedaan had zag ik een berichtje op de telefoon dat ik met spoed container 18 op moest halen. Ik ben toen zo snel mogelijk naar Antwerpen gereden. Om 18:50 uur was ik daar en heb ik de container op de vrachtwagen gezet. [betrokkene 1] vroeg via het telefoontje om een foto van de zegel. Die heb ik gemaakt en gestuurd naar [betrokkene 1] . Zijn reactie hierop was dat ik kon gaan rijden.
Vraag verbalisanten: Kreeg je toen weer instructies via het telefoontje?
Antwoord verdachte: Ja, ik moest voor bij dat Dönertentje op Hazeldonk zetten en daar wat gaan eten. Dat heb ik ook gedaan toen. Het viel me trouwens op dat ik in Antwerpen toen ik de terminal afreed werd gevolgd. Ik heb via het telefoontje doorgegeven dat ik het idee had dat ik gevolgd werd.
Vraag verbalisanten: Goed, je stopte bij het Dönertentje en hebt daar gegeten. En toen?
Antwoord verdachte: Die man van de Cactus was ook binnen in het Dönertentje. Dat was me al verteld en ik had instructie dat ik moest doen alsof ik hem niet kende, dus dit deed ik ook. Toen ik klaar was met eten ben ik in mijn cabine gaan zitten en heb daar wat papierwerk gedaan. Toen kreeg ik een berichtje op het telefoontje dat ik naar de locatie kon gaan rijden.
Toen ik op de [a-straat] aankwam, stond de roldeur van de loods al open en ben ik direct achteruit naar binnen gereden. In de loods was een man met een stofjas aan. Ik had die man nog nooit gezien. De radio stond heel relaxed aan met Marokkaanse muziek en die man deed de roldeur dicht.
Vraag verbalisanten: Wat zei die man?
Op pagina 183-184:
Antwoord verdachte: Die was heel rustig en sloom. Als hij om 5 Euro zou vragen om eten te kopen had ik het ook geloofd. Zeker omdat ik het idee had dat ik iets spannends aan het doen was vond ik dat een beetje een rare gewaarwording, het was gewoon zo’n type opaatje uit de wijk. Hij gaf me keurig een hand en vroeg of hij koffie voor me kon zetten. Ik had het idee dat die man wel wist dat er een vrachtwagen kwam, maar dat hij totaal geen idee had dat er drugs in de vrachtwagen zat. Hij wist ook niet hoeveel er uit moest. Ik heb toen via het telefoontje gevraagd hoeveel eruit moest. Toen werd er gestuurd dat er zes uitgehaald moesten worden en dat die andere die er al stonden terug erin moesten. Ook werd er gestuurd dat er zo nog iemand kwam om alles te verifiëren. Toen was er opeens een hoop herrie en viel de politie binnen.
2. een proces-verbaal van verhoor verdachte, genummerd LERCF16008-50, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beide brigadier bij de Landelijke Eenheid, gesloten en getekend op 21 september 2017, als bijlage op pagina’s 185-187, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte [verdachte] op 21 september 2017:
Op pagina 186:
‘’Antwoord verdachte: Ik wil op dit moment graag gebruik maken van mijn zwijgrecht.
Vraag verbalisanten: De inhoud van je vorige verklaring, klopt die wel? Of zijn er zaken waar je op terug wil komen, of die anders zijn?
Antwoord verdachte: Mijn vorige verklaring klopt voor 100%.
Vraag verbalisanten: Zwijg je omdat jouw rol toch anders is? Of om andere redenen?
Antwoord verdachte: Mijn rol blijft hetzelfde, ik zwijg om andere redenen.”
3. een proces-verbaal van bevindingen, genummerd LERCF16008-38, opgemaakt door [verbalisant 3] , brigadier bij de Landelijke Eenheid, gesloten en getekend op 20 september 2017, als bijlage op pagina’s 1-2, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:
‘’Op 15 september 2017 werd door de Federale Gerechtelijke Politie te Antwerpen, via Europol, onderstaande informatie gedeeld:
‘’Op 15 september 2017 worden een aantal containers gecontroleerd door de douane te Antwerpen. Deze containers zijn toegekomen in de Antwerpse haven vanuit Colombia. Volgende containers werden onder meer gescand [001] .
Deze containers zijn allen bestemd voor de firma [A] BV
Op scanbeelden van container met nummer [001] zijn duidelijk rechthoekige pakketten zichtbaar in de dozen met bananen in minstens twee palletten.
Tijdens de vaststellingen blijkt dat er 5 gecontamineerde paletten worden aangetroffen met hierin 3.397 pakketten cocaïne voor een totaalgewicht van 3.800,4 kilogram.
4. een proces-verbaal van bevindingen, genummerd LERCF16008-134, opgemaakt door [verbalisant 4] , brigadier bij de Landelijke Eenheid, gesloten en getekend op 7 november 2017, als bijlage op pagina’s 62-68, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:
Op pagina 62:
“Op 16 september 2017 werd in de haven van Antwerpen een container gecontroleerd. In deze container bleek een grote hoeveelheid (3.800 kilogram) cocaïne aanwezig te zijn. De cocaïne werd in beslag genomen en uit de container verwijderd. Een kleine hoeveelheid van 500 gram werd teruggeplaatst in de container. De container werd op 18 september 2017 vrijgegeven en uit informatie van de Belgische politie bleek dat er een transporteur zich had gemeld voor het ophalen van één van de containers. Deze transporteur was daar met een trekker voorzien van kenteken [kenteken 1] .”
5. een proces-verbaal observeren, met als bijlage een activiteitenjournaal, genummerd 170918.N51.26Lockhart, opgemaakt door [verbalisant 5] , inspecteur bij de Landelijke Eenheid, gesloten en getekend op 25 september 2017, als bijlage op pagina’s 3-7A, voor zover inhoudende – zakelijke weergegeven – als relaas van verbalisanten:
Op pagina 5:
‘’Activiteiten-journaal 18 september 2017
Tijdstip 19:14, waarnemer N93, waarnemingen: ik zag dat een vrachtwagencombinatie, bestaande uit een rode trekker met oplegger voorzien van een witte container het terrein verliet.
Tijdstip 19:15, waarnemer N11, waarnemingen: ik zag dat op de achterzijde van de witte container het nummer [001] stond. Ik zag dat de oplegger voorzien was van het kenteken [kenteken 2] .
Tijdstip 19:47, waarnemer N153, waarnemingen: Ik zag dat de trekker van de vrachtwagencombinatie voorzien was van het kenteken [kenteken 1] .”
6. een proces-verbaal doorzoeking, met bijlagen, genummerd LERCF16008-18, opgemaakt door [verbalisant 6] , inspecteur bij de Landelijke Eenheid, gesloten en ondertekend op 21 september 2017, als bijlage op pagina’s 17-29, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:
Op pagina 17:
‘’Op 18 september 2017 werd door mij voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in het bedrijfspand, [a-straat 1] te Breda. In het bedrijfspand werd een trekker met oplegger aangetroffen. De trekker was voorzien van het kenteken [kenteken 1] . De oplegger was voorzien van het kenteken [kenteken 2] . De aangetroffen oplegger bleek te zijn gevuld met pallets waarop dozen met bananen waren gestapeld. In het bedrijfspand werden ook zes pallets met bananen in dozen aangetroffen, die daar kennelijk al eerder waren geplaatst. Deze pallets pasten namelijk niet in de oplegger waaruit slechts drie pallets waren verwijderd.
Op pagina 18:
Voorwerpnummer ZI018.01.02.001
LERCF16008-412360
Blok +/- 500 gram”
7. een proces-verbaal van bevindingen, genummerd LERCF16008-74, opgemaakt door [verbalisant 7] , hoofdagent bij de Landelijke Eenheid, gesloten en getekend op 26 september 2017, als bijlage op pagina 33, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:
‘’Op 20 september 2017 was ik belast met het controleren van de inhoud van de trailer voorzien van het kenteken [kenteken 2] . De lading van de trailer werd uit de trailer gehaald en gecontroleerd. Ik zag dat uit een bananendoos een rechthoekig blok gehaald werd dat voorzien was van het logo @.com. Dit blok was qua vorm en logo gelijkend op de blokken die op zaterdag 16 september 2017 in de haven van Antwerpen uit dezelfde trailer gehaald waren. Dit blok is door mij in beslag genomen en voorzien van het beslagnummer 09BFG5.04.001.”
8. een proces-verbaal van bevindingen, genummerd LERCF16008-227, opgemaakt door [verbalisant 8] , inspecteur bij de Landelijke Eenheid, gesloten en getekend op 2 februari 2018, als bijlage op pagina’s 214-217, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:
Op pagina 215:
‘’Hierbij wordt opgemerkt dat in het proces-verbaal LERCF16008-74 (lees het bewijsmiddel onder 7.) vermeldt staat dat dit blok onder nummer 09BFG5.04.001 in beslag is genomen. Dit moet echter het nummer OP54TF.01.002.001. In de rest van het onderzoek is dit goed onder het nummer OP54TF.01.002.001 geregistreerd.”
9. een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, genummerd LERCF16008- 207 en PL2600-201677643-2, opgemaakt door [verbalisant 9] , inspecteur bij de Landelijke Eenheid, en [verbalisant 10] , medewerker bij de Landelijke Eenheid, als bijlage op pagina’s 34-37, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisanten:
‘’Op 6 december 2017 werd door de Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid vermoedelijke verdovende middelen. Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek aan de [a-straat 1] te Breda.
De partij verdovende middelen bestond uit:
SIN: AAII4458NL
Relatie met SIN: AALE4870NL
Object: Verdovende middelen (cocaïne)
Registratienummer: ZI019.01.02.001
Bijzonderheden: Geperst wit blok in transparante tape
SIN: AAII4459NL
Relatie met SIN: AALE4871NL
Object: Verdovende middelen (cocaïne)
Registratienummer: OP54TF.01.002.001
Bijzonderheden: Geperst wit blok in lichtbruine tape, opschrift @.com
Betreft onderzoek aan SIN: AAII4458NL
Netto hoeveelheid: 512 gram
Uit deze hoeveelheid werd een monster genomen, voorzien van het SIN: AALE4870NL. Dit monster met een hoeveelheid van 4,5 gram netto zal naar het NFI verzonden worden.
De bemonsteringen, bestemd voor het NFI te Den Haag, zullen met een aanvraag tot onderzoek naar de aard en samenstelling van de stof verzonden worden.
Betreft onderzoek aan SIN: AAII4459NL
Netto hoeveelheid: 1.000 gram
Uit deze hoeveelheid werd een monster genomen, voorzien van het SIN: AALE4871NL. Dit monster met een hoeveelheid van 2,8 gram netto zal naar het NFI verzonden worden.
De bemonsteringen, bestemd voor het NFI te Den Haag, zullen met een aanvraag tot onderzoek naar de aard en samenstelling van de stof verzonden worden.”
10. een rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in Bilthoven van 15 januari 2018, genummerd LERCF16008-226, opgemaakt door de beëdigd deskundige [betrokkene 2] , wetenschappelijk medewerker/GZB, als bijlage op pagina’s 212-213, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
‘’Betreft: Identificatie van drugs en precursoren
Politieregistratienummer PL2600-201677643-2
Onderzoeksmateriaal
Ontvangen van NFI
Datum ontvangst 20 december 2017
Resultaten en conclusie:
Kenmerk Conclusie
AALE4871NL Bevat cocaïne
AALE4870NL Bevat cocaïne”
De hierna te noemen andere geschriften in de zin van artikel 344, eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, zijnde de door de Belgische autoriteiten in verband met het onderzoek opgestelde processtukken:
11. een aanvankelijk proces-verbaal, genummerd nr. 17/D/001292, opgemaakt door [betrokkene 3] , fiscaal deskundige bij de Federale Overheidsdienst Financiën te Antwerpen, [betrokkene 4] en [betrokkene 5] , beiden financieel assistent bij de Federale Overheidsdienst Financiën te Antwerpen, [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , beiden administratief assistent bij de Federale Overheidsdienst Financiën te Antwerpen, en J. Limon, financieel medewerker bij de Federale Overheidsdienst Financiën te Antwerpen, opgemaakt en ondertekent op 18 september 2017, paginanummering 1- 6, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
‘’Op basis van risicoanalyse worden door ons op 14/09/2017 18 containers, waaronder de container [001] , geselecteerd voor scanning en eventueel aanvullende fysieke controle. Op 15/09/2017 worden deze 18 containers gescand. Na analyse wordt één van deze containers, met name [001] , verdacht gezet. Op het scanbeeld van deze container zijn duidelijk pakken met vermoedelijk cocaïne zichtbaar. Op 16/09/2017, omstreeks 09u30 wordt de inhoud van container [001] door ons fysiek gecontroleerd. Hierbij worden in 5 paletten met bananen in totaal 3.397 pakken cocaïne voor een gewicht van 3.800,400 kg aangetroffen. Op 16/09/2017, omstreeks 11 u45, gaan wij op onze burelen over tot inventarisatie en weging van de pakken met cocaïne. Wij tellen:
- 1485 pakken met het logo “@com” voor een gewicht van 1678,300 kg.
- 1343 pakken met het logo “Corona” voor een gewicht van 1507,200 kg.
- 400 pakken met het logo “Yamaha” voor een gewicht van 431,500 kg.
- 169 pakken met het logo “Toyota” voor een gewicht van 183,400 kg.
In totaal tellen wij dus 3397 pakken cocaïne voor een totaalgewicht van 3800,400 kg.”
