De feiten ontleen ik aan de rechtsoverwegingen 2.2.1 t/m 2.2.40 van het bestreden arrest van het hof van 29 juli 2014.
HR, 30-09-2016, nr. 14/05660
ECLI:NL:HR:2016:2213
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-09-2016
- Zaaknummer
14/05660
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Financieel recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2213, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑09‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:163, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5608, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2014:3005, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2016:163, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑03‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2213, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑01‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑10‑2014
- Wetingang
art. 5:58 Wet op het financieel toezicht
- Vindplaatsen
Ondernemingsrecht 2017/89 met annotatie van A.C.W. Pijls
AB 2016/398 met annotatie van G. Boogaard
NJ 2017/47 met annotatie van P. van Schilfgaarde
AA20160867 met annotatie van D. Busch
JA 2016/189
NTHR 2016, afl. 6, p. 318
JOR 2017/8 met annotatie van Mr. D. van Tilborg , mr. S.A.L. van de Sande
JA 2016/189
JOR 2017/8 met annotatie van Mr. D. van Tilborg , mr. S.A.L. van de Sande
Uitspraak 30‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Aansprakelijkheid Staat voor informatieverstrekking tijdens reddingsoperaties Fortis-concern. Art. 5:58 Wft, marktmisbruik, verspreiden misleidende informatie. Maatstaf.
Partij(en)
30 september 2016
Eerste Kamer
14/05660
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. De stichting STICHTING FORTIS EFFECT,gevestigd te Utrecht,
2. VALUAS SECURITIES B.V.,gevestigd te Capelle aan de IJssel,
3. [eiser 3] ,wonende te [woonplaats] ,
4. [eiser 4] ,wonende te [woonplaats] ,
5. [eiseres 5] ,wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie, verweerders in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. J.H.M. van Swaaij en mr. M.E. Bruning,
t e g e n
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als FortisEffect c.s. en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 426224/HA ZA 09-1362 van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2009 en 18 mei 2011;
b. de arresten in de zaak 200.095.240/01 van het gerechtshof Amsterdam van 23 oktober 2012 en 29 juli 2014.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van 29 juli 2014 van het hof hebben FortisEffect c.s. beroep in cassatie ingesteld. De Staat heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen mondeling en schriftelijk toegelicht door hun advocaten, voor FortisEffect c.s. mede door mr. A.J. de Gier.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping in het principale cassatieberoep. Aan het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep behoeft niet te worden toegekomen.
De advocaat van FortisEffect c.s. heeft bij brief van 22 april 2016 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Fortis N.V. en de vennootschap naar Belgisch recht Fortis S.A./N.V. waren de twee tophoudstervennootschappen van het bankverzekeringsconcern Fortis. Het aandeelhouderschap in Fortis had de vorm van een zogenoemd twinned share, bestaande uit een unit van een gewoon aandeel in Fortis S.A./N.V. en een gewoon aandeel in Fortis N.V. Het aandeel Fortis was genoteerd aan de beurs van Euronext Brussel N.V. en aan de beurs van Euronext Amsterdam N.V.
(ii) Mede als gevolg van de wereldwijde financiële crisis en het faillissement van Lehman Brothers op 15 september 2008 verslechterde vanaf medio september 2008 de liquiditeitspositie van Fortis. In het bijzonder in de week van 22 tot en met 26 september 2008 werd Fortis geconfronteerd met een teruglopende liquiditeit en raakte zij voor haar liquiditeit afhankelijk van de ECB. In deze week daalde de beurskoers van Fortis van € 8,20 (openingskoers op maandag 22 september 2008) tot € 5,20 (slotkoers op 26 september 2008).
(iii) Op vrijdagmiddag 26 september 2008 heeft Fortis een beroep gedaan op de Marginal Lending Facility bij de Nationale Bank van België tot een bedrag van € 5 miljard omdat de interbancaire markt voor Fortis niet meer toegankelijk was.
(iv) Gedurende zaterdag 27 september 2008 is de dataroom van Fortis, die voor de due diligence ten behoeve van geïnteresseerde financiële instellingen was ingericht, bezocht door vertegenwoordigers van ING, BNP, Munich Re, Aegon en SFPI. De belangstelling van deze partijen heeft niet geresulteerd in biedingen.
(v) Op 27 september 2008 zijn de Belgische en de Luxemburgse overheid met Fortis in onderhandeling getreden over verwerving door de Belgische en de Luxemburgse staat van een aandelenbelang in Fortis.
(vi) Op zondag 28 september 2008 raakte de Staat betrokken bij deze onderhandelingen. Het die dag bereikte onderhandelingsresultaat is tijdens een persconferentie op zondag 28 september 2008 om 22.30 uur, bij monde van de Belgische premier Leterme bekendgemaakt:
“So today Fortis and the governments of Belgium, Luxemburg and the Netherlands announce that they have entered to an agreement whereby the government of Belgium has agreed to invest 4,7 billion Euro in Fortis Bank NV AS Belgium in exchange of 49% share in the common equity of this entity. The government of the Netherlands invests 4,0 billion Euro in Fortis Bank Nederland Holding in exchange of 49% ownership in this entity. The government of Luxemburg invests 2,5 billion Euro in Fortis Banque Luxembourg S.A. in the form of a mandatory convertible loan. Next to other rights Luxemburg upon conversion will be entitled to 49% of Fortis Banque Luxembourg.”
Een en ander zal hierna worden aangeduid als de eerste reddingsoperatie.
(vii) De toenmalige Nederlandse minister van Financiën W.J. Bos (hierna: de minister) heeft op diezelfde persconferentie onder meer verklaard:
“Ook de Nederlandse regering vond het haar plicht en verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren (…) om het Fortis concern (…) in deze roerige tijden van de nodige rust en vertrouwen te voorzien. Daarom hebben wij ook meegedaan aan het leveren van een kapitaalbijdrage, omdat wij ervan overtuigd zijn dat wij op deze manier richting iedereen die op enigerlei wijze betrokken is bij het Fortisconcern ook de komende tijd in deze roerige tijden overeind kunnen houden, dat hier een gezonde financiële instelling staat waar mensen met een gerust hart hun geld [aan] kunnen toevertrouwen. Om die reden en geen enkele andere reden zijn we blij dat we in deze eendrachtige samenwerking mee hebben kunnen doen en zien wij de toekomst voor het concern weer met vertrouwen tegemoet”.
(viii) De minister heeft in een diezelfde avond door de NOS uitgezonden interview onder meer gezegd:
“… moet je als overheid ook je verantwoordelijkheid nemen en op het moment dat een instelling kwetsbaar is moet je zorgen dat de mensen die afhankelijk zijn van die instelling niet hoeven te twijfelen en dat ze zeker weten dat er waarborgen gegeven zijn en dat is eigenlijk wat er nu gebeurt. De drie landen waar de Fortis Bank actief is, Luxemburg, België en Nederland, hebben alle drie besloten extra geld in de bank te steken zodat er meer zekerheid is en de mensen geen wantrouwen hoeven te hebben.”
(ix) Ook heeft de minister die avond een kort interview gegeven aan RTL:
Presentatrice RTL: “Eind september raakte Fortis in grote problemen. Nederland, België en Luxemburg namen toen alle drie een minderheidsbelang in Fortis. Na deze eerste reddingsactie zei Bos dat Fortis weer gezond was.”
Minister van Financiën: “Wij hebben op tijd ingegrepen en dat is goed nieuws.”
Verslaggever: “en Fortis is gered?”
Minister van Financiën: “Fortis is gered”.
(x) Een persbericht van maandag 29 september 2008, waarin Fortis de investering van € 11,2 miljard in Fortis door de Belgische, Luxemburgse en Nederlandse overheid bekendmaakte, hield onder meer in:
“De maatregelen die door de Belgische, Luxemburgse en Nederlandse regeringen zijn genomen, geven blijk van vertrouwen in Fortis en zullen zowel klanten als andere stakeholders geruststellen’, aldus (…) Fortis CEO Filip Dierckx. ‘Deze acties zullen samen met het besluit om de nog niet geïntegreerde ABN Amro-activiteiten te verkopen, garant staan voor de financiële kracht en stabiliteit van onze onderneming in de toekomst”.
(xi) In een vraaggesprek, uitgezonden door de Belgische televisie op 29 september 2008 heeft Dierckx, CEO van Fortis, gezegd:
“Ik ben ervan overtuigd dat die beurskoers niet zal blijven dalen. Het kan niet dat een bedrijf dat zo’n sterke solvabiliteit heeft, dat nog sterke inkomstenstromen heeft geen beurskoers heeft die dat reflecteert.”
(xii) Op 29 september 2008 heeft de Staat op de website van het Ministerie van Financiën (www.minfin.nl) een bericht geplaatst met de volgende inhoud:
“De problemen bij Fortis zijn opgelost. Volgens het Ministerie van Financiën en de Nederlandsche Bank (DNB) biedt de oplossing een solide waarborg voor de bescherming van de belangen van rekeninghouders bij Fortis en ABN Amro Bank, en voor de financiële stabiliteit.
De oplossing bestaat uit een gezamenlijke actie van de Nederlandse, Belgische en Luxemburgse overheid.
De drie Benelux overheden investeerden samen 11,2 miljard euro om Fortis te steunen. De Nederlandse regering investeert 4 miljard in Fortis Bank Nederland Holding in ruil voor een 49% deelneming. De Belgische regering investeert 4,7 miljard in Fortis Bank NV/SA in ruil voor een deelneming van 49%. De Luxemburgse regering investeert 2,5 miljard in Fortis Banque Luxembourg SA in de vorm van een verplicht converteerbare lening. Naast andere rechten zal Luxemburg na conversie 49% aanhouden in Fortis Banque Luxembourg.
Fortis zal haar belang in ABN Amro verkopen.
Maurice Lippens neemt ontslag als voorzitter van de raad van bestuur van Fortis.”
(xiii) Op de website www.regering.nl heeft de Staat diezelfde dag een nieuwsbericht geplaatst dat onder meer inhoudt:
“Nederland, België en Luxemburg investeren samen 11,2 miljard euro om bankverzekeraar Fortis te steunen. Zij willen zo de belangen van rekeninghouders beschermen en zorgen voor financiële stabiliteit.
(…)
Volgens minister Bos (Financiën) was er geen andere uitweg: ‘we hadden ook niet kunnen ingrijpen, maar het is de vraag of Fortis dan de maandagochtend zou hebben overleefd.’
Bos stelde dat veel Nederlandse spaarders en bedrijven afhankelijk zijn van Fortis. Ook vervult de bank een belangrijke functie in het interbancaire betalingsverkeer in Europa. ‘Als die club omvalt dan raakt het betalingsverkeer in heel Europa in de problemen.’
De oplossing biedt volgens het ministerie van Financiën een ‘solide waarborg’ om de belangen van rekeninghouders bij Fortis en ABN AMRO te beschermen en voor financiële stabiliteit.”
(xiv) In een vraaggesprek in het NOS-journaal van 29 september 2008 's avonds heeft de minister onder meer gezegd:
“Ja, Fortis, hebben wij altijd gezegd, en met reden, is in essentie een gezond bedrijf. Dat bedrijf is nu nog gezonder gemaakt, doordat drie overheden zich garant hebben gesteld met extra € 11,2 miljard. Dat betekent heel gewoon dat voor alle klanten en spaarders bij Fortis de zekerheid gegeven is dat de bank aan zijn verplichtingen zal kunnen blijven voldoen. En toch zie je dat dat eigenlijk (…) tegen de achtergrond van de gehele onzekerheid in de beurs niet genoeg blijkt om in ieder geval vandaag verdere koersdaling te voorkomen.
(…)
Iedere klant, iedere spaarder bij Fortis weet dat als er drie regeringen achter zo'n bank gaan staan, dan valt zo'n bank niet om. Daar staan wij ook voor.
(…)
(…) Wij hebben onze aandelen (…) gekocht (…) in Fortis Bank Nederland. Dat is niet het aandeel Fortis dat op de beurs verhandeld wordt. Op de beurs wordt gehandeld in de Holding Fortis. Ons belang zit in de Nederlandse tak, dat is ook de relatief gezondste tak van het concern. (…) Ik beschouw dat nog steeds als een buitengewoon verstandige beslissing, niet eens zo zeer omdat we de illusie zouden hebben gehad dat we daar beurskoersen mee kunnen beïnvloeden, maar vooral omdat [deze] voor klanten en spaarders de heldere boodschap bevatte bij deze bank kun je gewoon terecht want er staan drie overheden garant”.
(xv) In een vraaggesprek met Radio 1 op 29 september 2008 heeft de minister onder meer gezegd:
“Als alle drie de overheden in alle drie de landen waar de Fortis Bank actief is, bereid zijn om voor zulke grote bedragen in te stappen dan zegt dat iets over het commitment dat wij hebben en ik denk dat dat straks ook gewoon de handelende partijen op de beurs, spaarders ook vertrouwen zal geven. Ze weten nu dat wij voor een heel groot deel borg staan voor wat er in die bank gebeurt.”
(xvi) Op dinsdag 30 september 2008 hebben vertegenwoordigers van Fortis zich vervoegd op het Ministerie van Financiën om de op 28 september 2008 bekendgemaakte transactie vast te leggen en uit te werken. Zij hebben gesproken over een door de Staat opgesteld term sheet. Het door de Staat te investeren bedrag van € 4 miljard was toen nog niet betaald.
(xvii) Op de website www.regering.nl heeft de Staat op 30 september 2008 een nieuwsbericht geplaatst dat onder meer inhoudt:
“Burgers moeten er op kunnen rekenen dat het bancaire systeem integer en betrouwbaar functioneert, zei minister Bos. ‘Als dat ter discussie staat, dient de overheid voor de burger in de bres te springen. Dat is afgelopen weekend dan ook gebeurd.’
(…)
Bos zei dat De Nederlandsche Bank er samen met hem op zal toezien dat ABN AMRO ‘een veilige thuishaven vindt vanwaar uit haar bancaire activiteiten vertrouwd en betrouwbaar kunnen worden uitgevoerd in overeenstemming met haar cruciale functie voor het Nederlandse financiële stelsel’.
(…)
Het kabinet kan de omstandigheden op de beurzen niet beslissend beïnvloeden. ‘Wat we wél kunnen is bijdragen aan oplossingen die het vertrouwen vergroten en het geld van klanten van banken beschermen’, aldus Balkenende.”
(xviii) Op de website van het Ministerie van Financiën heeft de Staat op 30 september 2008 het volgende bericht gepubliceerd:
“Zekerheid voor klanten Fortis
De gezamenlijke actie van de Nederlandse, Belgische en Luxemburgse overheid is in essentie gericht op het creëren van zekerheid voor spaarders en klanten van Fortis.
Minister Bos hoopt dat de beurskoers van Fortis nu ook evenwichtiger zal worden.
Minister Bos: ‘Fortis is in essentie een gezond bedrijf, dat nog gezonder is gemaakt door de overheidsgarantie van Nederland, België en Luxemburg van 11,2 miljard.’”
(xix) In een debat in de Tweede Kamer op 30 september 2008 heeft de minister onder meer de volgende uitlatingen gedaan:
“(…) burgers [moeten] ervan op aan [kunnen] dat het bancaire systeem integer en betrouwbaar functioneert. Als dat ter discussie staat, dient de overheid voor de burger in de bres te springen. Dat is het afgelopen weekend dan ook gebeurd. In goed overleg met de Minister-president en de president van De Nederlandsche Bank hebben wij afgelopen zondag besloten om een 49%-participatie te nemen in Fortis Bank Nederland, met bijbehorende zeggenschap. Over de precieze details van de financiering en aspecten van governance, ondernemingsbestuur, wordt op dit moment een brief afgerond, die wij de komende uren hopen te kunnen sturen naar de Kamer, zodat wij daarover wellicht de komende dagen met de Kamer kunnen discussiëren.”
“Wij moeten ons ook realiseren dat het zicht op de ontwikkeling van zo’n crisis vaak wordt vertroebeld doordat hierbij buitengewoon veel irrationaliteit aan de orde is. Ik zeg tegen de heer Pechtold en anderen, dat Fortis inderdaad tegen een stootje kon en kan. Fortis was en is een solvabele instelling. Toch zien wij bewegingen op de beurs die daarmee niet overeen lijken te stemmen. Dit heeft volgens de econoom Keynes te maken met de ‘animal spirits’ die daar bij meespelen, zoals vertrouwen, keteneffecten en het feit dat de ene belegger de andere volgt. Soms staat dit gedrag op de beurs dat wij terugzien in koersontwikkelingen, niet meer in verhouding tot de reële situatie binnen een bedrijf. Dat was ook één van de redenen om hier in te grijpen. Wij wisten dat het een solvabele instelling was, die kennelijk ten prooi gevallen was aan deels irrationele bewegingen in de markt.”
“Als wij verdere details over wat is afgesproken naar buiten brengen, zijn de leden van de Kamer niet de enigen die deze brief zullen lezen. Dat moeten wij ons realiseren. Dat zal ook door partijen op de beurs en door andere mogelijk belanghebbenden gelezen worden. Dit betekent dat wij ons geen enkele fout, op welk detaillistisch niveau dan ook, kunnen veroorloven. Alles is namelijk per definitie koersgevoelig. Daarom willen wij hiermee buitengewoon zorgvuldig omgaan.”
(xx) Op 30 september 2008 heeft de minister een brief aan de Tweede Kamer gezonden die onder meer inhoudt:
“Besloten is dat België, Luxemburg en Nederland samen € 11,2 miljard investeren in Fortis. Zie voor een vereenvoudigd overzicht van de structuur van Fortis de bijlage bij deze brief. De Nederlandse regering investeert € 4 miljard in Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. De Belgische regering investeert € 4,7 miljard in Fortis Bank S.A./N.V., en de Luxemburgse regering investeert € 2,5 miljard in Fortis Banque Luxembourg S.A. (via een verplicht converteerbare lening). Zowel België als Luxemburg verwerft ook een belang van 49 procent in Fortis Bank S.A./N.V. respectievelijk (conversie) Fortis Banque Luxembourg S.A.
Ik zal u de technische uitwerking hiervan zo spoedig mogelijk toesturen.
De deelneming van Nederland ziet niet op ABN AMRO. Fortis heeft aangekondigd haar belang in ABN AMRO te zullen verkopen, met uitzondering van ABN AMRO Asset Management (…).”
(xxi) Op woensdag 1 oktober 2008 is op de website van Fortis (www.fortis.com) de volgende mededeling gedaan:
“Vraag: Wanneer worden de kapitaalinjecties van de overheden gerealiseerd?
Antwoord: De kapitaalinjecties zijn al afgerond, het geld is overgeschreven, hierover kan dan ook geen twijfel zijn.”
(xxii) In een debat in de Tweede Kamer op donderdag 2 oktober 2008 heeft de minister onder meer de volgende uitlatingen gedaan:
“Waarom de Luxemburgers het op hun manier hebben gedaan, weet ik niet. Dat zouden wij de Luxemburgers moeten vragen. Wij hebben ervoor gekozen om het op dezelfde manier te doen als de Belgen het hebben gedaan. Uiteindelijk komen alle manieren neer op 49% aandeel. Wij vonden dat een goede manier, omdat de agent die voor ons de schatkist beheert en de financiering doet, ons aangaf dat hij op deze manier de financiering tegen lage kosten voor elkaar kan brengen. Dat is de reden waarom wij het op deze manier hebben gedaan.”
“Verder heeft de heer Tang gevraagd hoe de prijs van 4 mld tot stand is gekomen. In de schriftelijke beantwoording is al aangegeven hoe dat qua proces is gegaan: (…) Op basis van de price-earnings ratio en meer van dat soort moois zijn inschattingen gemaakt van wat 49% waard zou moeten zijn. Verder is vergeleken met de manier waarop de waardering rondom de Belgische en de Luxemburgse participatie tot stand is gekomen, waarna partijen elkaar hebben kunnen vinden op een bedrag van 4 mld. Voor 49%.”
“Uiteindelijk moet je er met elkaar uitkomen, binnen het tijdsbestek dat je hebt. In die context denken wij dat wij met dit bedrag, de daarbij behorende zeggenschapsrechten en het feit dat ook de aandeelhouder daaraan een bijdrage levert, een goede deal hebben gesloten.”
(xxiii) Eveneens op 2 oktober 2008 heeft Fortis aan haar klanten geschreven:
“We kunnen u geruststellen: mede dankzij de steun van de overheden van drie landen staan wij als onderneming sterker dan ooit tevoren. Tijdens het afgelopen weekend was de versterking van onze financiële stabiliteit onze eerste prioriteit.”
(xxiv) Bij persbericht van vrijdag 3 oktober 2008 (na beurs) heeft Fortis bekendgemaakt dat de Nederlandse Staat Fortis Bank Nederland (Holding) N.V., inclusief het belang van Fortis in ABN AMRO, heeft verworven alsmede Fortis Verzekeringen Nederland N.V. en Fortis Corporate Insurance N.V., dat de totale vergoeding € 16,8 miljard bedraagt, dat deze transactie in de plaats komt van de eerder aangekondigde investering van € 4 miljard in Fortis Bank Nederland (Holding) N.V., dat De Nederlandsche Bank de transactie heeft goedgekeurd en dat na deze transactie Fortis nog bestaat uit Fortis Insurance Belgium, Fortis Insurance International en de bancaire activiteiten behoudens Fortis Bank Nederland (Holding) N.V.
(xxv) De koers van het aandeel Fortis heeft zich als volgt ontwikkeld:
Opening Slot
Vrijdag 26 september 2008 € 6,60 € 5,20
Maandag 29 september 2008 € 6,00 € 3,97
Dinsdag 30 september 2008 € 3,95 € 4,30
Woensdag 1 oktober 2008 € 4,91 € 4,89
Donderdag 2 oktober 2008 € 5,15 € 5,47
Vrijdag 3 oktober 2008 € 5,70 € 5,42
(xxvi) Van maandag 6 oktober 2008 tot en met maandag 13 oktober 2008 was de handel in het aandeel Fortis opgeschort. Op 14 oktober 2008 was de openingskoers € 1,93 en de slotkoers € 1,22. Nadien is de koers verder gedaald en heeft deze lange tijd rond € 1,00 geschommeld.
(xxvii) Op 6 oktober 2008 hebben minister-president Balkenende en de minister een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin de nieuwe transactie als volgt wordt gemotiveerd:
“Al aan het begin van vorige week werd duidelijk dat de klanten van Fortis niet gerust gesteld waren door het gezamenlijk optreden van Nederland, België en Luxemburg. Dit uitte zich met name door een uitstroom van middelen van zakelijke klanten. Als gevolg hiervan kwam Fortis in ernstige liquiditeitsproblemen en moest Fortis gedurende afgelopen week in toenemende mate een beroep doen op liquiditeitssteun verstrekt door de Nationale Bank van België en DNB.
Hierop hebben wij, in samenspraak met de president van de Nederlandsche Bank en in overleg met onze collega’s uit België en Luxemburg en Fortis zelf, besloten dat ten aanzien van Fortis verdergaand ingrijpen onvermijdelijk was.”
(xviii) De minister heeft in de kamer over de heronderhandeling het volgende verklaard:
“De enige reden dat wij tot heronderhandelingen zijn overgegaan, is het feit dat wij in de loop van dinsdag met elkaar moesten constateren dat de interventie van de drie overheden bij Fortis niet het gewenste resultaat had. (…)
De hiervoor genoemde deelnemingen komen in de plaats van de eerder in mijn brief van 30 september jl. aangekondigde staatsdeelneming van 49% ad € 4 miljard in FBNH. De uitvoering van die afspraak had vertraging opgelopen vanwege onduidelijkheid in het contract met betrekking tot een onderpandbepaling. Pas op 3 oktober jl. is duidelijkheid ontstaan over deze onderpandbepaling; als gevolg hiervan, en gelet op de nieuwe overeenkomst die door de Nederlandse staat was bereikt, is het bedrag van € 4 miljard uiteindelijk niet meer overgemaakt.”
(xxix) Bij beschikking van 24 november 2008 heeft de ondernemingskamer op verzoek van onder meer de VEB een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken bij Fortis over de periode vanaf 29 mei 2007. Bij beschikking van 5 april 2012 heeft de ondernemingskamer geoordeeld dat uit het verslag van het onderzoek blijkt van wanbeleid van Fortis in de periode vanaf september 2007 tot en met september 2008. Aan het oordeel dat sprake is geweest van wanbeleid heeft de ondernemingskamer onder meer ten grondslag gelegd dat – kort gezegd – Fortis bepaalde (koersgevoelige) informatie over haar financiële positie en in dat verband te nemen maatregelen niet (tijdig) heeft verstrekt en bepaalde voor haar gunstige berichten wel naar buiten heeft gebracht, waarmee zij een onjuiste indruk heeft gewekt over haar financiële positie en het beleggend publiek heeft misleid.
3.2.1
FortisEffect c.s. hebben – voor zover in cassatie van belang – een verklaring voor recht gevorderd dat Fortis en de Staat onrechtmatig hebben gehandeld door het verstrekken van onjuiste en misleidende informatie. Zij hebben tevens gevorderd Fortis en de Staat te veroordelen tot vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade, op te maken bij staat.
3.2.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de Staat bekrachtigd. Ten aanzien van Fortis heeft het hof het vonnis vernietigd en – onder meer – voor recht verklaard dat Fortis onrechtmatig heeft gehandeld door in de periode 29 september 2008 tot en met 1 oktober 2008 te handelen in strijd met art. 5:58 en art. 5:59 (oud) Wft. In het onderhavige cassatieberoep is alleen de afwijzing van de vordering tegen de Staat aan de orde.
Inleiding
3.3.1
Het gaat in deze zaak – kort gezegd – om de vraag of de Staat tegenover beleggers in Fortis aansprakelijk is op grond van de informatie die in de periode van zondagavond 28 september 2008 tot vrijdagavond 3 oktober 2008 is verspreid over de reddingsoperaties ten aanzien van Fortis. Het hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord omdat naar zijn oordeel – kort gezegd – van de informatie die de Staat (de minister) in het kader van de reddingsoperaties heeft verspreid geen onjuist of misleidend signaal uitging en de Staat ook overigens niet onrechtmatig heeft gehandeld.
3.3.2
De klachten die het middel tegen het oordeel van het hof formuleert, hebben deels betrekking op de maatstaf die het hof heeft aangelegd en deels op de toepassing van die maatstaf. Zij zullen in het navolgende aan de hand van dat onderscheid worden besproken.
Maatstaf
3.4.1
Centraal in deze zaak staat het verbod in art. 5:58 lid 1, aanhef en onder d, Wft om
“informatie te verspreiden waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van financiële instrumenten, terwijl de verspreider van die informatie weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend is.”
Deze bepaling is onderdeel van de implementatie van de Richtlijn Marktmisbruik (2003/6/EG). Doelstellingen van deze richtlijn zijn volgens haar considerans (nr. 12) het waarborgen van de integriteit van de Europese financiële markten en het vergroten van het vertrouwen van de beleggers in deze markten.
3.4.2
Het hof heeft bij de toepassing van deze bepaling in rov. 4.2.5 vooropgesteld dat bij het beantwoorden van de vraag of van de uitlatingen van de Staat een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is, moet worden uitgegaan van de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger tot wie de uitlating zich richt of die zij bereikt (hierna: de maatman-belegger). Deze maatstaf, die aansluit bij HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162, NJ 2014/201 (World Online), wordt door het middel in algemene zin niet bestreden.
3.5.1
Onderdeel 2 van het middel betoogt dat bij de toepassing van art. 5:58 Wft voor de minister (de Staat) een strengere maatstaf moet gelden, althans dat het hof het belang heeft miskend van de omstandigheid dat de minister handelde in het kader van zijn publieke taakvervulling.
3.5.2
Voor zover het onderdeel aanvoert dat voor de minister bij zijn publieke taakvervulling een strengere maatstaf moet gelden, gaat het uit van een onjuiste rechtsopvatting. De hoedanigheid waarin iemand informatie verspreidt, is een van de omstandigheden die moeten worden meegewogen bij de toetsing aan art. 5:58 Wft, maar leidt niet tot een verandering van de maatstaf zelf. Uit de overwegingen van het hof blijkt dat het heeft onderkend en meegewogen dat de onderhavige uitlatingen door of namens de minister werden gedaan. De klacht van het onderdeel dat het hof dit zou hebben miskend, mist daarom feitelijke grondslag.
3.6.1
Onderdeel 1 klaagt dat het hof eraan voorbij heeft gezien dat de vraag of de Staat aansprakelijk is voor de informatieverstrekking rond de reddingsoperaties niet alleen aan de hand van art. 5:58 Wft moet worden beantwoord. De Staat kan, mede in het licht van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, ook onafhankelijk van deze bepalingen onrechtmatig handelen door onjuiste of onvolledige informatie te verstrekken, aldus het onderdeel.
3.6.2
Ook deze klacht mist feitelijke grondslag. Het hof heeft in rov. 4.2.17 en 4.3–4.3.8 geoordeeld dat de Staat niet gehandeld heeft in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en ook overigens niet onrechtmatig heeft gehandeld. Het heeft daarbij in rov. 4.3.5 onder a het verwijt van FortisEffect c.s. betrokken dat de Staat onjuiste, onvolledige of misleidende informatie heeft verspreid, en heeft mede verwezen naar zijn oordeel in het kader van art. 5:58 Wft dat de Staat in dat opzicht geen verwijt te maken valt.
3.7
Anders dan onderdeel 1.1.3 tot uitgangspunt neemt, heeft het hof, door te onderzoeken of van de informatie die de Staat in het kader van de reddingsoperatie heeft verspreid een misleidend signaal uitging of te duchten was, onderkend dat de Staat bij het uitvoeren van de reddingsoperatie ook de belangen van (potentiële) beleggers in Fortis in het oog moest houden. Dat de reddingsoperatie zelf naar het oordeel van het hof gericht was op het herstel van vertrouwen bij spaarders, rekeninghouders en andere banken, en niet op beïnvloeding van de beurskoers, doet daaraan niet af.
3.8
Onderdeel 3.4 voert onder meer aan dat de Staat (de minister) niet passief had mogen blijven toen beleggers door Fortis, voor de Staat kenbaar, werden misleid, en dat de minister de misleidende uitlatingen van Fortis had moeten corrigeren. Deze klacht berust op een onjuiste rechtsopvatting. Op de minister rustte geen verplichting om uitlatingen van de zijde van Fortis te corrigeren buiten het geval dat de informatieverstrekking door de minister zelf zonder deze correctie misleidend zou zijn, hetgeen naar het oordeel van het hof niet het geval was.
De toepassing van de maatstaf
3.9.1
Het hof heeft geoordeeld dat van de informatieverstrekking door de Staat voor de maatman-belegger geen onrechtmatig onjuist of misleidend signaal uitging. Het heeft daarbij onderscheid gemaakt tussen de periode tot en met dinsdagmiddag 30 september 2008 en de periode daarna.
3.9.2
Wat de eerste periode betreft, kan het oordeel van het hof als volgt worden samengevat.
- -
Er was sprake van een mondiale kredietcrisis waarbij ook grote financiële instellingen in ernstige moeilijkheden waren geraakt. Dit kan beleggers eind september 2008 niet zijn ontgaan (rov. 4.2.6).
- -
Bij Fortis was mogelijk sprake van grote problemen (onder meer) met betrekking tot de overname van ABN AMRO, de negatieve financiële gevolgen van de verkoop van HBU, moeilijkheden met de solvabiliteit met als gevolg een teruglopend vertrouwen in Fortis, met gevolgen voor de liquiditeitspositie van de bank, aftreden/afwezigheid van bestuurders en de problemen met de verkoop van assets (Vinci en Ping-An). Deze problemen waren echter niet van dien aard dat zij – de context van de crisis weggedacht – op zichzelf het voortbestaan van Fortis bedreigden (rov. 4.2.11).
- -
In het weekeinde van 27/28 september 2008 was het faillissement van Fortis een reële dreiging (rov. 4.2.6).
- -
De directe oorzaak van deze dreiging was de uitstroom van liquiditeiten. Het onmiskenbare doel van de Staat bij de eerste reddingsoperatie (op zondag 28 september) was om te voorkomen dat klanten en spaarders op grote schaal bij Fortis aangehouden tegoeden zouden opeisen (rov. 4.2.9).
- -
De Staat heeft in zijn mededelingen over de eerste reddingsoperatie duidelijk gemaakt dat deze gericht was op het veiligstellen van de stabiliteit van het bancaire systeem en op het herstel van het vertrouwen in Fortis van rekeninghouders en andere banken (rov. 4.2.7).
- -
Het publiek kon de uitlatingen van de minister dat Fortis in essentie een gezond bedrijf is en dat de garantstellingen het bedrijf nog gezonder hadden gemaakt, opvatten als mededeling dat men vertrouwen kon hebben in Fortis. Dat beeld is, gelet op de financiële situatie, mogelijk vrij rooskleurig maar, gezien de context waarin deze uitlatingen zijn gedaan, niet misleidend (4.2.10).
- -
Beleggers
o mochten in de uitzonderlijke omstandigheden van de crisis de uitlatingen van de minister niet zonder meer opvatten als een signaal dat er voor Fortis geen gevaar meer te duchten was (rov. 4.2.6);
o moesten rekening houden met de mogelijkheid dat zwaardere maatregelen noodzakelijk zouden blijken, ook zonder dat de minister daarover een voorbehoud had gemaakt (rov. 4.2.7);
o konden uit de uitlatingen van de Staat niet opmaken dat de Staat met de eerste reddingsoperatie tevens beoogde de beurskoers van Fortis te beïnvloeden (rov 4.2.7).
- Uit de mededelingen van de minister aan de Tweede Kamer op dinsdag 30 september 2008 mocht de maatman-belegger begrijpen dat de beurskoers van Fortis volgens de minister lager was dan op grond van de solvabiliteit zou mogen worden verwacht en dat de “irrationaliteit” van de beurs ervoor kon zorgen dat de koersen niettemin achterblijven (rov. 4.2.14).
3.9.3
Wat de tweede periode, vanaf dinsdagavond 30 september 2008, betreft, heeft het hof vooropgesteld dat het op de weg van de minister lag de Tweede Kamer te informeren over de achtergrond van de eerste reddingsoperatie. In het debat met de Tweede Kamer op donderdag 2 oktober 2008 kon de minister, in verband met de grote belangen van het financiële stelsel, in redelijkheid de keuze maken nog geen informatie te verschaffen over het voornemen zwaardere maatregelen te treffen. Uit de mededelingen die de minister bij die gelegenheid tegenover de Tweede Kamer deed, mocht de maatman-belegger niet afleiden dat de problemen met Fortis waren opgelost en dat de eerste reddingsoperatie een succes was, aldus het hof (rov. 4.2.16).
3.9.4
Het oordeel van het hof komt erop neer dat de minister niet steeds volledige informatie heeft verspreid, maar dat hiervan voor beleggers, gegeven de ook hun bekende context waarin de reddingsoperaties en de informatieverstrekking plaatsvonden, geen misleidend signaal uitging of te vrezen was, terwijl de keuze van de minister om geen volledige informatie te verstrekken bovendien gerechtvaardigd werd door het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel, in het bijzonder in de tweede periode.
3.10
Het middel bestrijdt deze oordelen met een groot aantal klachten die deels uitgaan van een hiervoor onder 3.4-3.8 onjuist bevonden rechtsopvatting over de aan te leggen maatstaf en die voor het overige feitelijke stellingen aanvoeren die het hof onder ogen heeft gezien maar waarover het anders heeft geoordeeld dan de klachten bepleiten. De oordelen van het hof zijn niet onbegrijpelijk en behoefden geen nadere motivering. Voor een herbeoordeling is in cassatie geen plaats.
Wat betreft de informatieverstrekking aan de Tweede Kamer op donderdag 2 oktober 2008, is daarbij nog van belang dat de minister aan de Kamer verantwoording diende af te leggen over zijn beleid tijdens de eerste reddingsoperatie. In het oordeel van het hof ligt besloten dat beleggers hadden moeten beseffen dat het hierbij ging om een verantwoording over de transactie van zondag 28 september 2008, en dat de minister niet de actuele stand van zaken met betrekking tot de reddingsoperatie weergaf. In dit licht, en mede gelet op de bewoordingen die de minister heeft gekozen (zie hiervoor in 3.1 onder xxii), is niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat de minister met de door hem gekozen bewoordingen tijdens dat Kamerdebat niet het vertrouwen heeft gewekt dat de problemen bij Fortis waren opgelost en dat de reddingsoperatie een succes was. De tegen deze oordelen gerichte klachten van onderdeel 9.2 falen daarom.
3.11
Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt FortisEffect c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 30 september 2016.
Conclusie 25‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Aansprakelijkheid Staat voor informatieverstrekking tijdens reddingsoperaties Fortis-concern. Art. 5:58 Wft, marktmisbruik, verspreiden misleidende informatie. Maatstaf.
14/05660
mr. L. Timmerman
Zitting 25 maart 2016
1. Stichting Fortis Effect
2. Valuas Securities B.V.
3. [eiser 3]
4. [eiser 4]
5. [eiseres 5]
eisers in het principale cassatieberoep verweerders in het incidentele cassatieberoep
(hierna gezamenlijk: FortisEffect c.s.)
advocaat: mr J.H.M. van Swaaij
tegen
De Staat der Nederlanden
verweerder in het principale cassatieberoep eiser in het incidentele cassatieberoep
(hierna: de Staat)
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk
In september en oktober 2008 kwam het Belgisch-Nederlandse bank- en verzekeringsconcern Fortis N.V. (thans: Ageas N.V.)(hierna ook te noemen: Fortis) in grote problemen. Deze zaak gaat (in cassatie) over informatie die door de Staat is verstrekt over Fortis in de periode van 28 september 2008 t/m 3 oktober 2008, de periode na de zogenoemde eerste reddingsoperatie. Het gaat vooral om de vraag of de Staat onjuiste of misleidende informatie heeft verspreid in de zin van art. 5:58 Wft.
1. De feiten1.
1.1 In de genoemde periode was de structuur van de Fortis-groep als volgt.
-De vennootschap naar Belgisch recht Fortis S.A./N.V. (gevestigd in Brussel) en Fortis N.V. (statutair gevestigd in Amsterdam) waren de twee tophoudstervennootschappen van Fortis. De statuten van Fortis S.A./N.V. en Fortis N.V. waarborgden een personele unie in de besturen van deze beide vennootschappen. Fortis had een zogenoemde one tier board met uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders.
- Het aandeelhouderschap in Fortis had de vorm van een zogenoemd twinned share, bestaande uit een unit van een gewoon aandeel in Fortis S.A./N.V. en een gewoon aandeel in Fortis N.V. Het aandeel Fortis was genoteerd aan de beurs van Euronext Brussel N.V. en aan de beurs van Euronext Amsterdam N.V.
- Fortis S.A./N.V. en Fortis N.V. hielden ieder 50% van de aandelen in Fortis Brussels S.A./N.V. en 50% van de aandelen in Fortis Utrecht N.V. Fortis Brussels S.A./N.V. hield nagenoeg alle aandelen in Fortis Bank S.A./N.V., welke vennootschap in de Fortis Groep optrad als de houdstervennootschap voor de vennootschappen die zich binnen de groep bezig hielden met het bankbedrijf. Fortis Utrecht N.V. hield alle aandelen in Fortis Insurance N.V., welke vennootschap in de Fortis groep optrad als de houdstervennootschap voor de vennootschappen die zich bezig hielden met het verzekeringsbedrijf.
