RvdW 2022/988:Vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne en heroïne en ‘op de pof’ verkopen, afleveren en verstrekken van cocaïne, art. 2 onder B en 2 onder C Opiumwet. Verbeurdverklaring van geldbedrag van € 790 dat samen met gripzakjes en ponypacks cocaïne en heroïne in onderbroek van verdachte is aangetroffen, art. 33a lid 1 sub a en 33a lid 1 sub c Sr. Is het geldbedrag geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 1 bewezenverklaarde verkregen en is het onder 1 bewezenverklaarde met behulp van dat geldbedrag begaan? HR herhaalt relevante overweging uit HR 7 januari 2020, NJ 2020/47 dat voor verbeurdverklaring is vereist dat één van de in art. 33a lid 1 Sr genoemde gronden zich voordoet t.a.v. bewezenverklaard feit. Gelet op de bewezenverklaarde gedragingen en mede in aanmerking genomen dat A de cocaïne ‘op de pof’ - dus zonder op dat moment aan verdachte te betalen - heeft gekocht, is ’s hofs oordeel dat het geldbedrag geheel of grotendeels d.m.v. of uit de baten van het onder 1 bewezenverklaarde is verkregen en dat het onder 1 bewezenverklaarde m.b.v. dat geldbedrag is begaan, niet z.m. begrijpelijk. Volgt vernietiging t.a.v. verbeurdverklaring en terugwijzing.