12. een 1ste navolgend proces-verbaal, genummerd nr. 17/D/OO1292, opgemaakt door [betrokkene 8] , fiscaal deskundige bij de Federale Overheidsdienst Financiën te Antwerpen, en [betrokkene 9] , financieel deskundige bij de Federale Overheidsdienst Financiën te Antwerpen, opgemaakt en ondertekent op 10 oktober 2017, paginanummering 1-4, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
‘’STAALNAME EN NEERLEGGING
Op onze burelen wegen wij de volledige partij van 3.397 getapete pakken. Tijdens het tellen stellen wij vast dat er 4 soorten verpakkingen zijn:
1) Gekleurde getapete pakken met een sticker met opschrift “@.COM”;
2) Gekleurde getapete pakken met een sticker met opschrift “CORONA”;
3) Gekleurde getapete pakken met een sticker met opschrift logo van “YAMAHA”;
4) Gekleurde getapete pakken met een sticker met opschrift logo van “CORONA”.
Pakken met sticker @.COM.
Er werden van de pakken cocaïne 39 stalen afgenomen als representatieve monsters. De 39 stalen worden gemerkt als “1”.
Pakken met sticker CORONA.
Er werden van de pakket cocaïne 37 stalen afgenomen als representatieve monsters.
De 37 stalen worden gemerkt als “2”.
Pakken met sticker YAMAHA.
Er werden van de pakken 20 stalen afgenomen als representatieve monsters.
De stalen worden gemerkt als “3”.
Pakken met sticker TOYOTA.
Er werden van de pakken 13 stalen afgenomen als representatieve monsters.
De stalen worden gemerkt als “4”.
De 109 representatieve monsters werden neergelegd op de griffie van de Rechtbank te Antwerpen.”
13. een navolgend proces-verbaal, met bijlagen, genummerd 511852/2018, opgemaakt door [verbalisant 11] , rechercheur, Officier van Gerechtelijke Politie te Antwerpen, opgemaakt en ondertekent op 9 mei 2018, voorzien van een linksonderin als ‘Blz 1/1’ genummerd voorblad en verder bestaande uit het proces-verbaal met rechtsbovenin PV nr. 511852/2018 en twee ontvangstbewijzen, voor zover inhoudende – zakelijke weergegeven – als relaas van verbalisant:
“Op 26.04.2018 gaan wij over tot het afhalen van de representatieve stalen cocaïne die neergelegd werden ter griffie gehecht aan de Rechtbank te Antwerpen, zijnde:
• 39 plastic potjes, elk inhoudende enkele grammen cocaïne gemerkt met het cijfer "1";
• 37 plastic potjes, elk inhoudende enkele grammen cocaïne gemerkt met het cijfer "2"
• 20 plastic potjes, elk inhoudende enkele grammen cocaïne gemerkt met het cijfer "3"
• 13 plastic potjes, elk inhoudende enkele grammen cocaïne gemerkt met het cijfer "4"
Op 07.05.2018 werden te Antwerpen tegen ontvangstbewijs per referentienummer, 3 representatieve stalen cocaïne overhandigd aan de Nederlandse onderzoekers, vereenzelvigd door [verbalisant 12] , gehecht aan de Dienst Landelijke Recherche, Team 13 te Zoetermeer.”
De hierna te noemen bijlagen van het doorgenummerde eindproces-verbaal met betrekking tot onderzoeksnaam 26LOCKHART, bestaande de 1e aanvulling op het zaaksdossier, genummerd LERCF16008-242, en de 2e aanvulling op het zaaksdossier, genummerd LERCF16008-250, respectievelijke paginanummering 212-219 en 220-230, zijnde in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van de Dienst Landelijke Recherche van de Landelijke Eenheid van de politie, opgemaakt door [verbalisant 8] , inspecteur bij de Dienst Landelijke Recherche, gesloten en getekend op respectievelijk 5 juni 2018 en 9 juli 2018:
14. een proces-verbaal van bevindingen, genummerd LERCF16008-236, opgemaakt door [verbalisant 12] , inspecteur bij de Landelijke Eenheid, gesloten en getekend op 15 mei 2018, als bijlage op pagina’s 218-219, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:
“Op 7 mei 2018 werd van de Federale Gerechtelijke Politie te Antwerpen een twaalftal ‘stalen’ overgenomen. De betrokken ‘stalen’ betreffen potjes waarin een witte poederachtige substantie aanwezig is. Deze poederachtige substantie was door de Belgische autoriteiten veiliggesteld bij het onderzoek van een inbeslaggenomen partij ‘cocaïne’. De ‘cocaïne’ was op 16 september 2017 aangetroffen in een container voorzien van het nummer [001] .0
Op 16 september 2017 werd middels een indicatieve test vastgesteld dat het om cocaïne zou gaan. Om de betrokken ‘stalen’ in Nederland te onderzoeken werd middels een Europees Onderzoekbevel aan de Belgische autoriteiten verzocht de betrokken ‘stalen’ aan het onderzoeksteam in Nederlànd over te dragen.
De bevindingen met betrekking tot het veiligstellen van de betrokken ‘stalen’ werden in België geregistreerd onder nummer AN.60.DA. 1292/2017.
De betrokken ‘stalen’ zijn vervolgens door mij in beslag genomen en onder de navolgende nummers geregistreerd.
EU045.01.01.001 Afkomstig van pakket ‘(@).com’
EU045.01.01.002 Afkomstig uit pakket ‘(@).com’
EU045.01.01.003 Afkomstig uit pakket ‘(@).com’
EU045.01.02.001 Afkomstig uit pakket ‘Corona’
EU045.01.02.002 Afkomstig uit pakket ‘Corona’
EU045.01,02.003 Afkomstig uit pakket ‘Corona’
EU045.01.03.001 Afkomstig uit pakket ‘Yamaha’
EU045.01.03.002 Afkomstig uit pakket ‘Yamaha’
EU045.01.03.003 Afkomstig uit pakket ‘Yamaha’
EU045.01.04.001 Afkomstig uit pakket ‘Toyota’
EU045.01.04.002 Afkomstig uit pakket ‘Toyota’
EU045.01.04.003 Afkomstig uit pakket ‘Yamaha’
15. een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, genummerd LERCF16008-244 en PL2600-2016077643-4, opgemaakt door [verbalisant 13] , brigadier bij de Landelijke Eenheid, en [verbalisant 14] , hoofdagent bij de Landelijke Eenheid, gesloten en getekend op 30 mei 2018, als bijlage op pagina’s 220-222, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisanten:
‘’Op 30 mei 2018 werd door de Forensisch Opsporing een onderzoek ingesteld. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen.
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
SIN: AALUI835NL
Registratienummer: EU045.01.01.001
Bijzonderheden: 1 plastic koker met witte substantie
SIN: AALUI865NL
Registratienummer: EU045.01.02.002
Bijzonderheden: 1 plastic koker met witte substantie
SIN: AALUI837NL
Registratienummer: EU045.01.03.003
Bijzonderheden: 1 plastic koker met witte substantie
SIN: AALUI838NL
Registratienummer: EU045.01.04.001
Bijzonderheden: 1 plastic koker met witte substantie
Betreft onderzoek aan SIN: AALU1835NL
Netto hoeveelheid: 0,60 gram
Het geheel van 0,60 gram zal als monster verzonden worden naar het NFI. De bemonsteringen, bestemd voor het NFI te Den Haag zullen met een aanvraag tot een onderzoek naar de aard en samenstelling van de stof, verzonden worden.
Betreft onderzoek aan SIN: AALU1836NL
Netto hoeveelheid: 0,74 gram
Het geheel van 0,74 gram zal als monster verzonden worden naar het NFI. De bemonsteringen, bestemd voor het NFI te Den Haag zullen met een aanvraag tot een onderzoek naar de aard en samenstelling van de stof, verzonden worden.
Betreft onderzoek aam SIN: AALU1837NL
Netto hoeveelheid: 0,74 gram
Het geheel van 0,74 gram zal als monster verzonden worden naar het NFI. De bemonsteringen, bestemd voor het NFI te Den Haag zullen met een aanvraag tot een onderzoek naar de aard en samenstelling van de stof, verzonden worden.
Betreft onderzoek aan SIN: AALU1837NL
Netto hoeveelheid: 0,74 gram
Het geheel van 0,64 gram zal als monster verzonden worden naar het NFI. De bemonsteringen, bestemd voor het NFI te Den Haag zullen met een aanvraag tot een onderzoek naar de aard en samenstelling van de stof, verzonden worden.”
16. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag van 4 juni 2018, genummerd LERCF16008-247, opgemaakt door de beëdigd deskundige ing. P.H. Walinga, als bijlage op pagina’s 223-224, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
‘’Betreft: Identificatie van drugs en precursoren
Politieregistratienummer PL2600-2016077643-4
Resultaten en conclusie:
Kenmerk Conclusie
AALU1835NL Bevat cocaïne
AALU1836NL Bevat cocaïne
AALU1837NL Bevat cocaïne
AALU1838NL Bevat cocaïne”
Het hierna te noemen bewijsmiddel dat is opgenomen in een map met stukken betrekking hebbende op de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis met betrekking tot verdachte:
17. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling op grond van artikel 59a Sv en op vordering bewaring op grond van artikel 63 Sv, voor zover inhoudende – zakelijke weergegeven – als verklaring van verdachte [verdachte], afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle op 22 september 2017:
‘’Ik blijf bij de verklaring die ik bij de politie heb afgelegd. Ik heb daar alles verteld wat ik wist.”
7. Het hof heeft in zijn uitspraak de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op vrijdag 15 september 2017 is een viertal containers met bananen vanuit Colombia de haven van Antwerpen binnengekomen. Deze containers waren bestemd voor [A] B.V. en zijn gecontroleerd door de douane in Antwerpen. Verdachte werkte op dat moment als (zelfstandig) vrachtwagenchauffeur voor zijn opdrachtgever [A] B.V. Bij de controle door de Belgische douane is vastgesteld dat in vijf pallets bananendozen van de container met nummer [001] in totaal 3.397 pakketten met cocaïne zaten met een totaalgewicht van 3.800,4 kilogram. De Belgische autoriteiten hebben deze cocaïne uit de container gehaald en daarbij is uiteindelijk, na afstemming met de Nederlandse opsporingsautoriteiten, een hoeveelheid van 500 gram cocaïne teruggeplaatst. Op maandag 18 september 2017 is de container vrijgegeven. Daarop heeft [verdachte] onder meer deze container met zijn vrachtwagen met oplegger opgehaald uit de haven van Antwerpen. [verdachte] is diezelfde avond met de container naar een loods aan de [a-straat 1] in Breda gereden en was net bezig met het lossen van de pallets met bananendozen op het moment dat de politie de loods binnen viel. Verdachte en de eigenaar van de loods, medeverdachte [betrokkene 10] , zijn daarop aangehouden. Bij nader onderzoek is gebleken dat in de container naast de teruggeplaatste 500 gram cocaïne, tevens nog een blok met ongeveer één kilogram cocaïne aanwezig was.
Het hof dient in deze zaak de volgende vragen te beantwoorden:
1) heeft verdachte opzet gehad op – kort gezegd – de invoer van drugs; en, zo ja,
2) op welke hoeveelheid drugs was zijn opzet dan gericht? Op de uit Colombia afkomstige 3.800 kilogram cocaïne of op de door de politie in de loods uiteindelijk aangetroffen hoeveelheid?; en
3) kan verdachte ten aanzien van het bewezen te verklaren strafbare feit worden aangemerkt als (mede)pleger of medeplichtige.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Ad 1: Voor wat betreft opzet
Voor het kunnen aannemen van opzet op de invoer van drugs is noodzakelijk dat komt vast te staan dat bij verdachte de wetenschap, althans in elk geval een vermoeden, bestond dat zich in de betreffende container, die door hem vanuit de haven van Antwerpen naar Breda is vervoerd, drugs bevonden.
Het hof stelt in dit verband vast dat verdachte in zijn eerste inhoudelijke verklaring bij de politie op 19 september 2017 in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsvrouw uitgebreid heeft verklaard over de gang van zaken op 18 september 2017 en de periode daarvoor. Hij heeft daarbij ook verklaard over wat hij wist over de inhoud van de container. Nadat door de politie eerst wat vragen zijn gesteld over zijn persoonlijke omstandigheden verklaart verdachte daarover als volgt (V = vraag, A = antwoord):
“V: Wat kun je zeggen over het feit waarvan je verdacht wordt, het importeren van 3.800 kilo cocaïne?
A: De hoeveelheid verbaast me. Ik wist wel dat er iets in zit, maar zoveel had ik niet gedacht.
V: Wist je dat er drugs in de container zat?
A: Ja, want anders hoef ik niet in zo’n loodsje te lossen.
V: Wat bedoel je precies met ‘zo’n loodsje’?
A: Normaal los ik op de Keileweg [...] in Rotterdam, naar [A] .”
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat met ‘zo’n loodsje’ wordt bedoeld de loods aan de [a-straat 1] in Breda.
Het hof stelt vast dat verdachte op pagina 6 onderaan van hetzelfde verhoor nogmaals verklaart over de inhoud van de container. Het gaat daarbij om de volgende passage die ter terechtzitting in hoger beroep aan de verdachte is voorgehouden:
“A: Toen ik op de [a-straat] aankwam, stond de roldeur van de loods al open en ben ik direct achteruit naar binnen gereden. In de loods was een man met een stofjas aan. (...)
V: Wat zei die man?
A: Die was heel rustig en sloom. Als hij om vijf Euro zou vragen om eten te kopen had ik het ook geloofd. Zeker omdat ik het idee had dat ik iets spannends aan het doen was vond ik dat een beetje een rare gewaarwording, het was gewoon zo’n type opaatje uit de wijk. Hij gaf me keurig een hand en vroeg of hij koffie voor me kon zetten. Ik had het idee dat die man wel wist dat er een vrachtwagen kwam, maar dat hij totaal geen idee had dat er drugs in de vrachtwagen zat.”