1.2 Artikel 14 onder a van de statuten van Fortis N.V. luidde, net als artikel 14 onder a van de statuten van Fortis SA/NV:
“De Raad van Bestuur voert overleg en beslist volgens de regels van het Fortis Governance Statement dat van tijd tot tijd wordt aangepast in overeenstemming met de hierin vastgelegde bepalingen.”
Artikel II.3.2 van de Fortis Governance Statement van 25 januari 2008 luidde:
“De onderwerpen die ter besluitvorming worden voorgelegd aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders omvatten onder andere (...) beslissingen die zo verstrekkend zijn dat ze de identiteit van de Vennootschap veranderen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot:
– overdracht aan een derde partij van een belangrijk deel van Fortis, of één van haar dochtermaatschappijen, zodanig dat Fortis zou stoppen met haar activiteiten in hetzij het verzekeringsbedrijf dan wel het bankbedrijf;
– overname of desinvestering door Fortis, of een dochtermaatschappij, van een belang in het kapitaal van een onderneming, resulterend in een stijging of vermindering van meer dan een derde van het kernvermogen van Fortis zoals bekendgemaakt in de meest recente Jaarrekeningen van Fortis.”
1.3 Een consortium bestaande uit Royal Bank of Scotland Group PLC, Fortis en Banco Santander S.A. heeft op 20 juli 2007 door middel van de door deze vennootschappen gehouden vennootschap RFS Holdings B.V. een openbaar bod uitgebracht op de aandelen in ABN AMRO. Het consortium heeft op 2 november 2007 bekendgemaakt dat 98,8% van de aandelen is aangemeld. Uit het concern van ABN AMRO zou Fortis de onderdelen ABN AMRO Nederland (met uitzondering van enkele daaronder ressorterende activiteiten), ABN AMRO Private Clients en ABN AMRO Asset Management overnemen. Met het aandeel van Fortis in de overname van ABN AMRO was een bedrag van circa € 24 miljard gemoeid.
1.4 In een persbericht van 2 april 2008 heeft Fortis bekendgemaakt dat zij 50% van haar vermogensbeheeractiviteiten voor € 2,5 miljard in contanten heeft verkocht aan Ping An, een Chinees conglomeraat in financiële dienstverlening.
Vrijdag 26 juni 2008 en zaterdag 27 juni 2008
1.5 Op 26 juni 2008 heeft Fortis een persbericht uitgegeven met onder meer de volgende inhoud:
“Fortis maakt vandaag bekend voornemens te zijn het solvabiliteitsplan versneld uit te voeren. Tevens bevestigt Fortis dat de huidige solvabiliteit sterk is en de commerciële activiteit onverminderd veerkrachtig. Het besluit tot versnelling is ingegeven door de verwachte uitkomst in de komende weken van de door de Europese Commissie opgelegde verkoop van een aantal commercial banking-activiteiten in Nederland, de geplande overname van het resterende belang van 51% in de Nederlandse joint venture met Delta Lloyd, de verwachting van voortgaand uitdagende marktomstandigheden alsook de noodzaak om in dit klimaat prudent om te gaan met het vereiste kapitaal.
Om de versnelling te realiseren, heeft de Raad van Bestuur van Fortis besloten aanvullende maatregelen te treffen, waarvan er sommige direct effect zullen hebben. Het gaat om de volgende maatregelen:
• een aandelenemissie van circa EUR 1,5 miljard met behulp van een versneld bookbuilding-systeem, met ingang van vandaag. Deze kapitaaluitbreiding valt ruim binnen het mandaat dat de aandeelhouders aan de Raad van Bestuur hebben gegeven om nieuwe aandelen uit te geven;
• het besluit om geen interim-dividend over 2008 uit te keren. Hierdoor wordt de solvabiliteit behouden omdat het interim-dividend een verwacht effect van EUR 1,3 miljard op de solvabiliteit in het tweede kwartaal zou hebben gehad. In maart 2009 wordt aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders voorgesteld om het dividend over geheel 2008 in aandelen uit te keren.
(…)
Daarnaast bestaat het aangepaste solvabiliteitsplan uit de volgende maatregelen:
• een capital relief-programma en een sale and lease back-transactie van vastgoed, van circa EUR 1,5 miljard;
• de uitgifte van niet-verwaterende kapitaalinstrumenten tot een bedrag van EUR 2 miljard;
• de voortgaande verkoop van mature niet-kernactiva; voor de solvabiliteit betekent dit naar verwachting een totale versterking van circa EUR 2 miljard.
De verwachting is dat het aangepaste solvabiliteitsplan per saldo op de korte tot middellange termijn additionele solvabiliteit zal opleveren van in totaal meer dan EUR 8 miljard. (…)”
1.6 Op 2 juli 2008 heeft Fortis de verkoop van een aantal commercial banking activiteiten van ABN AMRO aan Deutsche Bank bekendgemaakt. Deze verkoop hield verband met voorwaarden die de Europese Commissie had gesteld bij haar goedkeuring van de overname van ABN AMRO door RFS Holdings B.V. en diende ingevolge die voorwaarden plaats te vinden voor 3 juli 2008. De verkoopprijs voor de activiteiten bedroeg € 709 miljoen in contanten. Door de druk van de omstandigheden lag deze prijs ongeveer € 300 miljoen onder de geschatte marktwaarde van de desbetreffende activa.
1.7 Mede als gevolg van de wereldwijde financiële crisis en het faillissement van Lehman Brothers op 15 september 2008 verslechterde vanaf medio september 2008 de liquiditeitspositie van Fortis. In het bijzonder in de week van 22 tot en met 26 september 2008 werd Fortis geconfronteerd met een teruglopende liquiditeit en raakte zij voor haar liquiditeit afhankelijk van de ECB. In deze week daalde de beurskoers van Fortis van € 8,20 (openingskoers op maandag 22 september 2008) tot € 5,20 (slotkoers op 26 september 2008).
1.8 Op vrijdag 26 september 2008 heeft Fortis een persbericht uitgegeven waarin zij opheldering verschafte over haar actuele commerciële en financiële situatie. In dat persbericht is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
• Ontwikkeling van de deposito's van klanten bij Fortis. Wij willen hier vooral de solide positie van de bank benadrukken. In een lastig klimaat van internationale onrust op de markten, een klimaat waarin negatieve berichten over Fortis bij klanten de nodige vragen oproepen, een klimaat dat door hevige concurrentie wordt gekenmerkt, is slechts sprake van een beperkte uitstroom van klanten. Ten opzichte van 1 januari 2008 gaat het hier om minder dan 3% van de totale activa uit retail- en private banking-activiteiten in de Benelux (exclusief markteffecten). (…)
• Liquiditeit Fortis. Fortis beschikt op dit moment over een gediversifieerde financieringsbasis van meer dan € 300 mrd (van institutionele beleggers, retail- en particuliere deposito's, centrale banken en grote ondernemingen) waarmee de activiteiten volledig kunnen worden gefinancierd. Daarnaast kent Fortis een buffer aan zekerheden.
• De solvabiliteit van Fortis is solide en ligt ruim boven het wettelijk vereiste minimum. (…)”
1.9 Op 26 september 2008 om 15:00 uur heeft het bestuur van Fortis (telefonisch) vergaderd. De notulen van die vergadering houden onder meer in:
“Further vigorous action is (…) urgently needed because at the end of this trading day there will be no more collateral available (for the interbank market on Monday). Hence, if there will be no transaction over the weekend, and the overnight interbank market would remain closed to Fortis, then Fortis will need to obtain additional liquidity support from the Belgian Central Bank. Morgan Stanley has been appointed as external advisor. Preliminary contacts have been made with potential strategic partners/acquirers that may be interested in launching a public takeover bid on all shares of Fortis or to acquire part(s) of Fortis’ business. At this stage, ING and BNP have orally confirmed an interest. (…) The Belgian State has also indicated that it is prepared to take a significant equity interest in Fortis. The Belgian government has stated that it is in full support of the financial system.”
1.10 Op vrijdagmiddag 26 september 2008 heeft Fortis een beroep gedaan op de Marginal Lending Facility bij de Nationale Bank van België tot een bedrag van € 5 miljard omdat de interbancaire markt voor Fortis niet meer toegankelijk was.
1.11 Gedurende zaterdag 27 september 2008 is de dataroom van Fortis, die voor de due diligence voor geïnteresseerde financiële instellingen was ingericht, bezocht door vertegenwoordigers van ING, BNP, Munich Re, Aegon en SFPI. De belangstelling van deze partijen heeft niet geresulteerd in biedingen.
1.12 Op zaterdag 27 september 2008 zijn de Belgische en de Luxemburgse overheid met Fortis in onderhandeling getreden over verwerving door de Belgische en de Luxemburgse staat van een aandelenbelang in Fortis.
Zondag 28 september 2008 (“de eerste reddingsoperatie”)
1.13 Op zondag 28 september 2008 raakte de Staat betrokken bij deze onderhandelingen. Het die dag bereikte onderhandelingsresultaat is tijdens een persconferentie op zondag 28 september 2008 om 22.30 uur, bij monde van de Belgische premier Leterme bekendgemaakt:
“So today Fortis and the governments of Belgium, Luxemburg and the Netherlands announce that they have entered to an agreement whereby the government of Belgium has agreed to invest 4,7 billion Euro in Fortis Bank NV AS Belgium in exchange of 49% share in the common equity of this entity. The government of the Netherlands invests 4,0 billion Euro in Fortis Bank Nederland Holding in exchange of 49% ownership in this entity. The government of Luxemburg invests 2,5 billion Euro in Fortis Banque Luxembourg S.A. in the form of a mandatory convertible loan. Next to other rights Luxemburg upon conversion will be entitled to 49% of Fortis Banque Luxembourg.”
De toenmalige Nederlandse Minister van Financiën (W.J. Bos) heeft op diezelfde persconferentie onder meer verklaard:
“Ook de Nederlandse regering vond het haar plicht en verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren (…) om het Fortis concern (…) in deze roerige tijden van de nodige rust en vertrouwen te voorzien. Daarom hebben wij ook meegedaan aan het leveren van een kapitaalbijdrage, omdat wij ervan overtuigd zijn dat wij op deze manier richting iedereen die op enigerlei wijze betrokken is bij het Fortisconcern ook de komende tijd in deze roerige tijden overeind kunnen houden, dat hier een gezonde financiële instelling staat waar mensen met een gerust hart hun geld [aan] kunnen toevertrouwen. Om die reden en geen enkele andere reden zijn we blij dat we in deze eendrachtige samenwerking mee hebben kunnen doen en zien wij de toekomst voor het concern weer met vertrouwen tegemoet”.
De Minister van Financiën heeft in een diezelfde avond door de NOS uitgezonden interview onder meer gezegd:
“… moet je als overheid ook je verantwoordelijkheid nemen en op het moment dat een instelling kwetsbaar is moet je zorgen dat de mensen die afhankelijk zijn van die instelling niet hoeven te twijfelen en dat ze zeker weten dat er waarborgen gegeven zijn en dat is eigenlijk wat er nu gebeurt. De drie landen waar de Fortis Bank actief is, Luxemburg, België en Nederland, hebben alle drie besloten extra geld in de bank te steken zodat er meer zekerheid is en de mensen geen wantrouwen hoeven te hebben.”
Ook heeft de Minister van Financiën die avond een kort interview gegeven aan RTL:
Presentatrice RTL: “Eind september raakte Fortis in grote problemen. Nederland, België en Luxemburg namen toen alle drie een minderheidsbelang in Fortis. Na deze eerste reddingsactie zei Bos dat Fortis weer gezond was.”
Minister van Financiën: “Wij hebben op tijd ingegrepen en dat is goed nieuws.”
Verslaggever: “en Fortis is gered?”
Minister van Financiën: “Fortis is gered”
Maandag 29 september 2008
1.14 Op maandag 29 september 2008 om 05:32 uur heeft Fortis op haar intranetsite een bericht geplaatst voor haar medewerkers met onder meer de volgende inhoud:
“Dankzij die steun konden wij onze financiële positie stabiliseren. Fortis kan nu met een schone lei verder, zonder de zorgen die de afgelopen weken [een] zo nadelig effect op onze waardering hebben gehad. (…) Deze investering is ook een signaal dat de overheden van België, Nederland en Luxemburg vertrouwen hebben in de levensvatbaarheid van Fortis op de lange termijn. Belangrijk is ook dat deze investering een directe garantie vormt voor de financiële kracht en stabiliteit van onze onderneming. (…) Wij verwachten dat de omstandigheden op de korte termijn lastig zullen blijven en dat de markten zich niet vlug zullen herstellen.”
1.15 Diezelfde dag heeft J. van Rutte, voorzitter van de raad van bestuur van Fortis Bank Nederland, in een bericht aan de medewerkers van dit onderdeel van Fortis onder meer geschreven:
“De afgelopen dagen werden wij geconfronteerd met een koersval van het aandeel Fortis en hebben wij een moeilijke periode doorgemaakt. Gisteren hebben de Belgische, Luxemburgse en Nederlandse overheden besloten 11,2 miljard euro in Fortis te investeren, waarvan 4 miljard euro [in] Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. Hiermee is een einde gekomen aan een instabiele situatie en kan verder worden gebouwd aan het herstellen van vertrouwen in onze onderneming.”
1.16 Het persbericht van 29 september 2008 waarin Fortis de investering van € 11,2 miljard in Fortis door de Belgische, Luxemburgse en Nederlandse overheid bekendmaakte, hield voorts onder meer in:
“De maatregelen die door de Belgische, Luxemburgse en Nederlandse regeringen zijn genomen, geven blijk van vertrouwen in Fortis en zullen zowel klanten als andere stakeholders geruststellen’, aldus (…) Fortis CEO Filip Dierckx. ‘Deze acties zullen samen met het besluit om de nog niet geïntegreerde ABN Amro-activiteiten te verkopen, garant staan voor de financiële kracht en stabiliteit van onze onderneming in de toekomst’”
1.17 In een vraaggesprek, uitgezonden door de Belgische televisie op 29 september 2008 heeft Dierckx, ceo van Fortis, gezegd:
“Ik ben ervan overtuigd dat die beurskoers niet zal blijven dalen. Het kan niet dat een bedrijf dat zo’n sterke solvabiliteit heeft, dat nog sterke inkomstenstromen heeft geen beurskoers heeft die dat reflecteert.”
1.18 Op maandag 29 september 2008 heeft de Staat op de website van het Ministerie van Financiën (www.minfin.nl) een bericht geplaatst met de volgende inhoud:
“De problemen bij Fortis zijn opgelost. Volgens het Ministerie van Financiën en de Nederlandsche Bank (DNB) biedt de oplossing een solide waarborg voor de bescherming van de belangen van rekeninghouders bij Fortis en ABN Amro Bank, en voor de financiële stabiliteit.
De oplossing bestaat uit een gezamenlijke actie van de Nederlandse, Belgische en Luxemburgse overheid.
• De drie Benelux overheden investeerden samen 11,2 miljard euro om Fortis te steunen. De Nederlandse regering investeert 4 miljard in Fortis Bank Nederland Holding in ruil voor een 49% deelneming. De Belgische regering investeert 4,7 miljard in Fortis Bank NV/SA in ruil voor een deelneming van 49%. De Luxemburgse regering investeert 2,5 miljard in Fortis Banque Luxembourg SA in de vorm van een verplicht converteerbare lening. Naast andere rechten zal Luxemburg na conversie 49% aanhouden in Fortis Banque Luxembourg.
• Fortis zal haar belang in ABN Amro verkopen.
• Maurice Lippens neemt ontslag als voorzitter van de raad van bestuur van Fortis.”
1.19 Op de website www.regering.nl heeft de Staat diezelfde dag een nieuwsbericht geplaatst dat onder meer inhoudt:
“Nederland, België en Luxemburg investeren samen 11,2 miljard euro om bankverzekeraar Fortis te steunen. Zij willen zo de belangen van rekeninghouders beschermen en zorgen voor financiële stabiliteit.
(…)
Volgens minister Bos (Financiën) was er geen andere uitweg: ‘we hadden ook niet kunnen ingrijpen, maar het is de vraag of Fortis dan de maandagochtend zou hebben overleefd.’
Bos stelde dat veel Nederlandse spaarders en bedrijven afhankelijk zijn van Fortis. Ook vervult de bank een belangrijke functie in het interbancaire betalingsverkeer in Europa. ‘Als die club omvalt dan raakt het betalingsverkeer in heel Europa in de problemen.’
De oplossing biedt volgens het ministerie van Financiën een ‘solide waarborg’ om de belangen van rekeninghouders bij Fortis en ABN AMRO te beschermen en voor financiële stabiliteit.”
1.20 In een vraaggesprek in het NOS-journaal van 29 september 2008 's avonds heeft de Minister van Financiën onder meer gezegd:
“Ja, Fortis, hebben wij altijd gezegd, en met reden, is in essentie een gezond bedrijf. Dat bedrijf is nu nog gezonder gemaakt, doordat drie overheden zich garant hebben gesteld met extra € 11,2 miljard. Dat betekent heel gewoon dat voor alle klanten en spaarders bij Fortis de zekerheid gegeven is dat de bank aan zijn verplichtingen zal kunnen blijven voldoen. En toch zie je dat dat eigenlijk (…) tegen de achtergrond van de gehele onzekerheid in de beurs niet genoeg blijkt om in ieder geval vandaag verdere koersdaling te voorkomen.
(…)
Iedere klant, iedere spaarder bij Fortis weet dat als er drie regeringen achter zo'n bank gaan staan, dan valt zo'n bank niet om. Daar staan wij ook voor.
(…)
(…) Wij hebben onze aandelen (…) gekocht (…) in Fortis Bank Nederland. Dat is niet het aandeel Fortis dat op de beurs verhandeld wordt. Op de beurs wordt gehandeld in de Holding Fortis. Ons belang zit in de Nederlandse tak, dat is ook de relatief gezondste tak van het concern. (…) Ik beschouw dat nog steeds als een buitengewoon verstandige beslissing, niet eens zo zeer omdat we de illusie zouden hebben gehad dat we daar beurskoersen mee kunnen beïnvloeden, maar vooral omdat [deze] voor klanten en spaarders de heldere boodschap bevatte bij deze bank kun je gewoon terecht want er staan drie overheden garant”.
1.21 In een vraaggesprek met Radio 1 op 29 september 2008 heeft de minister van Financiën onder meer gezegd:
“Als alle drie de overheden in alle drie de landen waar de Fortis Bank actief is, bereid zijn om voor zulke grote bedragen in te stappen dan zegt dat iets over het commitment dat wij hebben en ik denk dat dat straks ook gewoon de handelende partijen op de beurs, spaarders ook vertrouwen zal geven. Ze weten nu dat wij voor een heel groot deel borg staan voor wat er in die bank gebeurt.”
Dinsdag 30 september 2008
1.22 Op 30 september 2008 hebben vertegenwoordigers van Fortis zich vervoegd op het Ministerie van Financiën om de op 28 september 2008 bekendgemaakte transactie vast te leggen en uit te werken. Zij hebben gesproken over een door de Staat opgesteld term sheet. Het door de Staat te investeren bedrag van € 4 miljard was toen nog niet betaald.
1.23 Op 30 september 2008 heeft Fortis MeesPierson (een onderdeel van Fortis Bank (Nederland) N.V.) een brief aan haar klanten gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Ik ben blij u te kunnen melden dat Fortis er, dankzij hun sterke ruggensteun, in is geslaagd haar financiële positie te waarborgen (…)
Welke maatregelen zijn er genomen? Kort samengevat:
Fortis is een overeenkomst aangegaan met de regeringen van België, Nederland en Luxemburg over een investering van in totaal € 11,2 miljard in de Fortis Bank-entiteiten in de genoemde landen. De Belgische overheid verkrijgt in ruil een direct eigendomsbelang van 49% in Fortis Bank (België) en de Nederlandse overheid eenzelfde belang in Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. De regering van Luxemburg verkrijgt een belang van 49% in Fortis Banque Luxembourg SA.
(…).
Wat betekent dit voor u? Wij hopen dat de investering door de Benelux-regeringen u als cliënt en mogelijk als aandeelhouder steun en vertrouwen biedt. (...) De investering versterkt de financiële kracht en stabiliteit van onze onderneming.”
1.24 Op 30 september 2008 heeft Fortis intern (op haar intranet) een toelichting gepubliceerd op het persbericht van 29 september 2008. Die toelichting houdt onder meer in:
“1. De Belgische, Luxemburgse en Nederlandse overheden investeren € 11,2 miljard in de Fortis Bank-entiteiten van elk land
(…)
• Elke partij neemt hiermee een belang van 49% in de Fortis bank van het betreffende land.
Dit betekent dat de vrees met betrekking tot het voortbestaan van Fortis bank overduidelijk is weggenomen (…). Door de intrede van de Benelux-overheden in het kapitaal van Fortis Bank is de continuïteit verzekerd. (…)
Belangrijke verduidelijking:
• Het gaat hier over aandelen van Fortis Bank en niet van de groep Fortis NV. De courant verhandelde aandelen op de beurs (…) zijn aandelen van Fortis NV.
• Vóór het weekeinde had Fortis NV 100 procent van de aandelen van zijn bankdivisies in handen. 49 procent van die Fortis Bank-aandelen is nu in handen van de Benelux-overheden in ruil voor een kapitaalinjectie.
• Aangezien de kapitaalinjectie gebeurde in ruil voor aandelen van de bankdivisies is er geen sprake van verwatering van de aandelen van Fortis NV.
2. Fortis verkoopt haar belang in ABN AMRO
De aangekochte ABN AMRO-activiteiten zullen niet verder worden geïntegreerd en worden in de komende weken opnieuw verkocht.
Dit is exclusief de vermogensbeheeractiviteiten van ABN AMRO (…).
De verkoop, tegen een prijs lager dan de aankoopwaarde van 24 miljard euro, zal leiden tot een waardevermindering. Enkel indien de verkoopwaarde minder dan 12 miljard euro zou bedragen, zal er een negatieve impact zijn op ons kernvermogen.(…)
4. Verwachte waarde aanpassingen in het derde kwartaal
Als gevolg van de verandering van strategie, de verslechterde marktomstandigheden en het besluit het risico op de balans verder te verminderen, is de verwachting dat de waardeaanpassingen in het derde kwartaal ongeveer 5 miljard euro na belastingen zullen bedragen.”
1.25 Fortis heeft bij persbericht van 30 september 2008 bekend gemaakt dat de verkoop aan Ping An vooralsnog niet zal worden gerealiseerd. In een ander persbericht van dezelfde datum heeft Fortis bekendgemaakt dat De Nederlandsche Bank vooralsnog geen beslissing zal nemen over de verkoop van diverse activiteiten van ABN AMRO aan Deutsche Bank.
1.26 Op de website www.regering.nl heeft de Staat op dinsdag 30 september 2008 een nieuwsbericht geplaatst dat onder meer inhoudt:
“Burgers moeten er op kunnen rekenen dat het bancaire systeem integer en betrouwbaar functioneert, zei minister Bos. ‘Als dat ter discussie staat, dient de overheid voor de burger in de bres te springen. Dat is afgelopen weekend dan ook gebeurd.’
(…)
Bos zei dat De Nederlandsche Bank er samen met hem op zal toezien dat ABN AMRO ‘een veilige thuishaven vindt vanwaar uit haar bancaire activiteiten vertrouwd en betrouwbaar kunnen worden uitgevoerd in overeenstemming met haar cruciale functie voor het Nederlandse financiële stelsel’.
(…)
Het kabinet kan de omstandigheden op de beurzen niet beslissend beïnvloeden. ‘Wat we wél kunnen is bijdragen aan oplossingen die het vertrouwen vergroten en het geld van klanten van banken beschermen’, aldus Balkenende.”
1.27 Op de website van het Ministerie van Financiën heeft de Staat op 30 september 2008 het volgende bericht gepubliceerd:
“Zekerheid voor klanten Fortis
De gezamenlijke actie van de Nederlandse, Belgische en Luxemburgse overheid is in essentie gericht op het creëren van zekerheid voor spaarders en klanten van Fortis.
Minister Bos hoopt dat de beurskoers van Fortis nu ook evenwichtiger zal worden.
Minister Bos: ‘Fortis is in essentie een gezond bedrijf, dat nog gezonder is gemaakt door de overheidsgarantie van Nederland, België en Luxemburg van 11,2 miljard.’”
1.28 In een debat in de Tweede Kamer op 30 september 2008 heeft de minister van Financiën onder meer de volgende uitlatingen gedaan:
“(…) burgers [moeten] ervan op aan [kunnen] dat het bancaire systeem integer en betrouwbaar functioneert. Als dat ter discussie staat, dient de overheid voor de burger in de bres te springen. Dat is het afgelopen weekend dan ook gebeurd. In goed overleg met de Minister-president en de president van De Nederlandsche Bank hebben wij afgelopen zondag besloten om een 49%-participatie te nemen in Fortis Bank Nederland, met bijbehorende zeggenschap. Over de precieze details van de financiering en aspecten van governance, ondernemingsbestuur, wordt op dit moment een brief afgerond, die wij de komende uren hopen te kunnen sturen naar de Kamer, zodat wij daarover wellicht de komende dagen met de Kamer kunnen discussiëren.”
“Wij moeten ons ook realiseren dat het zicht op de ontwikkeling van zo’n crisis vaak wordt vertroebeld doordat hierbij buitengewoon veel irrationaliteit aan de orde is. Ik zeg tegen de heer Pechtold en anderen, dat Fortis inderdaad tegen een stootje kon en kan. Fortis was en is een solvabele instelling. Toch zien wij bewegingen op de beurs die daarmee niet overeen lijken te stemmen. Dit heeft volgens de econoom Keynes te maken met de ‘animal spirits’ die daar bij meespelen, zoals vertrouwen, keteneffecten en het feit dat de ene belegger de andere volgt. Soms staat dit gedrag op de beurs dat wij terugzien in koersontwikkelingen, niet meer in verhouding tot de reële situatie binnen een bedrijf. Dat was ook één van de redenen om hier in te grijpen. Wij wisten dat het een solvabele instelling was, die kennelijk ten prooi gevallen was aan deels irrationele bewegingen in de markt.”
“Als wij verdere details over wat is afgesproken naar buiten brengen, zijn de leden van de Kamer niet de enigen die deze brief zullen lezen. Dat moeten wij ons realiseren. Dat zal ook door partijen op de beurs en door andere mogelijk belanghebbenden gelezen worden. Dit betekent dat wij ons geen enkele fout, op welk detaillistisch niveau dan ook, kunnen veroorloven. Alles is namelijk per definitie koersgevoelig. Daarom willen wij hiermee buitengewoon zorgvuldig omgaan.”
1.29 Op 30 september 2008 heeft de minister van Financiën een brief aan de Tweede Kamer gezonden die onder meer inhoudt:
“Besloten is dat België, Luxemburg en Nederland samen € 11,2 miljard investeren in Fortis. Zie voor een vereenvoudigd overzicht van de structuur van Fortis de bijlage bij deze brief. De Nederlandse regering investeert € 4 miljard in Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. De Belgische regering investeert € 4,7 miljard in Fortis Bank S.A./N.V., en de Luxemburgse regering investeert € 2,5 miljard in Fortis Banque Luxembourg S.A. (via een verplicht converteerbare lening). Zowel België als Luxemburg verwerft ook een belang van 49 procent in Fortis Bank S.A./N.V. respectievelijk (conversie) Fortis Banque Luxembourg S.A.
Ik zal u de technische uitwerking hiervan zo spoedig mogelijk toesturen.
De deelneming van Nederland ziet niet op ABN AMRO. Fortis heeft aangekondigd haar belang in ABN AMRO te zullen verkopen, met uitzondering van ABN AMRO Asset Management (…).”
Woensdag 1 oktober 2008
1.30 Op woensdag 1 oktober 2008 is op de website van Fortis (www.fortis.com) de volgende mededeling gedaan:
“Vraag: Wanneer worden de kapitaalinjecties van de overheden gerealiseerd?
Antwoord: De kapitaalinjecties zijn al afgerond, het geld is overgeschreven, hierover kan dan ook geen twijfel zijn.”
1.31 De notulen van de vergadering van het bestuur van Fortis op 1 oktober 2008 vanaf 14.00 uur houden onder meer in:
“Mr Dierckx, CEO designate, informed the Board of the following:
(…)
• Liquidity remains very tense; Fortis has a lot of difficulties to regain confidence of the market. (…)
• The execution of the agreement with the governments is not easy; different agreements have been made on different levels. (…) the Belgian Government has negotiated a guarantee for the Structured Credit Portfolio from Fortis. This (...) has now created tension between the Belgian and Dutch Governments (…). Tonight (1/10) the Prime Ministers and the Ministers of Finance will renegotiate the Fortis contract (…).
Proposal of the Dutch Government
By way of introduction, Mr Hessels made the following remarks:
• with the new shareholders at different levels in the Fortis organization, the Board should question to what extent it is still controlling the company;
• there is a lot of pressure from the Dutch government who is quite upset. Main sensitivities relate to the fact that the proceeds of the sale of ABN AMRO are carved out and that the shares of Fortis Insurance have been pledged to the Belgian Government. The Dutch have paid 6.7* the earnings of FBNL and 1.2* the book value, while the Belgians paid 4.7* the earnings of Fortis Bank and 0.4* the book value.
• we are committed to sell ABN AMRO asap.
Mr. Dierckx reported that he was called by the Secretary General of the Dutch Ministry of Finance, who proposed that the Dutch State would buy all Fortis activities in the Netherlands (RFS stake, FBNL and FIN).
(…)
The following was mentioned:
(…)
• The Insurance business would, if possible, be kept together (FIN, FIB, FII) as they are working together very well.
• Credibility is at stake when we would again communicate a new change of plans. (…)
• Morgan Stanley has informed the Dutch Government that it values the total NL activities at EUR 22bn (FBNL EUR 8bn, RFS EUR 8bn, FIN EUR 6bn).
• A fire sale of ABN AMRO may as such be not in the interest of shareholders. (…)
• A combined sale of ABN AMRO and FBNL may be beneficial to Fortis in view of the integration efforts that have been made. (…)
• Timing is key: including FBNL could delay the process. (…)
(…)
• Fortis may benefit from a very drastic decision. The current value of FBNL is very low. (…) Selling FBNL and ABN AMRO together seems therefore logic.
(…)
(…) the Deputy Chairman concluded
• that Fortis should get the best possible price for ABN AMRO as soon as possible. This is in line with our commitment.
• We will see how to get the most value out of FBNL in the coming week/months. Taking out Retail banking is an option.
• Selling FIN is now not a real option for the Fortis Board and Management.
Morgan Stanley (D. Moore) concurred with this position.
The Board members agreed on this conclusion.”
Donderdag 2 oktober 2008
1.32 In een debat in de Tweede Kamer op 2 oktober 2008 heeft de minister van Financiën onder meer de volgende uitlatingen gedaan:
- “Waarom de Luxemburgers het op hun manier hebben gedaan, weet ik niet. Dat zouden wij de Luxemburgers moeten vragen. Wij hebben ervoor gekozen om het op dezelfde manier te doen als de Belgen het hebben gedaan. Uiteindelijk komen alle manieren neer op 49% aandeel. Wij vonden dat een goede manier, omdat de agent die voor ons de schatkist beheert en de financiering doet, ons aangaf dat hij op deze manier de financiering tegen lage kosten voor elkaar kan brengen. Dat is de reden waarom wij het op deze manier hebben gedaan.”
- “Verder heeft de heer Tang gevraagd hoe de prijs van 4 mld tot stand is gekomen. In de schriftelijke beantwoording is al aangegeven hoe dat qua proces is gegaan: (…) Op basis van de price-earnings ratio en meer van dat soort moois zijn inschattingen gemaakt van wat 49% waard zou moeten zijn. Verder is vergeleken met de manier waarop de waardering rondom de Belgische en de Luxemburgse participatie tot stand is gekomen, waarna partijen elkaar hebben kunnen vinden op een bedrag van 4 mld. Voor 49%.”
- “Uiteindelijk moet je er met elkaar uitkomen, binnen het tijdsbestek dat je hebt. In die context denken wij dat wij met dit bedrag, de daarbij behorende zeggenschapsrechten en het feit dat ook de aandeelhouder daaraan een bijdrage levert, een goede deal hebben gesloten.”
1.33 In een brief van Fortis aan haar klanten schrijft zij:
“We kunnen u geruststellen: mede dankzij de steun van de overheden van drie landen staan wij als onderneming sterker dan ooit tevoren. Tijdens het afgelopen weekend was de versterking van onze financiële stabiliteit onze eerste prioriteit.”
Vrijdag 3 oktober 2008 (“de tweede reddingsoperatie”)
1.34 De notulen van de vergadering van het bestuur van Fortis op 3 oktober 2008 vanaf 11.00 uur houden onder meer in:
“Mr. Hessels (…) informed the Board of the events since the Board meeting of 1 October 2008.
• Fortis is under enormous pressure from the Belgian and Dutch regulators and Central Banks (…). Negotiations have been going on for the past 48 hours with the Benelux governments and the authorities, but more even between the Belgian and Dutch regulators.
• DNB considers the liquidity position of Fortis unacceptable, also in view of the fact that the liquidity of FBNL is totally dependant on the central funding at the level of Fortis Bank (Belgium). (…) At the end of October 1, the use of the ELA amounted to € 51.3 bio.
• The situation of Fortis is also being discussed at the highest political level (…). (…)
Mr. Hessels informed the Board that the Dutch and Belgian regulators see no other solution for Fortis than the conclusion of a transaction as described hereafter. Alternatively, the (banking) supervisory authorities of the Netherlands would take protective measures (‘onder curatele plaatsen’) that could trigger harsh consequences for the remaining franchise of Fortis Bank.
The transaction that the Dutch and Belgian regulators want to be concluded is structured as follows:
• The Dutch Government will acquire the Dutch assets from Fortis (…) for a total consideration of EUR 16.8bn.
• The Belgian Government will acquire Fortis Bank SA/NV for a nominal amount and has indicated that it wants to team up with a commercial partner; there could be a top-up of the price in case Belgian government on-sells FBB.
• EUR 34bn will be transferred from the NL bank to the B bank for liquidity used by the Dutch operations.
• The Luxembourg Government will increase its stake in Fortis Bank Luxembourg from 49% to 51%.
• Fortis Insurance Belgium as well as Fortis Insurance International will remain within the Fortis Group.
(…)
Mr. Peijster (De Brauw) mentioned two issues which are relevant for Dutch law:
• Under Dutch law, Fortis N.V. needs shareholders approval if the transaction implies a change to the identity or character of the company. (…) However, due to the position of the relevant regulators and governments, Fortis did not have much of a choice. (…) Finally it should be noted that even if a rule would prescribe a shareholders meeting, such a rule would be set aside by Article 2:8 of the Dutch Civil Code if justified by reasonableness and fairness taking account of specific and pressing circumstances.
• (…)
(…)
Answering questions of Board members, Mr. Dierckx confirmed that on Monday and Tuesday withdrawals from institutional and corporate clients increased substantially. This resulted in a very weak negotiation position for Fortis, who was even not invited to the negotiation table. Negotiations took place between the authorities.
Mr. Hessels pointed out that Fortis had very little room for manoeuvre and was forced to accept the conditions imposed by the governments. DNB and CBFA have demanded that Fortis sign the agreement in order not to jeopardize the stability of the financial system.
This being said the Board came to a conclusion. The following was mentioned:
• Some Board members stated that they had not enough information to take a position.
• It was noted that we have informed the market on Monday 29 September of a plan which is different from the one that is on the table.
• No indemnification for directors could be negotiated with the governments. (…)
(…)
The Board then discussed on what remaining value could be preserved for the shareholders.
D. Moore (Morgan Stanley) mentioned the following:
• the sum of the parts of the Dutch assets used for negotiation purposes was estimated at € 32 bio (…);
• but there is a serious threat of the (Dutch) government that the supervisory authorities would appoint a ‘trustee’ (‘onder curatele plaatsen’) for the Dutch banking assets.
Hence, considering the weak liquidity position which could lead without prompt action to a situation of insolvency, € 16.8 for the Dutch activities is the only alternative to preserve some value for the shareholders.
Decision:
The Board had to come to decisions in extremely difficult circumstances, whereby no documents were available prior to the meeting, and information based on verbal reports made by the Special Board Committee.
Weighting the interests of the different stakeholders (shareholders, clients, employees, the financial system), and considering the uncertainty in the implementation of the transaction, all except two Board members accepted the transaction, as described above; Mrs. C. Furse and Mr. L. Cheung abstained.
(…)
Some Board members remarked to be of the opinion that Fortis has been put under unacceptable pressure from the authorities, and had as such little information to come to a responsible decision. But Board members concurred that there was no real choice under the current circumstances”.
1.35 Bij persbericht van 3 oktober 2008 (na beurs) heeft Fortis bekendgemaakt dat de Nederlandse Staat Fortis Bank Nederland (Holding) N.V., inclusief het belang van Fortis in ABN AMRO, heeft verworven alsmede Fortis Verzekeringen Nederland N.V. en Fortis Corporate Insurance N.V., dat de totale vergoeding € 16,8 miljard bedraagt, dat deze transactie in de plaats komt van de eerder aangekondigde investering van € 4 miljard in Fortis Bank Nederland (Holding) N.V., dat De Nederlandsche Bank de transactie heeft goedgekeurd en dat na deze transactie Fortis nog bestaat uit Fortis Insurance Belgium, Fortis Insurance International en de bancaire activiteiten behoudens Fortis Bank Nederland (Holding) N.V.
1.36 De koers van het aandeel Fortis heeft zich als volgt ontwikkeld:
Opening Slot
Vrijdag 26 september 2008 € 6,60 € 5,20
Maandag 29 september 2008 € 6,00 € 3,97
Dinsdag 30 september 2008 € 3,95 € 4,30
Woensdag 1 oktober 2008 € 4,91 € 4,89
Donderdag 2 oktober 2008 € 5,15 € 5,47
Vrijdag 3 oktober 2008 € 5,70 € 5,42
1.37 Van maandag 6 oktober 2008 tot en met maandag 13 oktober 2008 was de handel in het aandeel Fortis opgeschort. Op 14 oktober 2008 was de openingskoers € 1,93 en de slotkoers € 1,22. Nadien is de koers verder gedaald en heeft lange tijd rond € 1,00 geschommeld.
1.38 Op 6 oktober 2008 hebben minister-president Balkende en minister Bos een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin de nieuwe transactie als volgt wordt gemotiveerd:
“Al aan het begin van vorige week werd duidelijk dat de klanten van Fortis niet gerust gesteld waren door het gezamenlijk optreden van Nederland, België en Luxemburg. Dit uitte zich met name door een uitstroom van middelen van zakelijke klanten. Als gevolg hiervan kwam Fortis in ernstige liquiditeitsproblemen en moest Fortis gedurende afgelopen week in toenemende mate een beroep doen op liquiditeitssteun verstrekt door de Nationale Bank van België en DNB.
Hierop hebben wij, in samenspraak met de president van de Nederlandsche Bank en in overleg met onze collega’s uit België en Luxemburg en Fortis zelf, besloten dat ten aanzien van Fortis verdergaand ingrijpen onvermijdelijk was.”
Minister Bos heeft in de kamer over de heronderhandeling het volgende verklaard:
“De enige reden dat wij tot heronderhandelingen zijn overgegaan, is het feit dat wij in de loop van dinsdag met elkaar moesten constateren dat de interventie van de drie overheden bij Fortis niet het gewenste resultaat had. (…)
De hiervoor genoemde deelnemingen komen in de plaats van de eerder in mijn brief van 30 september jl. aangekondigde staatsdeelneming van 49% ad € 4 miljard in FBNH. De uitvoering van die afspraak had vertraging opgelopen vanwege onduidelijkheid in het contract met betrekking tot een onderpandbepaling. Pas op 3 oktober j. is duidelijkheid ontstaan over deze onderpandbepaling; als gevolg hiervan, en gelet op de nieuwe overeenkomst die door de Nederlandse staat was bereikt, is het bedrag van € 4 miljard uiteindelijk niet meer overgemaakt.”
1.39 Bij beschikking van 24 november 2008 heeft de ondernemingskamer op verzoek van onder meer de VEB een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken bij Fortis over de periode vanaf 29 mei 2007.2.Bij beschikking van 5 april 20123.heeft de ondernemingskamer geoordeeld dat uit het verslag van het onderzoek blijkt van wanbeleid van Fortis in de periode vanaf september 2007 tot en met september 2008 ter zake van:
- de uitvoering van de solvabiliteitsplanning in 2008,
- de informatieverstrekking omtrent haar subprime-portefeuille in het op 24 en 25 september 2007 gepubliceerde emissieprospectus en de daarin opgenomen trading update (hierna: het prospectus respectievelijk de trading update) en
- haar communicatiebeleid in de genoemde periode.
De ondernemingskamer heeft het op 29 april 2008 genomen besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van Fortis om aan het bestuur decharge te verlenen voor het in 2007 gevoerde beleid, vernietigd voor zover de decharge het gevoerde beleid betreft ten aanzien van de informatieverstrekking omtrent (de risico’s verband houdende met) de subprime-portefeuille van Fortis in het prospectus en de trading update.
Aan het oordeel dat sprake is geweest van wanbeleid heeft de ondernemingskamer (samengevat weergegeven) het volgende ten grondslag gelegd. Zowel op het punt van (de uitvoering van) het solvabiliteitsbeleid als op het punt van de welbewust selectieve, niet evenwichtige informatieverstrekking in het prospectus en de trading update over de subprime-portefeuille is Fortis ernstig tekortgeschoten, hetgeen op elk van beide punten wanbeleid oplevert. Voorts heeft – kort gezegd – Fortis bepaalde (koersgevoelige) informatie over haar financiële positie en in dat verband te nemen maatregelen niet (tijdig) verstrekt en bepaalde voor haar gunstige berichten wel naar buiten gebracht, waarmee zij een onjuiste indruk heeft gewekt over haar financiële positie en het beleggend publiek heeft misleid. De ondernemingskamer heeft het hiervoor genoemde dechargebesluit vernietigd omdat het niet op goede gronden is genomen.
1.40 Tegen deze beschikking en de daaraan voorafgaande tussenbeschikking van 16 maart 2011 heeft Fortis cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 6 december 2013 het cassatieberoep verworpen.4.
2. Het procesverloop
2.1
Bij dagvaarding van 13 maart 2009 hebben FortisEffect c.s.5.de volgende partijen doen dagvaarden voor de rechtbank Amsterdam: de Staat der Nederlanden, de Belgische Staat, Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij N.V., Fortis N.V. en Fortis bank (Nederland) N.V.
2.2
Bij vonnis in incident van 5 augustus 2009 heeft de rechtbank de vordering van FortisEffect c.s. tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen.6.
2.3
Na het vonnis in incident hebben FortisEffect c.s. hun vorderingen op de Belgische Staat, Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij N.V. en Fortis bank (Nederland) N.V. ingetrokken.7.
2.4
FortisEffect c.s. hebben onder meer gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de (wijze van) verkrijging door de Staat van de aandelen in (onder meer) Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. onrechtmatig is, alsmede dat de Staat en Fortis onrechtmatig hebben gehandeld door het verstrekken van onjuiste en misleidende informatie.
2.5
Bij vonnis van 18 mei 2011 heeft de rechtbank de vorderingen van FortisEffect c.s. jegens zowel Fortis als jegens de Staat afgewezen.8.
2.6
FortisEffect c.s. zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het hof Amsterdam.
2.7
Op 23 oktober 2012 heeft het hof een arrest gewezen inzake een aantal incidentele vorderingen van de Staat en Fortis tegen FortisEffect c.s.
2.8
In de hoofdzaak hebben FortisEffect c.s. bij memorie grieven aangevoerd. Fortis en de Staat hebben bij memorie van antwoord de grieven bestreden. Ter terechtzitting van 30 september 2013 hebben partijen hun standpunten doen bepleiten.
2.9
FortisEffect c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de volgende vorderingen zal toewijzen:
1.Te verklaren voor recht dat het in de dagvaarding beschreven besluit van Fortis, zoals genomen op 29 september, 3 oktober, 5 oktober en 6 oktober 2008, alsmede alle daarmee verband houdende deelbesluiten of andere besluiten, één en ander strekkende tot verkoop van vrijwel haar gehele onderneming, op grond van het bepaalde in artikel 2:14 lid 1 BW wegens strijd met de wet en de statuten alsmede het bepaalde in artikel 2:107a BW, nietig zijn, althans deze te vernietigen.
2.Te verklaren voor recht dat de ongeldigheid van de sub 1 bedoelde besluiten de Staat en Fortis kan worden tegengeworpen.
3.Te verklaren voor recht dat de (wijze van) verkrijging door de Staat van de aandelen in:
a.Fortis Bank Nederland (Holding) N.V., (met inbegrip van Fortis Hypotheek Bank N.V., Fortis Bank (Nederland) N.V. en de participatie in RFS Holdings B.V.);
b.Fortis Verzekeringen Nederland N.V.;
c.Fortis Corporate Insurance N.V.;
op grond van artikel 3:40 BW nietig is, althans de vernietiging van die verkrijging uit te spreken vanwege strijd met de Wet op het financieel toezicht (Wft) althans artikel 3:14 BW.
4. Te verklaren voor recht dat de (wijze van) verkrijging door de Staat van de aandelen in:
a.Fortis Bank Nederland (Holding) N.V., (met inbegrip van Fortis Hypotheek Bank N.V., Fortis Bank (Nederland) N.V. en de participatie in RFS Holdings B.V.);
b.Fortis Verzekeringen Nederland N.V.;
c.Fortis Corporate Insurance N.V.;
onrechtmatig is jegens FortisEffect c.s.
5. De Staat en Fortis te veroordelen om over te gaan tot ongedaanmaking van hetgeen is verricht krachtens de sub 1 bedoelde besluiten en de sub 3 en 4 bedoelde verkrijging(en).
6. Te verklaren voor recht dat de Staat en Fortis gezamenlijk, dan wel ieder voor zich, onrechtmatig jegens FortisEffect c.s. hebben gehandeld, in het bijzonder door het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige informatie en/of het (doen en/of laten) creëren en/of ontstaan en/of laten bestaan van een te optimistisch beeld ten aanzien van de (financiële) positie en vooruitzichten van het Fortis concern in de periode 28 september tot en met 3 oktober 2008.
7. Te verklaren voor recht dat de Staat en Fortis samen dan wel afzonderlijk onrechtmatig jegens FortisEffect c.s. hebben gehandeld met betrekking tot de feiten zoals weergegeven in de inleidende dagvaarding en bij de conclusie van repliek.
8. De Staat en Fortis hoofdelijk te veroordelen om de schade te vergoeden van FortisEffect c.s., nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
9. De Staat en Fortis te veroordelen in de kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in het hoger beroep, met veroordeling om de op basis van het bestreden vonnis betaalde proceskostenvergoedingen aan FortisEffect c.s. terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling.
10. Subsidiair ten aanzien van alle punten: enigerlei voorziening te treffen die het hof in het licht van de stellingen en belangen van FortisEffect c.s. naar goede justitie geraden voorkomt.
2.10
Op 29 juli 2014 heeft het hof eindarrest gewezen.9.Ten aanzien van de Staat heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Ten aanzien van Fortis heeft het hof het vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, – onder meer – (1) voor recht verklaard dat Fortis onrechtmatig heeft gehandeld door in de periode 29 september 2008 tot en met 1 oktober 2008 te handelen in strijd met art. 5:58 en art. 5:59 (oud) Wft, en (2) Fortis veroordeeld tot het vergoeden van de schade die Valuas Securities B.V., [eiser 3] , [eiser 4] en [eiseres 5] en FortisEffect (in haar hoedanigheid van cessionaris van de zes onder rov. 3.14 bedoelde voorbeeldcedenten) hebben geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.11
Het hof heeft, voor zover relevant, het volgende overwogen:
“4.2.5 Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of de (overige) gewraakte uitlatingen misleidend zijn, moet worden uitgegaan van de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger tot wie de mededeling zich richt of die zij bereikt. Van deze ‘maatman-belegger’ mag verwacht worden dat hij bereid is zich in de aangeboden informatie te verdiepen, maar niet dat hij beschikt over specialistische of bijzondere kennis en ervaring. Voor de kwalificatie van de mededeling als misleidend, en derhalve als onrechtmatig, is niet vereist dat de belegger daadwerkelijk heeft kennis genomen van of daadwerkelijk is beïnvloed door de mededeling, maar slechts dat de onjuistheid of onvolledigheid van de mededeling van voldoende materieel belang is om de ‘maatman-belegger’ te kunnen misleiden (vgl. HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:2162, World Online). Daarom is van belang de context waarin de bestreden uitlatingen werden gedaan en het medium waarin dit geschiedde.
Voorts is voor de beoordeling nog het volgende van belang. Bij de beantwoording van de vraag of de Staat zich in te positieve bewoordingen heeft uitgelaten over de eerste reddingsoperatie, in aanmerking genomen dat het onzeker was of de maatregelen het gewenste effect zouden hebben en dat het niet was uit te sluiten dat er verdere maatregelen nodig waren, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen twee periodes.
a.de periode van zondagavond 28 september 2008 tot en met dinsdagmiddag 30 september 2008;
b.de periode vanaf dinsdagavond 30 september 2008 tot vrijdagavond 3 oktober 2008.
De Staat heeft niet weersproken dat het in de loop van dinsdag 30 september 2008 duidelijk werd dat de eerste reddingsoperatie (vooralsnog) ontoereikend was, dat de financiële positie van Fortis sinds zondag alleen maar was verslechterd, en dat het noodzakelijk was zwaardere maatregelen te treffen. Het hof neemt dan ook aan dat de Staat vanaf dat moment daadwerkelijk een aanvang heeft gemaakt met de voorbereiding van deze verdergaande maatregelen. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de Staat al eerder had geconcludeerd dat niet volstaan kon worden met de eerste reddingsoperatie.
4.2.6
De uitlatingen van de Staat in de eerste periode (zondagavond tot en met dinsdagmiddag) moeten worden gezien tegen de achtergrond van het feit dat in het weekend van 27 en 28 september 2008 het faillissement van Fortis een reële dreiging vormde. De mededelingen van de minister van Financiën op zondagavond tijdens de persconferentie, het NOS-interview en het interview bij RTL-nieuws (zie r.o. 2.2.13) moeten in dat licht worden beschouwd en zijn dan ook niet onjuist.
Van misleidende mededelingen aan het publiek was ook geen sprake. Als gezegd, houdt het hof daarbij als maatstaf aan hoe de verschafte informatie door een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger wordt opgevat. Het hof wijst in dit verband erop dat het een dergelijke belegger eind september 2008 niet kan zijn ontgaan dat sprake was van een grote, mondiale kredietcrisis waarbij ook grote financiële instellingen in ernstige moeilijkheden waren geraakt. De ‘maatman-belegger’ moet dus hebben begrepen dat (ook) Fortis zich in zodanige ernstige moeilijkheden bevond en dat (mede) daarom een forse kapitaalinjectie van de Staat noodzakelijk was. De beleggers konden en mochten op basis van deze gegevens de door de minister gedane uitlatingen ook niet zonder meer opvatten als een signaal dat er voor Fortis geen gevaar meer te duchten was – daarvoor waren de omstandigheden te uitzonderlijk.
4.2.7
Evenmin had van de minister kunnen worden verwacht dat hij – reeds op zondagavond – een voorbehoud zou maken inhoudend dat er mogelijk zwaardere maatregelen noodzakelijk waren. Nog daargelaten dat niet gebleken is dat de Staat reeds op zondagavond redelijkerwijs met dat scenario rekening diende te houden, moet van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger worden verwacht dat hij begrijpt dat de uiteindelijke effecten van de – onorthodoxe en overhaaste – reddingsoperatie niet op voorhand voorspeld konden worden, ook zonder dat de minister zich daarover uitlaat. Daarbij is van belang dat de Staat in zijn mededelingen over de eerste reddingsoperatie bij herhaling heeft duidelijk gemaakt dat de reddingsoperatie gericht was op het veiligstellen van de stabiliteit van het bancaire systeem en op het herstel van het vertrouwen in Fortis van rekeninghouders en andere banken. Uit de uitlatingen van de Staat konden beleggers niet opmaken dat de Staat met de eerste reddingsoperatie tevens beoogde de beurskoers van Fortis te beïnvloeden. Daaraan doet niet af dat de Staat verwachtte dat de eerste reddingsoperatie een positief effect zou hebben op de beurskoers.
4.2.8
Hetzelfde heeft te gelden voor de mededelingen die op maandag 29 september 2008 op de website van het Ministerie van Financiën en op de website www.regering.nl zijn geplaatst (r.o. 2.2.18 en 2.2.19). In die mededelingen wordt met name benadrukt dat dankzij de reddingsoperatie de belangen van de rekeninghouders zijn beschermd en dat de operatie een waarborg vormt voor de financiële stabiliteit binnen Nederland en Europa. Naar het oordeel van het hof wordt hiermee een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger niet misleid.
4.2.9
De minister van Financiën heeft op maandag 29 september 2008 twee interviews gegeven (NOS-journaal en Radio 1) (r.o. 2.2.20 en 2.2.21). Hierin benadrukt de minister – wederom – dat de garantstellingen de klanten en spaarders bij Fortis de zekerheid geven dat de bank aan haar verplichtingen zal kunnen blijven voldoen en niet zal omvallen, dit met het onmiskenbare doel te voorkomen dat deze klanten en spaarders op grote schaal hun bij Fortis staande tegoeden zouden opeisen. Als gezegd, vormt dit geen misleiding van de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger. De opmerkingen van de minister in het NOS-journaal over de koers van het aandeel Fortis acht het hof voldoende voorzichtig: “En toch zie je dat dat eigenlijk (…) tegen de achtergrond van de gehele onzekerheid in de beurs niet genoeg blijkt om in ieder geval vandaag verdere koersdaling te voorkomen. (…) Ik beschouw [de eerste reddingsoperatie] nog steeds als een buitengewoon verstandige beslissing, niet eens zo zeer omdat we de illusie zouden hebben gehad dat we daar beurskoersen mee kunnen beïnvloeden. (…)”
4.2.10
In de beide interviews stelt de minister voorts nog aan de orde dat Fortis in essentie een gezond bedrijf is, dat de garantstellingen het bedrijf nog gezonder hebben gemaakt en dat hij denkt dat gezien het commitment van de drie overheden “straks ook gewoon de handelende partijen op de beurs, spaarders ook dat vertrouwen zal geven”. Deze uitlatingen kunnen door het publiek worden opgevat als mededeling dat men vertrouwen kan hebben in Fortis, hetgeen gelet op de financiële situatie mogelijk een vrij rooskleurig beeld schept van de situatie bij Fortis. Het hof acht niettemin de uitlatingen, gezien de context waarin deze zijn gedaan, niet misleidend. Het hof verwijst in dat verband met name naar het slot van r.o. 4.2.7.
4.2.11
FortisEffect c.s. hebben onder verwijzing naar het onderzoeksverslag in het OK-rapport (nrs. 334, 958-964 en 924) naar voren gebracht dat Fortis niet kon worden beschouwd als een in essentie gezond bedrijf, omdat Fortis in de periode voor de transactie al grote problemen had; de uitlatingen van de Staat zouden – naar het hof begrijpt – dus expliciet onjuist zijn. FortisEffect c.s. doelen klaarblijkelijk op (onder meer) de problemen rond de overname van ABN AMRO, de negatieve financiële gevolgen van de verkoop van HBU, moeilijkheden met de solvabiliteit met als gevolg een teruglopend vertrouwen in Fortis, met gevolgen voor de liquiditeitspositie van de bank, aftreden/afwezigheid van bestuurders en de problemen met de verkoop van assets (Vinci en Ping-An). Wat er ook zij van deze problemen, de uitlatingen van de minister zijn daarmee nog niet misleidend. De gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger behoort deze te plaatsen in de context dat er sprake was van een mondiale, financiële crisis en dat – deze crisis weggedacht – de bedoelde problemen niet van dien aard waren dat deze op zichzelf het voortbestaan van Fortis bedreigden.
4.2.12
Op dinsdag 30 september 2008 heeft de Staat wederom nieuwsberichten geplaatst op de website www.regering.nl en de website van het Ministerie van Financiën (r.o. 2.2.26 en 2.2.27). Deze nieuwsberichten vormen in wezen een herhaling van de eerdere berichtgeving rondom Fortis. Zij zijn niet misleidend.
4.2.13
De minister van Financiën heeft op dinsdag 30 september 2008 de Tweede Kamer zowel mondeling als schriftelijk geïnformeerd over de redding van Fortis (r.o. 2.2.28 en 2.2.29). Hij benadrukt bij deze gelegenheid wederom de achtergrond van het ingrijpen door de overheid, te weten de bescherming van het bancaire systeem. Over de ontwikkeling van de beurskoers zegt de minister het volgende:
“Wij moeten ons ook realiseren dat het zicht op de ontwikkeling van zo’n crisis vaak wordt vertroebeld doordat hierbij buitengewoon veel irrationaliteit aan de orde is. Ik zeg tegen de heer Pechtold en anderen, dat Fortis inderdaad tegen een stootje kon en kan. Fortis was en is een solvabele instelling. Toch zien wij bewegingen op de beurs die daarmee niet overeen lijken te stemmen. Dit heeft volgens de econoom Keynes te maken met de ‘animal spirits’ die daar bij meespelen, zoals vertrouwen, keteneffecten en het feit dat de ene belegger de andere volgt. Soms staat dit gedrag op de beurs dat wij terugzien in koersontwikkelingen, niet meer in verhouding tot de reële situatie binnen een bedrijf. Dat was ook één van de redenen om hier in te grijpen. Wij wisten dat het een solvabele instelling was, die kennelijk ten prooi gevallen was aan deels irrationele bewegingen in de markt.”
4.2.14
Naar het oordeel van het hof kan de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger uit deze mededelingen afleiden dat de beurskoers van het aandeel Fortis in de ogen van de minister van Financiën lager is dan zou mogen worden verwacht op grond van de solvabiliteit van de bank, maar ook dat de “irrationaliteit” van de beurs ervoor kan zorgen dat de beurskoersen niettemin achterblijven. Het hof acht dit – mede gezien de positie van de Staat die mede dient te waken voor de belangen van het financiële/bancaire systeem – niet misleidend. De mededelingen moeten worden beschouwd in de context van de afweging die de Staat heeft gemaakt of Fortis een zodanig solide bank was dat een kapitaalinjectie (van een grote omvang) een zinvolle maatregel was om de belangen van de spaarders, rekeninghouders en het financiële systeem in zijn algemeenheid te beschermen, alsmede om het vertrouwen in de bank te herstellen.
4.2.15
Op donderdag 2 oktober 2008 heeft de minister van Financiën wederom de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken bij Fortis (r.o. 2.2.32). Bij deze gelegenheid heeft de minister een toelichting gegeven op de op zondag 28 september 2008 tot stand gekomen transactie. FortisEffect c.s. verwijten de Staat dat deze informatie inmiddels achterhaald was en niet gegeven had mogen worden. Het was inmiddels immers bekend dat de maatregelen niet succesvol waren geweest en dat zij niet langer zouden worden uitgevoerd; er was al besloten tot ontmanteling van Fortis.
4.2.16
Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor overwogen, was het de Staat op donderdag 2 oktober 2008 bekend dat de transactie van zondag 28 september 2008 niet de gewenste gevolgen had gehad. Dat neemt niet weg dat het niettemin op zijn weg lag de Tweede Kamer te informeren over de achtergrond van die transactie op de wijze waarop dat is gedaan. Naar het oordeel van het hof kon de Staat – gezien de grote belangen van het financiële stelsel – op dat moment in redelijkheid de keuze maken nog geen informatie te verschaffen over het voornemen zwaardere maatregelen te treffen omdat dit – naar redelijke inschatting – het vertrouwen in Fortis onmiddellijk nog verder zou doen afnemen en mogelijk kon leiden tot onbeheersbare gevolgen voor Fortis en het bancaire stelsel. De mededelingen die tijdens het debat in de Tweede Kamer zijn gedaan waren niet van dien aard dat de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger – mede gezien de dalende beurskoers van het aandeel Fortis – hieruit mocht afleiden dat de problemen met Fortis waren opgelost en de reddingsoperatie een succes was.
4.2.17
De conclusie is dat de Staat niet in strijd met artikel 5:58 Wft heeft gehandeld en dat de staat ook anderszins niet onrechtmatig heeft gehandeld door het doen van de hierboven besproken uitlatingen.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.3
FortisEffect c.s. hebben in het kader van grief 2 aangevoerd dat de Staat in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en aldus een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
4.3.1
Onder verwijzing naar hoofdstuk 26 van de conclusie van repliek, beroepen FortisEffect c.s. zich op het volgende.
a. Het vertrouwensbeginsel, inhoudend dat de burger mag afgaan op informatie van de overheid en de overheid aansprakelijk kan worden gehouden voor door haar gegeven onjuiste of onvolledige informatie, is geschonden. Vanaf 28 september 2008 heeft de Staat zich een rol aangemeten waarbij hij in roerige tijden schijnbaar objectieve informatie is gaan geven over de financiële omstandigheden bij Fortis. Men heeft bewust de media opgezocht en heeft inhoudelijke boodschappen verspreid, die – naar het hof begrijpt – volgens FortisEffect c.s. inhoudelijk onjuist of misleidend waren.
b. Het formele zorgvuldigheidsbeginsel, inhoudend dat de overheid over voldoende informatie moet beschikken ter zake van alle feiten, omstandigheden en belangen voordat zij een besluit neemt c.q. handelt, is geschonden. De Staat was in het weekend van 28 september 2008 slecht voorbereid. Pas op zondagmiddag werden de onderhandelingen gestart en een paar uur later was er een deal met een omvang van 4 miljard over een systeembank met een balanstotaal van € 870 miljard. Men wist op dat moment niet eens goed hoe de Fortis-groep in elkaar stak. Er zijn daardoor “kolossale vergissingen” gemaakt, hoewel men al in het voorjaar zag aankomen dat er problemen bij Fortis waren. Er is aldus sprake van schending van het formele zorgvuldigheidsbeginsel.
c. Het materiële zorgvuldigheidsbeginsel, inhoudend dat de overheid verplicht is om zorg te dragen voor een zorgvuldige en volledige afweging van alle betrokken belangen, is geschonden. De Staat heeft – bewust – onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de aandeelhouders.
(…)
4.3.5
Ter zake van de concrete stellingen van FortisEffect c.s. overweegt het hof als volgt.
a. Bij de behandeling van de door FortisEffect c.s. gestelde schending door de Staat van de Wft is reeds aan de orde gekomen de vraag in hoeverre de Staat (op ontoelaatbare wijze) onjuiste, onvolledige of misleidende informatie over (de redding van) Fortis heeft verspreid. De conclusie was dat de Staat in dat opzicht geen verwijt valt te maken. De stelling van FortisEffect c.s. dat de Staat – niettemin – heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel, is in dat licht onvoldoende uitgewerkt en toegelicht. Het hof verwerpt die stelling.
b. Ter zake van het verwijt dat de Staat onvoldoende voorbereid was toen hij op 28 september 2008 besloot tot de redding van Fortis, heeft het volgende te gelden. Anders dan FortisEffect c.s. betogen, valt niet goed in te zien welke voorbereidingen de Staat voorafgaand aan het weekend van 27/28 september 2008 had behoren te treffen teneinde (de gestelde) fouten te voorkomen. De omstandigheid dat reeds in het voorjaar van 2008 bekend was dat er problemen bij Fortis waren, maakt dat niet anders. FortisEffect c.s. hebben onvoldoende toegelicht dat en waarom de Staat reeds ruimschoots voorafgaand aan het bewuste weekend ermee rekening diende te houden dat hij een reddingsactie van grote omvang zou moeten uitvoeren en dat (en welke) hij met het oog daarop al maatregelen had moeten treffen. Het beroep van FortisEffect c.s. op het formele zorgvuldigheidsbeginsel ketst daarop af.
c. De enkele stelling dat de Staat (meer) rekening had moeten houden met de belangen van de aandeelhouders, leidt nog niet tot de conclusie dat de Staat het materiële zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Ook niet indien daarbij wordt betrokken dat – naar later is gebleken – de eerste reddingsoperatie van de Staat niet heeft kunnen verhinderen dat de financiële problemen van Fortis voortduurden en dat de eerste en tweede reddingsoperatie niet hebben kunnen voorkomen dat de waarde van de aandelen Fortis zeer aanzienlijk is gedaald. Gelet op het zeer zwaarwegende belang van stabiliteit van het bancaire stelsel, welk belang de Staat had te dienen, behoefde de Staat zich niet tevens te laten leiden door de belangen van beleggers in Fortis. Daarbij moet worden bedacht dat in een situatie als de onderhavige (dreigend faillissement van een systeembank, noodzaak tot snel handelen, dreigende schade aan het Nederlandse financieel en economisch systeem) aan de Staat de vrijheid toekwam om te handelen zoals hij heeft gedaan, ook indien niet ingrijpen of ingrijpen op een andere wijze minder bezwarend zou zijn geweest voor de aandeelhouders van Fortis. Er kan niet worden gezegd dat de Staat destijds, bij de afweging van de diverse betrokken belangen, in redelijkheid niet de keuzes heeft kunnen maken die hij heeft gemaakt.
4.3.6
De conclusie is dat de Staat niet de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
4.3.7
FortisEffect c.s. hebben in hun betoog met betrekking tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ook nog het volgende aangevoerd. De Staat heeft zowel bij de eerste reddingsoperatie als bij de uiteindelijke ontmanteling privaatrechtelijke handelingen verricht, maar hij handelde óók in een “overheidsrol”. De Staat was zich meer dan wie ook bewust van de koersgevoeligheid van de informatie die speelde. Mede in dit licht diende de Staat de wettelijke voorschriften in acht te nemen en erop toe te zien dat deze ook door andere betrokkenen in acht werden genomen, althans diende hij er niet aan mee te werken als dat niet gebeurde. Volgens FortisEffect c.s. heeft de Staat zich aan deze verplichting niet gehouden en is daarom sprake van onrechtmatig handelen wegens strijd met de in acht te nemen betamelijkheid.
4.3.8
De vraag of Fortis misleidende informatie heeft verspreid en heeft gehandeld in strijd met de regels ten aanzien van koersgevoelige informatie komt hierna aan de orde. Wat daarvan zij, het hof verwerpt het hierboven samenvatte betoog van FortisEffect c.s. omdat de gestelde feiten ontoereikend zijn voor aansprakelijkheid van de Staat voor het handelen van Fortis.”
2.12
Bij dagvaarding van 29 oktober 2014 hebben FortisEffect c.s. – tijdig – beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof.10.De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van dit cassatieberoep. De Staat heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. FortisEffect c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van dit incidentele cassatieberoep.
Partijen hebben hun standpunt schriftelijk doen toelichten, namens FortisEffect c.s. mede door mr. M.E. Bruning en namens de Staat mede door mr. G.C. van Nieuwland. Op 19 juni 2015 hebben partijen hun standpunten mondeling doen bepleiten, FortisEffect c.s. mede door mr. A.J. de Gier. Partijen hebben tot slot gere- en gedupliceerd.
2.13
Ik wijs erop dat Fortis bij dagvaarding van 29 oktober 2014 beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het hof (zaak 14/05728). Bij faxbericht van 17 maart 2016 heeft de advocaat van Fortis mede namens de advocaat van FortisEffect c.s. aan de griffie van de Hoge Raad bericht dat partijen in deze procedure een schikking hebben getroffen. Verzocht is de procedure aan te houden in verband met de indiening van een verzoekschrift tot algemeenverbindendverklaring in de zin van de Wet collectieve afwikkeling massaschade. In deze zaak neem ik vandaag daarom geen conclusie.
2.14
Over de Fortis-affaire is veel geprocedeerd. De meeste van deze procedures zijn al afgerond of zullen vermoedelijk worden stopgezet na de bereikte schikking.
Ik wijs nog op een zaak die enige verwantschap heeft met de onderhavige zaak. Bij vonnis van 21 oktober 2009 heeft rechtbank ‘s-Gravenhage geoordeeld over een vordering van een belegger op grond van onrechtmatige daad betreffende het handelen van de Staat in de periode van 28 september 2008 tot en met 3 oktober 2008.11.De belegger stelde dat hij in de periode 29 september 2008 tot 3 oktober 2008 aandelen bijgekocht heeft als gevolg van misleidende en onvolledige informatieverstrekking door de Staat. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
3. De bespreking van het cassatiemiddel in het principale beroep
3.1
De cassatiedagvaarding van FortisEffect c.s. bevat één – algemeen – middel van cassatie, dat verdeeld is in elf onderdelen. Kort gezegd, bestrijden de onderdelen 2-9 het oordeel van het hof dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van de Staat door overtreding van art. 5:58 Wft. Onderdeel 1 klaagt dat het hof zich bij de beoordeling of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld ten onrechte heeft beperkt tot de Wft. Onderdeel 10 gaat over het oordeel van Staat over het égalitébeginsel. Onderdeel 11 bevat alleen een voortbouwklacht.
Inleiding
3.2
Voordat ik de cassatieklachten bespreek, maak ik een aantal inleidende opmerkingen.
3.3
Centraal staat in deze zaak het doen van misleidende mededelingen door de Staat in de periode na de eerste reddingsoperatie. FortisEffect c.s. hebben betoogd dat deze uitlatingen leiden tot aansprakelijkheid van de Staat jegens diverse groepen beleggers in Fortis.12.FortisEffect c.s. hebben zich met name beroepen op art. 5:58 lid 1, aanhef en onder d Wft. Niet in alle zaken waarin de Staat aansprakelijk is gesteld voor het doen van misleidende mededelingen is ook een beroep gedaan op art. 5:58 Wft. Dit geldt (bijvoorbeeld) voor de hiervoor genoemde procedure die is gevoerd voor de rechtbank ‘s‑Gravenhage.13.De eiser in deze procedure stelde, zonder art. 5:58 Wft te noemen, dat de Staat misleidende informatie heeft verstrekt.14.
3.4
Het verspreiden van onjuiste of misleidende informatie is een vorm van marktmanipulatie. Het verbod hierop is vervat in art. 5:58 Wft. Lid 1 van dit artikel luidt, voor zover relevant:
1. Het is verboden om in of vanuit een in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a, b of d, bedoelde staat telkens voorzover het financiële instrumenten betreft als bedoeld in het desbetreffende onderdeel: (…)
d. informatie te verspreiden waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van financiële instrumenten, terwijl de verspreider van die informatie weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend is.
3.5
Dit artikel is als onderdeel van de Wft in werking getreden op 1 januari 2007 (Stb. 2006/664). De norm was voordien onderdeel van art. 46b van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Stb. 2005/346).
3.6
Behalve het doen van misleidende mededelingen valt onder marktmanipulatie onder meer ook het verrichten van een transactie of handelsorder waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van – kort gezegd – effecten (zie art. 5:58 lid 1, aanhef en onder a).
3.7
Art. 5:58 Wft maakt onderdeel uit van Afdeling 5.4.2 van de Wft, getiteld: Regels ter voorkoming van marktmisbruik. Behalve marktmanipulatie valt onder marktmisbruik ook het handelen met voorwetenschap.15.
3.8
De bepalingen over marktmanipulatie en handelen met voorwetenschap in de Wft vormen de implementatie van een deel van Richtlijn 2003/6/EG (hierna ook: de Richtlijn marktmisbruik).16.
3.9
Art. 5 van deze richtlijn verbiedt “iedere persoon” zich in te laten met “marktmanipulatie”. Volgens art. 1 lid 2 onder c van de richtlijn wordt onder marktmanipulatie mede verstaan:
“de verspreiding van informatie, via de media, met inbegrip van internet, of via andere kanalen, die onjuiste of misleidende signalen geeft of waarschijnlijk zal geven met betrekking tot financiële instrumenten, met inbegrip van de verspreiding van geruchten en valse of misleidende berichten, waarvan de persoon die de informatie verspreid heeft, wist of had moeten weten dat de informatie onjuist of misleidend was.”17.
3.10
De Richtlijn marktmisbruik noemt als doelstelling van het verbod op marktmisbruik (dus zowel marktmanipulatie als handelen met voorwetenschap) “het waarborgen van de integriteit van de Europese financiële markten en het vergroten van het vertrouwen van de beleggers in deze markten”.18.
3.11
Anders dan bijvoorbeeld het gebod tot het zo snel mogelijk openbaar maken van koersgevoelige informatie (thans: art. 5:25i Wft, voorheen 5:59 Wft), welk gebod zich richt tot de uitgevende instelling, is het verbod op marktmanipulatie volgens de Richtlijn marktmisbruik gericht tot “iedere persoon”. In het algemeen wordt daarom aangenomen dat het verbod zich tot een ieder richt.19.Het richt zich daarom ook tot de Staat.
3.12
Voor de toepassing van het verbod (als bedoeld in art. 5:58 lid 1, aanhef en onder d Wft) is niet vereist dat er een causaal verband bestaat tussen het bericht en een koersbeweging.20.Ook is voor overtreding van het verbod niet vereist dat er een oogmerk tot misleiding bestond.21.
3.13
De Wft bevat voorschriften met betrekking tot toezicht. Het gaat dus om publiekrecht. De handhaving geschiedt bestuursrechtelijk, terwijl sommige bepalingen ook strafrechtelijk gesanctioneerd zijn. Voor het toezicht op gedragsnormen, waartoe ook art. 5:58 Wft behoort, is de AFM verantwoordelijk.22.De publiekrechtelijke wijze van handhaving is in overeenstemming met de Richtlijn marktmisbruik, die alleen administratiefrechtelijke handhaving verlangt, terwijl de lidstaten ook strafrechtelijke sancties mogen opleggen (zie art. 14 lid 1).
3.14
Art. 5:58 Wft op zichzelf vormt daarom geen basis voor civielrechtelijke aansprakelijkheid. Civielrechtelijke aansprakelijkheid kan worden bereikt via art. 6:162 BW. Wie art. 5:58 Wft overtreedt, handelt in strijd met een wettelijke plicht als bedoeld in art. 6:162 lid 2 en daarmee in beginsel onrechtmatig.23.Overtreding van art. 5:58 Wft leidt echter niet automatisch tot civielrechtelijke aansprakelijkheid. Ik kom hierop later terug.
3.15
De vraag is op grond van welk criterium moet worden beoordeeld of sprake is van verspreiding van informatie waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is m . Art. 5:58 Wft noch de hiervoor geciteerde bepalingen uit de Richtlijn marktmisbruik bevatten hiervoor aanwijzingen.
Dit is (bijvoorbeeld) anders bij het verbod op handelen met voorwetenschap. Art. 1 lid 1 van de Richtlijn marktmisbruik definieert voorwetenschap als volgt:
“niet openbaar gemaakte informatie die concreet is en die rechtstreeks of middellijk betrekking heeft op een of meer emittenten van financiële instrumenten of op een of meer financiële instrumenten en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, een aanzienlijke invloed zou kunnen hebben op de koers van deze financiële instrumenten of van daarvan afgeleide financiële instrumenten (curs. A-G).”
Richtlijn 2003/124/EG24.werkt dit nader uit in art. 1 lid 2:
“Voor de toepassing van artikel 1, punt 1, van Richtlijn 2003/6/EG wordt verstaan onder “informatie die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, een aanzienlijke invloed zou kunnen hebben op de koers van financiële instrumenten of van daarvan afgeleide financiële instrumenten”, informatie waarvan een redelijk handelende belegger waarschijnlijk gebruik zal maken om er zijn beleggingsbeslissingen ten dele op te baseren.”
De Europese wetgever gaat bij de regeling over voorwetenschap dus uit van informatie waarvan een redelijk handelende belegger waarschijnlijk gebruik zal maken om er zijn beleggingsbeslissingen (ten dele) op te baseren.
3.16
Ik meen dat het verbod op het verspreiden van onjuiste of misleidende informatie op dezelfde wijze kan worden benaderd.25.Het gaat in beide gevallen om de beoordeling in hoeverre bepaalde informatie betekenis heeft gehad of zou kunnen hebben gehad voor beleggingsbeslissingen.
3.17
Ook het College van beroep voor het bedrijfsleven hanteert, in zijn jurisprudentie over art. 5:58 Wft, een criteriumfiguur: de redelijk handelende belegger, of de gemiddelde belegger. In de brochure van de AFM over marktmanipulatie wordt gesproken van de gemiddelde belegger.26.
3.18
In de onderhavige zaak heeft het hof aansluiting gezocht bij het maatman-criterium (zie rov. 4.2.5), zoals dat door de Hoge Raad in het kader van prospectusaansprakelijkheid is verwoord in het Worldonline-arrest.27.De kernoverwegingen van dit arrest luiden als volgt:
4.10.3
Bij de beantwoording van de vraag of een prospectus misleidend is in de zin van art. 6:194 BW, moet worden uitgegaan van de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger tot wie de mededeling zich richt of die zij bereikt (vgl. HR 30 mei 2008, nr. C06/302, LJN BD2820). Deze aan het arrest HvJEG 16 juli 1998, zaak C-210/96, Gut Springenheide, NJ 2000/374, ontleende omschrijving van de ‘maatman’ is in iets andere bewoordingen, maar inhoudelijk niet afwijkend omschreven in het arrest HvJEG 19 september 2006, zaak C-356/04, Lidl, NJ 2007/18. Van deze ‘maatman-belegger’ mag verwacht worden dat hij bereid is zich in de aangeboden informatie te verdiepen, maar niet dat hij beschikt over specialistische of bijzondere kennis en ervaring (behoudens het geval dat de reclame zich uitsluitend op personen met dergelijke kennis en ervaring richt).
4.10.4
Van misleiding zal met name sprake kunnen zijn indien de mededeling onjuist of onvolledig is (vgl. art. 6:195 BW). De feitelijke vaststelling dat sprake is van een onjuiste of onvolledige mededeling brengt echter nog niet mee dat deze ook misleidend is. Daartoe is nodig dat de mededeling de beleggers (in de woorden van art. 2 lid 2 van richtlijn 84/450/EEG) ‘misleidt of kan misleiden en door haar misleidende karakter hun economische gedrag kan beïnvloeden’. Bij de beoordeling of dit laatste het geval is, moet worden uitgegaan van de hiervoor bedoelde ‘maatman-belegger’. De rechter zal een onjuiste of onvolledige mededeling dan ook pas als misleidend kunnen kwalificeren, indien redelijkerwijs aannemelijk is dat de mededeling, gelezen in de context waarin deze is geplaatst, van materieel belang is voor de beleggingsbeslissing van de ‘maatman-belegger’. In dat geval is immers aannemelijk dat de onjuistheid of onvolledigheid redelijkerwijs het economische gedrag van de ‘maatman-belegger’ kan beïnvloeden.