Door en namens verdachte is aangevoerd dat verdachte van tevoren niet heeft geweten dat de container die hij in de haven van Antwerpen moest ophalen drugs zou bevatten. Dat zich in de zes pallets met bananendozen die hij moest lossen in de loods in Breda drugs bevonden, is hem pas bekend geworden, nadat hij door de politie was aangehouden en hij daarmee werd geconfronteerd. De aan hem voorgehouden passages uit zijn politieverklaring, zijn verkeerd in het proces-verbaal van verhoor opgenomen en wekken daardoor ten onrechte de indruk dat verdachte voorafgaand aan het vervoer van de container wist dat er drugs in zaten. Een en ander is in elk geval op zo’n manier in het proces-verbaal weergegeven dat dit achteraf verkeerd geïnterpreteerd kan worden. Verdachte en zijn raadsman hebben ter toelichting nog opgemerkt dat aan verdachte na zijn aanhouding is meegedeeld waarvoor hij was aangehouden en dat hij in de nacht voor zijn verhoor in zijn cel is gaan nadenken over die verdenking. Verdachte heeft bij zijn verhoor duidelijk bedoeld aan te geven dat hij achteraf bezien inmiddels wel beter weet, maar dat het niet zo is geweest dat hij vooraf wetenschap had van de aanwezigheid van drugs in de container. Met name indien de betreffende passages in de context van de volledige verklaring worden gelezen kan er geen misverstand over bestaan dat verdachte pas achteraf op de hoogte is geraakt van de inhoud van de container, aldus de raadsman.
Het hof volgt de verdediging niet in haar uitleg en waardering van de door verdachte gedane, hiervoor vermelde, uitspraken tijdens zijn eerste verhoor op 19 september 2017. Het hof is van oordeel dat het gaat om een verklaring waarin verdachte op verschillende momenten op niet mis te verstane wijze aangeeft dat hij wist dat hij drugs vervoerde en moest afleveren bij een loods in Breda. Zijn verklaring is taalkundig bezien niet voor tweeërlei uitleg vatbaar, zodat alleen al om die reden geen sprake kan zijn van misinterpretatie, ook niet indien de betreffende passages worden gelezen in de context van de rest van zijn eerste inhoudelijke verklaring.
Feiten of omstandigheden die reden zouden kunnen zijn te twijfelen aan de wijze waarop de verklaringen van verdachte bij de politie tot stand zijn gekomen en daarmee aan de betrouwbaarheid van de inhoud van die verklaringen zijn naar het oordeel van het hof evenmin aannemelijk geworden.
Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat verdachte zijn eerste verklaring – die door hem na doorlezing ervan is ondertekend – heeft bevestigd in zijn tweede verklaring bij de politie, afgelegd op 21 september 2017. Hij heeft toen, opnieuw in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsman, verklaard dat zijn vorige verklaring inhoudelijk voor honderd procent klopt, dat zijn rol hetzelfde blijft en dat hij om andere redenen op advies van zijn raadsman wenst te zwijgen. Opvallend in dit verband is dat de verdachte ook bij gelegenheid van zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris op 22 september 2017, waar verdachte inmiddels werd bijgestaan door zijn huidige raadsman, niet is teruggekomen op zijn eerdere verklaring. Ook toen heeft verdachte verklaard dat hij bleef bij zijn verklaring zoals hij die bij de politie heeft afgelegd en dat hij alles had verteld wat hij wist.
Het hof stelt vast dat verdachte pas bij gelegenheid van de behandeling in eerste aanleg is teruggekomen op zijn eerdere verklaringen en is van oordeel dat verdachte daar geen plausibele reden voor opgeeft. Het hof hecht daarom geen geloof aan de andersluidende verklaringen die verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank en in hoger beroep op dit punt heeft afgelegd en zal verdachte houden aan zijn eerste verklaring bij de politie en die tot bewijs bezigen.
Het voorgaande betekent dat het hof ervan uitgaat dat verdachte van te voren wist dat hij drugs zou gaan invoeren in Nederland en dat het niet om bananen ging maar om een hoeveelheid drugs die hij moest afleveren bij de loods aan de [a-straat] te Breda. Daarmee acht het hof (vol) opzet op het binnen het grondgebied van Nederland brengen en vervoeren van drugs zoals primair ten laste gelegd bewezen.
Ad 2 en 3: Op welke hoeveelheid drugs was verdachtes opzet gericht en kan verdachte worden aangemerkt als (mede)pleger of als medeplichtige?
Door de raadsman is aangevoerd, kort samengevat en zakelijk weergegeven, dat voor zover kan worden gesproken van invoer, slechts sprake kan zijn van de daadwerkelijk vanuit de haven in Antwerpen in Nederland ingevoerde en in de loods aangetroffen hoeveelheid, namelijk de door de Belgische douane teruggeplaatste hoeveelheid van 500 gram. Indien het hof de invoer van drugs bewezen acht, kan verdachte hoogstens als medeplichtige aan die invoer worden aangemerkt doordat hij heeft gezorgd voor het vervoer van de cocaïne.
Het hof is van oordeel dat op grond van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van ongeveer 3.800 kilogram cocaïne. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Onder verlengde invoer valt volgens artikel 1, vierde lid van de Opiumwet elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling met betrekking tot de verdovende middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn. Volgens (vaste) jurisprudentie vallen ook handelingen die een verdachte heeft verricht vóór de daadwerkelijke invoer van zodanige verdovende middelen reeds onder het begrip “op verder vervoer gerichte handeling”.
In dit verband stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is ongeveer anderhalve week voor zijn aanhouding in een wegrestaurant benaderd door een hem overigens onbekende persoon. Verdachte had deze man slechts éénmaal eerder gezien en deze persoon had verdachte eerder getipt over verdachtes (toenmalige) opdrachtgever [A] B.V. Tijdens de tweede ontmoeting heeft deze persoon verdachte gevraagd of hij “een keer ergens kon stoppen binnenkort”. Daar zou voor verdachte ‘iets leuks’ tegenover staan. Verdachte heeft daarmee ingestemd en ontving toen van deze persoon een (geprepareerde) telefoon en de instructie dat ze “het er maar beter niet ‘zo’ over konden hebben” en dat de communicatie via die telefoon zou verlopen. Verdachte heeft verklaard dat hij met die telefoon niet kon bellen maar dat hij daarmee alleen tekstberichten kon versturen. Verdachte ontving op de telefoon vervolgens tekstberichten van een persoon die door de telefoon is aangemerkt als ‘ [betrokkene 1] ’. Desgevraagd heeft verdachte bij de politie aangegeven dat hij die manier van communiceren wel raar vond en wel door had dat het niet echt normaal was. Enkele dagen daarna kreeg verdachte op die telefoon een bericht met de vraag om iemand te ontmoeten bij een tankstation langs de A58. Op donderdag 14 september 2017 heeft verdachte daar een hem onbekende man in een Citroen Cactus ontmoet. Verdachte is samen met die onbekende man en op diens instructie een route gaan rijden die hem voerde richting de haven van Antwerpen en van daaruit richting de loods aan de [a-straat 1] in Breda. Verdachte kreeg daarbij diverse instructies, waaronder de instructie dat hij bij een vooraf bepaalde horecagelegenheid moest wachten als er iets onverwachts zou gebeuren. Op vrijdag 15 september 2017 ontving verdachte via de geprepareerde telefoon berichten dat hij zes pallets met bananen moest ophalen bij [A] B.V. en dat deze pallets afgeleverd moesten worden in de loods aan de [a-straat 1] in Breda. Bij het lossen van die pallets in Breda zag verdachte de hem onbekende man van de Citroen Cactus weer.
Op zondagochtend 17 september 2017 kreeg verdachte via de telefoon te horen dat hij de container met het eindnummer achttien als eerste moest ophalen. Toen op maandag 18 september 2017 bleek dat deze container nog geblokkeerd was heeft verdachte contact opgenomen via de telefoon. Hij kreeg te horen dat hij moest wachten tot de container werd vrijgegeven. Toen de container enige tijd later was vrijgegeven, heeft verdachte die container op eigen initiatief opgeladen. Via de telefoon ontving verdachte op dat moment het bericht dat de container met eindnummer achttien nog niet mocht worden gehaald. Daarop heeft verdachte de container met eindnummer achttien ingewisseld voor een andere container, welke container verdachte vervolgens heeft gelost bij [A] B.V. aan de Keileweg in Rotterdam. Toen verdachte die container had gelost, kreeg hij een bericht op de telefoon dat de container met eindnummer achttien met spoed moest worden opgehaald. Verdachte heeft toen de container met eindnummer achttien opgehaald in Antwerpen en is richting de [a-straat 1] in Breda gegaan. Eenmaal daar kreeg verdachte via de telefoon nog instructies om de door verdachte eerder daar afgeleverde pallets om te wisselen voor de zes pallets in de container. Verdachte heeft daarop de zegel van de container verbroken en heeft toen actief meegeholpen met het uitladen van de pallets in de container.
Het hof stelt op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden vast dat verdachte zowel betrokken is geweest bij de voorbereiding van de verlengde invoer in Nederland – vanuit Antwerpen – als bij de daadwerkelijk invoer, het transport en de uiteindelijke aflevering van de drugs in de loods. Uit het voorgaande blijkt van een nauwe, bewuste en intensieve samenwerking tussen verdachte en anderen bij zowel de voorbereiding als de uitvoering van het feit. De voorbereidende handelingen hebben plaatsgevonden vóór de inbeslagname van de cocaïne door de Belgische autoriteiten. Die handelingen kunnen niet anders worden opgevat dan als handelingen die zijn gericht op het verder vervoeren van de cocaïne. De bijdrage die verdachte door zijn handelen heeft geleverd aan de voltooiing van het delict kan worden aangemerkt als significant en gaat verder dan het enkel optreden als vervoerder van de drugs. Het hof beschouwt verdachte daarom als medepleger van de (verlengde) invoer en het vervoer van de drugs. Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat aan hem een beloning in het vooruitzicht is gesteld, dat hij voorafgaand aan de invoer met een mededader de te rijden route heeft verkend en dat hij eerder zogenaamde ‘wisselpallets’ heeft opgehaald in Rotterdam en deze heeft gelost in de loods in Breda met het oog op de doorvoer in Nederland.
Voorwaardelijk opzet op een zeer grote hoeveelheid cocaïne
Door en namens de verdachte is betoogd dat zijn opzet op de invoer van drugs niet op een grotere hoeveelheid cocaïne betrekking kan hebben dan de aangetroffen hoeveelheid en dat zijn opzet dus niet gericht was op de uit Colombia afkomstige hoeveelheid van ongeveer 3.800 kilogram.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte kan als professioneel vervoerder ermee bekend worden verondersteld dat zes pallets bananen een aanzienlijk (totaal)gewicht kunnen hebben. In het licht van verdachtes wetenschap dat hij zich inliet met de invoer van drugs in Nederland doormiddel van pallets bananen en in het bijzonder gezien zijn substantiële rol in de voorbereiding met betrekking tot de zes ‘wisselpallets’, is het hof van oordeel dat verdachte, door verder geen informatie in te winnen en geen vragen te stellen met betrekking tot de hoeveelheid drugs die hij zou gaan vervoeren, zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld – en die kans ook heeft aanvaard – dat hij zich door zijn handelen schuldig zou maken aan het invoeren van een zeer grote hoeveelheid drugs. Dat uiteindelijk dankzij justitieel ingrijpen in België slechts een geringe hoeveelheid van de oorspronkelijke 3.800 kilogram cocaïne daadwerkelijk is doorgelaten door de autoriteiten, doet daar niet aan af.”
De eerste klacht: medeplegen?
8. De klacht houdt in dat de bewezenverklaring van het medeplegen ontoereikend is gemotiveerd in het licht van “hetgeen door de verdediging is aangevoerd en hetgeen het hof in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld”. Daartoe wordt allereerst aangevoerd dat de rol van de verdachte – het verrichten van uitvoeringshandelingen en het daarbij opvolgen van instructies – slechts duidt op medeplichtigheid en niet op medeplegen. Verder wordt aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt het door het hof overwogene, ik citeer de stellers van het middel, “dat verdachte (kennelijk) wist dat de door hem opgehaalde 6 pallets ‘wisselpallets’ waren en dat hij […] eerder die pallets met bananen in Breda had gelost met het oog op de doorvoer naar Nederland”. Volgens de stellers van het middel volgt uit de bewijsmiddelen veeleer dat de verdachte door degene die hem voor het karretje heeft gespannen zo veel mogelijk onwetend werd gelaten en dat de verdachte de hoeveelheid aangetroffen kilo’s niet heeft verwacht en daarover verbaasd was.
9. Bij de beoordeling van deze klacht moet worden vooropgesteld wat de Hoge Raad over het onderscheid tussen medeplegen en medeplichtigheid heeft overwogen:
“3.1. […] In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. […] Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. […]
In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarom dienaangaande niet worden gegeven. Wel kan de Hoge Raad met betrekking tot dit thema, mede gelet op zijn eerdere rechtspraak, enige aandachtspunten formuleren.
3.2.1. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaardigd moet zijn, is mede van belang omdat het in dit verband vaak gaat om de vraag: medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een strafbaar feit. […] Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid "het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf" […].
3.2.2. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. […]
3.2.3. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. […] Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. […]”1.
10. Het hof heeft in zijn bewijsoverweging – zakelijk weergegeven – de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld met betrekking tot de bijdrage die de verdachte heeft geleverd aan de invoer en het vervoeren van ongeveer 3800 kilogram cocaïne en de samenwerking daarbij met andere betrokkenen.
(i) De verdachte is gevraagd of hij een keer ergens kon stoppen in ruil voor ‘iets leuks’, heeft daarmee ingestemd en ontving toen een (geprepareerde) telefoon en de instructie dat de communicatie via die telefoon zou verlopen.
(ii) De verdachte kreeg enkele dagen daarna op die telefoon een bericht met de vraag iemand te ontmoeten bij een tankstation. De verdachte heeft daar op donderdag 14 september 2017 een hem onbekende man ontmoet en is samen met die man en op diens instructie een route gaan rijden richting de haven van Antwerpen en van daaruit richting een loods in Breda. De verdachte kreeg daarbij instructies, waaronder de instructie dat hij bij een vooraf bepaalde horecagelegenheid moest wachten als er iets onverwachts zou gebeuren.
(iii) De verdachte ontving op vrijdag 15 september 2017 via de telefoon berichten dat hij zes pallets met bananen moest ophalen en dat deze pallets afgeleverd moesten worden in de betreffende loods in Breda. De verdachte heeft de pallets aldaar gelost.
(iv) De verdachte kreeg op zondag 17 september 2017 via de telefoon te horen dat hij de container met het eindnummer achttien als eerste moest ophalen. De verdachte heeft, toen op maandag 18 september 2017 bleek dat deze container nog geblokkeerd was, contact opgenomen via de telefoon en kreeg te horen dat hij moest wachten tot de container werd vrijgegeven. De verdachte heeft, toen de container enige tijd later was vrijgegeven, die container op eigen initiatief opgeladen. De verdachte ontving op dat moment via de telefoon het bericht dat de container met eindnummer achttien nog niet mocht worden gehaald en heeft daarop de container met eindnummer achttien ingewisseld voor een andere container, welke container de verdachte vervolgens heeft gelost. Toen hij die container had gelost, kreeg de verdachte een bericht op de telefoon dat de container met eindnummer achttien met spoed moest worden opgehaald en heeft toen de container met eindnummer achttien opgehaald in Antwerpen en is richting Breda gegaan. De verdachte kreeg eenmaal daar via de telefoon instructies om de door de verdachte eerder daar afgeleverde pallets om te wisselen voor de zes pallets in de container, heeft daarop de zegel van de container verbroken en heeft toen meegeholpen met het uitladen van de pallets in de container.
11. Het hof heeft uit deze feiten en omstandigheden afgeleid dat de verdachte betrokken is geweest bij zowel de voorbereiding van de verlengde invoer in Nederland – vanuit Antwerpen – als bij de daadwerkelijke invoer, het transport en de uiteindelijke aflevering van de drugs in de loods in Breda. Volgens het hof blijkt hieruit van een nauwe, bewuste en intensieve samenwerking tussen de verdachte en anderen bij zowel de voorbereiding als de uitvoering van het feit. Volgens het hof kan de bijdrage van de verdachte aan de voltooiing van het delict worden aangemerkt als significant en gaat die bijdrage verder dan het enkel optreden als vervoerder van de drugs.
12. Dit oordeel van het hof acht ik niet onbegrijpelijk. In het licht van de door de Hoge Raad gestelde criteria neem ik daarbij in aanmerking dat het hof vaststellingen heeft gedaan waaruit blijkt dat er een onderlinge taakverdeling was, dat de verdachte een cruciale rol heeft gespeeld bij de uitvoering van het delict, dat de verdachte aanwezig is geweest bij de voorbereiding en de uitvoering van het delict en dat hij zich daarbij niet heeft teruggetrokken. Uit dat geheel heeft het hof de bewezenverklaring van het medeplegen kunnen afleiden.
13. Voor zover nog wordt aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt het door het hof overwogene, ik citeer de stellers van het middel, “dat verdachte (kennelijk) wist dat de door hem opgehaalde 6 pallets ‘wisselpallets’ waren en dat hij […] eerder die pallets met bananen in Breda had gelost met het oog op de doorvoer naar Nederland”, merk ik het volgende op.
14. Het gaat de stellers van het middel kennelijk om het volgende deel van de bewijsoverweging van het hof:
“Het hof beschouwt verdachte daarom als medepleger van de (verlengde) invoer en het vervoer van de drugs. Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen […] dat hij eerder zogenaamde ‘wisselpallets’ heeft opgehaald in Rotterdam en deze heeft gelost in de loods in Breda met het oog op de doorvoer in Nederland.”
15. Het eerste bewijsmiddel houdt mede met betrekking tot het afleveren van ‘wisselpallets’ het volgende in:
“Vraag verbalisanten: Hoe ging het verder, toen de man bij je ingestapt was?
Antwoord verdachte: De man zei waar ik heen moest rijden, hij zei dat ik de A16 op moest richting Antwerpen. Eenmaal op de A16 zei hij waar ik eraf moest, dit was op de afslag Hazeldonk, bij de grensovergang. Als je net België in bent zit er aan het einde van het douaneterrein een Dönertentje. Daar moest ik langsrijden en toen vroeg hij ‘’Ken je dit?” Hij wees toen op dat Dönertentje. Ik zei dat ik dat kende. Toen moest ik terugrijden richting Breda. Toen moest ik er bij afslag Prinsenbeek af en toen stuurde hij me naar de loods aan de [a-straat 1] .
Vraag verbalisanten: Wat zei de man over die loods?
Antwoord verdachte: Ik moest een rondje om de loods rijden. We hebben nog even rondgereden om de goede aanrijroute te bekijken. Ik hoorde dat de man zei dat als ik deze twee locaties wist, ik genoeg wist. Hij vertelde dat ik het transport bij de loods op de [a-straat 1] moest afleveren en als iets onverwachts zou gebeuren ik tot nader order bij het Dönertentje moest wachten op instructies. Daarna heb ik de man weer teruggebracht naar zijn auto en ging ieder zijn eigen weg. Vraag verbalisanten: En toen?
Antwoord verdachte: Ik kreeg vrijdagmorgen via dat telefoontje een berichtje met de opdracht om 6 pallets met bananen van [A] op de Keileweg in Rotterdam naar de loods aan de [a-straat] in Breda te brengen. Ik heb dit met een lege koelcontainer gedaan. Ik heb dit toen gedaan.
Vraag verbalisanten: Wie waren er in Breda bij?
Antwoord verdachte: Daar was die jongen van de Citroen Cactus aanwezig.
Vraag verbalisanten: Wie waren daar verder nog?
Antwoord verdachte: Niemand, Ik zag ook alleen de Cactus staan, geen andere auto’s. Dat weet ik zeker.”
16. Uit dit bewijsmiddel blijkt dat de verdachte de instructie heeft gekregen om voorafgaand aan het transport vanuit Antwerpen naar de loods in Breda zes pallets met bananen in die loods af te leveren. Anders dan de stellers van het middel kennelijk menen, heeft het hof uit dit bewijsmiddel de conclusie kunnen trekken dat het afleveren van de pallets in Breda door de verdachte kennelijk bedoeld was voor de latere doorvoer in Nederland van hetgeen in Antwerpen door de verdachte zou worden opgehaald.
17. De klacht faalt in al haar onderdelen.
De tweede klacht: een zeer grote hoeveelheid cocaïne?
18. De klacht houdt in dat de bewezenverklaring van het vervoeren van ‘een zeer grote hoeveelheid’ cocaïne ontoereikend is gemotiveerd. Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging overwogen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervoeren van 3800 kilogram cocaïne. Volgens de stellers van het middel volgt uit het verhandelde ter terechtzitting, de uitspraak van het hof en de bewijsmiddelen echter dat de verdachte de container pas naar Nederland heeft vervoerd nadat de Belgische autoriteiten de 3800 kilogram cocaïne in de container hadden vervangen door “een kleine hoeveelheid van 500 gram”.
19. Het hof heeft het vervoer van ‘een zeer grote hoeveelheid’ cocaïne bewezenverklaard en heeft die ‘zeer grote hoeveelheid’ in zijn bewijsoverweging gespecificeerd als ongeveer 3800 kilogram. Het hof heeft echter ook vastgesteld dat van die 3800 kilogram cocaïne slechts ongeveer 1,5 kilogram daadwerkelijk is vervoerd, omdat de rest van de cocaïne voorafgaand aan het vervoer in België is onderschept. Uitgaande van die vaststelling, had het hof niet zonder meer tot een bewezenverklaring van het vervoer van ‘een zeer grote hoeveelheid’ cocaïne kunnen komen. De bewezenverklaring is in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
20. De klacht is gegrond en moet tot cassatie leiden omdat niet kan worden gezegd dat de verdachte onvoldoende te respecteren belang bij cassatie heeft. Daarvoor acht ik van belang dat uit de bewijsvoering volgt dat niet alleen de vervoerde, maar ook de in Nederland ingevoerde hoeveelheid cocaïne feitelijk ‘slechts’ 1,5 kilo cocaïne bedroeg, zodat het hof evenmin zonder meer bewezen heeft kunnen verklaren dat de verdachte een ‘zeer grote hoeveelheid’ (van 3800 kilogram) cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. In dat verband merk ik het volgende op.
21. De reikwijdte van het bestanddeel ‘binnen het grondgebied brengen’ in art. 2 onder A Opiumwet is ruimer dan in het dagelijks spraakgebruik.2.Voor de reikwijdte van dit bestanddeel geldt een uitbreiding aan de achterkant: ook gedragingen die op het verdere vervoer of de opslag van de verdovende middelen na de feitelijke invoer daarvan zijn gericht kunnen worden aangemerkt als ‘binnen het grondgebied brengen’.3.Voorwaarde voor een voltooide (verlengde) invoer van verdovende middelen – zoals in de onderhavige zaak is tenlastegelegd en bewezenverklaard – is echter altijd dat de betreffende hoeveelheid verdovende middelen Nederland feitelijk is binnengekomen.4.Als dat laatste niet het geval is, bijvoorbeeld omdat het drugstransport in het buitenland is onderschept, kan onder omstandigheden wel sprake zijn van poging tot binnen het grondgebied brengen5.of van voorbereidingshandelingen als bedoeld in art. 10a Opiumwet.
Slotsom
22. Het middel slaagt.
Het tweede middel
23. Het middel bevat de klacht dat het kennelijke oordeel van het hof dat sprake is van meerdaadse samenloop in plaats van eendaadse samenloop of voortgezette handeling niet zonder meer begrijpelijk is, omdat de bewezenverklaarde handelingen een feitencomplex op dezelfde tijd en plaats opleveren, terwijl de strekking van de bewezenverklaarde strafbare feiten – de verlengde invoer en het vervoer van cocaïne – niet verschilt. Dat zou de kwalificatie en/of de strafoplegging aantasten.
24. Omdat mijn conclusie met betrekking tot het eerste middel al meebrengt dat de uitspraak van het hof moet worden vernietigd, hoeft het tweede middel niet te worden besproken. Indien de Hoge Raad anders mocht oordelen, ben ik uiteraard tot nader concluderen bereid.
Slotsom
25. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel hoeft niet te worden besproken.
26. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
27. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑12‑2021
T. Blom, in: T&C Strafrecht, art. 1 Opiumwet, aant. 5 (online, bijgewerkt 1 september 2021).
T. Blom, in: T&C Strafrecht, art. 1 Opiumwet, aant. 5 (online, bijgewerkt 1 september 2021). Zie bijvoorbeeld HR 26 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1170, NJ 1991/156, HR 2 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:AB8028, NJ 1992/774 en met betrekking tot ontvangst HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9575, NJ 2006/647.
T. Blom, in: T&C Strafrecht, art. 1 Opiumwet, aant. 5 (online, bijgewerkt 1 september 2021).
T. Blom, in: T&C Strafrecht, art. 1 Opiumwet, aant. 5 (online, bijgewerkt 1 september 2021). Zie ook C.M. Pelser, in: T&C Strafrecht, boek 1, titel IV Sr, aant. 3a (online, bijgewerkt 1 september 2021), waar wordt verwezen naar HR 18 november 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9559, NJ 1987/276 m.nt. A.C. ’t Hart en HR 13 april 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1481, NJ 1999/538.
Beroepschrift 19‑05‑2021
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 20/03791
Betekening aanzegging: 29 maart 2021
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte]
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaten: R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker
dossiernummer: D20200380
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden d.d. 5 november 2020, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 47 Sr, alsmede 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 18 september 2017 te Breda en/althans (elders) in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Opiumwet) en/of opzettelijk heeft/hebben verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
In eerste aanleg heeft de rechtbank onder meer overwogen dat verdachte anderhalve week voor zijn aanhouding bij een tankstation in Antwerpen is benaderd om als vrachtwagenchauffeur ‘een keer ergens te stoppen’; verdachte hier iets leuks aan zou overhouden; hij een telefoon ontving, waarmee alleen tekstberichten verstuurd konden worden; de communicatie via deze telefoon moest verlopen; verdachte de opdracht kreeg om op het adres [a-straat 1] te Breda een transport af te leveren; hij wist dat het om een lading uit Colombia ging; als er iets onverwachts zou gebeuren, hij bij een aangewezen eettentje moest wachten; op de vrijdag voor zijn aanhouding hij zes pallets bananen heeft opgehaald bij [A] in Rotterdam en deze pallets naar een loods aan de [a-straat 1] te Breda heeft gebracht; op de dag van zijn aanhouding hij de opdracht kreeg met spoed een container op te halen en deze container ook naar de loods te rijden; verdachte het bericht kreeg dat er zes pallets uit de vrachtwagen moesten en dat de andere pallets die er al stonden in de vrachtwagen gezet moesten worden. In het vonnis heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat de rol van verdachte ter zake de invoer van cocaïne alsmede het verwerken, afleveren, verstrekken en vervoeren daarvan zoals deze blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, in elk geval niet zwaarder gekwalificeerd kan worden dan medeplichtigheid.
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte hij in de periode van 1 september 2017 tot en met 18 september 2017 te Breda en elders in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Opiumwet) en opzettelijk heeft vervoerd, een zeer grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
In het arrest heeft het hof daartoe onder meer overwogen dat verdachte zowel betrokken is geweest bij de voorbereiding van de verlengde invoer in Nederland -vanuit Antwerpen — als bij de daadwerkelijk invoer, het transport en de uiteindelijke aflevering van de drugs in de loods. Hieruit blijkt van een nauwe, bewuste en intensieve samenwerking tussen verdachte en anderen bij zowel de voorbereiding als de uitvoering van het feit. De voorbereidende handelingen hebben plaatsgevonden vóór de inbeslagname van de cocaïne door de Belgische autoriteiten. Die handelingen kunnen niet anders worden opgevat dan als handelingen die zijn gericht op het verder vervoeren van de cocaïne. De bijdrage die verdachte door zijn handelen heeft geleverd aan de voltooiing van het delict kan worden aangemerkt als significant en gaat verder dan het enkel optreden als vervoerder van de drugs. Het hof beschouwt verdachte daarom als medepleger van de (verlengde) invoer en het vervoer van de drugs. Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat aan hem een beloning in het vooruitzicht is gesteld, dat hij voorafgaand aan de invoer met een mededader de te rijden route heeft verkend en dat hij eerder zogenaamde ‘wisselpallets’ heeft opgehaald in Rotterdam en deze heeft gelost in de loods in Breda met het oog op de doorvoer in Nederland.