Voor de kwalificatie van de mededeling als misleidend, en derhalve als onrechtmatig, is niet vereist dat de belegger daadwerkelijk heeft kennisgenomen van of daadwerkelijk is beïnvloed door de mededeling, maar slechts dat de onjuistheid of onvolledigheid van de mededeling van voldoende materieel belang is om de ‘maatman-belegger’ te kunnen misleiden. Het gaat er dus om of de mededeling op zichzelf genomen een misleidend karakter heeft. Is dat het geval, dan behoort de uitgevende instelling zich vanwege het misleidende karakter van die mededeling te onthouden van openbaarmaking daarvan, en handelt zij onrechtmatig indien zij de mededeling toch openbaar maakt. Pas in het kader van de vaststelling van de omvang van de aansprakelijkheid jegens een individuele belegger komt aan de orde of en, zo ja, in hoeverre deze bij zijn beleggingsbeslissing daadwerkelijk door de misleidende mededeling is beïnvloed en als gevolg daarvan is benadeeld.”
3.19
De benadering van het hof spreekt mij aan. Met het hof zou ik willen aannemen dat in gevallen waarin een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad wordt gebaseerd op schending van de verbodsnorm van art. 5:58 Wft, moet worden uitgegaan van het perspectief van de ‘maatman-belegger’, gelijk aan of vergelijkbaar met de wijze waarop dit in het Worldonline-arrest is geformuleerd.28.
De conclusie dat van informatie een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is (in de zin van art. 5:58 Wft), kan dus pas worden getrokken indien redelijkerwijs aannemelijk is dat de mededeling, gelezen in de context waarin deze is geplaatst, van materieel belang is voor de beleggingsbeslissing van de ‘maatman-belegger’. Dat betekent dat de context waarin de informatie is verspreid bij de beoordeling moet worden betrokken en dat de enkele feitelijke onjuistheid van de informatie niet voldoende is voor toepassing van art. 5:58 Wft. “Minimale gebreken” worden aldus uitgesloten.29.
In het Worldonline-arrest (rov. 4.25.2) heeft de Hoge Raad trouwens al overwogen dat het maatman-criterium ook geldt voor mededelingen die buiten het prospectus zijn gedaan en die ook niet in verband staan met een beursgang en het aanbieden van effecten.
3.20
Anders dan de Hoge Raad in het Worldonline-arrest, spreekt art. 5:58 Wft niet over onvolledige informatie. De Richtlijn marktmisbruik hanteert evenmin de term onvolledig.
Mijns inziens laat echter de tekst van art. 5:58 lid 1, aanhef en onder d Wft de mogelijkheid open dat ook op zichzelf juiste, maar wel onvolledige informatie onder de verbodsbepaling kan vallen.30.Het artikel spreekt immers van onjuiste of misleidende signalen.
3.21
Hier is een parallel te trekken met de uitstelregeling met betrekking tot het gebod tot het openbaar maken van koersgevoelige informatie, zoals – thans – neergelegd in art. 5:25i Wft (voorheen art. 5:59 Wft). In lid 3 onder b is als een van de voorwaarden voor uitstel vermeld dat van het uitstel geen misleiding van het publiek te duchten is. Aangenomen kan worden dat aan deze voorwaarde in het algemeen niet is voldaan is indien de wél verstrekte informatie door de achtergehouden informatie in een ander licht zou komen te staan.31.
Tussen de verbodsnormen van art. 5:58 en art. 5:25i Wft bestaat dus een nauwe relatie. Enerzijds kan art. 5:58 Wft ook overtreden zijn doordat weliswaar strikt genomen geen onjuiste, maar wel onvolledige informatie is verschaft. Anderzijds is geen beroep mogelijk op de uitstelregeling van art. 5:25i Wft indien in de betreffende periode wel misleidende mededelingen worden gedaan. De – mijns inziens logische – gedachte is in deze beide gevallen dezelfde: of je zegt niets, of je informeert juist en volledig.32.
Ik vind dit relevant omdat art. 5:52i Wft alleen geldt voor een uitgevende instelling en niet voor een derde, zoals de Staat. Een derde gaat echter niet vrijuit indien hij wel informatie verspreidt die op zichzelf gezien niet onjuist is, maar wegens de onvolledigheid ervan tóch kan misleiden. Dat valt namelijk binnen de reikwijdte van art. 5:58 Wft.
3.22
Ik maak nog enige opmerkingen over de betekenis van de context, waarin de betreffende mededelingen volgens het maatman-criterium moeten worden beoordeeld. In de woorden van het Worldonline-arrest: beoordeeld moet worden of redelijkerwijs aannemelijk is dat de mededeling, in de context waarin deze is geplaatst, van materieel belang is voor de beleggingsbeslissing van de ‘maatman-belegger’.
In de Fortis-casus maakt ook de crisissituatie van die context deel uit. In de beoordeling van het hof speelt dat een belangrijke rol. Als voorbeeld kan dienen de bespreking in het hofarrest van de uitspraak van de minister op zondag 28 september 2008 dat Fortis “is gered” (zie rov. 2.2.13). Het hof heeft deze mededeling, getoetst aan het maatman-criterium, niet in strijd geoordeeld met art. 5:58 Wft, waarbij het hof overwoog dat deze uitspraak moet worden gezien tegen de achtergrond van de reële dreiging van het faillissement van Fortis, en van het feit dat Fortis dringend een kapitaalinjectie nodig had (zie rov. 4.2.6). Ik wijs verder op rov. 4.2.11, waarin het hof als volgt oordeelde over o.a. de uitlating van de minister dat Fortis “in essentie een gezond bedrijf” is:
“Wat er ook zij van deze problemen, de uitlatingen van de minister zijn daarmee nog niet misleidend. De gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger behoort deze te plaatsen in de context dat er sprake was van een mondiale, financiële crisis en dat – deze crisis weggedacht – de bedoelde problemen niet van dien aard waren dat deze op zichzelf het voortbestaan van Fortis bedreigden.”
Deze oordelen en overwegingen van het hof gaan over het dilemma dat ontstaat als door noodmaatregelen wordt gepoogd een ernstige en acute crisis af te wenden, zoals ook in de Fortis-casus aan de orde was. Het dilemma is dat enerzijds de markt juist moet worden geïnformeerd, terwijl anderzijds bij voorbaat vrijwel vaststaat dat de noodmaatregelen vruchteloos zullen zijn indien niet de boodschap wordt uitgedragen dat de maatregelen effect zullen hebben.
De benadering van het hof lijkt erop neer te komen dat de ‘maatman-belegger’ geacht mag worden te onderkennen dat dit dilemma kan spelen. De crisisomstandigheden maken deel uit van de context waarin de betreffende mededelingen worden gedaan. Concreet betekent dit dat, wanneer omtrent noodmaatregelen uitspraken met een positieve inslag worden gedaan, deze mededelingen mogelijk minder snel van materieel belang kunnen worden geacht voor de beleggingsbeslissing van de ‘maatman-belegger’ en derhalve minder snel misleidend.
De norm van art. 5:58 Wft wordt in deze benadering niet opzij gezet. Het gaat om een toepassing in bijzondere omstandigheden – namelijk crisisomstandigheden – van het uitgangspunt dat een mededeling moet worden beoordeeld in de context.
Ook deze benadering van het hof lijkt mij in beginsel juist, met dien verstande dat ook crisisomstandigheden uiteraard geen vrijbrief geven voor het doen van misleidende mededelingen.33.
3.23
Ik kom nu terug op de verhouding tussen art. 5:58 Wft en civielrechtelijke aansprakelijkheid. Is met de overtreding van de norm van art. 5:58 Wft ook de civielrechtelijke aansprakelijkheid gegeven?
Ik heb hiervoor al opgemerkt dat schending van art. 5:58 Wft in beginsel ook civielrechtelijk onrechtmatig is. Art. 6:162 lid 2 BW merkt immers mede als onrechtmatige daad aan een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht.
Niet iedere wetsschending leidt echter tot aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad. Immers, op grond van art. 6:162 lid 2 BW kan de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (bijvoorbeeld: overmacht) de onrechtmatigheid aan de bewuste gedraging ontnemen.34.
Is dit ook mogelijk bij schending van art. 5:58 Wft? Het lijkt, op het eerste gezicht, vreemd dat “misleiding” te rechtvaardigen zou kunnen zijn. Toch acht ik het niet uitgesloten dat, in geval van overtreding van art. 5:58 Wft, een rechtvaardigingsgrond aan aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad in de weg staat. Ik werk dit uit.
3.24
Als gezegd, kan een toezichtrechtelijke regel als art. 5:58 Wft niet op zichzelf, maar slechts via art. 6:162 BW leiden tot civielrechtelijke aansprakelijkheid. Een schadevergoedingsvordering op deze grondslag is slechts toewijsbaar indien is voldaan aan de regels die gelden voor aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad. Eén van die regels is dat van onrechtmatigheid geen sprake is indien voor de gewraakte gedraging een rechtvaardigingsgrond bestaat. Ik zie geen goede reden om regels van financieel toezichtrecht van deze systematiek uit te zonderen. Het civiele recht is in zoverre autonoom.
Dit vindt bevestiging in de totstandkomingsgeschiedenis van de Wft, waaruit blijkt dat met deze wet niet is beoogd af te doen aan de regels van het burgerlijk recht:
“De huidige financiële toezichtwetgeving regelt – op enkele uitzonderingen na – niet de civielrechtelijke gevolgen van het niet-naleven van de wetgeving. Binnen het Nederlands wettelijk systeem worden de civielrechtelijke gevolgen bepaald door het burgerlijk recht, het Burgerlijk Wetboek (BW) in het bijzonder.”35.
3.25
De mogelijkheid dat een rechtvaardigingsgrond (te weten: overmacht) in de weg staat aan aansprakelijkheid wegens het verspreiden van informatie die misleidend is in de zin van art. 5:58 Wft, acht ik bovendien niet een louter theoretische.
De onderhavige casus biedt een voorbeeld. Er was sprake van een ongekende crisissituatie. “Systeembank” Fortis stond op het punt om te vallen, met ongetwijfeld grote en deels niet te voorziene maatschappelijke gevolgen. Zowel (het bestuur van) Fortis als de Staat moesten onder zeer grote druk handelen en beslissen. Daarbij ging het in de eerste plaats om de reddingsoperaties zelf. Echter, ook de communicatie met het publiek na de eerste reddingsoperatie stond onder grote druk. Enerzijds was er de wettelijke plicht geen misleidende informatie te verspreiden. Anderzijds moest voor het welslagen van de reddingsoperatie in die communicatie het vertrouwen doorklinken dat het beoogde gevolg niet zou uitblijven. Iedere twijfel of zelfs nuance kon grote gevolgen hebben. Toen in de loop van de week duidelijk werd dat (misschien) nog verdergaande maatregelen nodig waren, werd het dilemma nog prangender. Wat kon wel en wat kon niet met het publiek worden gedeeld?
Onder omstandigheden als deze lijkt het mij niet ondenkbaar dat een rechtvaardigingsgrond in de weg staat aan aansprakelijkheid van een partij die – naar achteraf kan worden vastgesteld – onjuiste of misleidende informatie heeft verspreid.
3.26
De gedachte dat het handelen van de Staat gezien de extreme omstandigheden kan worden gerechtvaardigd, is ook verwoord in de uitspraken van de rechtbank en het hof in de onderhavige procedure.
De rechtbank overwoog:
“4.6.4.6. Hier geldt wat de rechtbank ’s-Gravenhage heeft overwogen in haar vonnis van 20 oktober 2009, LJN: BK0741, onder 4.13 en 4.14. Bekendmaking van het uitblijven van het gehoopte en verwachte effect van de eerste reddingsmaatregel zou vrijwel zeker de genadeklap voor het bankbedrijf van de Fortis-groep, en wellicht van de gehele Fortis-groep, hebben betekend. Hetzelfde geldt voor bekendmaking van het voorbereiden van nadere reddingsmaatregelen. Zolang de precieze inhoud van de nadere reddingsmaatregelen niet bekend was, zou elke uitlating daarover slechts onzekerheid – en daarmee verdere verzwakking van de liquiditeitspositie van het bankbedrijf van de Fortis-groep – hebben veroorzaakt.”
Het hof overwoog:
“4.2.16 (…) Zoals hiervoor overwogen, was het de Staat op donderdag 2 oktober 2008 bekend dat de transactie van zondag 28 september 2008 niet de gewenste gevolgen had gehad. Dat neemt niet weg dat het niettemin op zijn weg lag de Tweede Kamer te informeren over de achtergrond van die transactie op de wijze waarop dat is gedaan. Naar het oordeel van het hof kon de Staat – gezien de grote belangen van het financiële stelsel – op dat moment in redelijkheid de keuze maken nog geen informatie te verschaffen over het voornemen zwaardere maatregelen te treffen omdat dit – naar redelijke inschatting – het vertrouwen in Fortis onmiddellijk nog verder zou doen afnemen en mogelijk kon leiden tot onbeheersbare gevolgen voor Fortis en het bancaire stelsel. (…)”
3.27
Het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage,36.waarnaar de rechtbank heeft verwezen, bevat de volgende passage:
“4.14. De betrokkenheid van gedaagde (de Staat, A-G) had een andere en grotere reikwijdte dan die van een commerciële marktpartij die onderhandelt over een deelneming of een overname. De kapitaalinjecties waartoe gedaagde heeft besloten zijn geschied in (overeenstemming met zijn opvattingen over) het algemeen belang. Hiertoe behoort het behoud van een zogeheten systeembank, mede ter wille van de belangen van spaarders en kredietnemers én het bancaire verkeer in het algemeen. Bekendmaking van het feit dat de aanvankelijk aangekondigde kapitaalinjectie van, wat gedaagde betreft, € 4 miljard mogelijk - en later: zeker - niet het beoogde effect had, zou onoverzienbare gevolgen kunnen hebben gehad. Hiertoe behoort de bepaald niet denkbeeldige mogelijkheid dat spaarders en anderen elk vertrouwen in de bank zouden verliezen en hun gelden bij de bank zouden weghalen; en dit in nog veel sterker mate dan in de bewuste week al het geval bleek te zijn. Dit zou ertoe hebben kunnen leiden dat de bank zou zijn omgevallen. Verdere onderhandelingen over mogelijkheden om dit te verhinderen zouden dan zinloos zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft gedaagde in deze situatie in redelijkheid kunnen besluiten tot het geheim houden van de inmiddels ontstane situatie en zich daartoe zelfs verplicht kunnen voelen. (…)”
3.28
Deze overwegingen komen erop neer dat er sprake was van een overmachtsituatie. Toch bevatten de drie uitspraken niet het (expliciete) oordeel dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond in de zin van art. 6:162 lid 2 BW. De afwijzing van de vorderingen is gebaseerd op het oordeel dat de Staat geen misleidende mededelingen heeft gedaan.37.
Geheel zuiver vind ik deze benadering niet. Een mededeling wordt niet minder onjuist of misleidend (in de zin van art. 5:58 Wft) omdat de partij die de mededeling heeft gedaan zich in een overmachtsituatie bevond. Argumenten die in feite een rechtvaardigingsgrond betreffen zouden daarom niet moeten worden betrokken bij de vraag of art. 5:58 Wft is overtreden. Deze argumenten horen thuis in het kader van de beoordeling of er sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Het “zuiver houden” van de norm van art. 5:58 Wft vind ik temeer van belang nu (o.a.) ook de AFM en de bestuursrechter deze norm, in het kader van het publiekrechtelijke toezicht, moeten toepassen en uitleggen.
Zie in deze zin ook A.C.W. Pijls, in zijn noot naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage38.:
“(…) Een mededeling is namelijk misleidend of zij is dat niet. Zij wordt niet meer of minder misleidend al naar gelang de verspreider van de mededeling (van het eventuele misleidend karakter) een verwijt kan worden gemaakt. Wordt het misleidingsbegrip aldus (meer) objectief benaderd, dan zou men inderdaad kunnen zeggen dat de belegger bij zijn aankoop is misleid. Niet onaannemelijk is immers dat hij geen aandelen zou hebben aangekocht wanneer de minister vanaf het eerste moment openheid van zaken zou hebben gegeven. In deze benadering moet men oordelen dat de Staat weliswaar misleidende informatie heeft verstrekt, of althans een misleidend beeld in stand heeft gehouden, maar dat dit gelet op de overige omstandigheden van het geval niet onzorgvuldig, en derhalve niet onrechtmatig, is. Een alternatieve benadering zou nog kunnen zijn dat wordt geoordeeld dat de Staat in beginsel onrechtmatig heeft gehandeld, maar dat dit onrechtmatige handelen niet leidt tot aansprakelijkheid vanwege de aanwezigheid van een rechtvaardigheidsgrond die het onrechtmatige karakter wegneemt, of vanwege de afwezigheid van enig (rechtens relevant) verwijt. Deze laatste benadering ligt meer in lijn met de systematiek zoals die in het kader van art. 6:194–196 BW wordt gehanteerd.”
3.29
Volledigheidshalve bespreek ik, tot slot van deze inleiding, nog de vraag of het Unierecht zich verzet tegen de mogelijkheid dat de civiele rechter aansprakelijkheid voor het verspreiden van onjuiste of misleidende informatie afwijst wegens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Dat is mijns inziens niet het geval. Ik licht dit als volgt toe.
3.30
Als gezegd, vereist de Richtlijn marktmisbruik dat de hierin opgenomen voorschriften administratiefrechtelijk (dan wel strafrechtelijk) worden gehandhaafd. Aangenomen wordt dat de richtlijn, ook voor wat betreft marktmanipulatie, maximum harmonisatie beoogt.39.De richtlijn rept echter niet over civielrechtelijke aansprakelijkheid.40.Het Unierecht laat de nationale rechter derhalve op dit punt de nodige vrijheid.41.
Ik vind voor dit standpunt steun in de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie), in het bijzonder in het arrest van 19 december 2013 (Hirmann/Immofinanz).42.In deze zaak was onder meer aan de orde wat de civielrechtelijke gevolgen zijn van overtreding van voorschriften afkomstig uit onder meer de Prospectusrichtlijn en de Richtlijn marktmisbruik. Het hof overwoog dat, bij gebreke van Unierechtelijke bepalingen ter zake, de interne rechtsorde van elke lidstaat de criteria voor de vaststelling van de omvang van de schadevergoeding dient te bepalen, mits het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel in acht worden genomen (rov. 40). Het Hof van Justitie had al in dezelfde lijn geoordeeld ten aanzien van de zogeheten MIFID.43.
Volgens het Hof van Justitie laat het Unierecht de civielrechtelijke handhaving van financieel toezichtrechtelijke regels dus ongemoeid, zolang – kort gezegd – wordt voorzien in een adequate mogelijkheid om de overtreder van gedragsregels op het gebied van het financiële toezichtrecht aansprakelijk te stellen.44.
Ik meen dat het doeltreffendheidsbeginsel45.niet noopt tot de algemene conclusie dat de toepassing van de regel van de rechtvaardigingsgrond buiten toepassing zou moeten blijven ingeval van een vordering tot schadevergoeding wegens overtreding van art. 5:58 Wft. De gelding van deze regel van algemeen Nederlands onrechtmatigedaadsrecht, op grond waarvan het in (zeer) bijzondere omstandigheden mogelijk is dat in beginsel onrechtmatig handelen toch niet tot aansprakelijkheid leidt, maakt immers niet dat het Nederlandse recht niet voorziet in een adequate rechtsgang ingeval van schending van art. 5:58 Wft.46.
Bespreking van de cassatieklachten
3.31
Ik zie om praktische redenen aanleiding om eerst de onderdelen 2-9 te bespreken. Daarna komen de onderdelen 1, 10 en 11 aan de orde.
De door de middelen aan de orde gestelde algemene gezichtspunten bij de uitleg van art. 5:58, lid 1, aanhef en onder d Wft
3.32
Onderdeel 2.1 klaagt dat het hof in de rechtsoverwegingen 4.2.5 e.v. ten onrechte (teveel) toepassing heeft gegeven aan het begrip ‘maatman-belegger’ en de context. Bepalend is in dit geval dat de uitlatingen zijn gedaan door de Minister van Financiën in diens bijzondere hoedanigheid. Dan geldt een strengere toets dan voor uitlatingen van een uitgevende instelling. Reeds omdat het uitlatingen van de Minister van Financiën betreft, gaat het om informatie die van voldoende materieel belang is om de ‘maatman-belegger’ te misleiden.
3.33
Deze klacht is ongegrond. Ten eerste heeft het hof mijns inziens terecht toepassing gegeven aan het maatman-criterium, zoals ik in de inleiding heb uiteengezet. Voorts maakt het enkele feit dat bepaalde informatie wordt verspreid door de Minister van Financiën, niet dat het gaat om informatie die van voldoende materieel belang is om de beleggingsbeslissing van de ‘maatman-belegger’ te kunnen beïnvloeden. Ik zou ook niet willen aannemen dat aan uitlatingen van een minister meer gewicht toekomt dan aan uitlatingen van een uitgevende instelling. Het is wat mij betreft eerder andersom. Immers, uitgevende instellingen zelf beschikken (of worden geacht te beschikken) in het algemeen over meer, actuelere en gedetailleerdere informatie over de (financiële) toestand van de onderneming dan de overheid.
3.34
Onderdeel 2.1 klaagt voorts dat onjuist is het oordeel van het hof in rov. 4.3.5 onder c dat, “(g)elet op het zeer zwaarwegende belang van stabiliteit van het bancaire stelsel, welk belang de Staat had te dienen, (…) de Staat zich niet tevens (behoefde) te laten leiden door de belangen van beleggers in Fortis.” Volgens het onderdeel had de minister, gezien de op hem rustende strenge zorgvuldigheidsnorm, ook rekening moeten houden met de belangen van derden, waaronder de beleggers in Fortis.
3.35
Deze klacht is ongegrond. Het genoemde oordeel van het hof (dat niet de mogelijke overtreding van art. 5:58 Wft maar het beroep van FortisEffect c.s. op het materiële zorgvuldigheidsbeginsel betrof) moet mijns inziens zo worden begrepen dat de Staat, in de door hem te maken afweging van belangen in de crisissituatie, het “zeer zwaarwegende belang van stabiliteit van het bancaire stelsel” heeft mogen laten prevaleren (zie hiervoor de laatste zin van rov. 4.3.5 onder c, waarin het hof aan de afweging door de Staat van diverse belangen heeft gerefereerd). Het hof heeft dus, anders dan waarvan het onderdeel uitgaat, niet geoordeeld dat de Staat in het geheel niet met de belangen van de beleggers rekening hoefde te houden. De klacht faalt daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag.
Er speelt nog iets anders: de door de Staat in aanmerking te nemen belangen moeten niet te veel van elkaar los gedacht worden. Een belegger in een bank heeft belang bij bevordering van de stabiliteit van het financiële systeem. Als die stabiliteit in gevaar komt kan zich een bankrun voordoen die het voortbestaan van de bank in gevaar kan brengen. De belegger in een bank heeft dus via zijn aandelenbezit belang bij stabiliteit van het bancaire stelsel.
3.36
Onderdeel 2.2 gaat over rov. 4.2.7 e.v., waarin het hof heeft overwogen dat de Staat met zijn mededelingen over de eerste reddingsoperatie gericht was – samengevat – op het veiligstellen van de stabiliteit van het bancaire systeem en op het herstel van vertrouwen in Fortis, en dat de beleggers hieruit niet konden opmaken dat de Staat tevens beoogde de beurskoers te beïnvloeden. Volgens onderdeel 2.2 heeft de Staat daarmee miskend dat voor de vraag of art. 5:58 Wft is overtreden niet relevant is wat de minister met zijn uitlatingen beoogde. Het hof heeft, zo vervolgt onderdeel 2.2, miskend dat de onjuistheid of onvolledigheid van de uitlatingen zelf van voldoende materieel belang is om de ‘maatman-belegger’ te kunnen misleiden.
3.37
Ook deze klachten zijn ongegrond. Voor de toepasselijkheid van art. 5:58 Wft is inderdaad niet vereist dat de verspreider van de informatie het oogmerk of doel had de markt te manipuleren.47.Dit heeft het hof echter niet miskend. Ik begrijp de bestreden overwegingen zo dat het hof steeds en consequent heeft beoordeeld of de mededelingen van de Minister van Financiën met toepassing van het maatman-criterium onjuist dan wel misleidend waren. Het hof heeft daarbij onderkend dat de minister zich met zijn geruststellende uitlatingen over Fortis, gegeven de precaire financiële omstandigheden, in de eerste plaats richtte tot de rekeninghouders en spaarders van Fortis (onder andere om een bankrun te voorkomen). Die wijze van beoordeling door het hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. De doelgroep van verstrekte informatie kan wel degelijk een rol spelen bij de beoordeling of sprake is van onjuiste en/of misleidende informatieverstrekking.
Onjuist is de door het onderdeel verdedigde opvatting dat de onjuistheid of onvolledigheid van de uitlatingen zelf van voldoende materieel belang is om de ‘maatman-belegger’ te kunnen misleiden. Uit de ‘maatman-jurisprudentie’ volgt immers dat niet iedere onjuistheid of onvolledigheid voldoende is om misleiding aan te nemen.
3.38
Volgens onderdeel 2.3 heeft het hof miskend dat, nu (in cassatie) vaststaat dat de Minister van Financiën onjuiste en misleidende informatie heeft verschaft in de zin van art. 5:58 Wft, de Staat wel degelijk in strijd met dit wetsartikel heeft gehandeld. Het onderdeel vervolgt met een motiveringsklacht die erop neerkomt dat, gelet op de genoemde (in cassatie) vaststaande feiten, het oordeel van het hof onbegrijpelijk is omdat uit de motivering van het hof niet volgt waarom art. 5:58 Wft niet zou zijn overtreden.
3.39
Onderdeel 2.3 is ongegrond, omdat het ten onrechte tot uitgangspunt neemt dat vaststaat (dan wel in cassatie als vaststaand moet worden aangenomen) dat de Minister van Financiën onjuiste en misleidende informatie heeft verstrekt als bedoeld in art. 5:58 Wft. Het hof heeft immers nu juist, nadat het in rov. 4.2.5 de belangrijkste maatstaven heeft aangeduid die het bij zijn oordeelsvorming heeft gehanteerd, in de rechtsoverwegingen 4.2.3-4.2.16 de door de Staat gedane mededelingen, gespecifieerd per soort, onderzocht en geoordeeld dat die mededelingen niet onjuist dan wel misleidend zijn.
Ik vind overigens dat het hof aldus op een goede en transparante wijze te werk is gegaan.
3.40
Onderdeel 2.4 bevat geen zelfstandige klacht.
Het verband met de door Fortis verstrekte informatie
3.41
Met de onderdelen 3.1 en 3.5 klagen FortisEffect c.s. – in essentie – dat het hof bij zijn beoordeling van de mededelingen van de minister had moeten betrekken dat door Fortis misleidende informatie is verspreid.
3.42
Deze algemene klacht is mijns inziens ongegrond. Het hof heeft in rov. 4.2.5 overwogen dat, bij de beoordeling of er sprake is van overtreding van art. 5:58 Wft, de context waarin de bestreden uitlatingen werden gedaan van belang is. In de hierop volgende rechtsoverwegingen heeft het hof die context ook nadrukkelijk in zijn beoordeling betrokken. Het feit dat het hof niet expliciet op de door Fortis verspreide informatie is ingegaan, maakt niet dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan. Daarbij komt dat niet is vastgesteld dat de minister in de betrokken periode wist dat Fortis onjuiste informatie verstrekte.
3.43
Met de onderdelen 3.2 en 3.3 klagen FortisEffect c.s. over het oordeel van het hof in rov. 4.3.8. Het hof verwerpt hierin het onder rov. 4.3.7 samengevatte betoog van FortisEffect c.s., “omdat de gestelde feiten ontoereikend zijn voor aansprakelijkheid van de Staat voor het handelen van Fortis”.
3.44
Volgens onderdeel 3.2 is dit oordeel onjuist of ontoereikend gemotiveerd, omdat niet valt in te zien waarom “de gestelde feiten ontoereikend” zijn.
3.45
Nu onderdeel 3.2 nalaat te vermelden waarom niet valt in te zien dat het door FortisEffect c.s. gestelde ontoereikend is voor aansprakelijkheid van de Staat en het onderdeel evenmin uitlegt waarom het gestelde daartoe wel toereikend is, voldoet het onderdeel niet aan de aan cassatiemiddelen gestelde eisen.
3.46
Onderdeel 3.3 stelt dat het hof met zijn oordeel dat de feitelijke stellingen ontoereikend zijn voor aansprakelijkheid van de Staat voor het handelen van Fortis een onbegrijpelijke uitleg aan de stellingen van Fortis heeft gegeven.
3.47
Onderdeel 3.3 stelt (blijkens de onderstreping van: “voor het handelen van Fortis”) aan de orde dat FortisEffect c.s. hebben betoogd dat de Staat zich niet aan een op hem (de Staat) rustende verplichting heeft gehouden en dat het daarom onbegrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat dit betoog niet kan leiden tot aansprakelijkheid van de Staat voor het handelen van Fortis.
In rov. 4.3.7 heeft het hof de betreffende stellingen van Fortis-Effect weergegeven. Deze stellingen houden in dat FortisEffect c.s. van mening zijn dat de Staat een op hem rustende verplichting heeft geschonden. Ik leid daaruit af dat de betreffende overweging in rov. 4.3.8 zo moet worden begrepen dat de stellingen van FortisEffect c.s. in het onderhavige geval niet kunnen leiden tot het aannemen van aansprakelijkheid van de Staat wegens het schenden van een op hem rustende verplichting in verband met het handelen van Fortis. Aldus opgevat is dit oordeel niet onbegrijpelijk. Onderdeel 3.3 is ongegrond.
3.48
In onderdeel 3.4 klagen Fortis-Effect c.s. dat het hof in rov. 4.3.8 niet naar behoren op het onder rov. 4.3.7 weergegeven betoog van FortisEffect c.s. heeft gerespondeerd. Dit betoog komt er volgens FortisEffect c.s. onmiskenbaar op neer dat de Staat, juist gezien de bijzondere hoedanigheid van de Minister van Financiën, niet passief had mogen blijven toen beleggers door Fortis werden misleid. Het hof heeft, zo vervolgt onderdeel 3.4, ten onrechte niet meegewogen dat de uitlatingen van de Minister daarom extra onjuist en/of onvolledig en/of misleidend waren.
3.49
Ik acht onderdeel 3.4 ongegrond. Zoals hiervoor gezegd, moet het oordeel van het hof in rov. 4.3.8 zo worden begrepen dat de stellingen van FortisEffect c.s. in het onderhavige geval niet kunnen leiden tot het aannemen van aansprakelijkheid van de Staat wegens het schenden van een op hem rustende verplichting in verband met het handelen van Fortis. Op de Staat rust mijns inziens in deze ook voor de Staat zeer moeilijke omstandigheden niet zonder meer een rechtsplicht om bij het doen van mededelingen over Fortis rekening te houden met (mogelijke) misleidende mededelingen door Fortis zelf, laat staan dat de Staat verplicht zou zijn geweest zich hiervan actief te distantiëren. In beginsel heeft een ieder hier zijn eigen verantwoordelijkheden.
De mededelingen van de Staat van 28 september t/m de middag van 30 september 2008
3.50
De onderdelen 4 en 5 richten vele klachten tegen de rechtsoverwegingen 4.2.6 en 4.2.7 (onderdeel 4) en 4.2.8 (onderdeel 5). De bestreden oordelen van het hof houden in dat de mededelingen van de Minister van Financiën op zondagavond 28 september 2008 t/m dinsdagmiddag 30 september 2008 respectievelijk de informatie die in deze periode op de overheidswebsites is geplaatst, niet onjuist en/of misleidend zijn is geweest in de zin van art. 5:58 Wft. Ik vat de klachten hieronder samen en zal deze daarna grotendeels gezamenlijk bespreken.
3.51
Onderdeel 4.1 richt zich in het bijzonder tegen ’s hofs oordeel in 4.2.6 dat de mededelingen van de minister op zondagavond tijdens de persconferentie, het NOS-interview en het interview bij RTL-nieuws “dan ook niet onjuist” zijn. Dit oordeel is volgens onderdeel 4.1 niet begrijpelijk, juist omdat het faillissement van Fortis in het betreffende weekend nog een reële dreiging vormde. Onderdeel 4.1 vervolgt met de klacht dat het “dan ook niet onjuist-oordeel” onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd is, omdat het hof op de volgende essentiële stellingen niet (naar behoren) heeft gerespondeerd:
-De mededelingen van de minister zijn feitelijk onjuist met betrekking tot het veronderstelde effect (de redding) en met betrekking tot het ontberen van het definitieve karakter van de maatregelen.
-Er was geen zekerheid dat de reddingsactie zou slagen; het was geen redding maar een reddingsactie.
-De Staat heeft de wetenschap over de onzekerheid opzettelijk niet met de markt gedeeld, omdat het de bedoeling was het vertrouwen te herstellen.
-Het ging hierbij om koersgevoelige informatie.
-Fortis bevond zich in dramatische omstandigheden; voorzien werd dat de hulp op zondag 28 september 2008 deze omstandigheden niet zou doen verdwijnen.
-Aan de beleggers is de mogelijkheid onthouden zelf af te wegen of de maatregelen voldoende waren.
-De handelwijze van de Staat verdraagt zich niet met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, door de markt niet te informeren en de onzekerheid te laten voortbestaan.
3.52
Onderdeel 4.2 stelt dat, voor zover het “dan ook niet onjuist”-oordeel mede berust op hetgeen het hof voorts oordeelt in rov. 4.2.6 (te weten dat van misleidende mededelingen aan het publiek ook geen sprake was), het eerstgenoemde oordeel mede gevitieerd wordt door hetgeen waarover onderdeel 4.3 klaagt.
3.53
Onderdeel 4.3 klaagt dat onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd is ’s hofs oordeel in rov. 4.2.6 dat van misleidende mededelingen aan het publiek geen sprake is. Volgens het onderdeel past het hof ten onrechte het maatman-criterium toe. Als dat criterium wel van toepassing is, valt niet in te zien waarom de beleggers de mededelingen van de minister niet hebben mogen opvatten als een signaal dat er voor Fortis geen gevaar meer te duchten was.
3.54
Onderdeel 4.4 klaagt dat het hof ten onrechte en/of ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat beleggers de uitlatingen van de minister op zondag niet mochten opvatten dat er geen gevaar meer te duchten was. Die uitlatingen komen er immers op neer dat de dreiging van een faillissement was geweken.
3.55
Onderdeel 4.5 stelt dat het hof, mede gezien het vorige onderdeel, niet (naar behoren) heeft gerespondeerd op de in onderdeel 4.1 vermelde stellingen. Vooral het oordeel dat beleggers de uitlatingen van de minister niet mochten opvatten als een signaal dat er voor Fortis geen gevaar meer te duchten was gaat langs deze stellingen heen.
3.56
Onderdeel 4.6 richt zich in het bijzonder tegen het oordeel van het hof in rov. 4.2.7, dat evenmin van de minister had kunnen worden verwacht dat hij – reeds op zondagavond – een voorbehoud zou maken inhoudend dat er mogelijk zwaardere maatregelen noodzakelijk waren. Het onderdeel is uitgewerkt in de onderdelen 4.6.1 t/m 4.6.5.
3.57
Onderdeel 4.6.1 klaagt dat, voor zover het bestreden oordeel zou steunen op de overweging dat niet gebleken is dat de Staat reeds op zondagavond met dat scenario rekening diende te houden, het bestreden oordeel onbegrijpelijk is.
3.58
Onderdeel 4.6.2 klaagt opnieuw over de toepassing door het hof van het maatman-criterium.
3.59
Onderdeel 4.6.3 klaagt over ’s hofs oordeel dat van de ‘maatman-belegger’ moet worden verwacht dat hij begrijpt dat de uiteindelijke effecten van de reddingsoperatie niet op voorhand voorspeld konden worden, ook zonder dat de minister zich daarover uitlaat. Het hof heeft hiermee volgens onderdeel 4.6.3 miskend dat de minister nu eenmaal – onjuiste – mededelingen heeft gedaan over de financiële toestand bij Fortis.
3.60
Onderdeel 4.6.4 klaagt over de onbegrijpelijkheid van ’s hofs oordeel dat het voor de ‘ maatman-belegger’ duidelijk geweest is of had moeten zijn dat het ging om overhaaste maatregelen. Het hof heeft hiermee ook art. 24 Rv geschonden omdat niet is gesteld dat die duidelijkheid er voor de beleggers was.
3.61
Onderdeel 4.6.5 klaagt dat het hof ten onrechte en/of onvoldoende gemotiveerd zijn oordeel over het voorbehoud laat steunen op de overweging dat de Staat duidelijk heeft gemaakt dat de reddingsoperatie gericht was op het veiligstellen van de stabiliteit van het bancaire systeem en op het herstel van het vertrouwen in Fortis van rekeninghouders en andere banken, alsmede op de overweging dat beleggers uit de uitlatingen niet konden opmaken dat de Staat met de eerste reddingspoging tevens beoogde de beurskoers te beïnvloeden. Dit laatste neutraliseert niet het verwijt dat de mededelingen onjuist en onvolledig waren. De uitlatingen hadden als effect dat de beleggers op basis hiervan beleggingsbeslissingen hebben genomen. De genoemde overwegingen kunnen volgens het onderdeel het oordeel over het voorbehoud daarom niet dragen.
3.62
Met onderdeel 5 betogen FortisEffect c.s. dat hetgeen waarover onderdeel 4 klaagt, tevens rov. 4.2.8 raakt, waar het hof heeft overwogen dat hetzelfde zou hebben te gelden voor de mededelingen die op maandag 29 september 2008 op de overheidswebsites zijn geplaatst.
3.63
Voordat ik op deze klachten inga, merk ik het volgende op.
3.64
Het hof heeft bij zijn oordeel over de onjuistheid en/of misleidendheid (in de zin van art. 5:58 Wft) van de door de Staat gegeven informatie mijns inziens het juiste criterium toegepast. Het hof heeft namelijk beoordeeld of de mededelingen van voldoende materieel belang waren om de beleggingsbeslissing van de ‘maatman-belegger’ te kunnen beïnvloeden. Het hof heeft hierbij de context waarin de mededelingen zijn gedaan, betrokken.
3.65
De uitvoering van de beoordeling door het hof is feitelijk. In cassatie kan daarom alleen worden getoetst of het oordeel van het hof voldoende begrijpelijk is.
3.66
Het hof heeft overwogen dat de gegeven informatie moet worden begrepen tegen de achtergrond van het feit dat in het weekend van 27 en 28 september 2008 het faillissement van Fortis een reële dreiging vormde, en breder, tegen de achtergrond van de ernstige mondiale bankencrisis. In dat licht heeft het hof de mededelingen niet onjuist en niet misleidend geacht.
3.67
Ik vind de bestreden oordelen van het hof niet onbegrijpelijk. Ten eerste ligt het mijns inziens voor de hand dat de – ongekend ernstige – crisissituatie van invloed is geweest op hoe de ‘maatman-belegger’ de mededelingen van de minister heeft kunnen begrijpen. Dat de Staat in grote haast heeft moeten besluiten tot een miljardeninvestering in Fortis geeft aan hoe ernstig de situatie was.
3.68
Voorts kan ik billijken dat het hof betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat uit de gegeven informatie blijkt dat deze niet slechts voor de beleggers bedoeld was. De boodschap was veeleer dat de spaarders en rekeninghouders er vanuit konden gaan dat hun geld veilig was en daarnaast dat de financiële stabiliteit binnen Nederland en Europa was gewaarborgd. Ook dit heeft mijns inziens logischerwijs invloed gehad op hoe de ‘maatman-belegger’ de mededelingen van de minister heeft kunnen begrijpen.