In de bewijsmiddelen heeft het hof vastgesteld dat verdachte zeer kort voorafgaande aan zijn gedragingen, die in de kern bestaan hebben uit het in België ophalen van een container en deze vervolgens te vervoeren naar een adres in Nederland, door een ander is benaderd die hem instructies heeft gegeven. Dit vervoeren is niet gezamenlijk gedaan maar slechts alleen door verdachte. Uit de bewijsmiddelen blijkt daarnaast dat verdachte, voorafgaande aan het vervoer, met die ander heeft gecommuniceerd en dat die ander hem een telefoon heeft verstrekt en hem de instructie heeft gegeven slechts via die telefoon met de ander te communiceren. De taakverdeling bestond hieruit dat verdachte de instructies van de ander moest opvolgen. Voorts kan uit de verklaring van verdachte worden afgeleid dat verdachte -na verkregen instructies — voorafgaand aan de invoer de te rijden route heeft gereden waarbij hem te verstaan is gegeven dat hem slechts informatie over twee adressen werd verstrekt en dat daarbij is gezegd dat als hij deze twee locaties wist, verdachte ‘genoeg wist’. Voorts blijkt uit de verklaring dat verdachte nadien 6 pallets heeft opgehaald in Rotterdam en deze heeft gelost in de loods in Breda. Dat verdachte daarbij wist dat deze pallets ‘wisselpallets’ waren en ook dat dit gebeurde ‘met het oog op de doorvoer in Nederland’ zoals het hof kennelijk heeft overwogen blijkt niet uit de bewijsmiddelen. In de bewijsmiddelen heeft het hof voorts vastgesteld dat verdachte die hoeveelheid door de Belgische autoriteiten aangetroffen kilo's niet heeft verwacht en daarover ook verbaasd was. In het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd en hetgeen het hof in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld schiet het oordeel van het hof ten aanzien van het ‘medeplegen’ tekort. De rol van verdachte, bestaande uit het verrichten van uitvoeringshandelingen en het daarbij opvolgen van de aan hem gegeven instructies pleegt immers —zoals de rechtbank al eerder terecht heeft geoordeeld— te worden aangemerkt als medeplichtigheid en niet als medeplegen. Hierbij is niet zonder belang dat juist degenen die volledig en nauw met anderen bij de organisatie van de invoer en verder vervoer betrokken zijn juist ervoor zorgen op de achtergrond te blijven en ‘uitvoerders’ plegen in te schakelen voor het werk waarbij het risico op ontdekking het grootst is, te weten bij het vervoer van de verdovende middelen. Daar komt dat hetgeen het hof in het bijzonder heeft overwogen, te weten dat verdachte (kennelijk) wist dat de door hem opgehaalde 6 pallets ‘wisselpallets’ waren en dat hij die hij eerder die pallets met bananen in Breda had gelost met het oog op de doorvoer naar Nederland ook niet uit de bewijsmiddelen volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt veeleer dat verdachte door degene die hem voor het karretje heeft gespannen zo veel mogelijk onwetend werd gelaten van het hoe en waarom.
De bewezenverklaring is derhalve onvoldoende met redenen omkleed.
In het arrest heeft het hof niet alleen bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging met anderen plegen van de verlengde invoer van ‘een zeer grote hoeveelheid’ cocaïne, maar ook aan het in vereniging met anderen vervoeren van die zeer grote hoeveelheid. Uit het arrest volgt dat het hof ten aanzien van het ‘vervoeren’ kennelijk het door verdachte vervoeren van een container vanuit Antwerpen naar Nederland heeft bedoeld. Ten aanzien van de strafoplegging heeft het hof overwogen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van 3.800 kilogram aan cocaïne. Uit het verhandelde ter terechtzitting, het arrest en de bewijsmiddelen volgt evenwel dat de container die gevuld was met 3800 kg cocaïne tussen 16 september en 18 september 2018 in beslag is genomen en op 18 september 2018 is vrijgegeven, nadat de cocaïne uit de container was verwijderd en ‘een kleine hoeveelheid van 500 gram’ in de container is teruggeplaatst. De container is pas vervoerd nadat die ‘kleine hoeveelheid’ in de container was teruggeplaatst. Gelet hierop is de bewezenverklaring ten aanzien van het in vereniging met anderen vervoeren van ‘een zeer grote hoeveelheid’ cocaïne dan ook onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting:
1.1
Aan verdachte is — na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep — tenlastegelegd dat:
‘Primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 18 september 2017 te Breda en/althans (elders) in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
- —
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Opiumwet) en/of
- —
opzettelijk heeft/hebben verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair:
één of meerdere (onbekend gebleven) perso(o)n(en)(NN [betrokkene 11] en/of NN [betrokkene 12]) in of omstreeks de periode van 1 september 2Ö17 tot en met 18 september 2017 te Breda en/althans (elders) in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
- —
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en/of
- —
opzettelijk heeft/hebben verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I,
bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf verdachte in voornoemde periode behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door opzettelijk:
- —
een op zijn naam staande vrachtwagen beschikbaar te stellen voor het transport van een container en/of cocaïne vanuit Antwerpen naar Breda en/of
- —
als bestuurder van de vrachtwagen de container en/of de cocaïne op te halen in Antwerpen en op 18 september 2017 naar de/het bedrijfshal) in Breda te transporteren en/of
- —
met (een) (contactperso(o)n(en) van) opdrachtgever(s) (telefonisch) contact te onderhouden over de aflevering/opslag en/of overdracht van die container en/of cocaïne en/of
- —
aanwezig te zijn in de/het bedrijfshal) op 18 september 2017 en/of
- —
te helpen bij het lossen van die container;
Meer subsidiair:
hij op 18 september 2017 te Breda en/althans (elders) in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.’
1.2
In eerste aanleg heeft de rechtbank Overijssel bewezen verklaard, dat:
‘hij in de periode van 1 september 2017 tot en met 18 september 2017 in Nederland en in België opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I’
1.3
In het vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen:
‘Verdachte heeft verklaard dat hij anderhalve week voor zijn aanhouding bij een tankstation in Antwerpen benaderd was om als vrachtwagenchauffeur ‘een keer ergens te stoppen’. Verdachte zou hier iets leuks aan overhouden. Hij ontving een telefoon, waarmee alleen tekstberichten verstuurd konden worden. De communicatie moest via deze telefoon verlopen. 7 Verdachte [verdachte] kreeg de opdracht om op het adres [a-straat 1] te Breda een transport af te leveren. Verdachte wist dat het om een lading uit Colombia ging.8 Als er iets onverwachts zou gebeuren, moest hij bij een aangewezen eettentje wachten. Op de vrijdag voor zijn aanhouding heeft hij zes pallets bananen opgehaald bij [A] in Rotterdam en heeft hij deze pallets naar een loods aan de [a-straat 1] te Breda gebracht.9 Op de dag van zijn aanhouding kreeg hij de opdracht met spoed een container op te halen en deze container ook naar de loods te rijden.10 Hij kreeg het bericht dat er zes pallets uit de vrachtwagen moesten en dat de andere pallets die er al stonden in de vrachtwagen gezet moesten worden.11
()
De rechtbank is van oordeel dat de rol van verdachte terzake de invoer van cocaïne alsmede het verwerken, afleveren, verstrekken en vervoeren daarvan zoals deze blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, in elk geval niet zwaarder gekwalificeerd kan worden dan medeplichtigheid. Nu slechts medeplegen van de invoer van cocaïne ten laste is gelegd, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel vrijspreken.’
1.4
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 oktober 2020 is onder meer gerelateerd:
‘De verdachte verklaart desgevraagd als volgt.
Ik werkte destijds al een halfjaar voor [betrokkene 1]. Ik kreeg de opdracht van [betrokkene 1] om de containers op te halen. Wij bespraken dat in persoon en per telefoon.
Ik had eerder nog nooit een vracht moeten afleveren op een ander adres dan op de Keileweg in Rotterdam. De vrijdag voor de inval van de politie in Breda was de eerste keer.
Ik moest die vrijdag zes pallets lossen in die loods aan de [a-straat] in Breda.
U vraagt mij hoe dat is gegaan. Ik haalde die vrijdag zes pallets op aan de Keileweg. [betrokkene 1] was daar toen ook. [betrokkene 1] wees mij de zes pallets aan die in Breda afgeleverd moesten worden. Het contact over de levering van die zes pallets verliep verder via een BlackBerry-telefoon. De medewerkers die daar altijd lossen op de Keileweg, hebben die zes pallets toen in mijn vrachtwagen geladen. Het adres van de [a-straat] kreeg ik via de BlackBerry-telefoon, waarmee ik alleen tekstberichten kon sturen. De opdracht om als transporteur voor [betrokkene 1] te rijden kreeg ik eerder van een man in een chauffeursrestaurant. Dat is ongeveer een half jaar daarvoor geweest.
()
De tweede keer vroeg hij hoe het met die tip was afgelopen. Dat was de reden dat ik de koppeling maakte. U vraagt of ik hierover nog met [betrokkene 1] heb gesproken. [betrokkene 1] wees mij die zes pallets persoonlijk aan. Ik ging er daardoor vanuit dat [betrokkene 1] wist dat die zes pallets naar de [a-straat] moesten.
De opdracht om die zes pallets bij [A] op te halen en te vervoeren naar de [a-straat] was via die BlackBerry-telefoon binnengekomen.
()
Toen ik die zes pallets'in Breda ging afleveren was de man van de Citroën Cactus ook aanwezig in die loods. Hij heeft die zes pallets toen gelost. Die man stond al binnen en de roldeur van de loods stond al open toen ik daar aankwam. Ik ben er die vrijdag maar vijf minuten geweest. Zondag kreeg ik vervolgens de gegevens van [betrokkene 1] die ik nodig had om de containers op maandag in de haven op te halen. Ik kreeg dat van [betrokkene 1] op mijn eigen telefoon
De raadsman merkt op dat schermafbeeldingen van deze berichten van [betrokkene 1] aan de telefoon van verdachte bij de rechtbank zijn overgelegd. De raadsman merkt op dat het om
gegevens gaat die verdachte van [betrokkene 1] nodig heeft om de containers op te kunnen halen. De voorzitter deelt desgevraagd mee dat deze deel uitmaken van het dossier.
De verdachte hervat zijn verklaring als volgt.
()
Ik moest in Breda pallets lossen en daarna moest ik die container gewoon weer naar de Keileweg in Rotterdam brengen. De berichten om de zes pallets op te halen en om die zes pallets ook om te wisselen kwamen binnen op die BlackBerry-telefoon. ()
()
Ik snap gewoon niet dat er 3.800 kilogram cocaïne in zou zitten. Dat zou ik toch gezien moeten hebben. Ik heb dat gewoon niet gezien. U zegt mij dat de douane dat heeft aangetroffen maar zij het grootste deel daarvan eruit hebben gehaald. Ik heb wel gezien dat de douane deze container had gecontroleerd. Ik zag dat aan de zegel. De zegel was rood in plaats van geel. U houdt mij voor dat België de gevonden drugs heeft getest en dat daaruit blijkt dat het om cocaïne gaat. U houdt mij voor dat het Nederlands Forensisch Instituut dat ook heeft gecontroleerd en tot dezelfde bevindingen komt.
De oudste raadsheer voert het woord als volgt.
Vervoerde u vaker bananen voor [betrokkene 1]? Was het voor u gebruikelijk om die bananen in een niet-gekoelde loods achter te laten? Vond u het niet vreemd dat u bananen moest omruilen? Kreeg u dan vaker een telefoon waarmee u alleen berichten kon sturen en ontvangen?
Verdachte reageert als volgt.
Ik vervoerde wel vaker bananen voor [betrokkene 1]. Ik vond het wel apart dat ik die bananen in die niet-gekoelde loods moest achterlaten. Toen ze zeiden dat ik ze moest wisselen, dacht ik dat het wel verkeerde bananen zouden zijn geweest.
()
Achteraf is het allemaal dan wel raar, maar op dat moment had ik er geen erg in. Dat geldt ook voor het wisselen van die zes pallets.
Normaal denk ik dat er dan iets fout is gegaan met de eerste levering. Achteraf in zo'n politiecel ga je anders denken. ()’
1.5
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 oktober 2020 is onder meer gerelateerd dat mr. J-H.L.C.M. Kuijpers het woord tot de verdediging heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen. In deze pleitaantekeningen is onder meer vermeld:
‘Uit het dossier volgt evenwel dat [verdachte] anderhalve week voor zijn aanhouding is benaderd om ‘een keer ergens te stoppen’, alstoen een telefoon heeft gekregen en een keer een partij bananen heeft afgeleverd aan de [a-straat] te Breda. Deze handelingen staan echter in geen verband tot invoer 1, te weten het zeevervoer waarbij de 3800kg over de Westerschelde is in- en uitgevoerd. [verdachte] kan niet gelinkt worden aan dit transport. Er is geen connectie met [verdachte] en het schip, de afzender, de vertrekhaven, etc. Kortom geen enkele aanwijzing voor betrokkenheid van [verdachte] bij de invoer 1, laat staan betrokkenheid die — volgens de regels van de Hoge Raad-van voldoende gewicht zou zijn.
Dan invoer 2 op 18 september 2017. Ook hier geldt hetzelfde.
[verdachte] was slechts de chauffeur die de container met 500gr heeft opgehaald.
()
Dit is in een notendop het beoordelingskader wat de Hoge Raad hanteert. Als we het toetsingskader vertalen naar de feiten is er ten aanzien van [verdachte] geen sprake van medeplegen door als chauffeur te fungeren. Hij had een ondergeschikte rol, waarbij hij veel risico liep. Er was geen intense samenwerking; [verdachte] had geen rol in de voorbereiding; [verdachte] wist niet van de hoed en de rand; zijn rol van chauffeur was compleet inwisselbaar. Evenals de Rechtbank ben ik van mening dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot medeplegen te kunnen komen.
In mijn visie is er geen sprake van strafrechtelijke betrokkenheid van [verdachte] bij de voltooide invoer 1 en 2, zodat ik u verzoek hem daarvan vrij te spreken.
Is er dan mogelijk sprake van verlengde invoer?
De Officier van Justitie heeft in zijn appelschriftuur overwogen dat er sprake is van verlengde invoer van 3800kg cocaïne, en dat het daarbij niet uitmaakt of de cocaïne er uit is gehaald en slechts een klein gedeelte is teruggeplaatst. De stelling is onjuist en vindt geen steun in het recht. Ook hier moet namelijk het onderscheid worden gemaakt tussen invoer 1 en invoer 2. De vraag die men zich moet stellen is of we hier spreken van de verlengde invoer van de 3800kg of de verlengde invoer van 500gr.
In mijn stellige overtuiging kan er op grond van het dossier in samenhang met de jurisprudentie enkel geconcludeerd worden dat er sprake is van de verlengde invoer van invoer 2. Waarom? Omdat invoer 1 weer is uitgevoerd. Uw Gerechtshof weet dat men over zee om de haven van Antwerpen te bereiken door Nederlandse grondgebied vaart.
Dit is echter een beperkt stuk; een schip komt Nederlands grondgebied binnen over de Westerschelde, maar verlaat deze ook weer over de Westerschelde. Invoer 1 is dus zowel ingevoerd als uitgevoerd.
Voorzitter, leden van het Gerechtshof, verlengde invoer van verdovende middelen die alweer zijn uitgevoerd is niet mogelijk.
Feitelijk niet. Juridisch niet. De verlengde invoer die de Officier van Justitie in zijn appelschriftuur benoemt, heeft dus betrekking op de 500gr cocaïne die het grondgebied is binnen gebracht, en niet de 3800kg.
Commentatoren en de jurisprudentie zijn er ook duidelijk over. De verdovende middelen moeten bij verlengde invoer wel het grondgebied zijn binnengebracht.
()
Een belangrijk arrest in dezen betreft een arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 2017 (ECLI :NL:HR:2017:2640). Ik heb het arrest hiervoor al even aangehaald bij het schetsen van het juridische kader van medeplegen. In deze zaak ging het om een verdachte die veroordeeld was voor de in- en (verlengde) uitvoer van 139,7 kilogram cocaïne over de Westerschelde op 29 en 30 november 2013.
Het Gerechtshof heeft alstoen overwogen dat de verdachte strafbaar was en als medepleger kon worden aangemerkt omdat hij in de periode na de feitelijke in- en uitvoer verschillende handelingen verrichtte die zagen op het veilig stellen en het verdere vervoer van de lading. De Hoge Raad dacht daar heel anders over:
2.4.
De bewijsvoering van het Hof biedt zonder nadere motivering die ontbreekt, onvoldoende grond voor diens oordeel dat de verdachte in de periode 29 november tot en met 30 november 2013 en op 30 november 2013 zo nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt dat hij ach toen schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde medeplegen van het binnen het grondgebied respectievelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. De vaststellingen van het Hof komen er immers in de kern op neer dat de rol van de verdachte bestond uit het vanaf 3 december 2013 veiligstellen van de zending cocaïne ten behoeve van het verdere vervoer en/of de verspreiding van die cocaïne. Nu het Hof niets naders heeft overwogen over de betrokkenheid van de verdachte in de periode voorafgaand aan 3 december 2013, volstaan die vaststellingen, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2,3 is vooropgesteld over de bewijsmotivering in zulke situaties, niet zonder meer voor het bewezenverklaarde medeplegen op kort gezegd 29 en 30 november 2013.
In dit arrest ging het om de reikwijdte van het medeplegen bij verlengde uitvoer. Als we dat vertalen naar de huidige zaak, die draait om verlengde invoer, dan volgt dat enkel het veiligstellen van de lading en het mogelijk zorgdragen voor verdere verspreiding niet voldoende is om medeplegen aan te nemen ter zake van de feitelijke invoer in Antwerpen. Van [verdachte] kan immers enkel worden vastgesteld dat hij in Antwerpen op 18 september 2017 was om een container op te halen. Nogmaals geen significante rol ten aanzien van de invoer over de Westerschelde.
Tot slot een laatste arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1302). Hier ging het om een verdachte die tegen een beloning iemand moest ophalen op Schiphol. De verdachte had een vermoeden dat de persoon die hij moest ophalen verboden middelen bij zich had. Na het ophalen zou de verdachte deze persoon (lees: en de verdovende middelen) mee naar huis nemen (lees: vervoeren) en aldaar laten verblijven (lees: opslag).()
()
Concluderend is er in de optiek van de verdediging geen sprake van medeplegen van voltooide invoer 1 en geen medeplegen van voltooide invoer 2.
()’
1.6
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
‘primair:
hij in de periode van 1 september 2017 tot en met 18 september 2017 te Breda en elders in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen
- —
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Opiumwet) en
- —
opzettelijk heeft vervoerd, een zeer grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I’
1.7
In het arrest heeft het hof onder meer overwogen:
‘Ad 2 en 3: Op welke hoeveelheiddrugs was verdachtes opzet gericht en kan verdachte worden aangemerkt als (mede)pleger of als medeplichtige?
Door de raadsman is aangevoerd, kort samengevat en zakelijk weergegeven, dat voor zover kan worden gesproken van invoer, slechts sprake kan zijn van de daadwerkelijk vanuit de haven in Antwerpen in Nederland ingevoerde en in de loods aangetroffen hoeveelheid, namelijk de door de Belgische douane teruggeplaatste hoeveelheid van 500 gram. Indien het hof de invoer van drugs bewezen acht, kan verdachte hoogstens als medeplichtige aan die invoer worden aangemerkt doordat hij heeft gezorgd voor het vervoer van de cocaïne.
Het hof is van oordeel dat op grond van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van ongeveer 3.800 kilogram cocaïne. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Onder verlengde invoer valt volgens artikel 1, vierde lid van de Opiumwet elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling met betrekking tot de verdovende middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn. Volgens (vaste) jurisprudentie vallen ook handelingen die een verdachte heeft verricht vóór de daadwerkelijke invoer van zodanige verdovende middelen reeds onder het begrip ‘op verder vervoer gerichte handeling’
In dit verband stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is ongeveer anderhalve week voor zijn aanhouding in een wegrestaurant benaderd door een hem overigens onbekende persoon. Verdachte had deze man slechts éénmaal eerder gezien en deze persoon had verdachte eerder getipt over verdachtes (toenmalige) opdrachtgever [A] B.V. Tijdens de tweede ontmoeting heeft deze persoon verdachte gevraagd of hij ‘een keer ergens kon stoppen binnenkort’. Daar zou voor verdachte ‘iets leuks’ tegenover staan. Verdachte heeft daarmee ingestemd en ontving toen van deze persoon een (geprepareerde) telefoon en de instructie dat ze ‘het er maar beter niet ‘zo’ over konden hebben’ en dat de communicatie via die telefoon zou verlopen. Verdachte heeft verklaard dat hij met die telefoon niet kon bellen maar dat hij daarmee alleen tekstberichten kon versturen.
Verdachte ontving op de telefoon vervolgens tekstberichten van een persoon die door de telefoon is aangemerkt als ‘[betrokkene 1]’. Desgevraagd heeft verdachte bij de politie aangegeven dat hij die manier van communiceren wel raar vond en wel door had dat het niet echt normaal was. Enkele dagen daarna kreeg verdachte op die telefoon een bericht met de vraag om iemand te ontmoeten bij een tankstation langs de A58. Op donderdag 14 september 2017 heeft verdachte daar een hem onbekende man in een Citroen Cactus ontmoet. Verdachte is samen met die onbekende man en op diens instructie een route gaan rijden die hem voerde richting de haven van Antwerpen en van daaruit richting de loods aan de [a-straat 1] in Breda.
Verdachte kreeg daarbij diverse instructies, waaronder de instructie dat hij bij een vooraf bepaalde horecagelegenheid moest wachten als er iets onverwachts zou gebeuren. Op vrijdag 15 september 2017 ontving verdachte via de geprepareerde telefoon berichten dat hij zes pallets met bananen moest ophalen bij [A] B.V. en dat deze pallets afgeleverd moesten worden in de loods aan de [a-straat 1] in Breda. Bij het lossen van die pallets in Breda zag verdachte de hem onbekende man van de Citroen Cactus weer.
Op zondagochtend 17 september 2017 kreeg verdachte via de telefoon te horen dat hij de container met het eindnummer achttien als eerste moest ophalen. Toen op maandag 18 september 2017 bleek dat deze container nog geblokkeerd was heeft verdachte contact opgenomen via de telefoon. Hij kreeg te horen dat hij moest wachten tot de container werd vrijgegeven. Toen de container enige tijd later was vrijgegeven, heeft verdachte die container op eigen initiatief opgeladen. Via de telefoon ontving verdachte op dat moment het bericht dat de container met eindnummer achttien nog niet mocht worden gehaald. Daarop heeft verdachte de container met eindnummer achttien ingewisseld voor een andere container, welke container verdachte vervolgens heeft gelost bij [A] B.V. aan de Keileweg in Rotterdam. Toen verdachte die container had gelost, kreeg hij een bericht op de telefoon dat de container met eindnummer achttien met spoed moest worden opgehaald. Verdachte heeft toen de container met eindnummer achttien opgehaald in Antwerpen en is richting de [a-straat 1] in Breda gegaan. Eenmaal daar kreeg verdachte via de telefoon nog instructies om de door verdachte eerder daar afgeleverde pallets om te wisselen voor de zes pallets in de container. Verdachte heeft daarop de zegel van de container verbroken en heeft toen actief meegeholpen met het uitladen van de pallets in de container.
Het hof stelt op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden vast dat verdachte zowel betrokken is geweest bij de voorbereiding van de verlengde invoer in Nederland -vanuit Antwerpen — als bij de daadwerkelijk invoer, het transport en de uiteindelijke aflevering van de drugs in de loods. Uit het voorgaande blijkt van een nauwe, bewuste en intensieve samenwerking tussen verdachte en anderen bij zowel de voorbereiding als de uitvoering van het feit. De voorbereidende handelingen hebben plaatsgevonden vóór de inbeslagname van de cocaïne door de Belgische autoriteiten. Die handelingen kunnen niet anders worden opgevat dan als handelingen die zijn gericht op het verder vervoeren van de cocaïne. De bijdrage die verdachte door zijn handelen heeft geleverd aan de voltooiing van het delict kan worden aangemerkt als significant en gaat verder dan het enkel optreden als vervoerder van de drugs. Het hof beschouwt verdachte daarom als medepleger van de (verlengde) invoer en het vervoer van de drugs. Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat aan hem een beloning in het vooruitzicht is gesteld, dat hij voorafgaand aan de invoer met een mededader de te rijden route heeft verkend en dat hij eerder zogenaamde ‘wisselpallets’ heeft opgehaald in Rotterdam en deze heeft gelost in de loods in Breda met het oog op de doorvoer in Nederland.
Voorwaardelijk opzet op een zeer grote hoeveelheid cocaïne
Door en namens de verdachte is betoogd dat zijn opzet op de invoer van drugs niet op een grotere hoeveelheid cocaïne betrekking kan hebben dan de aangetróffen hoeveelheid en dat zijn opzet dus niet gericht was op de uit Colombia afkomstige hoeveelheid van ongeveer 3.800 kilogram.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte kan als professioneel vervoerder ermee bekend worden verondersteld dat zes pallets bananen een aanzienlijk (totaal)gewicht kunnen hebben. In het licht van verdachtes wetenschap dat hij zich inliet met de invoer van drugs in Nederland doormiddel van pallets bananen en in het bijzonder gezien zijn substantiële rol in de voorbereiding met betrekking tot de zes ‘wisselpallets’, is het hof van oordeel dat verdachte, door verder géén informatie in te winnen en geen vragen te stellen met betrekking tot de hoeveelheid drugs die hij zou gaan vervoeren, zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld — en die kans ook heeft aanvaard — dat hij zich door zijn handelen schuldig zou maken aan het invoeren van een zeer grote hoeveelheid drugs. Dat uiteindelijk dankzij justitieel ingrijpen in België slechts een geringe hoeveelheid van de oorspronkelijke 3.800 kilogram cocaïne daadwerkelijk is doorgelaten door de autoriteiten, doet daar niet aan af.’
1.8
Het hof heeft onder meer als bewijsmiddel (1) gebruikt het proces-verbaal van verhoor van verdachte, inhoudende onder meer:
‘Op pagina 180:
‘Vraag verbalisanten: Wat kun je zeggen over het feit waarvan je verdacht wordt, het importeren van 3.800 kilogram cocaïne?
Antwoord verdachte: De hoeveelheid verbaast me. Ik wist wel dat er iets in zit, maar zoveel had ik niet gedacht. ()
()
Vraag verbalisanten: Wil je vertellen hoe alles is gelopen met dit transport?
Antwoord verdachte: Anderhalve week geleden werd ik benaderd door dezelfde persoon die mij getipt had om [A] te benaderen als klant. Die man kwam toen naar me toe en vroeg me hoe het ging. Toen vroeg hij of ik een keer ergens kon stoppen binnenkort, Ik vroeg toen wat hij bedoelde en toen gaf hij me een telefoon. Ik hoorde toen dat hij zei dat het we het er maar beter niet ‘zo’ over konden hebben, maar dat de communicatie beter via die telefoon kon gaan, die hij me gaf.