3.69
Dat het hof de mededeling van de minister “Fortis is gered” niet onjuist heeft geacht, acht ik niet onbegrijpelijk. Dit geldt evenzo voor de soortgelijke termen die op de websites zijn gebruikt (bijvoorbeeld: “de problemen bij Fortis zijn opgelost”). Het hof heeft zijn oordeel nadrukkelijk geplaatst in de context van de reële dreiging van het faillissement van Fortis in het weekend van 27 en 28 september 2008. Díe onmiddellijke dreiging was afgewend. In zoverre was Fortis inderdaad gered en in zoverre waren de problemen inderdaad opgelost. Dat er geen zekerheid bestond dat de reddingsactie het beoogde effect zou hebben, maakt de bewuste uitlatingen nog niet onjuist en/of misleidend. Ik wijs er hierbij bovendien op dat de ‘maatman-belegger’ had behoren te begrijpen dat de Staat niet anders kon dan het vertrouwen uitstralen dat de reddingsoperatie effectief zou zijn (zie ook de inleiding, onder 3.22).
3.70
FortisEffect c.s. hebben (bij onderdeel 4.1 onder i) nog aangevoerd dat zij hebben gesteld dat de informatie feitelijk onjuist was omdat de op zondag 28 september 2008 gemaakte afspraken een definitief karakter ontbeerden. Ik merk hierover op dat het hof in rechtsoverweging 4.2.3 de stelling van FortisEffect c.s. dat op zondag 28 september 2008 nog geen volwaardige overeenkomst bestond, heeft verworpen. In rov. 4.2.4 heeft het hof geoordeeld dat dit niet anders wordt doordat in de dagen daarna complicaties zijn opgetreden. Tegen deze overwegingen en beslissingen zijn in cassatie geen klachten gericht. Daarom sla ik op het genoemde betoog van FortisEffect c.s. geen acht.
3.71
FortisEffect c.s. hebben verder (bij onderdeel 4.1 onder iii) aangevoerd dat de Staat de wetenschap over de onzekerheid over de eerste reddingsactie opzettelijk niet met de markt heeft gedeeld, omdat het de bedoeling was het vertrouwen te herstellen. FortisEffect c.s. wijzen hier op het dilemma, dat ik in de inleiding heb besproken (zie onder 3.22). Ik heb hier – kort gezegd – betoogd dat, in crisisomstandigheden als hier aan de orde, de ‘maatman-belegger’ moet begrijpen dat de uitgevende instelling en ook, in dit geval, de Staat niet anders kunnen dan in hun uitlatingen te benadrukken dat zij vertrouwen hebben in het welslagen van de reddingsoperatie. Uiteraard is dit aan grenzen gebonden. Zoals volgt uit het voorgaande ben ik van mening dat het hof in dit geval kon oordelen dat van onjuistheid en/of misleidendheid in de zin van art. 5:58 Wft geen sprake is geweest.
3.72
Op het voorgaande stuiten de onderdelen 4.1, 4.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6.2, 4.6.5 en 5 af. Op de resterende onderdelen ga ik hieronder in.
3.73
Bij onderdeel 4.6.1 hebben FortisEffect c.s. geen belang, omdat de bestreden overweging ten overvloede is gegeven (“Nog daargelaten dat…”).
3.74
Onderdeel 4.6.3 is ongegrond, omdat het hof in de passage in rov. 4.2.7 “…ook zonder dat de minister zich daarover uitlaat” het oog heeft op het feit dat de minister geen voorbehoud heeft gemaakt. Voorts neemt het onderdeel ten onrechte als vaststaand aan dat de mededelingen van de minister onjuist zijn.
3.75
Onderdeel 4.6.4 faalt. Het hof heeft niet geoordeeld dat het voor de ‘maatman-belegger’ duidelijk had moeten zijn dat het ging om overhaaste maatregelen, maar dat het voor de ‘maatman-belegger’ duidelijk had moeten zijn dat de uiteindelijke effecten van de reddingsoperatie niet op voorhand voorspeld konden worden. Voor wat betreft het beroep op art. 24 Rv merk ik op dat in de stellingen van de Staat wel degelijk ligt besloten dat de eerste reddingsactie onder grote tijdsdruk tot stand is gekomen.
3.76
Onderdeel 6 richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 4.2.10 over de mededelingen van de minister in de twee interviews op maandag 29 september 2008. Het gaat om de mededelingen dat Fortis in essentie een gezond bedrijf is, dat de garantstellingen het bedrijf nog gezonder hebben gemaakt en dat de minister denkt dat het commitment van de drie overheden, “straks ook gewoon de handelende partijen op de beurs, spaarders ook vertrouwen zal geven”. Het hof heeft daarbij overwogen dat deze mededelingen door het publiek “kunnen worden opgevat als mededeling dat men vertrouwen kan hebben in Fortis, hetgeen gelet op de financiële situatie mogelijk een vrij rooskleurig beeld schetst van de situatie bij Fortis”. Het hof heeft de mededelingen tóch niet misleidend geacht gezien de context, waarbij het hof heeft verwezen naar “het slot van r.o. 4.2.7.”.
3.77
Volgens de onderdelen 6.1 en 6.2 valt niet in te zien dat deze uitlatingen niet misleidend zijn, waar het hof in rov. 4.2.9 ook heeft overwogen dat de uitlatingen door het publiek kunnen worden opgevat “als mededeling dat men vertrouwen kan hebben in Fortis, hetgeen gelet op de financiële situatie mogelijk een vrij rooskleurig beeld schept van de situatie bij Fortis”. De verwijzing door het hof naar het slot van rov. 4.2.7 maakt dit volgens de onderdelen niet anders.
3.78
Ook bij de beoordeling van deze onderdelen is relevant hetgeen ik hiervoor (bij de bespreking van de onderdelen 4 en 5) heb opgemerkt over de juistheid van de door het hof gehanteerde maatstaf en over de feitelijkheid van het oordeel. Ook hier geldt dus dat alleen beoordeeld moet worden of het oordeel van het hof voldoende begrijpelijk is. Naar mijn mening is het antwoord op deze vraag bevestigend. Ik licht dit als volgt toe.
3.79
Het hof motiveert zijn oordeel door te verwijzen naar de context waarin de mededelingen zijn gedaan. Het hof verwijst daarnaast naar het slot van rov. 4.2.7. Het is niet direct duidelijk op welke overwegingen het hof hierbij het oog had, maar ik vind het aannemelijk dat het hier gaat om de laatste drie volzinnen. Het hof heeft dus mede aan zijn oordeel in rov. 4.2.10 ten grondslag gelegd dat de Staat in zijn mededelingen over de eerste reddingsoperatie niet zozeer gericht was op de beleggers, maar beoogd heeft duidelijk te maken dat de reddingsoperatie gericht was op het veiligstellen van de stabiliteit van het bancaire systeem en op het herstel van het vertrouwen in Fortis van rekeninghouders en andere banken.
Ik meen dat in de redenering van het hof besloten ligt dat de ‘maatman-belegger’ moet hebben begrepen dat de minister met de kwalificatie “in essentie een gezond bedrijf” aan de rekeninghouders duidelijk heeft willen maken dat Fortis, los van de acute liquiditeitsproblemen, gezond was, in de zin dat Fortis naar verwachting zijn verplichtingen zou kunnen nakomen en dat het geld van de rekeninghouders veilig zou zijn (zie ook het slot van rov. 4.2.11).
Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Ik herhaal hierbij hetgeen ik hiervoor heb opgemerkt, namelijk dat in crisisomstandigheden als hier aan de orde, de ‘maatman-belegger’ moet begrijpen dat de uitgevende instelling en ook, in dit geval, de Staat niet anders kunnen dan in hun uitlatingen te benadrukken dat zij vertrouwen hebben in het welslagen van de reddingsoperatie.
3.80
Onderdeel 6.3 klaagt dat, voor zover het hof met de in rov. 4.2.10 bedoelde context nog op iets anders doelt dan op het slot van rov. 4.2.7, dit oordeel niet toereikend is gemotiveerd.
3.81
Deze klacht is ongegrond. Naar mijn mening is voldoende duidelijk dat het hof met zijn verwijzing naar de context in rov. 4.2.7 doelt op al hetgeen het hof over deze context heeft overwogen in de rechtsoverwegingen 4.2.6 en 4.2.7.
3.82
Onderdeel 6.4 bevat geen klacht.
3.83
Onderdeel 7.1 richt zich tegen rov. 4.2.11, waarin het hof heeft geoordeeld dat de “in essentie een gezond bedrijf”-bewering ondanks de in rov. 4.2.11 vermelde grote problemen niet misleidend is en dat de ‘maatman-belegger’ deze uitlating behoort te plaatsen in de context “dat er sprake was van een mondiale, financiële crisis en dat – deze crisis weggedacht – de bedoelde problemen niet van dien aard waren dat deze op zichzelf het voortbestaan van Fortis bedreigden”. Onderdeel 7.1 klaagt dat uit het gegeven dat een bedrijf op zichzelf niet in zijn voortbestaan wordt bedreigd, niet volgt dat dit bedrijf in essentie gezond is.
3.84
Deze stelling is strikt genomen juist, maar dat maakt het oordeel van het hof dat van de gewraakte mededeling van de minister geen onjuist of misleidend signaal uitgaat nog niet onbegrijpelijk. Naar mijn mening heeft het hof dit oordeel, door hierbij te betrekken hoe de ‘maatman-belegger’ deze mededeling gezien de context van de financiële crisis heeft kunnen begrijpen, voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Ik verwijs hier verder naar mijn bespreking van onderdeel 6.
3.85
Onderdeel 7.2 stelt in feite opnieuw de toepassing door het hof van het maatman-criterium ter discussie. Zoals hiervoor al bleek, heeft het hof terecht en op begrijpelijke wijze aan dit criterium toepassing gegeven. Het onderdeel is daarom ongegrond.
3.86
Onderdeel 7.3 klaagt dat het hof een te enge maatstaf heeft aangelegd. Het hof had niet alleen moeten onderzoeken of de gewraakte mededeling van de minister misleidend was, doch ook moeten nagaan of deze bewering onjuist was.
3.87
Deze klacht is ongegrond. Wat het hof in het kader van het beroep op art. 5:58 Wft diende te doen is onderzoeken of van de bewuste mededelingen een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot – kort gezegd – de koers van het aandeel Fortis. Voor de vraag of dit het geval is, dient als gezegd het maatman-criterium te worden gehanteerd. Het hof heeft dit gedaan, zoals al blijkt uit rov. 4.2.5. Dat het hof niet steeds de volledige maatstaf van art. 5:58 Wft heeft genoemd maar soms kortweg heeft gesproken van “misleiding” doet daar niet aan af.
3.88
Onderdeel 8 houdt in dat, in het licht van de onderdelen 6 en 7, het hof in rov. 4.2.12 niet heeft kunnen oordelen dat de nieuwsberichten van 30 september 2008, die volgens het hof in wezen een herhaling vormen van de eerdere berichtgeving, niet misleidend zijn.
3.89
Nu hiervoor de onderdelen 6 en 7 ongegrond zijn bevonden, is ook onderdeel 8, dat hierop voortbouwt, ongegrond.
De mededelingen van de Minister van Financiën van dinsdagavond 30 september 2008 tot vrijdagavond 3 oktober 2008
3.90
Onderdeel 9 is gericht tegen het oordeel van het hof over de schriftelijke en mondelinge mededelingen die de Minister van Financiën heeft gedaan aan en in de Tweede Kamer.
3.91
De Staat heeft in feitelijke instanties aangevoerd dat de vorderingen van FortisEffect c.s., voor zover gebaseerd op uitlatingen die zijn gedaan aan en in de Tweede Kamer, zonder meer moeten worden afgewezen op grond van de “parlementaire immuniteit” (art. 71 Grondwet). In cassatie heeft de Staat dit standpunt herhaald en betoogd dat FortisEffect c.s. bij de klachten van onderdeel 9 geen belang hebben. FortisEffect c.s. hebben het standpunt van de Staat bestreden. Ik zal, gelet hierop, eerst onderzoeken of FortisEffect c.s. bij hun klachten belang hebben.
3.92
Art. 71 Grondwet luidt als volgt:
“De leden van de Staten-Generaal, de ministers, de staatssecretarissen en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd.”
3.93
Blijkens de Parlementaire Geschiedenis betreft het hier niet alleen strafrechtelijke vervolging maar ook civielrechtelijke aansprakelijkheid.48.
3.94
Over het doel van een soortgelijke bepaling in de Staatsregeling van Aruba heeft de Hoge Raad in een arrest uit 201149.het volgende overwogen:
“3.4.2 Parlementaire immuniteit zoals hier aan de orde vormt een beperking van het recht op toegang tot de rechter. Zij dient echter een legitiem doel, te weten het beschermen van de vrije meningsuiting in het parlement en handhaving van de scheiding van macht tussen de wetgever en de rechter”.
3.95
Volgens de letter van de art. 71 Grondwet komt alleen aan de in dit artikel genoemde personen immuniteit toe. Toch is de vraag gerechtvaardigd of de immuniteit zich ook uitstrekt tot aansprakelijkheid van de Staat wegens uitlatingen van bewindspersonen of parlementsleden in het parlement. De Parlementaire Geschiedenis zwijgt hierover en ook de Hoge Raad heeft zich hierover (nog) niet uitgelaten.
3.96
In enkele uitspraken van de rechtbank en het hof Den Haag is deze vraag bevestigend beantwoord.50.In deze uitspraken is aansprakelijkheid van de Staat met een beroep op art. 71 Grondwet afgewezen. Het door deze colleges gehanteerde argument komt erop neer dat, indien de Staat wel aansprakelijk kan zijn, dat zou afdoen aan het door art. 71 Grondwet beoogde doel, namelijk het bevorderen van de uitingsvrijheid in het parlement.
3.97
Tegen dit argument kan wel wat worden ingebracht. Het is niet zeker dat bijvoorbeeld een minister zich wezenlijk beknot zou voelen in zijn uitingsvrijheid als de mogelijkheid bestaat dat de Staat civielrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld. De minister zelf blijft dan immers buiten schot. R.J.B. Schutgens heeft er in dit verband recent voor gepleit dat de Staat voor uitlatingen in het parlement door een minister of een parlementslid aansprakelijk zou moeten kunnen zijn op grond van het beginsel van égalité devant les charges publicques.51.Schutgens relativeert de druk die uitgaat van de mogelijkheid dat de Staat aansprakelijk kan worden gesteld en merkt op dat een parlementslid tegen enige druk wel bestand behoort te zijn.
3.98
Er is echter nog een argument tegen de mogelijkheid van aansprakelijkheid van de Staat aan te voeren, te weten dat deze aansprakelijkheid op gespannen voet staat met het beginsel van de scheiding der machten. Art. 71 Grondwet beoogt de rechter uit het parlement te weren.52.Indien de Staat aansprakelijk zou kunnen zijn wegens in het parlement gedane uitlatingen, zou de rechter via deze weg tóch over deze uitlatingen moeten oordelen.
3.99
Dit laatste argument is voor mij zwaarwegend. Ik meen dat het – gegeven ons systeem van machtenscheiding – onjuist is dat een rechter in een onrechtmatigedaadsprocedure of een nadeelscompensatieprocedure tegen de Staat een oordeel geeft over hetgeen in het parlement door een minister of kamerlid is gezegd.53.Hieraan doet mijns inziens niet af dat de rechter soms wel moet oordelen over uitlatingen van een minister of kamerlid die buiten het parlement zijn gedaan.54.Ik meen dat in ieder geval het parlementaire debat vrij moet zijn van inmenging door de rechter.55.
3.100 Het standpunt van de Staat over art. 71 Grondwet acht ik dus juist.
FortisEffect c.s. hebben daarom, zoals de Staat terecht aanvoert, geen belang bij hun klachten over ’s hofs oordeel dat de door de minister in en aan het parlement verstrekte informatie geen overtreding van art. 5:58 Wft opleveren (onderdeel 9).
Ik zou behandeling van onderdeel 9 dus achterwege kunnen laten. Omdat de Hoge Raad over de reikwijdte van art. 71 Grondwet een ander oordeel zou kunnen hebben dan ik, behandel ik onderdeel 9 niettemin.
3.101 Volgens onderdeel 9.1 is onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd het oordeel van het hof in rov. 4.2.14 dat de mondelinge en schriftelijke mededelingen die de Minister van Financiën op dinsdag 30 september 2008 aan de Tweede Kamer deed (o.a: Fortis is een solvabele instelling die ten prooi is gevallen aan deels irrationele bewegingen in de markt), niet misleidend is. De strekking van deze mededelingen is onmiskenbaar mede dat de koers van Fortis volgens de minister te laag lag, afgezet tegen het gegeven dat Fortis een solvabele instelling was. Hieraan doet volgens het onderdeel niet af dat, zoals het hof heeft overwogen, de mededelingen moeten worden beschouwd in de context van de afweging die de Staat heeft gemaakt of Fortis een zodanig solide bank was dat een kapitaalinjectie (van een grote) omvang een zinvolle maatregel was om de belangen van de spaarders, rekeninghouders en het financiële systeem in zijn algemeenheid te beschermen, alsmede om het vertrouwen in de bank te herstellen.
3.102 Onderdeel 9.1 voldoet niet aan de aan cassatieklachten gestelde eisen. In wezen bevat het onderdeel niet meer dan een herhaling van het oordeel van het hof in de rechtsoverwegingen 4.2.13 en 4.2.14, met de toevoeging dat dit oordeel onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd is en de toevoeging over wat de strekking van dit oordeel is. Het is onvoldoende duidelijk wat het onderdeel wenst aan te voeren.
3.103 Onderdeel 9.2 klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 4.2.16 onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd is “in het licht van hetgeen waarover het volgende onderdeel klaagt (égalité devant les charges publicques)”.
3.104 Deze klacht is niet uitgewerkt en ook deze klacht voldoet daarom niet aan de aan cassatieklachten gestelde eisen. De verwijzing naar het volgende onderdeel (onderdeel 10, dat zich richt tegen een andere rechtsoverweging) volstaat mijns inziens niet.
3.105 Onderdeel 9.3 klaagt dat het hof in de rechtsoverwegingen 4.2.13 t/m 4.2.16 niet naar behoren heeft gerespondeerd op de volgende stellingen van FortisEffect c.s.:
(1) dat het de Staat al vanaf dinsdag 30 september 2008 bekend was dat verderstrekkende maatregelen noodzakelijk waren,
(2) dat de Staat bewust hierover geen, althans misleidende informatie verschafte,
(3) dat de Staat geen, althans misleidende informatie verschafte over het feit dat in de loop van de week opnieuw onderhandeld werd over veel verderstrekkende maatregelen en
(4) dat de Staat, gezien de vertrouwenwekkende uitlatingen van de minister op 30 september 2008, “corrigerende” informatie had moeten geven.
3.106 Onderdeel 9.3 richt zich mede tot de rechtsoverwegingen 4.2.13 en 4.2.14. Hierin gaat het hof in op informatie die is verstrekt t/m dinsdagmiddag 30 september 2008. Dit is dus de periode waarover het hof in rov. 4.2.5 – in cassatie niet bestreden – heeft geoordeeld dat nog niet bekend was dat de eerste reddingsoperatie onvoldoende effect had gehad en dat verdergaande maatregelen nodig waren. Hierop stuit onderdeel 9.3 af, voor zover het is gericht op de rechtsoverwegingen 4.2.13 en 4.2.14.
3.107 In onderdeel 9.3 lees ik mede de klacht dat, gelet op de hiervoor genoemde stellingen van FortisEffect c.s., onvoldoende is gemotiveerd dan wel onbegrijpelijk is het oordeel van het hof in rov. 4.2.16 dat de mededelingen van de minister over de eerste reddingsoperatie in de Tweede Kamer (op donderdag 2 oktober 2008) niet onjuist en/of misleidend zijn in de zin van art. 5:58 Wft. Het gaat onder meer over de stellingen dat toen al duidelijk was dat de eerste reddingsoperatie niet het beoogde effect had gehad en niet meer zou worden uitgevoerd, en dat er onderhandelingen gaande waren over veel verdergaande maatregelen.
3.108 Bij de bespreking van deze klacht lijkt het mij van belang te onderscheiden tussen hetgeen de minister feitelijk gezegd heeft en hetgeen de minister niet heeft gezegd maar mogelijk wel had moeten zeggen. Ik verwijs naar de inleiding (zie onder 3.20 en 3.21), waarbij ik heb betoogd dat het geven van informatie die op zichzelf niet onjuist is, toch misleidend in de zin van art. 5:58 Wft kan zijn, omdat essentiële informatie is weggelaten.
3.109 In het debat op donderdag 2 oktober 2008 heeft de minister (opnieuw) de transactie van de zondagavond daarvóór toegelicht. De minister is onder meer ingegaan op de wijze waarop het bedrag van 4 miljard tot stand is gekomen. Ook heeft de minister gezegd dat hij een goede deal denkt te hebben gesloten, mede gezien het korte tijdsbestek waarin tot afspraken moest worden gekomen.
3.110 Het hof heeft over deze – actieve – informatieverstrekking geoordeeld dat deze – kort gezegd – niet van dien aard is dat de ‘maatman-belegger’ hierdoor op het verkeerde been is gezet (zie de slotzin van rov. 4.2.16). Dit op zichzelf acht ik niet onbegrijpelijk. Ik wijs er hierbij op dat de minister in het betreffende debat op donderdag niet heeft herhaald dat Fortis een in wezen gezond bedrijf is. Ik vind het bovendien logisch en begrijpelijk dat het hof relevant heeft geacht dat het aandeel Fortis gedurende de week aan het dalen was en dat – kort gezegd – de ‘maatman-belegger’ uit de op donderdag gedane mededelingen niet meer zonder meer kon afleiden dat de eerste reddingsoperatie een succes was.
3.111 Waar het echter vooral om gaat is dat de minister tijdens het debat op donderdag niet heeft gezegd dat de transactie van de zondagavond niet de gewenste gevolgen had, dat zwaardere maatregelen noodzakelijk waren en dat de onderhandelingen daarover in een vergevorderd stadium waren. Ook op dit springende punt is het hof (in rov. 4.2.16) uitdrukkelijk ingegaan. Het heeft immers overwogen:
“Naar het oordeel van het hof kon de Staat – gezien de grote belangen van het financiële stelsel – op dat moment in redelijkheid de keuze maken nog geen informatie te verschaffen over het voornemen zwaardere maatregelen te treffen omdat dit – naar redelijke inschatting – het vertrouwen in Fortis onmiddellijk nog verder zou doen afnemen en mogelijk kon leiden tot onbeheersbare gevolgen voor Fortis en het bancaire stelsel.”
3.112 Het is de vraag hoe deze overweging moet worden begrepen. Inhoudelijk komt de overweging erop neer dat, daargelaten of de belegger door het niet verstrekken van de betreffende informatie is misleid, het handelen van de Staat te rechtvaardigen (dan wel niet verwijtbaar) is door de overmachtsituatie. Deze uitleg van rov. 4.2.16 is in overeenstemming met rov. 4.3.5 onder a:
“Bij de behandeling van de door FortisEffect c.s. gestelde schending door de Staat van de Wft is reeds aan de orde gekomen de vraag in hoeverre de Staat (op ontoelaatbare wijze) onjuiste, onvolledige of misleidende informatie over (de redding van) Fortis heeft verspreid. De conclusie was dat de Staat in dat opzicht geen verwijt valt te maken.” (curs. A-G)
Zoals ik in de inleiding heb betoogd (zie onder 3.28), bestaat echter voor een dergelijk rechtvaardigingsgrondargument geen ruimte in het kader van een beoordeling op grond van art. 5:58 Wft. Een mededeling wordt immers niet minder onjuist of misleidend omdat de partij die de mededeling heeft gedaan zich in een overmachtsituatie bevond. Ik wees er op deze plaats ook al op dat een precieze omgang met de norm van art. 5:58 Wft temeer van belang is, omdat ook de AFM en de bestuursrechter, in het kader van het publiekrechtelijke toezicht, deze bepaling moeten uitleggen en toepassen.
3.113 Terzijde merk ik het volgende op. Dat het hof heeft geoordeeld dat het handelen van de Staat gezien de omstandigheden kan worden gerechtvaardigd (dan wel niet verwijtbaar is), betekent niet dat het hof heeft willen werken met een rechtvaardigingsgrond in de zin van art. 6:162 lid 2 BW. De bewuste overweging uit rov. 4.2.16 is geplaatst in het kader van de beoordeling of sprake is van misleidende mededelingen in de zin van art. 5:58 Wft,56.terwijl de term rechtvaardigingsgrond door het hof niet wordt gebezigd. Ik wijs ook op rov. 4.7.3, waarin het hof overwoog dat, nu het hof heeft geoordeeld dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld, “de eventuele toepassing van de rechtvaardigingsgrond niet meer aan de orde (is)”.
3.114 Gelet op het voorgaande, meen ik dat de klacht van onderdeel 9.3 (als weergegeven onder 3.107) slaagt. ’s Hofs oordeel dat art. 5.58 Wft tijdens het debat op donderdag niet is overtreden, acht ik, gelet op de genoemde stellingen van FortisEffect c.s., onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd. De mededelingen die de minister wel heeft gedaan mogen dan – volgens het hof – niet misleidend zijn geweest, het hof heeft mijns inziens niet of onvoldoende onderkend dat de ‘maatman-belegger’ ook kan zijn misleid (in de zin van art. 5:58 Wft) doordat bij de informatieverstrekking essentiële informatie is weggelaten.57.Dat het bij de door FortisEffect c.s. bedoelde informatie (o.a. dat op donderdag al duidelijk was dat de eerste reddingsoperatie niet het beoogde effect had gehad en niet meer zou worden uitgevoerd, en dat er onderhandelingen gaande waren over veel verdergaande maatregelen) gaat om dergelijke essentiële informatie, kan naar mijn mening zonder meer worden aangenomen. Voorts geldt, zoals volgt uit voorgaande, dat de overweging die erop neerkomt dat het handelen van de Staat gerechtvaardigd is, het oordeel dat art. 5:58 Wft niet is overtreden niet mede kan dragen.
3.115 Indien de Hoge Raad aan een inhoudelijke behandeling van onderdeel 9.3 zou toekomen, meen ik dat het slagen van deze klacht tot cassatie zou moeten leiden.
3.116 Nadrukkelijk vanuit het civielrechtelijke perspectief, maak ik op dit punt nog een laatste opmerking. Dat – mijns inziens – de klacht van onderdeel 9.3 slaagt, betekent niet dat ik van mening zou zijn dat een civielrechtelijke norm zou meebrengen dat de minister in het debat op donderdag volledige openheid van zaken had moeten geven over de aanstaande verdergaande maatregelen. ’s Hofs oordeel in rov. 4.2.16 komt er, als gezegd, op neer dat, daargelaten of de belegger door het niet verstrekken van de betreffende informatie is misleid, het handelen van de Staat gezien de omstandigheden gerechtvaardigd (dan wel niet verwijtbaar) te achten is. Dit oordeel kan ik, voor zover het de civielrechtelijke aansprakelijkheid betreft, zeker billijken.
Dit betekent vanzelfsprekend niet dat het doen van misleidende (of onvolledige) mededelingen in crisissituaties in het algemeen zou zijn toegestaan. Mijn opmerking betreft de onderhavige, civielrechtelijke aansprakelijkheidszaak, met déze – unieke – omstandigheden en déze uitlatingen van de minister.
Een andere grondslag voor aansprakelijkheid dan art. 5:58 Wft
3.117 Ik kom nu toe aan onderdeel 1. Onderdeel 1.1 formuleert rechts- en motiveringsklachten die in essentie inhouden dat het hof ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of er los van art. 5:58 Wft sprake is geweest van onrechtmatig handelen door de Staat, namelijk wegens mogelijke strijdigheid met hetgeen in maatschappelijk verkeer betamelijk is (onderdeel 1.1.1), of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (onderdeel 1.1.2).
3.118 De klachten van onderdeel 1.1 zijn ongegrond. In rov. 4.2.17 heeft het hof overwogen dat de Staat niet in strijd met art. 5:58 Wft heeft gehandeld en dat de Staat met de bewuste uitlatingen ook niet anderszins onrechtmatig heeft gehandeld. Dit oordeel sluit aan op de voorgaande rechtsoverwegingen, waarin het hof inhoudelijk is ingegaan op de door FortisEffect c.s. aan het adres van de Staat gemaakte verwijten. Het hof heeft dus niet miskend dat de Staat ook los van art. 5:58 Wft onrechtmatig kan hebben gehandeld. Ik acht dit oordeel van het hof voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Ik merk hierbij nog op dat in de memorie van grieven niet uiteengezet is waarom sprake zou zijn geweest van onrechtmatig handelen lós van art. 5:58 Wft.
3.119 Over onderdeel 1.1.2 merk ik nog het volgende op. Het hof heeft niet in algemene zin miskend dat FortisEffect c.s. een beroep hebben gedaan op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In de rechtsoverwegingen 4.3 t/m 4.3.8 is het hof hierop immers uitgebreid ingegaan.
Voor zover FortisEffect c.s. klagen dat het hof de toets of de Staat heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ten onrechte niet heeft uitgevoerd voor zover het betreft de verstrekte informatie, maar slechts voor zover het betreft de reddingsoperaties (zie onderdeel 1.1.2, tweede alinea), volg ik hen daarin niet. Ten aanzien van het vertrouwensbeginsel blijkt uit rov. 4.3.5 onder a expliciet dat het hof (ook) het oog heeft gehad op de verstrekte informatie. Ten aanzien van het formele en materiële zorgvuldigheidsbeginsel blijkt dat niet expliciet, maar ik meen dat een redelijke uitleg van ’s hofs arrest hier niettemin op duidt. Ik wijs er hierbij op dat rov. 4.3.5 onderdeel uitmaakt van “hoofdstuk 4”, getiteld “Misinformatie”, en dat pas in “hoofdstuk 5” de reddingsoperaties zelf aan de orde komen.
Onderdeel 1.1.2 betoogt dat het hof niet alleen had moeten toetsen aan het vertrouwensbeginsel en het formele en materiële zorgvuldigheidsbeginsel maar ook aan het gelijkheidsbeginsel, het transparantiebeginsel en het rechtzekerheidsbeginsel. Dit betoog moet worden verworpen, nu door FortisEffect c.s. uitsluitend het beroep op de eerstgenoemde beginselen is uitgewerkt. Dit geldt althans voor de passage in de memorie van grieven waarnaar onderdeel 1.1.2 verwijst. Onderdeel 1.1.2. is dus ongegrond.
3.120 Volgens onderdeel 1.1.3 heeft het hof miskend dat de Minister van Financiën bij het doen van zijn uitlatingen niet alleen de belangen van de rekeninghouders, klanten en spaarders moest aantrekken, maar ook van de beleggers. Voor zover het hof niet is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, heeft het zijn oordelen onvoldoende gemotiveerd, aldus onderdeel 1.1.3.
3.121 Hiervoor (zie onder 3.35) merkte ik op dat de verschillende bij Fortis betrokken belangen in elkaars verlengde liggen en niet afzonderlijk bezien moeten worden. Bij het geruststellen van spaarders waarmee beoogd werd een bankrun te voorkomen hadden ook beleggers in Fortis belang. Ik meen dat de minister de belangen van de beleggers in Fortis niet uit het oog heeft verloren. Deze belangen hebben echter kennelijk in het geheel van de belangen waarmee het hof rekening moest houden niet het hoogste gewicht gehad.
3.122 Onderdeel 1.2 klaagt dat het hof heeft nagelaten bij zijn oordeel te betrekken de aard en ernst van het door de uitlatingen van de minister veroorzaakte gevaar op de beurs, de als gevolg daarvan te verwachten schade, de grootte van de kans dat die schade zich zou verwezenlijken en de voorzienbaarheid van de schade.
3.123 FortisEffect c.s. hebben niet duidelijk gemaakt dat zij in de feitelijke instanties een zodanig of een soortgelijk betoog hebben gevoerd en evenmin dat zij op dit punt tegen het oordeel van de rechtbank, die deze toetsingsmaatstaf niet als zodanig heeft gehanteerd, een grief hebben gericht. Het onderdeel verwijst niet naar de processtukken in feitelijke instanties. Ik moet er dus vanuit gaan dat het hier gaat om een ontoelaatbaar novum in cassatie. Reeds hierom faalt deze klacht.
3.124 Onderdeel 1.3 klaagt dat het hof in rov. 4.3.5 onder a ten onrechte heeft overwogen dat de stelling van FortisEffect c.s. dat de Staat heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel, onvoldoende is uitgewerkt en toegelicht in het licht van de door het hof daarvoor beoordeelde en verworpen stelling dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door onjuiste en onvolledige informatie te verspreiden en aldus te handelen in strijd met art. 5:58 Wft. Immers, aldus onderdeel 1.3, reeds het verspreiden van onjuiste en/of misleidende informatie is onrechtmatig wegens strijd met (vooral) het vertrouwensbeginsel.
3.125 Het oordeel van het hof in rov. 4.3.5 onder a (gelezen in samenhang met o.a. de rechtsoverwegingen 4.2.16 en 4.2.17) begrijp ik aldus dat, in de bijzondere omstandigheden waarin het hof ten aanzien van de door de Staat verstrekte informatie heeft geoordeeld dat de Staat vanwege onder andere een uitzonderlijke crisis geen verwijt treft (ofwel: dat het handelen van de Staat in deze omstandigheden gerechtvaardigd was), FortisEffect c.s. onvoldoende hebben aangevoerd om te kunnen oordelen dat de Staat op grond van het vertrouwensbeginsel wél aansprakelijk gehouden zou kunnen worden. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Onderdeel 1.3 is daarom ongegrond.
3.126 Onderdeel 10 gaat over het égalité-beginsel. Het onderdeel richt zich tegen rov. 4.7.5 van ’s hofs arrest, waarin het hof heeft geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat een mogelijk door aandeelhouders geleden nadeel buiten het normale maatschappelijke (beleggers)risico valt. Het hof heeft bij zijn oordeel de volgende omstandigheden betrokken:
(a) Het zeer zwaarwegende maatschappelijke belang dat gediend werd met de redding van Fortis als systeembank.
(b) Het feit dat in algemene zin ook de aandeelhouders van Fortis gebaat waren bij de redding van Fortis.
(c) De grote onrust en onzekerheid die in die periode de financiële markten beheersten.
(d) De geringe mate waarin voorzienbaar was welk effect de mededelingen over de eerste reddingsoperatie op de beurskoers van Fortis zouden hebben.
Volgens onderdeel 10.1 is het oordeel van het hof onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd, omdat niet valt in te zien waarom deze omstandigheden impliceren dat het genoemde nadeel buiten het normale (beleggers)risico valt. Het onderdeel merkt hierbij onder meer op (ten aanzien van c) dat wél de grote onrust en onzekerheid op de financiële markten tot het normale (beleggers)risico behoorden maar niet het verstrekken van onjuiste en misleidende informatie door de Minister van Financiën.
3.127 Ik merk bij de bespreking van deze klacht eerst op dat uit de rechtsoverwegingen 4.7.4 en 4.7.5, alsmede uit het betoog van FortisEffect c.s. in appel over het égalité-beginsel (onderdeel van grief 4), niet direct duidelijk wordt of het gaat over de eerste reddingsoperatie of over de door de Staat in de week daarna gedane mededelingen. Mijn conclusie op dit punt is dat het hof het betoog van FortisEffect c.s. zo heeft opgevat dat het betrekking heeft op de gedane mededelingen. Ik leid dit af uit rov. 4.7 (begin):
“4.7 Grief 4 is gericht tegen de overwegingen van de rechtbank, waarin zij de stelling bespreekt dat Fortis en de Staat het publiek onjuist en onvolledig hebben geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de reddingsmaatregelen.”
3.128 Het onderdeel formuleert geen klachten tegen het door het hof gehanteerde criterium voor het beoordelen van een vordering op grond van het égalité-beginsel (zie rov. 4.7.4), zodat ik dit criterium tot uitgangspunt moet nemen.
3.129 Het onderdeel lijkt over het hoofd te zien dat de door het (a-d) genoemde omstandigheden niet op zichzelf moeten worden bezien. Het hof heeft klaarblijkelijk – en terecht – geoordeeld dat deze in samenhang dragend zijn voor zijn oordeel.
3.130 Het is vervolgens ook hier van belang dat het bestreden oordeel van het hof, te weten dat niet gezegd kan worden dat het mogelijke nadeel dat door beleggers is geleden buiten het normale maatschappelijke (beleggers)risico valt, een feitelijk oordeel betreft. In cassatie kan dus alleen worden getoetst of dit oordeel voldoende begrijpelijk is.
3.131 Ik acht het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. Van bijzonder belang acht ik hierbij de door het hof onder (c) genoemde omstandigheid: dat in de betreffende periode de financiële markten door grote onrust en onzekerheid beheerst werden. Het hof heeft hiermee tot uitdrukking gebracht dat de ongekende crisissituatie, waarin nota bene Fortis zelf enige dagen voordien met een noodgreep voor een faillissement behoed moest worden, in belangrijke mate bepalend is voor wat het “normale” maatschappelijke (beleggers)risico inhoudt. Anders gezegd: waar beleggen normaal gesproken al een risicovolle onderneming is, was het dat in de omstandigheden van die dagen nog in zeer versterkte mate. Vooral gelet op deze omstandigheid kan ik het hof volgen in zijn oordeel dat een eventueel door beleggers geleden nadeel niet buiten het normale (beleggers)risico valt.
3.132 Dit wordt naar mijn mening niet anders indien ervan wordt uitgegaan dat de minister op donderdag 2 oktober 2008 mogelijk mededelingen heeft gedaan die beleggers op het verkeerde been kunnen hebben gezet doordat deze mededelingen onvolledig waren (zie de bespreking van onderdeel 9.3). Ten eerste kan ik, zoals al bleek uit het voorgaande, billijken het oordeel van het hof in rov. 4.2.16 dat, daargelaten of de belegger door het niet verstrekken van de betreffende informatie is misleid, het handelen van de Staat gezien de omstandigheden gerechtvaardigd is (dan wel niet verwijtbaar is)(zie hiervoor onder punt 3.116). Ten tweede zou ik menen dat, gelet wederom op de ongekende crisissituatie, ook het mogelijk als gevolg híervan geleden nadeel, niet buiten het “normale” (beleggers)risico valt.
3.133 Onderdeel 10.2 stelt dat, voor zover het hof met “deze omstandigheden” doelt op andere omstandigheden dan vermeld in rov. 4.7.5, zijn oordeel onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd is.
3.134 Deze klacht faalt, omdat uit niets blijkt dat het hof op andere omstandigheden doelt.
3.135 Onderdeel 11 stelt dat, indien één van de vorige onderdelen slaagt, dat ook de rechtsoverwegingen 3.8, 3.9, 3.21, 3.23, 4.75, 4.9.1 t/m 4.9.4, 5.5.1, 5.5.4, 5.6 en 6.1-6.5 en het dictum vitieert.
3.136 Uit het voorgaande volgt dat naar mijn mening geen van de voorgaande klachten slaagt. Ook onderdeel 11 slaagt derhalve niet.
4. De bespreking van het cassatiemiddel in het voorwaardelijke incidentele beroep
4.1
Het incidentele beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep in één of meer onderdelen slaagt en tot cassatie leidt. Zoals volgt uit het voorgaande, is dat naar mijn mening niet het geval. Daarom zou het incidentele beroep niet besproken hoeven worden. Voor het geval de Hoge Raad hierover anders mocht oordelen, ga ik hieronder toch op het incidentele beroep in.
4.2
Het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep klaagt over de beslissing van het hof over het gebruik als bewijs van de verslagen van de verhoren van de Parlementaire Enquête Financieel Stelsel. Het hof heeft hierover (onder meer) het volgende overwogen:
“3.27 Het hof stelt voorop dat artikel 30 WPE 2008 niet ertoe strekt dat de civiele rechter geen kennis mag nemen van stellingen van partijen die zijn ontleend aan en verwijzen naar de – openbare – verslagen van de verhoren. Evenmin staat artikel 30 WPE 2008 zonder meer eraan in de weg dat de civiele rechter deze getuigen (nogmaals) zou horen. De strekking van de bepaling is in die zin beperkt: de regel dat verklaringen die op vordering van de commissie zijn afgelegd niet als bewijs in een civielrechtelijke procedure mogen worden gebruikt, dient ertoe te waarborgen dat personen die voor de enquêtecommissie verschijnen zich vrij voelen ten behoeve van de waarheidsvinding informatie te verschaffen, zonder dat zij er voor hoeven te vrezen dat zijzelf of anderen met die informatie in een rechterlijke procedure zullen worden geconfronteerd.
3.28
FortisEffect c.s. hebben naar voren gebracht dat de getuigenverklaringen wel zouden kunnen worden gebruikt in een procedure tegen derden die niet in een zeer nauwe relatie tot de getuige staan, zoals familieleden. Artikel 30 WPE 2008 zou er dus niet aan in de weg staan dat de getuigenverklaringen in de onderhavige procedure worden gebruikt, nu noch de Staat, noch Ageas in een zeer nauwe relatie tot de gehoorde getuigen staat.
3.29
Het hof is van oordeel dat het gezien de ratio van artikel 30 WPE 2008 – het waarborgen dat een getuige vrijuit kan spreken – toelaatbaar is de getuigenverklaringen als bewijs te gebruiken in een procedure tegen een derde, voor zover de desbetreffende getuige niet in een nauwe relatie staat tot degene tegen wie die verklaring wordt gebruikt. Of dit het geval is, zal per getuige onderzocht moeten worden, althans voor zover FortisEffect c.s. zich ter onderbouwing van een stelling op (een bepaald onderdeel van) een getuigenverklaring beroepen. Dit brengt mee dat het hof zich slechts over de toelaatbaarheid van de getuigenverklaringen als bewijs in de onderhavige procedure zal behoeven uit te spreken, indien dat noodzakelijk is voor de beoordeling van concrete stellingen van FortisEffect c.s. Zoals uit het onderstaande zal blijken, zal bedoeld onderzoek achterwege kunnen blijven.”
4.3
Uit de twee laatste volzinnen begrijp ik dat het hof de getuigenverklaringen bij zijn oordeel over de vorderingen van FortisEffect c.s. uiteindelijk niet nodig heeft gehad. De Staat heeft gesteld toch belang te hebben bij het incidentele beroep, (onder meer) omdat hij in een eventuele procedure na cassatie en verwijzing niet aan het oordeel van het hof over (de reikwijdte van) art. 30 Wet op de parlementaire enquête 2008 (hierna: Wpe 2008) gebonden wil zijn. Deze stelling lijkt mij juist. De Staat heeft dus inderdaad voldoende belang bij het incidentele beroep.58.
4.4
Het middel bestaat uit twee onderdelen. Onderdeel 1 stelt dat het oordeel van het hof in rov. 3.29 rechtens onjuist is. Volgens het onderdeel is het niet toelaatbaar dat verklaringen die ten overstaan van de Parlementaire Enquêtecommissie zijn afgelegd, in een (civielrechtelijke) procedure als bewijs worden gebruikt. Het is niet relevant of de getuige in een nauwe relatie staat tot degene tegen wie de verklaring wordt gebruikt (onderdeel 1.1).
Het oordeel dat per getuige moet worden onderzocht of er sprake is van nauwe relatie bouwt op eerstgenoemd oordeel voort, zodat ook dit oordeel onjuist is (onderdeel 1.2).
4.5
Ik ga hieronder op deze klachten in. Om te beginnen maak ik een paar inleidende opmerkingen.
4.6
De Wpe 2008 geeft aan een parlementaire enquêtecommissie ruime bevoegdheden. Onder meer geldt voor een ruim omschreven groep van (rechts)personen de algemene verplichting om aan de enquêtecommissie medewerking te verlenen (art. 14). Hieronder valt ook het op verzoek van de commissie verschijnen als getuige. De getuigen zijn verplicht om de gestelde vragen onder ede te beantwoorden (art. 13). Er geldt geen zwijgrecht, ook niet indien de getuige zichzelf (of iemand met wie een nauwe familierelatie bestaat) door zijn verklaring aan strafrechtelijke vervolging zou blootstellen (vgl. art. 165 lid 3 Rv).59.De wetgever heeft uitdrukkelijk van een dergelijk verschoningsrecht afgezien. Het belang van de waarheidsvinding heeft de wetgever zwaarder wegend geacht.60.
4.7
Om ervoor te zorgen dat getuigen zich vrij voelen de informatie waarover zij beschikken aan de enquêtecommissie te verstrekken, zijn in de Wpe 2008 wel enkele waarborgen opgenomen. In de eerste plaats kan de getuige verzoeken om zijn verklaring in een besloten zitting te mogen afleggen (art. 12). Ten tweede mag de commissie zonder toestemming van de betrokkene geen informatie aan andere personen of organen verstrekken ten behoeve van een strafrechtelijke, tuchtrechtelijke of civielrechtelijke procedure, behoudens het geval van verdenking van meineed (art. 31 en art. 32 Wpe 2008).
4.8
De derde waarborg, waarover het in dit incidentele appel gaat, staat in art. 30 Wpe 2008:
“In een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure kunnen verklaringen en documenten die op vordering van de commissie zijn afgelegd onderscheidenlijk verstrekt, niet als bewijs worden gebruikt. Evenmin kan op zulke verklaringen en documenten een disciplinaire maatregel, een bestuursrechtelijke sanctie of een bestuursrechtelijke maatregel worden gebaseerd.”
De in dit artikel bedoelde verklaringen kunnen dus in gerechtelijke procedures niet worden gebruikt als bewijs. Voor wat betreft het burgerlijk procesrecht geldt art. 30 Wpe 2008 als een uitzondering op de regel dat bewijs kan worden geleverd door alle middelen (art. 152 lid 1 Rv; “…tenzij de wet anders bepaalt”).
4.9
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bij art. 30 Wpe in de eerste plaats de positie van de getuige zelf voor ogen heeft gehad. Als voorbeelden worden genoemd dat een afgelegde verklaring niet mag leiden tot het ontslag van de getuige of tot oplegging van een bestuurlijke maatregel.61.
Het gaat echter niet alleen om de getuigen zelf. Dat volgt al uit het feit dat de wetstekst in het algemeen spreekt over gerechtelijke procedures. Ook uit de wetsgeschiedenis volgt dat het niet alleen gaat om de getuigen zelf:
“Het is van het grootste belang dat de enquêtecommissie juist en volledig wordt geïnformeerd. Daarom is het essentieel dat personen zich vrij voelen alle informatie waarover zij beschikken aan de enquêtecommissie te verstrekken, zonder dat zij beducht hoeven te zijn dat zij of een ander daarmee in een rechterlijke procedure zullen worden geconfronteerd. Ook hechten de initiatiefnemers er belang aan dat personen die betrokken worden bij een parlementaire enquête, zonder vrees voor andere schade aan de parlementaire enquête kunnen deelnemen.” (curs. A‑G)62.
En:
“Deze regeling, die er op gericht is te voorkomen dat personen door hun verplichte medewerking aan de enquête op andere terreinen schade of nadeel ondervingen, is neergelegd in de artikelen 30 en 31 van het wetsvoorstel. Hierdoor wordt ook voorkomen dat personen die gehouden zijn aan de enquêtecommissie informatie te verschaffen, aan hun eigen veroordeling dan wel van anderen meewerken.” (curs. A‑G)63.
4.10
De oude Wet op de parlementaire enquête was met art. 24 op dit punt nog duidelijker:64.
“Behalve in het geval van artikel 25, kunnen nimmer verklaringen voor een commissie, of op haar vordering afgelegd, als bewijs in rechte gelden, hetzij tegen degene door wie zij afgelegd zijn, hetzij tegen derden.” (curs. A-G)
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt niet dat met de nieuwe regeling wat deze kwestie betreft een inhoudelijke wijziging is beoogd.
4.11
Volgens het hof staat art. 30 Wpe 2008 er niet aan in de weg dat getuigenverklaringen als bewijs worden gebruikt in een procedure tegen een derde, voor zover de betreffende getuige niet in een nauwe relatie staat tot degene tegen wie de verklaring wordt gebruikt. Naar mijn mening is het niet juist de reikwijdte van de bepaling op deze wijze te beperken.
Noch de tekst van de wet, noch de parlementaire geschiedenis wijzen duidelijk in deze richting. Als gezegd, spreekt art. 30 Wpe 2008 over gerechtelijke procedures in het algemeen. In de parlementaire behandeling is weliswaar voornamelijk ingegaan op de positie van de getuige zelf en zijn directe naasten, maar dat doet er niet aan af dat ook – ongeclausuleerd – is gesproken over “anderen”. Ook het feit dat in de parlementaire behandeling is stilgestaan bij de vraag of de getuige een verschoningsrecht zou moeten toekomen indien hij zichzelf of zijn familieleden zou blootstellen aan strafvervolging, betekent mijns inziens niet dat de wetgever voor ogen stond dat de strekking van art. 30 Wpe 2008 beperkt is in de door het hof bedoelde zin.
De wetsgeschiedenis biedt mijns inziens juist steun voor een ruime uitleg. De wetgever heeft art. 30 Wpe 2008 rechtstreeks in verband gebracht met het hoge doel van de politieke waarheidsvinding. Aan dit doel draagt in de visie van de wetgever mede bij dat de getuige kan worden gegarandeerd dat diens verklaring niet als bewijs kan dienen in een gerechtelijke procedure. Het beperken van deze garantie op de wijze zoals het hof heeft gedaan zou afbreuk kunnen doen aan deze ratio, mede omdat het door het hof geformuleerde criterium van de nauwe relatie niet erg duidelijk is, en daarom op voorhand niet duidelijk zou zijn of de verklaringen ten opzichte van een bepaalde derde wel of niet zullen kunnen worden gebruikt.65.
4.12
Onderdeel 1 is dus in zijn geheel gegrond.
4.13
Onderdeel 2 richt zich tegen de overweging van het hof in rov. 3.27 dat art. 30 Wpe 2008 niet ertoe strekt dat de civiele rechter geen kennis mag nemen van stellingen die zijn ontleend aan en verwijzen naar de – openbare – verslagen van de verhoren. Volgens het onderdeel heeft art. 30 Wpe 2008 deze strekking wél, althans voor zover de rechter die stellingen vervolgens (mede) aan zijn beslissing ten grondslag legt, althans voor zover die stellingen uitsluitend of in belangrijke of doorslaggevende mate zijn ontleend aan of verwijzen naar die verslagen en niet (mede) zijn gebaseerd op andere informatiebronnen en/of gegevensdragers (onderdeel 2.1).
Het onderdeel richt zich ook tegen de overweging van het hof in rov. 3.27 dat “de strekking van de bepaling (…) in die zin beperkt (is)”, althans voor zover deze overweging voortbouwt op eerstgenoemd oordeel (onderdeel 2.2).
4.14
Art. 30 Wpe 2008 doet er mijns inziens niet aan af dat de inhoud van de afgelegde verklaringen in de praktijk wel een rol kan spelen in de procedure, doordat partijen hiermee bekend zijn en hun stellingen hierop kunnen aanpassen. Het artikel verbiedt slechts dat de verklaringen als bewijs worden gebruikt. Dit betekent dat een partij die zich beroept op informatie als bedoeld in art. 30 Wpe 2008, moet aantonen dat zij de informatie (ook) uit een andere bron heeft verkregen.66.
In onderdeel 2 wordt in feite bepleit dat partijen hun stellingen niet op de verklaringen zouden mogen baseren. Deze opvatting miskent echter dat het openbare informatie betreft waarvan partijen en ook de rechter via de media kennis hebben kunnen nemen. Een verbod op het gebruik maken daarvan lijkt dan ook niet goed denkbaar. Er is volgens mij ook geen rechtsregel die zich daartegen verzet.
Het feit dat de verklaringen niet als bewijs gebruikt mogen worden brengt bovendien niet met zich mee dat de getuigen niet opnieuw zouden kunnen worden gehoord, zoals het hof terecht heeft vastgesteld (tegen dit oordeel wordt in cassatie niet opgekomen). De wet verbiedt dit immers niet. Deze opvatting sluit aan bij het uitgangspunt van de wetgever dat een getuige nadien strafrechtelijk vervolgd kan worden.67.Dat de rechtsbescherming van de getuige daardoor worden beperkt, is door de wetgever onder ogen gezien maar heeft niet geleid tot een andere afweging.68.
4.15
Uit het voorgaande volgt dat onderdeel 2 naar mijn mening ongegrond is.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping in het principale cassatieberoep. Aan het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep behoeft niet te worden toegekomen.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑03‑2016
In eerste aanleg behoorde, behalve de in de aanhef genoemde partijen, ook G.A.M. Staals tot de eisende partijen.
Zie rov. 1.2 van het vonnis van 18 mei 2011 (zie hierna).
ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4815. Ook gepubliceerd o.a. in JIN 2011/452 en JOR 2011/320.
ECLI:NL:GHAMS:2014:3005. Ook gepubliceerd o.a. in JOR/2014/103 en JA 2014/103.
De dagvaarding is uitgebracht op 29 oktober 2014 om 21:56 uur, met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam. De verlofbeschikking is aan de dagvaarding gehecht.
Rb ‘s-Gravenhage 21 oktober 2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BK0741, JOR 2010/17. Uit rov. 4.1 van het vonnis blijkt dat er een aantal soortgelijke zaken liepen, die gelijktijdig ter comparitie zijn behandeld. In een zaak van tien beleggers is hoger beroep ingesteld bij het hof ’s-Gravenhage. Zie het arrest van 23 november 2010, JOR 2011/49. De beleggers zijn ook door het hof in het ongelijk gesteld. Volgens JOR betreft het genoemde arrest het hoger beroep van de onder JOR 2010/17 gepubliceerde uitspraak. In laatstgenoemde uitspraak was er echter maar één eiser.
Zie rov. 3.5 van het bestreden oordeel.
Vgl. B.J. de Jong, Schade door misleiding op de effectenmarkt, diss. (2010), p. 32. De Jong schrijft dat een vordering wegens misleidende ad-hocinformatie kan worden gebaseerd op art. 6:162 BW. Hij noemt art. 5:58 Wft niet.
Zie de artikelen 5:56 en 5:57 Wft. Zie ook par. 12 van de considerans van de Richtlijn marktmisbruik (2003/6/EG).
In deze richtlijn is ook het gebod tot het zo snel mogelijk openbaar maken van koersgevoelige informatie opgenomen (zie art. 6 lid 1).
Op 16 april 2014 hebben het Europees Parlement en de Raad de Verordening Marktmisbruik (Verordening 596/2014) aangenomen, die (voor wat betreft het verbod op marktmanipulatie) in werking treedt op 3 juli 2016. De Richtlijn marktmisbruik zal worden ingetrokken. De verordening bevat ten aanzien van het verbod op het verspreiden van onjuiste of misleidende informatie geen wezenlijke wijzigingen.
Zie art. 12 van de considerans.
Zie bijv. Tekst en Commentaar Ondernemingsrecht Effectenrecht, art. 5:58 Wft, aant. 2c (J.M. van Dijk, 2013) en voor het Duitse recht: Assmann/Schütze, Handbuch des Kapitalanlagerechts, § 10, V, Verbot der Marktmanipulation (2015). Vgl. M.J.G.C. Raaijmakers en G.J.H. van der Sangen, Beleggersbescherming tussen Wft en NV-recht, Ondernemingsrecht 2015/12 (par. 2.5), die betogen dat het verbod zich niet uitstrekt tot bestuurders die handelen namens uitgevende instellingen.
Zie R.P. Raas, Marktmanipulatie, in: D.R. Doorenbos e.a., Handboek marktmisbruik (2008), p. 158-159.
Zie M. Nelemans, Het verbod van marktmanipulatie (2007), p. 163 en R.P. Raas, Marktmanipulatie, in: D.R. Doorenbos e.a., Handboek marktmisbruik (2008), p. 152.
Zie de brochure van de AFM “Marktmanipulatie”, te raadplegen via www.afm.nl. Ook Fortis is door de AFM beboet. Zie CBB 4 maart 2014, ECLI:NL:CBB:2014:67. Het prudentieel toezicht valt onder de verantwoordelijkheid van DNB. Zie bijv. B. Bierman e.a., Hoofdlijnen Wft (2013), p. 6-8 en p. 22 e.v.
Vgl. Kamerstukken II, 2005-2006, 29708, nr. 19, p. 304, 317 en 393-394. Vgl. verder Rb Utrecht 15 februari 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BV3753, rov. 4.8. Vgl. voorts C.M. Grundmann-van de Krol, Koersen door de Wet op het financieel toezicht (2012), p. 815 e.v. en O.O. Cherednychenko, Het private in het publiek recht: over de opmars van het financiële ‘toezichtprivaatrecht’ en zijn betekenis voor het verbintenissenrecht, RM Themis 2012/5, p. 229.
Dit is een uitvoeringsrichtlijn van de Richtlijn marktmisbruik.
Temeer omdat de Richtlijn marktmisbruik handel met voorwetenschap en marktmanipulatie ziet als nauw met elkaar verbonden. Zie o.a. art. 12 van de considerans.
Het CBB lijkt tussen deze twee begrippen geen relevant verschil te zien. Zie CBB 4 maart 2014, ECLI:NL:CBB:2014:67, rov. 5.17 en 4 maart 2014, ECLI:NL:CBB:2015:6, rov. 5.1. Zie ook de brochure van de AFM “Marktmanipulatie”, p. 18, waarin de term “gemiddelde belegger” wordt gebruikt. De brochure is te raadplegen via www.afm.nl.
HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162, NJ 2014/201.
Hetzelfde geldt overigens mijn inziens indien niet art. 5:58 Wft wordt ingeroepen, maar de algemene zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 lid 1 BW. Zie o.a. B.J. de Jong en A.C.W. Pijls, Schadevergoeding voor zittende aandeelhouders bij misleidende berichtgeving, Ondernemingsrecht 2013/2, par. 2. Vgl. verder B.J. de Jong, Schade door misleiding op de effectenmarkt, diss. (2010), p. 34. De Jong gaat ook uit van toepasselijkheid van het maatman-criterium, maar hij behandelt de vordering wegens misleidende ad-hocinformatie zonder art. 5:58 Wft te noemen. Anders: K. Rutten en D. Smedts (Een nieuw hoofdstuk in de sage ‘Fortis’, TOP 2015/171). Zij betogen dat het hof het maatman-criterium ten onrechte heeft toegepast.
Zie R.P. Raas, Marktmanipulatie, in: D.R. Doorenbos e.a., Handboek marktmisbruik (2008), p. 154 en M. Nelemans, Het verbod van marktmanipulatie (2007), o.a. p. 149-150. Vgl. ook B.J. Jong, Schade door misleiding op de effectenmarkt, diss. (2010), p. 32-34, waarin wordt ingegaan op HR 7 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2483, NJ 1998/268 (VEB/Philips), en G.T.J. Hoff, Openbaarmaking van koersgevoelige informatie, diss. (2011), 293-299. Zie voor het Duitse recht: Assmann/Schütze, Handbuch des Kapitalanlagerechts, § 10, Verbot der Marktmanipulation, VI, 1, a, cc (2015). Zie ook par. 47 van de considerans van de nieuwe Verordening marktmisbruik (596/2014): “Manipulatie of poging tot manipulatie van financiële instrumenten kan ook bestaan in het verspreiden van onjuiste of misleidende informatie. Het verspreiden van onjuiste of misleidende informatie kan in een betrekkelijk korte tijdsspanne aanzienlijke invloed hebben op de prijzen van financiële instrumenten. Er kan sprake zijn van het bedenken van kennelijk onjuiste informatie, maar ook het opzettelijk weglaten van essentiële feiten, of het bewust verkeerd weergeven van informatie.”
Zie ook rov. 4.6.5 van het bestreden arrest. Volgens het hof komt Fortis geen beroep op de uitstelregeling toe, omdat zij in dezelfde periode misleidende mededelingen heeft gedaan.
Zie aldus M. Nelemans, Het verbod van marktmanipulatie (2007), p. 83; zie ook p. 84 en 149-150. Zie ook: de brochure van de AFM “Koersgevoelige informatie” (augustus 2010), p. 10, www.afm.nl; G.T.J. Hoff, Openbaarmaking van koersgevoelige informatie (diss., 2011), p. 296; M.P. Nieuwe Weme en T.M. Stevens, Openbaarmaking van koersgevoelige informatie, in: Handboek marktmisbruik (2008), p. 255. Ik wijs er nog op dat in de nieuwe Verordening marktmisbruik (596/2014), voor wat betreft de verplichting tijdig koersgevoelige informatie openbaar te maken, een bijzondere uitstelregeling is opgenomen voor gevallen waarin de stabiliteit van het financiële systeem in het geding is (zie art. 17 lid 5). In deze regeling geldt niet als voorwaarde dat geen misleiding van publiek te duchten is, maar wel dat de bevoegde autoriteiten met het uitstel hebben ingestemd.
Zie voor een interessante benadering van de context de noot van T.M. Stevens bij CBB 4 maart 2014 in JOR2014/133, par. 5: “Een oplossing zou kunnen zijn om bij de duiding van de berichtgeving, en de toetsing of dezemisleidend is of niet, de context te betrekken, te beoordelen mede aan de hand van de verwachting, de vragen en deangst die leven in de markt. Als de markt vreest dat Fortis insolvent is, en de CEO in reactie daarop zegt dat desolvabiliteit “sterk” is, dan bedoelt hij daarmee “sterker dan u denkt”, of “zo sterk dat wij voorlopig nog niet faillietzijn”.”
Ik zie hier nog af van de vereisten van toerekenbaarheid, schade, causaal verband en relativiteit. Wat de schade en het causaal verband betreft: in de onderhavige zaak heeft het hof daarover niet hoeven oordelen omdat FortisEffect c.s., voor wat betreft de verstrekte informatie, slechts een verklaring voor recht hebben gevorderd dat de Staat en Fortis onrechtmatig hebben gehandeld, alsmede schadevergoeding op te maken bij staat. Ten aanzien van Fortis heeft het hof die vordering toewijsbaar geoordeeld. De schade(omvang) en het causaal verband komen dus pas in de (eventuele) schadestaatprocedure aan de orde. Zie rov. 3.7 van het bestreden arrest.
Kamerstukken II, 2005-2006, 29708, nr. 19, p. 304. Zie ook art. 1:23 Wft: “De rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling welke is verricht in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels is niet uit dien hoofde aantastbaar, behalve voorzover in deze wet anders is bepaald.”
Dit geldt in elk geval voor de uitspraken van de rechtbank en het hof in de onderhavige procedure.
A.C.W. Pijls, noot bij Rb ’s-Gravenhage 21 oktober 2009, Ondernemingsrecht 2009/175, par. 2.
Zo betogen C.M. Grundmann-Van de Krol en F.G.H. Kristen in: Europese aanpak van marktmisbruik, in: D.R. Doorenbos e.a., Handboek Marktmisbruik (2007), p. 36-48.
Hetzelfde geldt voor de nieuwe verordening (596/2014) en de daarop gebaseerde richtlijn betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (2014/57/EU). Ook art. 8 van deze richtlijn lijkt niet te gaan over civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Zo ook Vassilios D. Tountopoulos, Market Abuse and Private Enforcement, ECFR 2014, p. 301-305.
ECLI:NL:XX:2013:278, NJ 2014/184, rov. 40.
Zie HvJ EU 30 mei 2013 (Genil/Bankinter), JOR 2013/274, rov. 57. MIFID staat voor: Markets in Financial Instrument Directive (Richtlijn 2004/39/EG). Evenmin als in de Richtlijn marktmisbruik wordt in de MIFID gerept over civielrechtelijke aansprakelijkheid. In 2017 zal de MIFID vervangen worden door “MIFID II”. Van kracht worden dan onder meer een richtlijn (2014/65/EU) en een verordening (600/2014). Zie hierover uitgebreid: D. Busch, MiFID II/MiFIR: nieuwe regels voor beleggingsondernemingen en financiële markten (Preadvies, 2015). De MIFID II-richtlijn lijkt overigens in art. 69 lid 2 wél iets te zeggen over civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Zie ook T.M.C. Arons in zijn noot bij het arrest Hirmann/Immofinanz in Ondernemingsrecht 2014/71, par. 3.2 en M.W. Wallinga, Financiële dienstverlening, publiekrechtelijke gedragsregels en privaatrechtelijke normstelling: lessen uit Duitsland en Europa, NTBR 2014/35, par. 5.
Volgens het doeltreffendheidsbeginsel mag het nationale recht de uitoefening van door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken. Zie bijv. HvJ EU 19 juli 2012, ECLI:EU:C:2012:478, rov. 27.
Over de betekenis van het doeltreffendheidsbeginsel voor de civielrechtelijke handhaving van regels op het gebied van het financieel toezichtrecht, bestaat discussie. D. Busch meent bijvoorbeeld dat civiele rechters niet soepeler mogen oordelen dan MIFID voorschrijft. Zie o.a. zijn noot bij het arrest Genil/Bankinter in AA september 2013, p. 675 en verder: D. Busch, MiFID II/MiFIR: nieuwe regels voor beleggingsondernemingen en financiële markten (Preadvies, 2015), p. 211. M.W. Wallinga denkt hier duidelijk anders over. Zie NTBR 2014/35, par. 5. Wallinga geeft in par. 2 een overzicht van de discussie. Ook T.M.C. Arons (in zijn noot bij het arrest Hirmann/Immofinanz in Ondernemingsrecht 2014/71, par. 3.2) benadrukt juist de ruime beoordelingsmarge van de lidstaten. Zie over de autonomie van het verbintenissenrecht ten opzichte van het financiële toezichtrecht ook O.O. Cherednychenko, Het private in het publiek recht: over de opmars van het financiële ‘toezichtprivaatrecht’ en zijn betekenis voor het verbintenissenrecht, RM Themis 2012/5, par. 5, in het bijzonder p. 233-234.
Zie hiervoor onder 3.12.
HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2302, NJ 2011/450.
Zie Rb Den Haag 4 november 2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BK5692, rov. 4.11; Hof Den Haag 27 mei 2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:AQ8950, NJF 2004/492, rov. 6; Rb Den Haag 1 augustus 2001, ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2971, NJ 2001/700, rov. 3.1-3.2.
R.J.B. Schutgens, “Parlementaire immuniteit”, in: Immuniteiten, preadvies NJV 2013, p. 17-18, 53-58.
Vgl. R.J.B. Schutgens, “Parlementaire immuniteit”, in: Immuniteiten, preadvies NJV 2013, p. 48.
Ik verwijs naar het verslag van vergadering van NJV over het preadvies van Schutgens waarin diverse sprekers opmerkingen hebben gemaakt met een vergelijkbare strekking.
Denk bijvoorbeeld aan de uitlatingen die minister Bos over de Fortis-affaire heeft gedaan in televisie-interviews.Vgl. ook P.E. de Morree, Parlementaire immuniteit: discutabel privilege of onmisbaar instrument, in: R. Nehmelman e.a., Parlementaire immuniteit vanuit een Europese context bezien (2010), p. 47-48.
Ook de Groene Serie Onrechtmatige daad (VII.9.2.5, O.M.B.J. Volgenant, 2015) neemt aan dat de Staat niet aansprakelijk kan zijn. Zie over art. 71 Grondwet verder A.J. Nieuwenhuis, Tussen grondrechtelijke vrijheid en parlementaire onschendbaarheid: de vrijheid van meningsuiting van de parlementariër, TvCR 2010, p. 4-23.
Zie m.n. rov. 4.2.17: “De conclusie is dat de Staat niet in strijd met artikel 5:58 Wft heeft gehandeld…”.
Dit wordt niet anders wanneer ik erbij betrek dat de ‘maatman-belegger’ heeft kunnen constateren dat de koers van het aandeel Fortis in de loop van die week aan het dalen was en niet de gehoopte beweging omhoog had gemaakt.
Beoordeling van het incidentele beroep heeft nog een bijkomend voordeel. In het rapport inzake de Parlementaire enquête woningcorporaties is opgemerkt dat de reikwijdte van art. 30 Wpe onvoldoende duidelijk is. Zie Kamerstukken II, 2014-2015, 33606, nr. 4, p. 212. Een beslissing van de Hoge Raad in deze zaak kan wellicht enige verduidelijking geven.
Er geldt wel een aantal andere verschoningsrechten. Zie de artikelen 19-24 Wpe 2008. Er gelden bijvoorbeeld verschoningsrechten in verband met het staatsbelang, het belang van de bedrijfsvertrouwelijkheid van informatie en het belang van de persoonlijke levenssfeer.
Zie Kamerstukken II, 2005-2006, 30145, nr. 3 p. 48-53 en Kamerstukken II, 2005-2006, 30145, nr. 10. p. 18-19.
Kamerstukken II, 2005-2006, 30415, nr. 3, p. 50 en nr. 6, p. 53.
Stb. 1850/45 en Stb. 1991/416.
Ook D.R. Doorenbos is deze mening toegedaan. Zie zijn annotatie bij het bestreden arrest in JOR 2014/300. Doorenbos meent ook dat het feit dat de positie van de getuige in een parlementaire enquête al zwak is en dat dat reden temeer is om de bestaande bescherming (o.a. art. 30 Wpe 2008) niet verder af te breken. Zie ook D.R. Doorenbos, ‘Van enquête naar inquisitie, van spreekplicht naar zwijgrecht’ in: ‘De vader van de gedachte’, S. Dumoulin en E. Grabandt, 2003, p. 57; P.J. Boon, ‘De parlementaire enquête’, 1982, p. 223.
Vgl. voor de strafrechtprocedure: Kamerstukken II, 2005-2006, 30415, nr. 10, p. 18 (“Het openbaar ministerie zal in voorkomende gevallen voor de rechter moeten aantonen dat zij bepaalde informatie uit andere bron heeft verkregen.”).
Kamerstukken II, 2005-2006, 30415, nr. 10, p. 18-19.
Beroepschrift 16‑01‑2015
Hoge Raad der Nederlanden
Zitting van 16 januari 2015
Conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
inzake
De Staat der Nederlanden (ministerie van Financiën),
waarvan de zetel is gevestigd te 's‑Gravenhage,
verweerder in cassatie,
tevens incidenteel eiser tot cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk
tegen
- 1.
de stichting Stichting Fortis Effect,
gevestigd te Utrecht,
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Valuas Securities B.V.,
gevestigd te Capelle aan de IJssel,
- 3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats],
- 4.
[eiser 4],
Wonende te [woonplaats] (voorheen [a-plaats]),
- 5.
[eiseres 5],
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
eisers tot cassatie,
tevens incidenteel verweerders in cassatie, advocaten: mrs. J.H.M. van Swaaij en M.E. Bruning
De Staat doet eerbiedig zeggen voor antwoord in het principaal cassatieberoep:
De Staat is van opvatting dat in het bestreden arrest op de in het principaal beroep aangevoerde gronden noch het recht is geschonden, noch vormen zijn verzuimd die op straffe van nietigheid in acht moeten worden genomen.
De Staat stelt hierbij voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep in tegen het in het principaal beroep bestreden arrest van het Gerechtshof Amsterdam, onder aanvoering van het navolgende middel van cassatie. De voorwaarde waaronder het incidenteel beroep wordt ingesteld luidt dat het principale beroep in één of meer onderdelen slaagt en tot cassatie leidt.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van het vormvereiste van een toereikende motivering doordat het hof heeft geoordeeld als vermeld in r.o. 3.27 en 3.29, en op grond van het daar overwogene heeft beslist en recht gedaan als overigens vermeld in het arrest waarvan beroep, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen:
1. Onderdeel 1 (r.o. 3.29)
1.1
In r.o. 3.29 oordeelt het hof dat het gezien de ratio van art. 30 Wet op de parlementaire enquête 2008 (‘WPE 2008’) — het waarborgen dat een getuige vrijuit kan spreken — toelaatbaar is de getuigenverklaringen als bewijs te gebruiken in een procedure tegen een derde, voor zover de desbetreffende getuige niet in een nauwe relatie staat tot degene tegen wie die verklaring wordt gebruikt. Dit oordeel is rechtens onjuist.
Op grond van art. 30 WPE 2008 is het niet toelaatbaar getuigenverklaringen als de onderhavige (verklaringen die op vordering van de commissie als bedoeld in art. 2 lid 2 WPE 2008 zijn afgelegd) als bewijs te gebruiken in een (civielrechtelijke) procedure tegen een derde, ook niet indien en voor zover de desbetreffende getuige niet in een nauwe relatie staat tot degene tegen wie de verklaring wordt gebruikt. Of de desbetreffende getuige al dan niet in een nauwe relatie staat tot degene tegen wie de verklaring wordt gebruikt, is niet relevant voor de toepasselijkheid en/of toepassing van art. 30 WPE 2008. Het voorgaande volgt mede uit de ratio van art. 30 WPE 2008, althans maakt die ratio het voorgaande niet anders.
1.2
Het oordeel van het hof in r.o. 3.29 dat per getuige onderzocht zal moeten worden of dit het geval is (of de desbetreffende getuige in een nauwe relatie staat tot degene tegen wie die verklaring wordt gebruikt), bouwt voort op het in onderdeel 1.1 genoemde oordeel, zodat de klacht in onderdeel 1.1 ook het eerstgenoemde oordeel vitieert.
2. Onderdeel 2 (r.o. 3.27)
2.1
In r.o. 3.27 oordeelt het hof dat art. 30 WPE 2008 niet ertoe strekt dat de civiele rechter geen kennis mag nemen van stellingen van partijen die zijn ontleend aan en verwijzen naar de — openbare — verslagen van de verhoren. Dit oordeel is rechtens onjuist.
Art. 30 WPE 2008 strekt er wél toe dat de civiele rechter geen kennis mag nemen van stellingen van partijen die zijn ontleend aan en/of verwijzen naar de — openbare — verslagen van de (getuigen)verhoren (die plaatsvinden voor — en op vordering van — de commissie als bedoeld in art. 2 lid 2 WPE 2008), althans indien en voor zover de civiele rechter die stellingen vervolgens (mede) aan zijn beslissing ten grondslag legt.
Althans geldt het voorgaande indien en voor zover die stellingen uitsluitend, althans in belangrijke of doorslaggevende mate, zijn ontleend aan, en/of verwijzen naar, die verslagen en niet, althans niet in die mate, (mede) zijn gebaseerd op, en/of worden gestaafd door, andere informatiebronnen en/of gegevensdragers (waarop partijen zich in de procedure beroepen).
2.2
Indien en voor zover het oordeel van het hof in r.o. 3.27 dat de strekking van art. 30 WPE 2008 in die zin beperkt is, voortbouwt op het in onderdeel 2.1 genoemde oordeel, vitieert de klacht in onderdeel 2.1 ook het eerstgenoemde oordeel.
MET CONCLUSIE: dat het de Hoge Raad moge behagen in het principaal beroep het cassatieberoep te verwerpen en in het incidenteel beroep, zo de voorwaarde waaronder dat beroep is ingesteld wordt vervuld, het bestreden arrest te vernietigen met zodanige beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
Advocaat
Beroepschrift 29‑10‑2014
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, negenentwintig (29) oktober, om [21.56] uur, tweeduizendenveertien (2014), ten verzoeke van
- 1.
de stichting STICHTING FORTIS EFFECT, gevestigd te Utrecht;
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VALUAS SECURITIES B.V., gevestigd te Capelle aan de IJssel;
- 3.
[verzoeker 3], wonende te [woonplaats];
- 4.
[verzoeker 4], wonende te [woonplaats];
- 5.
[verzoeker 5], wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
die allen te dezer zake woonplaats kiezen aan de Molenveldlaan 162 (6523 RN) te Nijmegen ten kantore van mr. J.H.M. van Swaaij, advocaat bij de Hoge Raad, die als zodanig door mijn verzoekers (hierna: ook ‘FortisEffect c.s.’) aangewezen wordt1. om hen te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie
heb ik,
[Robin Geeris als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Arnoldus Johannes Antonius Eliens, gerechtsdeurwaarder gevestigd te Haarlem en aldaar kantoorhoudende aan de Robertus Nurksweg 13–16]
met verlof van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam bij beschikking van 28 oktober 2014 verleend, bij welke beschikking is toegestaan om deze cassatiedagvaarding uit te brengen op alle dagen en uren (en welke strekt tot een verlenging van de termijn waarbinnen het cassatieberoep ingesteld kan worden tot en met woensdag 29 oktober 2014 om 23.59 uur)
AAN
de publieke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Financiën), zetelende te 's‑Gravenhage, die in vorige instantie van dit geding woonplaats gekozen heeft bij zijn advocaat mr. R.G.J. de Haan, kantoorhoudende aan de Apollolaan 15 (1077 AB) te Amsterdam, op de voet van art. 63 Rv aan die gekozen woonplaats mijn exploot doende, sprekende met en afschrift dezes alsmede van voornoemde beschikking latende aan:
[voormeld adres in gesloten enveloppe met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven omdat ik niemand heb aangetroffen aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten]
AANGEZEGD
- 1e)
dat mijn verzoekers hierbij beroep in cassatie instellen tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam (afdeling civiel recht en belastingrecht, team I), op 29 juli 2014 onder zaaknummer 200.095.240/01 gewezen tussen mijn verzoekers als appellanten en gerequireerde alsmede de naamloze vennootschap Ageas N.V.2. (voorheen Fortis N.V.) als geïntimeerden;3.
- 2e)
dat indien gerequireerde (hierna ook: ‘de Staat’) niet op de hierna onder het hoofdje ‘GEDAGVAARD’ genoemde of een door de Hoge Raad nader te bepalen roldatum op de aldaar genoemde wijze in het geding verschijnt, de Hoge Raad tegen hem verstek verlenen zal;
- 3e)
dat indien de Staat, verweerder in cassatie, advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van de Staat om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen vervalt;
- 4e)
dat bij verschijning in het geding van de Staat een griffierecht geheven zal worden, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- 5e)
dat de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel;
- 6e)
dat van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- a.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- b.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet.
Voorts heb ik deurwaarder, geheel exploiterende als voormeld met domiciliekeuze en advocaatstelling alsmede extra advocaatstelling als voormeld, de gerequireerde
GEDAGVAARD
om op vrijdag veertien (14) november tweeduizendenveertien, des voormiddags te 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad, alsdan zitting houdende in zijn gebouw aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage,
TENEINDE
alsdan aldaar namens mijn verzoekers als eisers tot cassatie tegen voormeld arrest te horen aanvoeren als
Middel van casatie:
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen doordat het Hof overwogen en beslist heeft zoals in zijn arrest vervat is, zulks ten onrechte, om de navolgende, mede in hun onderling verband en samenhang te beschouwen redenen.