Vraag verbalisanten: Op welke wijze moest je communiceren met die man?
Antwoord verdachte: Teksten.
Vraag verbalisanten: Bedoel je dan sms'en?
Antwoord verdachte: Volgens mij is het een soort geprepareerde telefoon en kun je er niet eens mee bellen. Je gebruikt een soort chatprogramma.
Vraag verbalisanten: En wat vond je daarvan?
Antwoord verdachte: Ik vond het wel raar, maar hij had me die goeie klanten getipt had en dat loopt super. Ik had natuurlijk wel door dat dit niet echt normaal was.
Vraag verbalisanten: Gingen er wel bellen bij je rinkelen?
Antwoord verdachte: Ja, dat wel.
Vraag verbalisanten: Wat werd jou in het vooruitzicht gesteld?
Antwoord verdachte: Er werd gezegd dat er iets leuks tegenover zou staan, maar er zijn geen bedragen genoemd.
()
Vraag verbalisanten: Heb je buiten ‘[betrokkene 1]’ nog met anderen contact gehad via die telefoon?
Antwoord verdachte: Nee, ik kreeg alle opdrachten van ‘[betrokkene 1]’. Wie daar achter zaten weet ik niet.
Vraag verbalisanten: Wat gebeurde er daarna?
Antwoord verdachte: Toen is het een paar dagen stil geweest. Ik denk dat het op woensdag is geweest is dat ik weer een tekstberichtje kreeg op mijn gekregen telefoon. Of ik wilde komen naar een locatie in Etten-Leur, langs de A58. Ik heb toen zelf voorgesteld om naar de Shell benzinepomp te gaan, langs de A58 in Etten-Leur. Ik kreeg een berichtje dat een persoon die in een Citroen Cactus reed bij mij in zou stappen. Ik ben toen met mijn privéauto naar de Shell gegaan. Ik heb geparkeerd en zag even later een Citroën Cactus schuin voor mij parkeren. Ik zag niemand uitstappen, dus ben naar de Citroen gelopen, Ik zag dat er een man in de Citroen zat. Ik vroeg hem wat de bedoeling was, of hij bij in stapte. De man zei toen dat ik maar even achter hem aan moest rijden. Toen reed de man voor mij uit haar de Woonboulevard in Breda en daar parkeerde hij de auto en stapte bij mij in.
Vraag verbalisanten: Hoe ging het verder, toen de man bij je ingestapt was?
Antwoord verdachte: De man zei waar ik heen moest rijden, hij zei dat ik de A16 op moest richting Antwerpen. Eenmaal op de Al 6 zei hij waar ik er af moest, dit was op de afslag Hazeldonk, bij de grensovergang. Als je net België in bent zit er aan het einde van het douaneterrein een Dönertentje. Daar moest ik langsrijden en toen vroeg hij ‘Ken je dit?’ Hij wees toen op dat Dönertentje. Ik zei dat ik dat kende. Toen moest ik terugrijden richting Breda. Toen moest ik er bij afslag Prinsenbeek af en toen stuurde hij me naar de loods aan de [a-straat 1].
Vraag verbalisanten: Wat zei de man over die loods?
Antwoord verdachte: Ik moest een rondje om de loods rijden. We hebben nog even rondgereden om de goede aanrijroute te bekijken. Ik hoorde dat de man zei dat als ik deze twee locaties wist, ik genoeg wist. Hij vertelde dat ik het transport bij de loods op de [a-straat 1] moest af leveren en als iets onverwachts zou gebeuren ik tot nader order bij het Dönertentje moest wachten op instructies. Daarna heb ik de man weer teruggebracht naar zijn auto en ging ieder zijn eigen weg.
Vraag verbalisanten:. En toen?
Antwoord verdachte: Ik kreeg vrijdagmorgen via dat telefoontje een berichtje met de opdracht om 6 pallets met bananen van [A] op de Keileweg in Rotterdam naar de loods aan de [a-straat] in Breda te brengen. Ik heb dit met een lege koelcontainer gedaan. Ik heb dit toen gedaan.
Vraag verbalisanten: Wie waren er in Breda bij?
Antwoord verdachte: Daar was die jongen van de Citroen Cactus aanwezig.
Vraag verbalisanten: Wie waren daar verder nog?
Antwoord verdachte: Niemand, Ik zag ook alleen de Cactus staan, geen andere auto's. Dat weet ik zeker.
Op pagina 183:
Vraag verbalisanten: En vervolgens?
Antwoord verdachte: Gistermorgen vroeg kreeg ik een berichtje op het telefoontje, dat een container met 18 op het eind als eerste uitgehaald moest worden. Ik had de papieren al ruim van tevoren van [betrokkene 1] gekregen, zoals altijd. Hij zorgt ook dat ik via de mail de pincode en alle benodigde gegevens krijg. Ik ben naar Antwerpen gegaan en heb me aangemeld op Kaai 212. Ik vroeg toen om de container met eindnummer 18 en toen werd mij gezegd dat deze geblokkeerd was. Toen heb ik gevraagd of één van de andere vier containers die vervoerd moesten worden van dezelfde klant, dan wel op ‘Vrij’ stonden, maar dat was niet het geval. Via het telefoontje kreeg ik van [betrokkene 1] door dat ik maar moest blijven wachten en dat het nooit lang kon duren. Ik had nog een container voor een andere klant in België, dus die ik heb ik nog gelost en weer leeg ingeleverd in Antwerpen. Ik ben daarna weer teruggegaan naar Kaai 212. Toen waren ze wel vrijgegeven. Ik heb toen container 18 gevraagd op eigen initiatief. Daar kreeg ik nog voor op m'n ballen van [betrokkene 1] via het telefoontje. Hij stuurde ‘wachten, nog niet erop zetten’. Ik heb toen even gewacht op antwoord. Ik mocht toen elke andere pakken behalve 18. Ik heb toen een andere meegenomen en die ben ik gaan lossen op de Keileweg. Toen ik dat gedaan had zag ik een berichtje op de telefoon dat ik met spoed container 18 op moest halen. Ik ben toen zo snel mogelijk naar Antwerpen gereden. Om 18:50 uur was ik daar en heb ik de container op de vrachtwagen gezet. [betrokkene 1] vroeg via het telefoontje om een foto van de zegel Die heb ik gemaakt en gestuurd naar [betrokkene 1]. Zijn reactie hierop was dat ik kon gaan rijden.
Vraag verbalisanten: Kreeg je toen weer instructies via het telefoontje?
Antwoord verdachte: Ja, ik moest voor bij dat Dönertentje op Hazeldonk zetten en daar wat gaan eten. Dat heb ik ook gedaan toen. Het viel me trouwens op dat ik in Antwerpen toen ik de terminal afreed werd gevolgd. Ik heb via het telefoontje doorgegeven dat ik het idee had dat ik gevolgd werd.
Vraag verbalisanten: Goed, je stopte bij het Dönertentje en hebt daar gegeten. En toen ? Antwoord verdachte: Die man van de Cactus was ook binnen in het Dönertentje. Dat was me al verteld en ik had instructie dat ik moest doen alsof ik hem niet kende, dus dit deed ik ook. Toen ik klaar was met eten ben ik in mijn cabine gaan zitten en heb daar wat papierwerk gedaan. Toen kreeg ik een berichtje op het telefoontje dat ik naar de locatie kon gaan rijden. Toen ik op de [a-straat] aankwam, stond de roldeur van de loods al open en ben ik direct achteruit naar binnen gereden. In de loods was een man met een stofjas aan. Ik had die man nog nooit gezien. De radio stond heel relaxed aan met Marokkaanse muziek en die man deed de roldeur dicht.
Vraag verbalisanten: Wat zei die man?
()
Ik had het idee dat die man wel wist dat er een vrachtwagen kwam, maar dat hij totaal geen idee had dat er drugs in de vrachtwagen zat. Hij wist ook niet hoeveel er uit moest. Ik heb toen via het telefoontje gevraagd hoeveel eruit moest. Toen werd er gestuurd dat er zes uitgehaald moesten worden en dat die andere die er al stonden terug erin moesten. Ook werd er gestuurd dat er zo nog iemand kwam om alles te verifiëren. Toen was er opeens een hoop herrie en viel de politie binnen.’
1.9
Voorts heeft het hof als bewijsmiddel (4) gebruikt een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende:
‘Op pagina 62:
‘Op 16 september 2017 werd in de haven van Antwerpen een container gecontroleerd. In deze container bleek een grote hoeveelheid (3.800 kilogram) cocaïne aanwezig te zijn. De cocaïne werd in beslag genomen en uit de container verwijderd. Een kleine hoeveelheid van 500 gram werd teruggeplaatst in de container.
De container werd op 18 september 2017 vrijgegeven en uit informatie van de Belgische politie bleek dat er een transporteur zich had gemeld voor het ophalen van één van de containers. Deze transporteur was daar met een trekker voorzien van kenteken [kenteken 1].’’
1.10
In eerste aanleg is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk. In het arrest heeft het hof verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar. In het arrest heeft het hof daartoe onder meer overwogen:
‘Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van 3.800 kilogram aan cocaïne. Daarmee heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het criminele drugscircuit en de daarmee gepaard gaande overlast en criminaliteit. Harddrugs zijn zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Verdachte heeft zich daarvan echter niets aangetrokken en heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
Deze partij cocaïne had (in die periode) een straatwaarde van ruim honderd miljoen euro. Dat is een hoeveelheid die alleen van een criminele organisatie afkomstig kan zijn. Verdachte heeft door zijn handelen zich als vrachtwagenchauffeur laten gebruiken door een dergelijke organisatie. De rol van verdachte blijft evenwel niet beperkt tot slechts die van een chauffeur of een uitvoerder, nu verdachte in de voorbereiding en de uitvoering van het delict een essentiële rol heeft gehad en daarmee een onmisbare schakel heeft gevormd voor de invoer in zijn totaliteit. Dat uiteindelijk door ingrijpen van de Belgische autoriteiten slechts anderhalve kilogram cocaïne gecontroleerd Nederland is binnengekomen, doet niet af aan de strafwaardigheid van het handelen van verdachte. Daar staat tegenover dat niet is gebleken dat verdachte het brein achter de invoer is geweest en hem kan dus geen leidinggevende rol worden toegedicht. Het hof kan in zoverre dan ook niet vaststellen dat verdachte deel uitmaakt van een criminele organisatie. De rol van verdachte is echter een grotere geweest dan die van alleen vervoerder en hij is eerder aan te merken als facilitator.
()’
1.11
De Hoge Raad heeft eerder overwegingen besteed aan de vraag wanneer er sprake is van medeplegen.1. De kwalificatie medeplegen is immers slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde — intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dit is mede van belang omdat het in dit verband vaak gaat om de vraag: medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een strafbaar feit, waarbij medeplichtigheid een beduidend lager strafmaximum kent. Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdragen aan het delict, is het kernverwijt bij medeplichtigheid ‘het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan delict’. Een en ander brengt mee dat indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering — dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging — dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan onder meer rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten. In de regel zal de bijdrage van medepleger worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak voor het strafbare feit is geleverd. Niet is vereist dat de medeplegers tevoren een afspraak hebben gemaakt; van voorafgaande planning of uitgebreid overleg behoeft geen sprake te zijn.2.
1.12
Het tegen een door een medeverdachte in het vooruitzicht gestelde beloning op Schiphol opwachten van een derde waarvan verdachte wist dat zij een zending met een naar hij aannam niet-toegestane inhoud bij zich zou hebben is onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen van het invoeren van verdovende middelen. Het oordeel dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict die van voldoende gewicht is, en niet slechts bestaat uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, is niet zonder meer begrijpelijk, ook niet als daarbij in aanmerking wordt genomen dat het afhalen van die derde van de luchthaven als een ‘uitvoeringshandeling’ wordt aangemerkt.3.
1.13
In de bewijsmiddelen heeft het hof vastgesteld dat verdachte zeer kort voorafgaand aan zijn gedragingen, die in de kern bestaan hebben uit het in België ophalen van een container en deze vervolgens te vervoeren naar een adres in Nederland, door een ander is benaderd die hem instructies heeft gegeven. Dit vervoeren is niet gezamenlijk gedaan maar slechts alleen door verdachte. Uit de bewijsmiddelen blijkt daarnaast dat verdachte, voorafgaande aan het vervoer, met die ander heeft gecommuniceerd en dat die ander hem een telefoon heeft verstrekt en hem de instructie heeft gegeven slechts via die telefoon met de ander te communiceren. De taakverdeling bestond hieruit dat verdachte de instructies van de ander moest opvolgen. Voorts kan uit de verklaring van verdachte worden afgeleid dat verdachte -na verkregen instructies — voorafgaand aan de invoer de te rijden route heeft gereden waarbij hem te verstaan is gegeven dat hem slechts informatie over twee adressen werd verstrekt en dat daarbij is gezegd dat als hij deze twee locaties wist, verdachte ‘genoeg wist’. Voorts blijkt uit de verklaring dat verdachte nadien zes pallets heeft opgehaald in Rotterdam en deze heeft gelost in de loods in Breda. Dat verdachte daarbij wist dat deze pallets ‘wisselpallets’ waren en ook dat dit gebeurde ‘met het oog op de doorvoer in Nederland’ zoals het hof heeft overwogen blijkt niet uit de bewijsmiddelen. In de bewijsmiddelen heeft het hof voorts vastgesteld dat verdachte die hoeveelheid door de Belgische autoriteiten aangetroffen kilo's niet heeft verwacht en daarover ook verbaasd was. In het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd en het hof in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld schiet hetgeen het hof ten aanzien van het ‘medeplegen’ heeft overwogen te kort. De rol van verdachte, bestaande uit het verrichten van uitvoeringshandelingen en het daarbij opvolgen van de aan hem gegeven instructies pleegt immers —zoals de rechtbank al eerder terecht heeft geoordeeld— te worden aangemerkt als medeplichtigheid en niet als medeplegen. Hierbij is niet zonder belang dat juist degenen die volledig en nauw met anderen bij de organisatie van de invoer en verder vervoer betrokken zijn juist er voor zorgen op de achtergrond te blijven en ‘uitvoerders’ plegen in te schakelen voor het werk waarbij het risico op ontdekking het grootst is, te weten bij het vervoer van de verdovende middelen. Daar komt nog bij dat hetgeen het hof in het bijzonder ten aanzien van het bewijs heeft overwogen, te weten dat verdachte wist dat de door hem opgehaalde 6 pallets ‘wisselpallets’ waren en dat hij die hij eerder met bananen in Breda had gelost met het oog op de doorvoer naar Nederland ook niet uit de bewijsmiddelen volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt veeleer dat verdachte door degene die hem voor het karretje heeft gespannen zo veel mogelijk onwetend werd gelaten van het hoe en waarom.