Algemene inleiding
Dit geschil betreft de vraag of de Staat jegens FortisEffect c.s. aansprakelijk is voor zijn (door de minister van Financiën gedane) uitlatingen met betrekking tot Fortis N.V. (hierna: Fortis) in het kader van de zogeheten reddingsoperaties in de tijdspanne zondagavond 28 september 2008 t/m vrijdagavond 3 oktober 2008, met welke uitlatingen naar in cassatie uitgangspunt is (voor zover nodig op basis van hypothetisch feitelijke grondslag) onjuiste en onvolledige informatie verstrekt is aan het publiek, waaronder beleggers, met name personen die aandelen aanhielden of kochten in Fortis. Deze uitlatingen worden hierna in deze algemene inleiding (omwille van het leesgemak) geciteerd wat betreft de hierna te vermelden eerste periode, periode (a).
Eerst dit. Zoals het Hof, in cassatie onbestreden, bij zijn beoordeling van het hoger beroep van FortisEffect c.s. vooropgesteld heeft (rov. 4.2.5), dient bij de beantwoording van de vraag of de Staat zich in te positieve bewoordingen heeft uitgelaten over de eerste reddingsoperatie, in aanmerking genomen dat het onzeker was of de maatregelen het gewenste effect zouden hebben en dat het niet was uit te sluiten dat er verdere maatregelen nodig waren, een onderscheid te worden gemaakt tussen twee periodes:
- (a)
de periode van zondagavond 28 september 2008 tot en met dinsdagmiddag 30 september 2008;
- (b)
de periode vanaf dinsdagavond 30 september 2008 tot vrijdagavond 3 oktober 2008.
In deze periodes (a) en (b) heeft de toenmalige minister van Financiën W.J. Bos (namens de Staat), zoals het Hof als vaststaande feiten in het arrest a quo tot uitgangspunt nam bij zijn beoordeling in hoger beroep, via de verschillende media — voor zover hier van belang — de volgende mededelingen (uitlatingen) gedaan en informatie verstrekt over in het bijzonder de financiële positie en toekomstverwachting van Fortis en het in deze systeembank verder te stellen vertrouwen:
- —
(rov. 2.2.13). Tijdens de gezamenlijke persconferentie met de Belgische premier Leterme op zondag 28 september 2008 verklaarde de minister van Financiën (onderstreping toegevoegd):
‘Ook de Nederlandse regering vond het haar plicht en verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren (…) om het Fortis concern (…) in deze roerige tijden van de nodige rust en vertrouwen te voorzien. Daarom hebben wij ook meegedaan aan het leveren van een kapitaalbijdrage, omdat wij ervan overtuigd zijn dat wij op deze manier richting iedereen die op enigerlei wijze betrokken is bij het Fortisconcern ook de komende tijd in deze roerige tijden overeind kunnen houden, dat hier een gezonde financiële instelling staat waar mensen met een gerust hart hun geld [aan] kunnen toevertrouwen. Om die reden en geen enkele andere reden zijn we blij dat we in deze eendrachtige samenwerking mee hebben kunnen doen en zien wij de toekomst voor het concern weer met vertrouwen tegemoet’.
De minister van Financiën heeft in een diezelfde avond door de NOS uitgezonden interview onder meer gezegd (onderstreping toegevoegd):
‘{…} moet je als overheid ook je verantwoordelijkheid nemen en op het moment dat een instelling kwetsbaar is moet je zorgen dat de mensen die afhankelijk zijn van die instelling niet hoeven te twijfelen en dat ze zeker weten dat er waarborgen gegeven zijn en dat is eigenlijk wat er nu gebeurt. De drie landen waar de Fortis Bank actief is, Luxemburg, België en Nederland, hebben alle drie besloten extra geld in de bank te steken zodat er meer zekerheid is en de mensen geen wantrouwen hoeven te hebben.’
Ook gaf de minister van Financiën die avond een kort interview aan RTL.
Presentatrice RTL: ‘Eind september raakte Fortis in grote problemen. Nederland, België en Luxemburg namen toen alle drie een minderheidsbelang in Fortis. Na deze eerste reddingsactie zei Bos dat Fortis weer gezond was.’
Minister van Financiën: ‘Wij hebben op tijd ingegrepen en dat is goed nieuws.’
Verslaggever: ‘en Fortis is gered?’
Minister van Financiën (onderstreping toegevoegd): ‘Fortis is gered’.
- —
(rov. 2.2.18) Op maandag 29 september 2008 plaatste de Staat op de website van het Ministerie van Financiën (www.minfin.nl) een bericht met de volgende inhoud (onderstreping toegevoegd):
‘De problemen bij Fortis zijn opgelost. Volgens het Ministerie van Financiën en de Nederlandsche Bank (DNB) biedt de oplossing een solide waarborg voor de bescherming van de belangen van rekeninghouders bij Fortis en ABN Amro Bank, en voor de financiële stabiliteit. {…}’.
- —
(rov. 2.2.19) Op de website www.regering.nl plaatste de Staat diezelfde dag een nieuwsbericht met een gelijkluidende inhoud (onderstreping toegevoegd):
‘Nederland, België en Luxemburg investeren samen 11,2 miljard euro om bankverzekeraar Fortis te steunen. Zij willen 20 de belangen van rekeninghouders beschermen en zorgen voor financiële stabiliteit.
(…)
Volgens minister Bos (Financiën) was er geen andere uitweg: ‘we hadden ook niet kunnen ingrijpen, maar het is de vraag of Fortis dan de maandagochtend zou hebben overleefd.’
Bos stelde dat veel Nederlandse spaarders en bedrijven afhankelijk zijn van Fortis.
Ook vervult de bank een belangrijke functie in het interbancaire betalingsverkeer in Europa. ‘Als die club omvalt dan raakt het betalingsverkeer in heel Europa in de problemen.’
De oplossing biedt volgens het ministerie van Financiën een ‘solide waarborg’ om de belangen van rekeninghouders bij Fortis en ABN AMRO te beschermen en voor financiële stabiliteit.’
- —
(rov. 2.2.20) In een vraaggesprek in het NOS-journaal van 29 september 2008 's avonds heeft de minister van Financiën onder meer gezegd (onderstreping toegevoegd):
‘Ja, Fortis, hebben wij altijd gezegd, en met reden, is in essentie een gezond bedrijf. Dat bedrijf is nu nog gezonder gemaakt, doordat drie overheden zich garant hebben gesteld met extra € 11,2 miljard. Dat betekent heel gewoon dat voor alle klanten en spaarders bij Fortis de zekerheid gegeven is dat de bank aan zijn verplichtingen zal kunnen blijven voldoen. En toch zie je dat dat eigenlijk {…} tegen de achtergrond van de gehele onzekerheid in de beurs niet genoeg blijkt om ín ieder geval vandaag verdere koersdaling te voorkomen.
{…}
Iedere klant, iedere spaarder bij Fortis weet dat als er drie regeringen achter zo'n bank gaan staan, dan valt zo'n bank niet om. Daar staan wij ook voor.
{…}
{…} Wij hebben onze aandelen (…) gekocht (…) in Fortis Bank Nederland. Dat is niet het aandeel Fortis dat op de beurs verhandeld wordt. Op de beurs wordt gehandeld in de HHolding Fortis. Ons belang zit in de Nederlandse tak, dat is ook de relatief gezondste tak van het concern. (…) Ik beschouw dat nog steeds als een buitengewoon verstandige beslissing, niet eens zo zeer omdat we de illusie zouden hebben gehad dat we daar beurskoersen mee kunnen beïnvloeden, maar vooral omdat [deze] voor klanten en spaarders de heldere boodschap bevatte bij deze bank kun je gewoon terecht want er staan drie overheden garant’.
- —
(rov. 2.2.21) In een vraaggesprek met Radio 1 op 29 september 2008 zei de minister van Financiën nog het volgende (onderstreping toegevoegd):
‘Als alle drie de overheden in alle drie de landen waar de Fortis Bank actief is. bereid zijn om voor zulke grote bedragen in te stappen dan zegt dat iets over het commitment dat wij hebben en ik denk dat dat straks ook gewoon de handelende partijen op de beurs, spaarders ook vertrouwen zal geven.
Ze weten nu dat wij voor een heel groot deel borg staan voor wat er in die bank gebeurt.’
- —
(rov. 2.2.26) Op www.regering.nl plaatste de Staat op dinsdag 30 september 2008 het volgende nieuwsbericht (onderstreping toegevoegd):
‘Burgers moeten er op kunnen rekenen dat het bancaire systeem integer en betrouwbaar functioneert, zei minister Bos. ‘Als dat ter discussie staat, dient de overheid voor de burger in de bres te springen. Dat is afgelopen weekend dan ook gebeurd.’ {…}
Het kabinet kan de omstandigheden op de beurzen niet beslissend beïnvloeden. ‘Wat we wél kunnen is bijdragen aan oplossingen die het vertrouwen vergroten en het geld van klanten van banken beschermen’, aldus Balkenende.’
- —
(rov. 2.2.27) Op de website van het Ministerie van Financiën plaatste de Staat diezelfde dag het volgende bericht (onderstreping toegevoegd):
‘Zekerheid voor klanten Fortis
De gezamenlijke actie van de Nederlandse, Belgische en Luxemburgse overheid is in essentie gericht op het creëren van zekerheid voor spaarders en klanten van Fortis. Minister Bos hoopt dat de beurskoers van Fortis nu ook evenwichtiger zal worden. Minister Bos: ‘Fortis is in essentie een gezond bedrijf, dat nog gezonder is gemaakt door de overheidsgarantie van Nederland, België en Luxemburg van 11,2 miljard.’
- —
(rov. 2.2.28) In de Tweede Kamer deed de minister van Financiën op dinsdag 30 september 2008 vervolgens de volgende uitlatingen:
‘(…) burgers [moeten] ervan op aan [kunnen] dat het bancaire systeem integer en betrouwbaar functioneert. Als dat ter discussie staat, dient de overheid voor de burger in de bres te springen. Dat is het afgelopen weekend dan ook gebeurd. {…} Ik zeg tegen de heer [naam 1] en anderen, dat Fortis inderdaad tegen een stootje kon en kan. Fortis was en is een solvabele instelling. {…} Wij wisten dat het een solvabele instelling was, die kennelijk
ten prooi gevallen was aan deels irrationele bewegingen in de markt.’
Zoals het hof in rov. 4.2.5 van zijn arrest — in cassatie onbestreden — vaststelde, was het in de loop van dinsdag 30 september 2008 al duidelijk dat de eerste reddingsoperatie (vooralsnog) ontoereikend was, dat de financiële positie van Fortis sinds zondag alleen maar was verslechterd, en dat het noodzakelijk was om zwaardere maatregelen te treffen.
FortisEffect c.s. hebben zich in dit geding op het standpunt gesteld dat de minister van Financiën (de Staat) in de periodes (a) en (b) met de hiervoor weergegeven mededelingen van de minister van Financiën in de verschillende media en in de persberichten van de regering en het Ministerie van Financiën de burger, het publiek en daarmee ook de belegger in effecten van Fortis op de beurs (feitelijk) onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd over de financiële positie en toekomstverwachting van Fortis als systeembank.4.
Na het hoofdje ‘4. Misinformatie ’ (blz. 28) stelt het Hof in rov. 4.2.1 (blz. 29) vast dat de stellingen van FortisEffect c.s. — samengevat weergegeven — op het volgende neerkomen:
- —
De Staat verspreidde informatie over Fortis waarvan een onjuist of misleidend signaal was te duchten. De verstrekte informatie over de eerste reddingsoperatie was feitelijk onjuist nu er op zondag 28 september 2008 nog geen overeenkomst tot stand was gekomen, laat staan dat er een begin van uitvoering is gemaakt; de toegezegde 4 miljard euro is nooit voldaan. Voorts werd er bewust geen, althans misleidende, informatie verschaft over het feit dat er in de loop van de week opnieuw werd onderhandeld over veel verderstrekkende maatregelen. Integendeel, telkens werd de solide financiële positie van Fortis benadrukt.
- —
De informatie was van invloed op de vraag naar het aandeel Fortis. Immers, er werd doelbewust bewerkstelligd dat de markt een positievere perceptie van de situatie bij Fortis kreeg dan in werkelijkheid het geval was.
- —
De Staat, wist dat de informatie onjuist, onvolledig of misleidend was omdat er geen zekerheid bestond dat de maatregelen het beoogde effect zouden hebben en vanaf 30 september 2008 al bekend was dat verderstrekkende maatregelen noodzakelijk waren om Fortis van een dreigend faillissement te redden. Desondanks werd door de minister van Financiën in zijn verschillende mededelingen en werd in de persberichten van de Staat het, toen al, feitelijk onjuiste beeld in stand gehouden dat Fortis was gered en in essentie een solvabele instelling was (en bleef).
Verder is nog van belang dat het hof in rov. 4.2.10 oordeelt
- —
dat de door de minister van Financiën gedane uitlatingen op maandagavond 29 september 2009 in de gegeven interviews (NOS-journaal en Radio 1) — dat Fortis in essentie een gezond bedrijf is, dat de garantstellingen het bedrijf nog gezonder hebben gemaakt en dat hij denkt dat gezien het commitment van de drie overheden straks ook gewoon de handelende partijen op de beurs, spaarders ook dat vertrouwen zal geven — door het publiek kunnen worden opgevat als mededeling dat men vertrouwen kan hebben in Fortis; en
- —
dat dat (‘{…} hetgeen {…}’) gelet op de financiële situatie mogelijk een vrij rooskleurig beeld schept van de situatie bij Fortis.
Waar in de navolgende onderdelen geklaagd wordt dat met de litigieuze uitlatingen onjuiste en onvolledige (en daarmee ook resp. daarmee mogelijk ook misleidende) informatie verstrekt is, wordt gedoeld op en verwezen naar de in deze algemene inleiding I. vermelde uitlatingen en mededelingen van de minister van Financiën (de Staat), alsmede II. vermelde/bedoelde stellingen (vindplaatsen) in de gedingstukken van FortisEffect c.s.
1. Algemene (rechts)klachten: onrechtmatige overheidsdaad wegens verstrekken van onjuiste en onvolledige informatie door uitlatingen van minister van Financiën, die bijzondere hoedanigheid heeft; bijzondere zorgplicht
1.1
Door in zijn arrest, met name in rovv. 4.2 t/m 4.2.17, rovv. 4.3 t/m 4.3.8, rovv. 4.7 t/m 4.7.5, rovv. 4.9.1 t/m 4.9.4, rov. 5.5, rov. 5.5.2, en rov. 6.5, te oordelen op de wijze en gronden als het heeft gedaan en bij zijn (verdere) beoordeling van het hoger beroep van FortisEffect c.s., meer in het bijzonder van grieven 2, 3, 4 en 12 (rovv. 4.1 e.v.), de maatstaven als geëxpliciteerd in rovv. 4.2.5 t/m 4.2.7 als uitgangspunt te nemen en daarvan uitgaande zijn beoordeling te beperken tot resp. toe te spitsen op de beantwoording van de vraag of de verstrekte informatie in de uitlatingen van de minister van Financiën over de eerste en tweede reddingsoperatie in de periode (a) van zondagavond 28 september 2008 tot en met dinsdagmiddag 30 september 2008 en de periode (b) vanaf dinsdagavond 30 september 2008 tot vrijdagavond 3 oktober 2008 (rov. 4.2.5) als onvolledig en onjuist kan worden aangemerkt resp. ‘misleidend’ is in de zin van art. 5:58 lid 1 Wft, heeft het hof onjuiste — want: te beperkte — beoordelingsmaatstaven aangelegd resp. verkeerde criteria gehanteerd voor zijn beantwoording van de (centrale) vraag of de Staat met die uitlatingen resp. mededelingen resp. gedragingen van de minister van Financiën onrechtmatig heeft gehandeld door aldus de hier aan de orde zijn (onjuiste en onvolledige) informatie over de eerste en tweede reddingsoperatie te verstrekken. Derhalve heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Deze algemene klacht wordt als volgt uitgewerkt en toegelicht.
1.1.1
Het hof heeft in (de hier bestreden oordelen van) het arrest miskend of onvoldoende onderkend dat ook in een geval als het onderhavige de uitlatingen van de minister van Financiën bij zijn publieke taakvervulling — die aan de Staat worden toegerekend (rov. 4.2.5) — waarmee, via diverse media aan de burger resp. het publiek, onjuiste en/of onvolledige informatie is verstrekt (in casu: in het bijzonder over de financiële positie resp. solvabiliteit van Fortis ten tijde van de eerste/tweede reddingsoperatie en de mededeling dat Fortis in essentie een gezond bedrijf zou zijn) reeds als zodanig, ook ‘los’ van (art. 5:58 van) de Wft onrechtmatig is of kan zijn. Door zijn beoordeling in de hier bestreden rechtsoverwegingen te beperken tot of (vooral) toe te spitsen op de beantwoording van de vraag of deze uitlatingen en verstrekte informatie misleidend is (geweest) in de zin als bedoeld in art. 5:58 Wft, heeft het hof (mede in het licht van art. 25 Rv) ten onrechte niet, laat voldoende, onderzocht en beoordeeld of de litigieuze uitlatingen van de Staat aangaande de eerste en/of tweede reddingsoperatie in de periodes (a) en (b) en de aldus verstrekte onjuiste en/of onvolledige informatie over de financiële positie van Fortis ‘los’ van art. 5:58 Wft een (zelfstandige) onrechtmatige daad oplevert, wegens strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is.
1.1.2
Voorts heeft het hof (aldus) miskend of onvoldoende onderkend dat bij de beantwoording van de waag of de hiervoor bedoelde uitlatingen een onrechtmatige overheidsdaad opleveren in aanmerking moet worden genomen dat (ook en juist) bij het doen van zulke uitlatingen en het aldus verstrekken van onjuiste en/of onvolledige informatie de minister van Financiën de algemene beginselen van behoorlijke bestuur — waaronder het vertrouwensbeginsel, formele en materiële zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het transparantiebeginsel en/of het rechtszekerheidsbeginsel — in acht dient te nemen, aangezien zulke uitlatingen en de aldus geïmpliceerde informatieverstrekking noch met het geschreven recht (waaronder het bepaalde in art. 5:58 Wft) noch met de ongeschreven regels van publiek recht (art. 3:14 BW) in strijd mogen zijn.
Door in rovv. 4.2 t/m 4.2.17 uitsluitend (resp. vooral) beoordelen of de Staat heeft gehandeld in strijd met art. 5:58 lid 1 Wft, en te concluderen dat daarvan geen sprake is en dat de Staat ook anderszins niet onrechtmatig heeft gehandeld door het doen van meergenoemde uitlatingen, alsmede en in rovv. 4.3.5 en 4.3.6 ten aanzien van de eerste en tweede reddingsoperatie te beoordelen of de Staat met (het ingrijpen door) deze reddingsoperaties — en niet ook: met voornoemde uitlatingen en aldus verstrekte onjuiste/onvolledige informatie — de algemene beginselen van behoorlijk bestuur waaronder het materiële zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden (gezien het zwaarwegend belang van stabiliteit van het bancaire stelsel, welk belang de Staat had te dienen) heeft het hof in zijn arrest blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Immers, het hof diende (voor zover aan de orde onder ambtshalve aanvulling van rechtsgronden; art. 25 Rv) tevens te onderzoeken en te beoordelen en te beslissen of de uitlatingen van de minister van Financiën en hiermee gedane onjuiste/onvolledige informatieverstrekking in voornoemde periodes (a) en (b) ook ‘los’ van de Wte een zelfstandige onrechtmatige daad opleveren wegens de schending van de ongeschreven regels van publiekrecht (art. 3:14 BW) en/of wegens gedragingen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (art. 6:162 lid 2 BW).5.
Aan het voorgaande doet niet, laat staan zonder méér, af dat volgens het hof de beide reddingsoperaties van de Staat, ieder op zichzelf en als zodanig, gezien het zeer zwaarwegende (maatschappelijk) belang van stabiliteit van het bancaire stelsel (rov. 4.3.5 onder c) dat was gediend met de redding van Fortis als systeembank (rov. 4,7.5) onder de gegeven omstandigheden (zoals samengevat in rov. 5.2,6, tweede t/m vijfde volzin) nodig, noodzakelijk en/of gerechtvaardigd was ter voorkoming van het (dreigende) faillissement van Fortis als systeembank en de daardoor aan het financiële systeem en de reële economie toe te brengen (mogelijk) ernstige schade.
Indien en voor zover het hof het voorgaande niet miskend zou hebben en (dus) tevens getoetst zou hebben aan ongeschreven regels van publiekrecht, waaronder algemene beginselen van behoorlijk bestuur (art. 3:14 BW), alsmede eveneens getoetst zou hebben aan hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (art. 6:162 lid 2 BW) en deze toetsingen aldus (wèl) verricht heeft bij resp. in het kader van de totstandkoming van zijn (concluderende) oordelen in
- —
rov. 4.2.17 (‘{…} dat de Staat, niet in strijd met artikel 5:58 Wft heeft, gehandeld en dat. de staat ook anderszins niet. onrechtmatig heeft gehandeld door het doen van de hierboven [in rovv. 4.2.6 t/m 4.2,16, adv.] besproken uitlatingen {…}’);
- —
in rov. 4.3.5 bij letter a (‘{…} dat de Staat in dat opzicht geen verwijt valt te maken. De stelling van FortisEffect c.s. dat de Staat — niettemin — heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel, is in dat licht onvoldoende uitgewerkt en toegelicht. Het hof verwerpt die stelling {…}’); en
- —
in rov. 4.3.8 (‘{…} het hof verwerpt het hierboven [in rov. 4.3.7, adv.] samengevatte betoog van FortisEffect c.s. omdat de gestelde feiten ontoereikend zijn voor aansprakelijkheid van de Staat voor het handelen van Fortis {…}’),
is 's hofs arrest niet toereikend gemotiveerd. Immers, uit de in de voormelde rechtsoverwegingen gegeven motivering blijkt niet resp. kan niet opgemaakt worden om welke redenen volgens het hof de in rovv. 4.2.5 t/m 4.2.16 bedoelde uitlatingen en de aldus door de minister van Financiën verstrekte onjuiste en/of onvolledige informatie in de periodes (a) en (b) niet — juist vanwege de daarmee geschonden, door FortisEffect c.s. bedoelde,6. ongeschreven regels van publiekrecht c.q. algemene beginselen van behoorlijk bestuur c.q. maatschappelijke betamelijkheid (strenge zorgvuldigheidsnorm; zie hierna) — als (zelfstandige, ‘los’ van de Wft staande) onrechtmatige daad zouden kunnen aangemerkt.
Sowieso is daartoe volstrekt ontoereikend de door het hof in rov. 4.2.17 gegeven motivering dat de staat ook anderszins niet onrechtmatig heeft gehandeld door het doen van de hierboven besproken uitlatingen, nu.de met de litigieuze uitlatingen van de minister van Financiën (de Staat) verstrekte onjuiste en/of onvolledige informatie in de periodes (a) en (b), ieder op zichzelf èn in onderlinge samenhang bezien, een zelfstandige onrechtmatige overheidsdaad opleveren of kunnen opleveren, óók als deze uitlatingen resp. informatieverstrekking niet misleidend zouden resp. zou (kunnen) zijn in de zin van art. 5:58 Wft.
1.1.3
Hetgeen waarover subonderdelen 1.1 en 1.2 klagen klemt temeer resp. althans, omdat het hof (met de hier bestreden oordelen) heeft miskend dat (ook) in een geval als het onderhavige voor de minister van Financiën (de Staat) de bijzondere (strenge) zorgvuldigheidsnorm geldt dat de minister niet anders handelt dan hij met het oog op het door hem te behartigen algemeen belangèn (eventuele) belangen van rechtstreeks betrokkenen en derden behoort te doen, althans dat hij zich deze belangen (ook) voldoende moet aantrekken. Door in (rovv. 4.2.8 en 4.2.9 e.v. van) zijn arrest de beoordeling (vooral) ertoe te beperken dat de door de minister van Financiën in de periode (a) en (b) gedane uitlatingen en aldus verstrekte informatie gedaan waren in het kader van de bescherming van de belangen van rekeninghouders (om ‘{…} de klanten en spaarders bij Fortis de zekerheid [te, toevoeging adv.] geven dar de bank aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen en niet. zal omvallen {…}’; rov. 4.2.9) en, daarvan uitgaande, te oordelen dat (reeds daarom) dit geen misleiding vormt van de ‘{…} gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger tot wie de mededeling zich richt of die zij bereikt {…}’ (rov. 4.2.5), heeft het hof miskend dat de minister van Financiën ten tijde van het doen van voornoemde uitlatingen en het aldus verstrekken van de onjuiste en onvolledige informatie in de uitoefening van zijn publieke taak met het oog op het door hem behartigde algemene belang niet uitsluitend rekening moest houden met de, eventueel in het geding zijnde, belangen van de rekeninghouders, klanten en spaarders van Fortis, maar óók — in voldoende mate — zich de (gerechtvaardigde) belangen aan moest trekken van de beleggers in effecten van Fortis op de beurs, welke beleggers immers, althans in beginsel, mochten uitgaan van de juistheid en volledigheid van de door de minister van Financiën gedane uitlatingen en aldus verstrekte informatie over de financiële positie van Fortis (rondom en ten tijde van de eerste en tweede reddingsoperatie) en aldus daarvan uit mochten gaan bij hun beleggingsbeslissing (en het daaraan voorafgaand afwegingsproces).
Door in rov. 4.3.8 te oordelen en concluderen dat de in lijn hiermee aangevoerde (in rov. 4.3.7 samengevatte) stellingen van FortisEffect c.s. ontoereikend zijn voor aansprakelijkheid van de Staat, heeft het hof het voorgaande miskend en aldus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn betreffende oordelen resp. arrest ontoereikend gemotiveerd.
1.2
Het hof heeft in het kader van de in subonderdeel 1.1 bestreden oordelen voor de beantwoording van de vraag of de minister van Financiën in de periodes (a) en (b) aan het publiek, waaronder de belegger in effecten van Fortis op de beurs, onjuiste en/of onvolledige informatie heeft verstrekt resp. misleidende uitlatingen heeft gedaan, ten onrechte niet. laat staan voldoende, in zijn beoordeling betrokken de aard en ernst van het door die uitlatingen en de aldus verstrekte onjuiste en/of onvolledige informatie veroorzaakte gevaar op de beurs voor de daarop volgende beleggingsbeslissingen van beleggers van effecten in Fortis, de als gevolg daarvan bij hen te verwachten schade, de grootte van de kans dat die schade zich beeft verwezenlijkt en de voorzienbaarheid van deze schade ten tijde van de hiervoor bedoelde uitlatingen en informatieverstrekking (dus: in deze beide periodes).
Door de hiervoor vermelde factoren/gezichtspunten niet, laat staan voldoende en laat staan kenbaar, in/bij zijn hiervóór bestreden oordelen resp. beoordeling van de (on)rechtmatigheid van de gedane uitlatingen en informatieverstrekking te betrekken heeft het hof in zijn arrest (rovv. 4.2.5 t/m 4.2.17 e.v.) blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of dit arrest ontoereikend gemotiveerd, nu zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, uit de gegeven motivering niet opgemaakt kan worden óf en op welke wijze het hof deze factoren/gezichtspunten heeft betrokken in zijn bestreden oordelen en daarop voortbouwende ‘{…} conclusie {…}’ in rov. 4.2.17 dat de Staat niet in strijd met art. 5:58 Wft zou hebben gehandeld en ook anderszins niet onrechtmatig zou hebben gehandeld door het doen van voornoemde uitlatingen (zoals besproken en beoordeeld in de rovv. 4.2.6 t/m 4.2.16), en in rov. 4.3.5 bij letter a dat de Staat in dat opzicht geen verwijt valt te maken.
1.3
Door in rov. 4.3.5 (bij letter a) te oordelen dat de stelling van FortisEffect c.s. dat de Staat heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel,7. onvoldoende zou zijn uitgewerkt en toegelicht in het licht van de door het hof daarvoor beoordeelde en verworpen stelling van Fortiseffect c.s. (rov, 4.2) dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door onjuiste en onvolledige informatie te verspreiden en aldus te handelen in strijd met art. 5:58 lid 1 Wft, heeft het hof (dan ook) blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting om de in subonderdelen 1.1 en 1.2 vermelde redenen, nu voor een (zelfstandige) onrechtmatige overheidsdaad, reeds als zodanig (zonder meer) voldoende is of kan zijn het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige informatie door het doen van onjuiste en/of onvolledige uitlatingen. Dit is reeds onrechtmatig wegens schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder met name het vertrouwensbeginsel (naast het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel), nu zulke uitlatingen bij de burger/het publiek — hier: de beleggers in effecten van Fortis op de beurs — het vertrouwen (kunnen) wekken dat de gedane uitlatingen en verstrekte informatie juist en volledig (passend en zo objectief mogelijk) zijn, en aldus dan ook niet ‘misleidend’ zijn.
2. Algemene (rechts)klachten: handelen Staat in strijd met art. 5:58 Wft
Hoewel het in zijn arrest (rovv. 4.2 t/m 4.2.17 e.v.) bij zijn beoordeling van het hoger beroep en van de door de minister van Financiën gedane uitlatingen en door de Staat verstrekte informatie (dus: onrechtmatigheidstoets) op zichzelf terecht geoordeeld en tot uitgangspunt genomen heeft dat art. 5:58 lid 1 Wft ook van belang is in een geval als het onderhavige, geeft het hof in het bijzonder met de door onderdeel 1 (subonderdeel 1.1) bestreden oordelen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, zulks om de volgende redenen, welke zowel afzonderlijk als gezamenlijk een uitwerking van en toelichting op deze klacht vormen.
2.1
Ten onrechte heeft het hof in rovv. 4.2.5 (e.v.) voor de beantwoording van de vraag of de (overige) gewraakte uitlatingen van de minister van Financiën in periodes (a) en (b) misleidend zijn in de zin van art. 5:58 Wft (teveel) toepassing gegeven aan resp. aangeknoopt bij het door de Hoge Raad in zijn arrest van 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009;21ó2 (World Online) omschreven begrip ‘maatman-belegger’ als ‘{…} gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger tot wie de mededeling zich richt of die zij bereikt {…}’ en de context waarin de litigieuze uitlatingen werden gedaan en het medium waarin dit geschiedde. Het hof heeft namelijk miskend dat het voor de beantwoording van de vraag of de hier bedoelde uitlatingen van (de zijde van) de Staat misleidend waren, niet uitsluitend gaat. om de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger tot wie de mededeling zich richtte of die zij bereikte. In een geval als het onderhavige immers is in het bijzonder bepalend en komt (in beginsel) doorslaggevend gewicht toe aan het feit dat nu eenmaal de (vertrouwenwekkende) uitlatingen zijn gedaan door en aldus de onjuiste en onvolledige informatie is verstrekt door (en van de zijde van) de minister van Financiën in diens bijzondere hoedanigheid bij zijn publieke taakvervulling,8. die op grond van de voor hem geldende (zeer) strenge(re) zorgvuldigheidsnorm niet anders mag handelen dan hij behoort te doen met het oog op het door hem behartigde algemeen belang en de in het geding zijnde specifieke belangen, waaronder óók die van de beleggers in effecten van Fortis op de beurs. Voor uitlatingen als de onderhavige, gedaan door de heer W.J. Bos in zijn hoedanigheid van minister van Financiën, geldt (kort en goed) een strengere toets dan voor uitlatingen van bijvoorbeeld de heer X van een uitgevende resp. emitterende naamloze vennootschap Y.
Door in rovv. 4.2.6 t/m 4.2.16 te oordelen en beslissen op de wijze en gronden als het heeft gedaan zonder de bijzondere hoedanigheid van de minister van Financiën als behartiger van het algemeen belang en de in het geding zijnde belangen niet (kenbaar) in de beoordeling te betrekken en mee te wegen, heeft het hof ten onrechte niet onderzocht en beoordeeld resp. onderkend resp. meegewogen dat de ín de periode (a) en (b) door de minister gedane uitlatingen en aldus verstrekte informatie — ook naar eigen zeggen van de Staat (rov. 2.2.26) — vertrouwenwekkend (kunnen) zijn geweest voor de daarop gegronde beleggingsbeslissing van de ‘maatman-belegger’.9.
Daarom is (bovendien) rechtens onjuist 's hofs oordeel in rov. 4.3.5 bij letter c (waarvan het hof ook in zijn verdere beoordeling is uitgegaan) dat, gezien het zeer zwaarwegende belang van stabiliteit van het bancaire stelsel, welk belang de Staat had te dienen, de Staat ‘{…} zich niet tevens [behoefde; adv.] te laten leiden door de belangen van de beleggers in Fortis.’ Het hof miskent hier dat op grond van de geldende zeer strenge resp. (in beginsel) strenge zorgvuldigheidsnorm de minister van Financiën bij het doen van zijn uitlatingen en het verstrekken van de onjuiste en/of onvolledige informatie (ook) in het kader van de naleving van de verbodsbepaling in art. 5:58 Wft bij zijn publieke taakvervulling met het oog op het door hem te behartigen algemeen belang en de in het geding zijnde specifieke belangen op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (waaronder het gelijkheidsbeginsel c.q. het égalité-beginsel) niet uitsluitend en alleen rekening had behoren te houden met de belangen van de rekeninghouders, klanten en spaarders van Fortis, doch ook rekening had moeten houden met de (gerechtvaardigde) belangen van derden — welke belangen de minister van Financiën zich (dus) in voldoende mate behoort aan te trekken —, onder wie de beleggers in de effecten van Fortis op de beurs, die aan deze door de minister van Financiën gedane uitlatingen en verstrekte informatie de (legitieme) verwachting konden/mochten ontlenen dat deze uitlatingen en informatie, als zodanig juist en volledig waren.
Bij de beantwoording van de vraag of de in rov. 4.2.5 (1e volzin) bedoelde overige gewraakte uitlatingen van de minister van Financiën in de periodes (a) en (b) misleidend waren in de zin als bedoeld in art. 5:58 Wft, was derhalve niet (enkel resp. vooral) van belang en/of beslissend — zoals het hof in rov. 4.2.6 t/m 4.2.16 (be)oordeelt — wat de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger (maatman-belegger) steeds op grond van de gedane uitlating had moeten begrijpen in de context waarin deze uitlatingen werden gedaan en het medium waarin dit geschiedde, maar was (en is) doorslaggevend dat uitgerekend de minister van Financiën in het kader van zijn publieke taakvervulling in de diverse media de gewraakte uitlatingen heeft gedaan resp. de onjuiste en/of onvolledige informatie heeft verstrekt, welke van de minister van Financiën (!) afkomstige mededelingen en informatie reeds daarom steeds van voldoende materieel belang is om de ‘maatman-belegger’ te kunnen misleiden (hetgeen, in ieder geval, is geschied, zoals FortisEffect c.s. gesteld hebben; vide o.a. rov. 4.2.1).
2.2
Voor zover het hof niet om de in subonderdeel 2.1 vermelde redenen in rovv. 4.2.5 e.v. een onjuiste maatstaf zou hebben aangelegd, getuigen 's hofs hiervóór bestreden oordelen niettemin van een onjuiste rechtsopvatting. Immers, het hof oordeelt in rovv. 4.2.7 e.v. en neemt ook verder als uitgangspunt dat de Staat met zijn mededelingen over de eerste reddingsoperatie gericht was op het veiligstellen van de stabiliteit van het bancaire systeem en op het herstel van het vertrouwen in Fortis van rekeninghouders en andere banken, en dat de beleggers uit deze uitlatingen niet konden opmaken dat de Staat met de eerste reddingsoperatie tevens beoogde de beurskoers van Fortis te beïnvloeden, ook al verwachtte de Staat dat de eerste reddingsoperatie een positief effect zou hebben op de beurskoers. Het hof heeft aldus miskend dat voor beantwoording van de vraag of de onderhavige uitlatingen van de minister van Financiën in periode (a) misleidend zijn (geweest) in de zin van art. 5:58 Wft , niet relevant resp. bepalend of beslissend is wat de minister van Financiën (de Staat) met de mededeling/uitlating beoogde en of/dat de Staat verwachtte dat de eerste reddingsoperatie een positief effect zou hebben op de beurskoers. Het hof heeft miskend dat de onjuistheid of onvolledigheid van de mededeling/uitlating zelve van voldoende materieel belang is om de ‘maatman-belegger’ te kunnen misleiden (hetgeen, in ieder geval, is geschied).
2.3
Het hof geeft met zijn door subonderdelen 2.1 en 2.2 bestreden oordelen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het miskent dat reeds, als zodanig en zonder meer, de — in cassatie al dan niet veronderstellenderwijs bij wijze van hypothetisch feitelijke grondslag tot uitgangspunt te nemen — vaststaande feiten dat de minister van Financiën (de Staat) in de periodes (a) en (b) met zijn uitlatingen onjuiste en onvolledige informatie hééft verstrekt in de zin als bedoeld in art. 5:58 lid 1, aanhef en onder d, Wft en dat aldus sprake was (en is) van het in deze verbodsbepaling bedoelde geval dat (de minister van Financiën met zijn, in rovv. 4.2.6 t/m 4.2.16 besproken, gewraakte uitlatingen) informatie verspreidt ‘{…} waarvan een onjuist {…} beeld uitgaat of te dachten is {…} terwijl de verspreider van die informatie [lees: de minister van Financiën (de Staat), advocaat] weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die informatie {…}’onjuist is (geweest) in de zin van art. 5:58 lid I, aanhef en onder d, Wft.
Door in (rovv. 4.2.6 t/m 4.2.17 van) zijn arrest niet op grond van die vaststaande feiten reeds te oordelen en beslissen dat de Staat (wèl) in strijd met art. 5:58 Wft gehandeld heeft door het doen van de hiervoor bedoelde uitlatingen resp. deze onjuiste en/of onvolledige informatieverstrekking in de periodes (a) en (b), heeft het hof het recht geschonden.
Althans is zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, onbegrijpelijk op grond waarvan het hof (kennelijk en ten onrechte) van oordeel is geweest dat de hiervoor bedoelde vaststaande feiten — dat met de gewraakte uitlatingen door de minister van Financiën (de Staat) onjuiste informatie was verstrekt, niet reeds (als zodanig en zonder meer) meebrengen dat de Staat het in art. 5:58 lid 1, aanhef en onder d, Wft neergelegde verbod geschonden heeft en aldus onrechtmatig (want in strijd met een wettelijke plicht) heeft gehandeld, Uit 's hofs motivering, voor zover deze niet ontbreekt, volgt niet, laat staan zonder méér, waarom het verstrekken van die onjuiste (en onvolledige) informatie in de periodes (a) en (b) niet zouden kunnen worden aangemerkt als de in art. 5:58 lid 1, aanhef en onder d, Wft bedoelde, verboden verspreiding van informatie waarvan een onjuist signaal uitgaat of te duchten is, terwijl de minister van Financiën (de Staat) als verspreider van die onjuiste en onvolledige) informatie weet (wist) of redelijkerwijs moe(s)t vermoeden dat die informatie onjuist is (geweest).
2.4
Hetgeen waarover subonderdelen 2.1 t/m 2.3 klagen, klemt temeer resp. althans in het licht van onderdeel 3.