1.14
Uit de tekst van art. 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met art. 1 lid 4 van de Opiumwet volgt dat als strafbare vormen van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. In dit verband pleegt te worden gesproken van de ‘verlengde invoer’ van verdovende middelen. In het arrest heeft het hof niet alleen bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging met anderen plegen van de verlengde invoer van ‘een zeer grote hoeveelheid’ cocaïne, maar ook (daarnaast) aan het in vereniging met anderen vervoeren van die hoeveelheid. Uit het arrest volgt dat het hof ten aanzien van het ‘vervoeren’ kennelijk het door verdachte vervoeren van een container vanuit Antwerpen naar Nederland heeft bedoeld. Ten aanzien van de strafoplegging heeft het hof overwogen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van 3.800 kilogram aan cocaïne. Uit het verhandelde ter terechtzitting, het arrest en de bewijsmiddelen4. volgt dat de container die gevuld was met 3800 kg cocaïne tussen 16 september en 18 september 2018 in beslag is genomen en op 18 september 2018 is vrijgegeven, nadat de cocaïne uit de container was verwijderd en ‘een kleine hoeveelheid van 500 gram’ in de container is teruggeplaatst.5. De container is pas vervoerd nadat die ‘kleine hoeveelheid’ in de container was teruggeplaatst. Gelet hierop is de bewezenverklaring ten aanzien van het in vereniging met anderen vervoeren van ‘een zeer grote hoeveelheid’ cocaïne dan ook onvoldoende met redenen omkleed.6. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat niet kan worden gesteld dat sprake is van een evidente misslag en dat verdachte onvoldoende in zijn in rechte te respecteren belangen is geschaad en de Hoge Raad de bewezenverklaring verbeterd zou kunnen lezen nu het hof ten aanzien van de strafoplegging uitdrukkelijk ook is uitgegaan van het vervoeren van 3800 kg cocaïne. Daar komt nog bij dat het hof ook nog eens ten onrechte uit is gegaan van art. 57 Sr, zoals hieronder in Middel II wordt aangevoerd.
Middel II
In het arrest heef het hof bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (kort gezegd) het opzettelijk medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van een zeer grote hoeveelheid cocaïne.
Het bewezenverklaarde is door het hof gekwalificeerd als medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder A van de Opiumwet en het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder B van de Opiumwet. Bij de toepasselijke wettelijke bepalingen heeft het hof art. 57 Sr aangehaald. Vervolgens heeft het hof verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar.
Ten onrechte heeft het hof geen toepassing gegeven aan artikel 55 althans 56 Sr en/of is het (kennelijke) oordeel van het hof dat sprake is van meerdaadse en niet van eendaadse samenloop/voortgezette handeling niet, althans niet zonder meer begrijpelijk, nu de bewezenverklaarde handelingen een op zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren, terwijl de strekking van de bewezen verklaarde strafbare feiten niet verschilt, zodat het arrest, althans de kwalificatiebeslissing en/of strafoplegging onvoldoende met redenen is/zijn omkleed.
Toelichting
2.1
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard dat:
‘primair:
hij in de periode van 1 september 2017 tot en met 18 september 2017 te Breda en elders in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen
- —
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Opiumwet) en
- —
opzettelijk heeft vervoerd, een zeer grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I’
2.2
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als opleverende:
2.3
Het hof heeft bij de toepasselijke wettelijke voorschriften onder meer artikel 57 Sr vermeld.
2.4
In het arrest heeft het hof ten aanzien van de strafmotivering onder meer het volgende overwogen:
‘Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer en het vervoeren van 3.800 kilogram aan cocaïne.
()
Verdachte heeft door zijn handelen zich als vrachtwagenchauffeur laten gebruiken door een dergelijke organisatie. De rol van verdachte blijft evenwel niet beperkt tot slechts die van een chauffeur of een uitvoerder, nu verdachte in de voorbereiding en de uitvoering van het delict een essentiële rol heeft gehad en daarmee een onmisbare schakel heeft gevormd voor de invoer in zijn totaliteit. Dat uiteindelijk door ingrijpen van de Belgische autoriteiten slechts anderhalve kilogram cocaïne gecontroleerd Nederland is binnengekomen, doet niet af aan de strafwaardigheid van het handelen van verdachte.
Daar staat tegenover dat niet is gebleken dat verdachte het brein achter de invoer is geweest en hem kan dus geen leidinggevende rol worden toegedicht. Het hof kan in zoverre dan ook niet vaststellen dat verdachte deel uitmaakt van een criminele organisatie. De rol van verdachte is echter een grotere geweest dan die van alleen vervoerder en hij is eerder aan te merken als facilitator.
()
Alles afwegend is het hof van oordeel dat, mede vanuit preventieve doeleinden, met geen andere straf kan worden volstaan dan de als uitgangspunt genomen onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof legt aan verdachte daarom een gevangenisstraf op voor de duur van zeven jaren, met aftrek van het door verdachte reeds ondergane voorarrest.’
2.5
Uit de tekst van art. 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met art. 1 lid 4 van de Opiumwet volgt dat als strafbare vormen van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. In dit verband pleegt te worden gesproken van de ‘verlengde invoer’ van verdovende middelen. Hieronder valt bijvoorbeeld ook het gereed staan om de cocaïne na de aankomst daarvan in Nederland te onderscheppen.7.
2.6
Eerder heeft de Hoge Raad ook wel geoordeeld dat het tegelijkertijd verkrijgen van een tractor en een stropakkenpers geen twee afzonderlijke feiten opleveren die als voortgezette handelingen kunnen worden beschouwd, maar als één feit moeten worden beschouwd.8. Het verduisteren van een creditcard en het (vervolgens) met die creditcard terstond daarna uit een pinautomaat wegnemen van een geldbedrag vallen in de ogen van N. Keijzer eveneens zozeer samen, dat sprake is van eendaadse samenloop.9. In dit kader kan voorts worden bedacht dat het wegnemen van een fiets en het vervolgens met deze fiets wegrijden van de plaats waar de fiets ontvreemd is, naar de letter van de wet mogelijk wel diefstal en witwassen oplevert, maar dat een dergelijke cumulatie van strafbare feiten door de toenmalige minister en ook de Hoge Raad niet als terecht wordt beschouwd.10. Het uitvoeren van drugs omvat het aanwezig hebben van die drugs in, op of aan een naar het buitenland bestemd voertuig.11. Niet gesteld kan worden dat de strekking van de toepasselijke strafbepalingen ongelijk is, zodat artikel 55 Sr niet van toepassing is. Zo heeft de Hoge Raad in 2015 geoordeeld dat ook een klein verschil in strekking wel degelijk kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van eendaadse samenloop.12. Het is niet langer uitgesloten dat eendaadse samenloop wordt aangenomen indien de strekkingen van de toepasselijke strafbepalingen niet identiek zijn, mits aan die strafbare feiten hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt.13. Ook in het geval de strekking van de strafbepalingen licht uiteenlopen, kan er sprake kan zijn van eendaadse samenloop. De omstandigheid dat de strekking van art. 141 Sr en art. 285 Sr weliswaar enigszins uiteenlopen staat er bijvoorbeeld niet aan in de weg eendaadse samenloop aan te nemen indien de bewezenverklaarde geweldshandelingen een op zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren.14. Hetzelfde is het geval bij diefstal door middel van geweld door iemand een vuistslag te geven (art. 312 Sr) en iemand te dwingen hem los te laten door het geven van een vuistslag (art. 284 Sr).15. Nu in de onderhavige zaak de strekking van de toepasselijke strafbepalingen niet verschillen en de bewezenverklaarde handelingen een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren, is er sprake van eendaadse samenloop, zodat het hof ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan art. 55 Sr.
2.7
Van ‘voortgezette handeling’ als bedoeld in art. 56 Sr is sprake indien meerdere feiten in zodanig verband met elkaar staan dat buiten het geval van eendaadse samenloop eveneens een eenheid wordt gecreëerd. In jurisprudentie is de eis ontwikkeld dat sprake moet zijn van één ongeoorloofd wilsbesluit wat in de regel tot gevolg heeft dat een kort tijdsverloop tussen de handelingen ligt en gelijksoortigheid van handelingen. Ook gelijktijdig begane feiten kunnen overigens als voortgezette handeling worden gezien.16. Het invoeren van drugs en (vervolgens) verder vervoeren daarvan kan als een voortgezette handeling worden beschouwd.17. Het invoeren van cocaïne en het plegen van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren en invoeren van cocaïne dienen onder omstandigheden, indien sprake is van een zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex, als voortgezette handeling te worden aangemerkt.18. Ook is niet uitgesloten dat heling en witwassen in voortgezette handeling worden begaan.19. In lagere rechtspraak is wel voortgezette handeling aangenomen in situaties waarin het eerste delict (zoals bijvoorbeeld diefstal van cocaïne met geweld) wordt begaan teneinde het tweede (opzettelijk aanwezig hebben van die cocaïne) te kunnen begaan.20. Indien i.c. sprake is van verschillende gedragingen gaat het om een wezenlijke samenhang tussen de verschillende gedragingen en schuld van verdachte, dat het hof —alsdan— ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan art. 56 Sr.
2.8
In zijn arresten van 20 juni 2017 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat art. 55, 56 en 57 Sr tezamen het leerstuk van de samenloop waarbij het gaat om het voorkomen van — kort gezegd — onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing bij een gelijktijdige berechting van verschillende, mogelijk sterk samenhangende strafbare feiten.21. De indertijd gegeven toelichting van de wetgever bij de bepalingen is summier, maar geeft voor de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling uitdrukking aan de gedachte dat iemand niet twee keer kan worden bestraft voor wat in wezen één strafrechtelijk relevant verwijt oplevert. Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het ‘wilsbesluit’) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 20 juni 2017 voorts aangegeven de vraag of sprake is van voortgezette handeling in jurisprudentie van de Hoge Raad zelden aan de orde komt. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de daarop betrekking hebben klachten doorgaans van onvoldoende belang zijn om cassatie te rechtvaardigen omdat —kort gezegd— de opgelegde straf ver onder het maximum ligt dat zou gelden als de klacht gegrond zou zijn.
2.9
Gelet op het bovenstaande getuigt het kennelijke oordeel van het hof, dat geen sprake is van eendaadse samenloop (of voortgezette handeling) van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen. Niet kan worden gezegd dat de verdachte bij deze klacht onvoldoende rechtens te respecteren belang heeft. Het hof heeft verdachte immers een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van maar liefst 7 jaar opgelegd terwijl (ook) niet kan worden gezegd dat deze straf, gelet op het geldende maximum, aanzienlijk lager is dan mogelijk was. Het voorgaande klemt te meer nu het hof in de strafmotivering expliciet heeft overwogen dat verdachte zich aan twee strafbare feiten (medeplegen van de verlengde invoer én het vervoeren van cocaïne) schuldig heeft gemaakt en de straf onder meer is bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 19 mei 2021
Advocaten
R.J. Baumgardt
P. van Dongen
S. van den Akker
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 19‑05‑2021
Zie o.m. HR 16 december 2014, NJ 2015/391, m.nt. PAM Mevis.
Zie in dit verband punt 11 CAG Vegter 23 maart 2021, ECLI:NL:PHR:2021:484.
Zie HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1302, NJ 2017/459, m.nt. N. Rozemond.
Met name bewijsmiddel 4
De overweging van het hof, dat ‘uiteindelijk door ingrijpen van de Belgische autoriteiten slechts anderhalve kilogram cocaïne gecontroleerd Nederland is binnengekomen’ moet dan ook worden beschouwd als een evidente misslag.
HR 17 maart 1998, NJ 1998/515, m.nt. JdH.
HR 21 november 2006, NJ 2006/647.
HR 18 mei 1999, NJ 1999,540
Noot onder HR 8 november 2005, NJ 2006,192, zo ook Rechtbank Dordrecht, 10 juni 2008, ECLI:NL’RBDOR:2008:BD3525.
Zie in dit verband o.m. HR 26 oktober 2010, NJ 2010, 665, mnt. NK.
Overweging 8 CAG Hofstee 14 oktober 214, ECLI:NL:PHR:2014:2264.
HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:501.
Aldus Advocaat-Generaal Bleichrodt in zijn conclusies van 10 januari 2017 in de zaken S 16/01173; 15/05968 en 15/04324.
HR 5 juni 2018, NJ 2019/116,m.nt. P.A.M. Mevis.
HR 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:280.
Noot van Th.W. van Veen onder HR 3 januari 1978, NJ 1978, 247.
HR 15 mei 1979, NJ 1980,90.
HR 20 juni 2017, NJ 2019/114, m.nt. P.A.M. Mevis.
HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:501.
F.C.W de Graaf, De rechtsfiguren eendaadse samenloop en voortgezette handeling nader beschouwd, DD 2016/65, pag. 733–735.
NJ 2019/111; NJ 2019/112; NJ 2019/113; NJ 2019/114 en NJ 2019/115, met noten van P.A.M. Mevis.