3. Algemene (rechts)klachten: context mede bepaald door misleiding door Fortis
3.1
Het hof heeft in zijn arrest (in het bijzonder blijkens hetgeen onderdelen 1 en 2 bestrijden) miskend en/of ten onrechte niet (mede) in zijn beoordeling betrokken, dat, zoals het hof in rov. 4.4 t/m 4.6.6 terecht (in cassatie onbestreden) oordeelt, Fortis mededelingen gedaan heeft die reeds op zichzelf (rov. 4.5.3) en zeker ook in combinatie met het niet openbaar maken van de door bet hof bedoelde koersgevoelige informatie misleidend zijn geweest (rov. 4.6.5), welke onrechtmatige (in strijd met art. 5:59 Wft-oud gedane) mededelingen van Fortis het hof ook en in toereikende mate had moeten betrekken in zijn beantwoording van de vraag of de Staat in strijd met art. 5:58 Wft heeft gehandeld door het doen van de in rov. 4.2.6 t/m 4.2.17 van het arrest a quo bedoelde uitlatingen van de minister van Financiën (en daarmee verstrekte onjuiste en onvolledige informatie). Het hof diende bij deze beantwoording te betrekken de context waarin deze ministeriële uitlatingen gedaan werden (rov. 4.2.5) en had, zeker nu voornoemde mededelingen van Fortis misleidend waren, bij deze beantwoording derhalve moeten meewegen dat Fortis de beleggers in effecten, op de beurs al misleid had (zoals FortisEffect c.s. ook steeds heeft gesteld),10. want voornoemde context wordt onmiskenbaar mede door deze misleiding door Fortis bepaald.
3.2
Onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd is 's hofs oordeel in rov. 4.3.8, dat ertoe strekt dat het hof verwerpt het in rov. 4.3.7 samengevatte betoog van FortisEffect c.s. (met betrekking tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur), welk betoog volgens het hof inhoudt (rov. 4.3.7):
- —
dat de Staat zowel bij de eerste reddingsoperatie als bij de uiteindelijke ontmanteling privaatrechtelijke handelingen verricht, maar dat hij óók in een ‘overheidsrol’ handelde;
- —
dat de Staat zich meer dan wie ook bewust was van de koersgevoeligheid van de informatie die speelde;
- —
dat de Staat mede in dit licht de Staat de wettelijke voorschriften in acht diende te nemen en erop toe diende te zien dat deze ook door andere betrokkenen in acht werden genomen, althans dat de Staat er niet aan mee diende te werken als dat niet gebeurde resp. dat de Staat daarvan publiekelijk afstand moest nemen; en
- —
dat de Staat zich aan deze verplichting niet gehouden heeft en daarom sprake van onrechtmatig handelen wegens strijd met de in acht te nemen betamelijkheid.
Immers, niet, laat staan zonder méér, valt in te zien waarom (onderstreping toegevoegd) ‘{…} de gestelde feiten ontoereikend {…} ’ zouden zijn voor aansprakelijkheid van de Staat.
3.3
Door te oordelen dat de gestelde feiten ontoereikend zouden zijn voor (onderstreping toegevoegd) ‘{…} aansprakelijkheid van de Staat voor het handelen van Fortis.’ geeft het hof een onbegrijpelijke uitleg aan de stellingen van en hetgeen FortisEffect c.s. geëist hebben.
3.4
Door aldus te oordelen respondeert, het hof bovendien onjuist en/of ontoereikend op voornoemd, in rov. 4.3.7 bedoelde betoog. Voor het antwoord op de vraag of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door het doen van de in dit geding aan de orde zijnde ministeriële uitlatingen en de aldus verstrekte onjuist en onvolledige informatie (dus: in strijd met art. 5:58 lid 1, aanhef en letter d, Wft en/of de ongeschreven regels van publiekrecht resp. de algemene beginselen van behoorlijk bestuur resp. hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is) is mede van belang dat, zoals FortisEffect c.s. (dus gesteld heeft; rov. 4.3.7), de Staat, óók resp. met name handelende in een (specifieke) ‘overheidsrol’ en dat de Staat zich meer dan wie ook bewust was van de koersgevoeligheid van de door hem gegeven informatie. Hetgeen FortisEffect c.s. met voornoemd betoog aangevoerd hebben, komt er onmiskenbaar op neer dat de Staat, juist (ook) gezien de bijzondere hoedanigheid en rol van de minister van Financiën, niet passief had mogen blijven toen (vanuit) Fortis beleggers — voor de Staat kenbaar — misleid werden, en dat de minister van Financiën, toen hij de litigieuze deed. er geen misverstand over mocht laten bestaan dat Fortis mededelingen deed die (deels) misleidend resp. te rooskleurig waren. Het hof heeft althans ten onrechte niet of niet voldoende meegewogen dat meergenoemde uitlatingen van de Staat, doordat de Staat (minister van Financiën) zich daarbij niet, laat staan voldoende, distantieerde van de door Fortis gegeven misleidende informatie, in zoverre extra onjuist en/of onvolledig en aldus eens te meer misleidend waren.
3.5
Althans het hof heeft ten onrechte en/of onvoldoende gewicht toegekend aan die misleidende mededelingen van Fortis. Door deze misleidende mededelingen resp. onrechtmatige daden van Fortis niet of niet voldoende (mede) in zijn beoordeling/oordelen (kenbaar) te betrekken, heeft het hof het recht geschonden en/of zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. De litigieuze uitlatingen van de minister van Financiën kunnen niet, laat staan zonder méér, beoordeeld worden ‘los’ van die misleidende mededelingen van Fortis, welke de ‘maatman’-belegger immers reeds (kunnen) hebben beïnvloed, zodat de ministeriële uitlatingen eerder dan zonder die misleidende mededelingen van Fortis de ‘maatman-belegger’ hebben kunnen misleiden (rov. 4.2.5).
4. ‘Financieel gezonde instelling waaraan mensen gerust hun geld toevertrouwen kunnen en Fortis is gered’-uitlatingen van zondagavond de 28ste september (rovv. 4.2.6 en 4.2.7)
4.1
Onjuist en/of onvoldoende ontoereikend gemotiveerd is 's hofs oordeel in rov. 4.2.6 dat de mededelingen van de minister van Financiën op zondagavond tijdens de persconferentie, het NOS-interview en het interview bij RTL-nieuws (rov. 2.2.13) ‘[…} dan ook niet onjuist {…}’ zijn. Immers, 's hofs motivering bestaat (allereerst) hierin, dat deze mededelingen beschouwd moeten worden ‘{…} in dat licht {…}’, waarmee het hof doelt op (de achtergrond van) het feit dat in het weekend van 27 en 28 september 2008 het faillissement van Fortis een reële dreiging vormde. Juist omdát Fortis’ faillissement in dat weekend nog een reële dreiging vormde, is niet, laat staan zonder méér, begrijpelijk waarom het hof desniettemin tot dit ‘dan ook niet onjuist’-oordeel komt, aangezien deze mededelingen inhouden (o.a.):
- —
dat ‘wij’ ervan overtuigd dat ‘wij’ op deze manier richting iedereen die op enigerlei wijze betrokken is bij het Fortisconcern ook de komende tijd in deze roerige tijden overeind kunnen houden, dat hier een gezonde financiële instelling staat waar mensen met een gerust hart hun geld [aan] kunnen toevertrouwen, dat ‘wij’ de toekomst voor het concern weer met vertrouwen tegemoet zien (minister van Financiën, persconferentie);
- —
dat je als overheid ook je verantwoordelijkheid moet nemen en dat je op het moment dat een instelling kwetsbaar moet zorgen dat de mensen die afhankelijk zijn van die instelling niet hoeven te twijfelen, dat ze zeker weten dat er waarborgen gegeven zijn en dat is eigenlijk wat er nu gebeurt, dat de drie landen waar de Fortis Bank actief is, Luxemburg. België en Nederland, alle drie besloten hebben extra geld in de bank te steken zodat er meer zekerheid is en de mensen geen wantrouwen hoeven te hebben (minister van Financiën, NOS-interview); en
- —
dat ‘wij’ op tijd ingegrepen hebben, dat dit goed nieuws is, en (op de vraag van de verslaggever of Fortis gered is): ‘Fortis is gered’,
waarbij van belang is dat FortisEffect c.s. nu juist (gedocumenteerd) gesteld hebben (wat zij bovendien (voldoende specifiek) ten bewijze aangeboden11. hebben):
- (i)
dat deze mededelingen van de minister van Financiën feitelijk onjuist was met betrekking tot twee belangrijke feitelijke onderwerpen (MvG-§ 14.4 t/m 14.8), namelijk zowel1e) wat betreft het veronderstelde effect van de afspraken (‘redding’):12.
‘14.6. Ad a: Het veronderstelde effect (redding)
Wát iedereen ook betoogt: het was zondagavond simpelweg niét zeker dat de maatregelen tot gevolg zouden hebben dat Fortis gered was. Dat werd wel gezegd, maar alle betrokken partijen realiseerden zich dat nog maar moest worden bezien of de financiële markten het voldoende zouden achten. Zoals de Staat zelf bij CvA heeft omschreven,13. waren zowel de drie Benelux-overheden, Fortis als de toezichthouders DNB en AFM zich er destijds van bewust dat een dergelijke zekerheid er gewoon niet was. ‘Het viel niet uit te sluiten dat er verdere maatregelen nodig waren.’14. Ook diverse getuigen bij Commissie De Wit hebben dat verklaard.
14.7
De feitelijke ontwikkelingen van de dagen daarna
hebben laten zien, dat de problemen bij Fortis inderdaad niet onder controle ware. Indien de informatie wel juist was geweest en de afspraken toereikend en deugdelijk waren geweest, was de tweede ingreep immers niet nodig geweest en niet voorgevallen.
14.8
De Staat en Fortis wisten dat die onzekerheid er was. In ieder geval diende men redelijkerwijs te vermoeden dat die onzekerheid er nog was, althans daarmee rekening te houden. Zeker nu het wat Fortis betreft om haar eigen onderneming ging en voor wat betreft de Staat als bij uitstek deskundige, goed geïnformeerde partij. Men hoefde wellicht niet te vermoeden dathet niet zou gaan werken, maar men behoorde zich wel te realiseren (‘vermoeden’) dat er een serieus risico was dat dat het geval zou zijn.
14.9
De Staat Aldus had men zich van deze uitlatingen behoren te onthouden. Men had de maatregelen zelf kunnen melden, maar had zich nooit mogen inlaten met de kwalificatie van het effect daarvan (‘gered’). Dat had men aan de ontvangers van de boodschap behoren over te laten en dat zou dan ook hun risico zijn geweest.
14.10
Dat was voor geïntimeerden echter niet genoeg, dus men heeft de perceptie van de ontvangers van de boodschap ‘gestuurd’, door de conclusies alvast voor hen te trekken. Aldus heeft men een soort van advies afgegeven, althans in ieder geval een mededeling gedaan waarvan een onjuist en misleidend signaal te duchten was.’
als2e) het (ontberen van het) definitieve karakter van de maatregelen;
‘14.11. Ad b: Het (ontberen van het) definitieve karakter van de maatregelen
Met name bij Akte d.d. 17 november 2010 hebben appellanten uitvoerig toegelicht dat in hun ogen de afspraken van zondag nog zeer incompleet en onzeker waren, alsook onderhevig aan risico's als ‘afbreken onderhandelingen’ e.d. Desondanks meldden geïntimeerden destijds met een grote mate van stelligheid en zekerheid, dat er definitieve en toereikende afspraken waren, het feit dat daar al uitvoering aan was gegeven, danwel dat dat zeer snel zou plaats vinden.
Ook van die aspecten van de mededelingen is een te stellig en daardoor onjuist en misleidend signaal uitgegaan. Appellanten hebben (mede) daarop beleggingsbeslissingen gebaseerd en zijn (mede) door deze informatie misleid.
‘14.12. Markmanipulatie
Met deze feiten is voldaan aan de eerder genoemde criteria voor Marktmanipulatie:
- a.
Men verspreidde informatie waarvan een onjuist of misleidend signaal te duchten was. Dat was zeker het geval, alleen al omdat de informatie feitelijk werkelijk onjuist was. Áls al kon worden gesproken over complete definitieve afspraken, dan was daar in ieder geval nog geen uitvoering aan gegeven, althans was het niét zeker dat die afspraken ook daadwerkelijk redding van Fortis tot gevolg hadden. En die zekerheid is wel wat men gebracht en gepretendeerd heeft, althans zo is het bij appellanten overgekomen. Anders was deze procedure voor een belangrijk deel niet nodig geweest, want had er die week niemand effecten Fortis aangeschaft.
- b.
De informatie was van invloed op de vraag naar, het aanbod van en/of de koers van het aandeel Fortis, omdat het van invloed is geweest op de perceptie van de markt op de uitgevende instelling Fortis. Sterker: dat was het doel: men wilde dat de markt een positievere perceptie van Fortis kreeg: men zocht vertrouwen in Fortis.
- c.
Ten derde: men wist dat de informatie onjuist of misleidend was of diende dat redelijkerwijs te vermoeden. Immers: zoals de Staat zelf omschrijft, was men zich er destijds allemaal van bewust dat er géén zekerheid was dat de maatregelen het beoogde effect zouden hebben. Men kon niet uitsluiten dat er verdere maatregelen nodig zouden zijn. Niet voor niets spreken diverse partijen ten deze inmiddels bijna allemaal over ‘wat ze verwachtten’. Van die veel voorzichtiger woordkeuze heeft zich destijds niet bediend.’;15.
- (ii)
dat het (met andere woorden) géén redding, maar een reddingsactie was, en dat de Staat — al dan niet misplaatst — ‘hoop’ en ‘vertrouwen’ had dat deze reddingsactie zou slagen, maar er simpelweg geen zekerheid was (MvG-§ 14.12, in fine);
- (iii)
dat de Staat die (in MvG-§§ 14.5 t/m 14.12 beschreven) wetenschap — die onzekerheid — opzettelijk niét met de markt gedeeld heeft, omdat dat niet strookte met de gebruiksaanwijzing van het ‘ingezette instrumentarium’, dat de aanpak er immers vooral uit bestond dat de markt door de participatie van de overheden weer ‘vertrouwen zou krijgen’, onder meer af te meten aan een herstel van de beurskoers, en dat zich daarmee niet verdroeg het vertellen van de waarheid over de nog bestaande problemen en onzekerheden, aangezien de Staat dan het verzette werk zelf weer ongedaan zou maken (MvG-§ 4.13);
- (iv)
dat deze verzwegen informatie (het ontbreken van de zekerheid dat het zou werken) voorwetenschap en koersgevoelige informatie (hierna: KGI). nu deze informatie voor beleggers onmiskenbaar van belang was en van invloed zou zijn geweest op de koers, en dat juist wegens haar invloed op de koers niet gemeld is (MvG-§ 4.14);
- (v)
dat al bij Fortis sprake was van zodanig dramatische omstandigheden, dat sinds woensdag 24 september ‘Code Red’ gold en voorzien, werd dat Fortis bij gebrek aan hulp maandag 29 september 2008 ‘niet zou overleven’, en dat op zondag 28 september 2008 deze omstandigheden in elk geval niet met zekerheid ‘verdwenen’ waren (zeker niet voor het verleden), en dat het aan de beleggers had overgelaten behoren te worden overgelaten of zij de maatregelen van die zondag de 28e voldoende vonden opwegen tegen de problemen zoals die op vrijdag 26 september bestonden (MvG-§§ 4.19 en 4.20);
- (vi)
dat deze mogelijkheid tot afweging — waarvan ze het recht hadden die zélf te maken -onthouden is (MvG-§ 20);
- (vii)
dat de handelwijze van de Staat zich niet verdraagt met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, omdat hij de beleggers deze cruciale informatie niet had mogen onthouden en de Staat, wetende dat de markt een andere perceptie had, die de Staatvoor een belangrijk deel zelf had (mede) gecreëerd, ten onrechte nagelaten om de markt te informeren over de juiste feiten, en aldus het risico in het leven geroepen heeft en heeft laten voortbestaan dat de beleggers beleggingsbeslissingen namen op basis van onjuiste en onvolledige informatie die eerder door de Staat zelf was verspreid.
Het hof heeft niet, laat staan kenbaar, of niet voldoende op deze ‘(i) t/m (vii)’- essentiële stellingen gerespondeerd, zodat voornoemd ‘dan ook niet onjuist’ — oordeel onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd is.
4.2
Voor zover dit oordeel mede berust op hetgeen het hof voorts oordeelt in rov. 4.2.6 (‘Van misleidende informatie aan het publiek was ook geen sprake. Als gezegd {…} te uitzondelijk.’), wordt dit oordeel mede gevitieerd door hetgeen waarover het volgende subonderdeel klaagt.
4.3
Onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd is het 's hofs oordeel rov. 4.2.6 dat van misleidende mededelingen aan het publiek ook geen sprake zou zijn.
Ten eerste mag, anders dan het hof (aansluitend) impliceert in rov. 4.2.6, niet, althans niet onder méér, als maatstaf aangehouden worden hoe de verschafte informatie door een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger wordt opgevat, zodat het hof van een onjuiste rechtsopvatting blijk geeft. Zelfs indien deze maatstaf wèl aangehouden zou mogen worden, valt niet, laat staan zonder méér, in te zien waarom, zoals het hof oordeelt, gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone beleggers resp. ‘maatman’-beleggers,
aan wie het eind september 2008 niet ontgaan kan zijn dat sprake was van een grote, mondiale kredietcrisis waarbij ook grote financiële instellingen in ernstige moeilijkheden waren geraakt), en die ‘dus’ zouden hebben moeten begrijpen dat (ook) Fortis zich in zodanige ernstige moeilijkheden bevond en dat (mede) daarom een forse kapitaalinjectie van de Staat noodzakelijk was,
op basis van deze gegevens de uitlatingen van de minister van Financiën niet zonder meer zouden hebben mogen opvatten als een signaal dat er voor Fortis geen gevaar meer te duchten was en dat daarvoor de omstandigheden te uitzonderlijk waren. Immers, die forse kapitaalinjectie van de Staat wàs gegeven met de op die zondagavond de 28ste september gegeven resp. geregeld, zo was toch de mededeling in van de Nederlandse minister van Financiën op de in rov. 2.2.13 vermelde persconferentie (( ‘Daarom hebben wij ook meegedaan aan het leveren van een kapitaalbijdrage {…}’), èn hielden die uitlatingen (dus) in ‘Fortis is gered.‘ alsmede dat Fortis een gezonde financiële instelling resp, weer een gezonde instelling was, terwijl het hof niet, laat staan kenbaar, vaststelt dat die uitlatingen gedaan waren onder ook maar enig, laat staan expliciet, voorbehoud, zodat niet te begrijpen is dat deze beleggers ‘{…} op basis van deze gegevens’ niet zonder meer zouden hebben mogen opvatten als (meer dan) een signaal (resp. harde bevestigiging) dat er voor Fortis geen gevaar meer te duchten was en dat daarvoor de omstandigheden te uitzonderlijk waren.
4.4
Onjuist en en/of ontoereikend is 's hofs door rov. 4.2.6 geïmpliceerde oordeel dat deze beleggers de uitlatingen van de minister van Financiën op die 29ste septemberzondagavond ook niet zouden hebben mogen opvatten als een signaal dat er voor Fortis geen gevaar meer te duchten was voor zover dit gevaar verband hield met de specifieke omstandigheden bij Fortis vanaf de woensdag ervoor (‘Code red’), die neerkwamen op een reële dreiging van faillissement van Fortis en die de reden vormden voor de eerste reddingsoperatie. Immers, onmiskenbaar kwamen de uitlatingen erop neer dat Fortis in elk geval deze reële dreiging weggenomen was — ‘Fortis is gered’ en er staat (weer) een financieel gezonde instelling — en dat Fortis in zoverre niet langer, anders dan tot het bereikte akkoord op die zondagavond, méér gevaar liep dan andere- Nederlandse bancaire instellingen.16.
4.5
Mede gezien het vorige subonderdeel, respondeert het hof ten onrechte niet, laat staan toereikend, op de in het eerste subonderdeel van dit onderdeel vermelde essentiële stellingen van FortisEffect c.s. In het bijzonder 's hofs oordeel de beleggers de uitlatingen van de minister van Financiën niet zouden hebben mogen opvatten als een (sterk) signaal dat er voor Fortis geen gevaar meer te duchten was17. (en dat daarvoor de omstandigheden te uitzonderlijk waren) gaat op de keper beschouwd (volledig) langs deze stellingen heen.
Minister van Financiën had wèl, een voorbehoud moeten maken (rov. 4.2.7)
4.6
Onjuist en/of onvoldoende ontoereikend gemotiveerd is 's hofs oordeel in rov. 4.2.7 dat evenmin van de minister van Financiën had kunnen worden verwacht dat hij — reeds op zondagavond — een voorbehoud zou maken inhoudend dat er mogelijk zwaardere maatregelen noodzakelijk waren.
4.6.1
Dit oordeel is onbegrijpelijk voor zover het oordeel zou steunen op 's hofs ‘Nog daargelaten’-oordeel in rov. 4.2.7 dat niet gebleken zou zijn dat de Staat reeds op zondagavond redelijkerwijs met dat scenario rekening diende te houden, omdat., gezien de in het eerste subonderdeel van dit onderdeel vermelde (ten bewijze aangeboden) stellingen van FortisEffect c.s., dit ‘niet gebleken’-oordeel (volstrekt) ontoereikend gemotiveerd is.
4.6.2
Bovendien wreekt het zich ook hier dat het hof ‘werkt met volgens hem van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger verwacht moet worden.
4.6.3
Bovendien miskent het hof dat het er te dezen niet om gaat of deze ‘maatman’-belegger begrijpt dat de uiteindelijke effecten van de reddingsoperatie niet op voorhand voorspeld konden worden, ook zonder dat de minister zich daarover uitlaat. In bet bijzonder miskent het hof dat de minister van Financiën met zijn in rov. 2.2.13 vermelde uitlatingen nu eenmaal onmiskenbaar mededelingen gedaan heeft, over de financiële toestand bij Fortis resp. de mate waarin Fortis financieel stabiel zou zijn (‘gezonde financiële instelling’) en dat Fortis gered zou zijn (dus: ‘geen reële dreiging meer van faillissement’), en dat deze mededelingen, zoals FortisEffect c.s. (dus) gesteld hebben, gewoon niet waar waren (reeds in het licht van de toen bestaande onzekerheid of de reddingsactie daadwèrkelijk een redding zou blijken te zijn).
4.6.4
Onbegrijpelijk is 's hofs oordeel dat het voor de (maatman)beleggers duidelijk geweest of had moeten zijn dat het ging om ‘{…} overhaaste {…}’ maatregelen. Het hof miskent bovendien art. 24 Rv. Dat die duidelijkheid er voor deze beleggers óók zou zijn, is namelijk überhaupt niet gesteld, althans niet onbetwist, gesteld.
4.6.5
Onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd laat het hof in rov. 4.2.7 zijn oordeel dat van de minister van Financiën ook niet had kunnen worden verwacht dat hij — reeds op zondagavond — een. voorbehoud zou maken inhoudend dat er mogelijk zwaardere maatregelen noodzakelijk waren mede daarop steunen, dat (daarbij van belang is dat) de Staat in zijn mededelingen over de eerste reddingsoperatie bij herhaling duidelijk heeft gemaakt dat de reddingsoperatie gericht was op het veiligstellen van de stabiliteit van het bancaire systeem en op het herstel van het vertrouwen in Fortis van rekeninghouders en andere banken en uit de uitlatingen van de Staat de beleggers niet konden opmaken dat de Staat met de eerste reddingsoperatie tevens beoogde om de beurskoers van Fortis te beïnvloeden en dat daaraan doet niet afdoet dat de Staat verwachtte dat de eerste reddingsoperatie een positief effect zou hebben op de beurskoers. Immers, het gaat er, mede gezien de vorige subonderdelen, niet om of de beleggers uit deze uitlatingen konden opmaken dat de Staat met de eerste reddingsoperatie tevens beoogde om de beurskoers van Fortis te beïnvloeden, want dit neutraliseert niet, ook niet ten dele, het door FortisEffect c.s. aan de Staat gemaakte verwijt dat deze uitlatingen — kort gezegd — nu eenmaal niet juist en niet volledig waren (dus o.a.: gezien de onzekerheid die er was of de eerste reddingsoperatie niet slechts een reddingsactie was die toch geen redding zou zijn) en dat deze uitlatingen intussen als effect hadden dat de beleggers op basis van onjuiste en onvolledige informatie beslissingen genomen hebben, die, hoezeer ook sprake was van een grote, mondiale kredietcrisis waarbij ook grote financiële instellingen in ernstige moeilijkheden geraakt waren, zij (mogelijk) niet genomen hadden als die uitlatingen juiste en volledig waren geweest, althans als geen sprake was van onjuiste en onvolledige uitlatingen. Derhalve kan 's hofs oordeel dat het gegeven dat uit de uitlatingen door de beleggers niet opgemaakt kon worden dat de Staat tevens beoogde om de beurskoers (positief) te beïnvloeden 's hofs ‘voorbehoud was niet nodig’-oordeel niet (mede) dragen.
5. Hoezo zou hetzelfde hebben te gelden voor mededelingen op websites? (rovv. 4.2.8)
Hetgeen waarover het vorige onderdeel klaagt, vitieert (tevens) hetgeen het hof in rov. 4.2.8 oordeelt, namelijk dat hetzelfde zou hebben te gelden voor de mededelingen die op maandag 29 september 2008 op de website van het Ministerie van Financiën en op de website www.regering.nl zijn geplaatst (rovv. 2.2.18 en 2.2,19), waarmee met name benadrukt wordt dat dankzij de reddingsoperatie de belangen van de rekeninghouders zijn beschermd en dat de operatie een waarborg vormt voor de financiële stabiliteit binnen Nederland en Europa, en dat naar 's hofs oordeel daarmee een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger niet misleid wordt.
6. Hoezo zou ‘Fortis is in essentie een gezond bedrijf’-mededeling ‘{…} niettemin {…}’, gezien de context ervan, niet misleidend zijn? (rov. 4.2.10)
Inleiding
Na in rov. 4.2.9 te hebben geoordeeld
- 1e.
dat de minister van Financiën op maandag 29 september 2008 twee interviews gegeven (NOS-journaal en Radio 1) heeft — als vermeld in ‘vaststaande feiten’- rovv. 2.2.20 en 2.2.21 — en dat deze minister hierin- wederom — benadrukt dat de garantstellingen de klanten en spaarders bij Fortis de zekerheid geven dat de bank aan haar verplichtingen zal kunnen blijven voldoen en niet zal omvallen, dit met het onmiskenbare doel te voorkomen dat deze klanten en spaarders op grote schaal hun bij Fortis staande tegoeden zouden opeisen;
- 2e)
dal dit geen misleiding vormt van de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger; en
- 3e)
dat bet hof de opmerkingen van de minister in het NOS-journaal over dekoers van het aandeel Fortis voldoende voorzichtig acht (‘En toch zie je dat dat eigenlijk (…) tegen de achtergrond van de gehele onzekerheid in de beurs niet genoeg blijkt om in ieder geval vandaag verdere koersdaling te voorkomen. (…) Ik beschouw [de eerste reddingsoperatie] nog steeds als een buitengewoon verstandige beslissing, niet eens zo zeer omdat we de illusie zouden hebben gehad dat we daar beurskoersen mee kunnen beïnvloeden. (…)’),
oordeelt het hof in rov. 4.2.10:
‘In de beide interviews steit de minister voorts nog aan de orde dat Fortis in essentie een gezond bedrijf is, dat de garantstellingen het bedrijf nog gezonder hebben gemaakt en dat hij denkt dat gezien het commitment van de drie overheden ‘straks ook gewoon de handelende partijen op de beurs, spaarders ook dat vertrouwen zal geven’. Deze uitlatingen kunnen door het publiek worden opgevat als mededeling dat men vertrouwen kan hebben in Fortis, hetgeen gelet op de financiële situatie mogelijk een vrij rooskleurig beeld schept van de situatie bij Fortis. Het hof acht niettemin de uitlatingen, gezien de context waarin deze zijn gedaan, niet misleidend. Het hof verwijst in dat verband met name naar het slot van r.o. 4.2.7.’
6.1
Onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd is 's hofs oordeel in rov. 4.2.10 dat de hier aan de orde zijde uitlatingen, gezien de context waarin deze zijn gedaan, niet misleidend zouden zijn. Immers, deze op maandag 29 september door de minister van Financiën in twee interviews (NOS-journaal en Radio 1) gedane uitlatingen — vide rov. 4.2.9 — houden (zoals vermeld in rov. 4.2.10) in
- —
dat Fortis_in essentie een gezond bedrijf is;
- —
dat de garantstellingen het bedrijf nog gezonder gemaakt hebben; en
- —
dat de minister denkt dat, gezien het commitment van de drie overheden. ‘{…} straks ook gewoon de handelende partijen op de beurs, spaarders ook dat vertrouwen zal geven.’,
terwijl het hof woordelijk oordeelt (rov. 4.2.10) dat deze uitlatingen door het publiek opgevat kunnen worden als mededeling dat men vertrouwen kan hebben in Fortis, hetgeen (nog steeds woordelijk het hof) gelet op de financiële situatie mogelijk een vrij rooskleurig beeld schept van de situatie bij Fortis, zodat niet, laat staan zonder méér, valt in te zien, waarom deze uitlatingen, gezien de context waarin deze zijn gedaan, niet misleidend zouden zijn, nu het hof wat betreft deze context (‘{…} in dat verband {…}’) louter verwijst resp. verwijst (onderstreping toegevoegd) ‘{…} met name naar het slot van r.o. 4.2.7.’ welk slot (van rov. 4.2.7) inhoudt
- —
dat beleggers uit de uitlatingen van de Staat niet konden opmaken dat de Staat met de eerste reddingsoperatie tevens beoogde om de beurskoers van Fortis te beïnvloeden; en
- —
dat daaraan niet afdoet dat de Staat (intussen) verwachtte dat deze eerste reddingsoperatie een positief effect op de beurskoers zou hebben.
Voor zover voornoemde context met name hierin bestaat, dat beleggers uit de uitlatingen van de Staat niet konden opmaken dat de Staat met de eerste reddingsoperatie tevens beoogde om de beurskoers van Fortis te beïnvloeden en dat daaraan niet afdoet dat de Staat (intussen) verwachtte dat deze eerste reddingsoperatie een positief effect op de beurskoers zou hebben, valt echter niet, laat staan zonder méér, in te zien waaròm voornoemde mededeling, die (dus: naar in cassatie uitgangspunt is) er nu juist toe strekt resp. door het publiek opgevat kan worden dat men vertrouwen kan hebben in Fortisèn die een vrij (en aldus te) rooskleurig beeld schiep van de financiële toestand bij Fortis ‘dus’ niet misleidend zou zijn. Immers, als Fortis tijdens voornoemde interviews, anders dan de minister beweerde, niet in essentie een gezond bedrijf was, dan doet hieraan (dus: ‘géén in essentie gezond bedrijf’) niet af dat beleggers uit de uitlatingen van de Staat niet konden opmaken dat de Staat met de eerste reddingsoperatie tevens beoogde om de beurskoers van Fortis te beïnvloeden (en dat de Staat intussen verwachtte dat de eerste reddingsoperatie een positief effect op de beurskoers zou hebben), terwijl het hof niet, laat staan toereikend, motiveert waarom dat gegeven sec daar wèl iets aan af zou (kunnen) doen. Is Fortis op maandagavond 29 september 2008 niet een in essentie gezond bedrijf, dan is de op deze avond gedane mededeling dat Fortis een in essentie gezond bedrijf is (gewoon) onjuist, ongeacht het antwoord op de vraag of beleggers uit de uitlatingen van de Staat niet konden opmaken dat de Staat met de eerste reddingsoperatie tevens beoogde om de beurskoers van Fortis te beïnvloeden (en dat de Staat intussen verwachtte dat de eerste reddingsoperatie een positief effect op de beurskoers zou hebben). Want ook als de beleggers uit deze uitlatingen wèl zouden hebben kunnen opmaken dat beoogd werd om deze beurskoers te beïnvloeden, was die mededeling dan onjuist. Derhalve komt 's hofs oordeel dat de in rov. 4.2.10 beoordeelde uitlatingen, in de (met name door het slot van rov, 4.2.7 bepaalde) context waarin zij gedaan zijn, niet misleidend zouden zijn neer op een non sequitur, Dat (kort gezegd) de Staat geen intentie kenbaar maakte om de beurskoers te beïnvloeden impliceert toch. niet dat de bewering dat de toestand van Fortis vrij rooskleurig is ‘dus’ niet misleidend zou zijn als deze bewering onjuist was?
6.2
Dit is niet anders voor zover het hof met voornoemd slot van rov. 4.2.7 tévens zou doelen op het hierin (rov. 4.2.7) door het hof als vaststaand aangenomen feit dat de Staat in zijn mededelingen over de eerste reddingsoperatie bij herhaling duidelijk gemaakt heeft dat deze operatie gericht was op het veiligstellen van de stabiliteit van het bancaire systeem en op het herstel van het vertrouwen in Fortis van rekeninghouders en andere banken. Immers, was voornoemde ‘in essentie gezond’-mededeling onjuist, dan is het, althans in beginsel, misleidend om deze mededeling te doen, juist omdat er welgevoegelijk vanuit mag worden gegaan dat een belegger die er kennis van genomen heeft dat uitgerekend de minister van Financiën in het NOS-joumaal en op Radio 1 de mededeling heeft gedaan dat met de eerste reddingsoperatie het veiligstellen van de stabiliteit van het bancaire systeem en op het herstel van het vertrouwen in Fortis van rekeninghouders en andere banken beoogd is (veel) eerder de neiging zal zijn om aandelen Fortis te kopen of te behouden als hij tévens kennis genomen heeft van de mededeling dat Fortis in essentie, een gezond bedrijf is (en dat deze belegger die neiging juist veel minder zal hebben als hij van laatstgenoemde mededeling geen kennis neemt).
6.3
Voor zover het hof met. ‘{…} de context {…}’ doelt op iets anders dan voornoemd, door het hof vermeld- slot van rov. 4.2.7, heeft het zijn door subonderdelen 1.1 en 1.2 bestreden oordeel ontoereikend, gemotiveerd. Immers, afgezien van dit slot, waarvan het hof (dus) expliciteert dat het ‘{…} met name {…}’ die context vormt, is vaagheid troef waar die context volgens het hof niet (met name) door dit slot gevormd wordt en is dit oordeel ten onrechte niet zodanig gemotiveerd dat, dat het voldoende inzicht geeft in de eraan ten grondslag liggende gedachtegang om het zowel voor partijen als voor derden en Uw Raad controleerbaar en aanvaardbaar te maken.
6.4
Hetgeen waarover de vorige drie sub onderdelen klagen kiemt temeer resp. althans, omdat Fortis Effect c.s.
7. Hoezo zouden de ‘{…} grote problemen {…}’ die Fortis in periode vóór de transactie al had, om de reden dat deze problemen op zichzelf — ‘los’ van de crises — niet het voortbestaan van Fortis bedreigden, niet impliceren dat ‘in essentie gezond’-uitlatingen niet misleiden waren? (rov. 4.2.11)
Onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd is 's hofs oordeel in rov. 4.2.11 dat de ‘in essentie gezond bedrijf’-bewering van de minister van Financiën in de beide interviews in de avond van die 29e september ondanks de in rov, 4.2.11 vermelde ‘{…} grote problemen {…}’ niet misleidend zou zijn. Hieraan doet niet af 's hofs oordeel in rov. 4.2.11 (in fine) dat de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger de uitlatingen van de minister van Financiën (dus: waaronder deze bewering) behoort te plaatsen in de context dat er sprake was van een modiale, financiële crisis en dat — deze crisis weggedacht — de bedoelde problemen niet van dien aard waren dat deze op zichzelf het voortbestaan van Fortis bedreigden.
7.1
Ten eerste volgt uit het gegeven dat een bedrijf op zichzelf niet in zijn voortbestaan bedreigd wordt niet, laat staan zonder méér, dat dit bedrijf ‘dus’ een in essentie gszond bedrijf zou zijn. Immers, er zijn bedrijven die, ondanks dat ze in essentie ongezond zijn. op zichzelf niet. laat staan meteen, in hun voorbestaan bedreigd zijn. Problemen kunnen impliceren dat de winstgevendheid structureel beduidend lager is minder ís dan reëel haalbaar en hoeven intussen niet tevens te impliceren dat het bedrijf in zijn voortbestaan bedreigd wordt. De mededeling dat dit bedrijf in essentie gezond zou zijn, is dan gewoon ronduit onjuist, hoezeer ook dat bedrijf niet in zijn voortbestaan bedreigd wordt. (Zo kan iemand vele jaren een ziekte onder de leden hebben die hem verhindert om carrière te maken maar die intussen geen levensbedreigende ziekte is, doch in essentie gezond is hij niet.)
7.2
Ten tweede gaat het bij hetgeen FortisEffect c.s. in dit geding eisen voor zover dit gegrond is op de stelling dat de Staat art. 5:58 Wft. geschonden heeft niet, laat staan uitsluitend en/of zonder méér, om het antwoord op de vraag hoe (en in welke context) de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger de uitlatingen van de minister van Financiën (dus: waaronder voornoemde ‘in essentie gezond’-bewering) behoort te plaatsen, nu het eerste lid, aanhef en letter d, van dit wetsartikel het (kort gezegd) verbiedt om informatie te verspreiden waarvan een onjuist‘{…} of {…}’misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van financiële instrumenten, tenvijl de verspreider van die informatie weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die informatie onjuist‘{…} of {…}’misleidend is. Het door het hof ‘werken’ met de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger impliceert een onjuiste dan toch ontoereikend gemotiveerde verenging van deze wettelijke maatstaf.
7.3
Ten derde volgt uit dit laatste dat het hof ook een te enge maatstaf aanlegt: het had niet alleen moeten onderzoeken of de ‘in essentie gezond’-bewering van de minister misleidend was. doch ook moeten nagaan of deze bewering onjuist was, zoals voor alle litigieuze uitlatingen van de Staat (minister van Financiën geldt).
8. Hoezo nieuwsberichten van dinsdag 30 september 2008 op websites niet misleidend?
In het licht van (met name de twee) vorige onderdelen is onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd 's hofs oordeel dat de op dinsdag 30 september 2008 door de Staat geplaatste nieuwsberichten op de website www.regering.nl en de website van het Ministerie van Financiën (rovv. 2.2.26 en 2.2.27), die volgens het hof in wezen een herhaling vormen van de eerdere berichtgeving rondom Fortis, niet misleidend zijn.
9. Onjuiste en onvolledige mededelingen van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer op dinsdag 30 september 2008 en donderdag 2 oktober 2008 (rovv. 4.2.13 en 4.2.14)
9.1
Onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd is 's hofs oordeel in rov. 4.2.14 dat — mede gezien de positie van de Staat die mede dient te waken voor de belangen van het financiële/bancaire systeem — de in rov. 4.2.13 vermelde mondelinge en schriftelijke informatie die de minister van Financiën op dinsdag 30 september 2008 aan de Tweede Kamer verstrekte niet misleidend zouden zijn. In hel bijzonder is dit oordeel onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd voor zover het ziet op de mededelingen dat Fortis een solvabele instelling was en is, dat het ‘animal spirits’-gedrag op de beurs dat ‘wij’ terugzien in koersontwikkelingen niet meer in verhouding staat tot de reële situatie binnen een bedrijf (Fortis), dat dàt reden was om in te grijpen, en dat ‘wij’ wisten dat het (Fortis) een solvabele instelling was die kennelijk ten prooi gevallen, was aan deels irrationele bewegingen in de markt. De strekking van deze mededelingen is onmiskenbaar (mede) dat de koers van Fortis volgens de minister van Financiën ten onrechte te laag lag, afgezet tegen het gegeven dat Fortis een solvabele (in essentie financieel gezonde) instelling was.
Aan deze klacht doet niet, laat staan zonder méér. af 's hofs aansluitende (motiverende) oordeel in rov. 4.2.14 dat de mededelingen moeten worden beschouwd in de context van de afweging die de Staat heeft gemaakt of Fortis een zodanig solide bank was dat een kapitaalinjectie (van een grote omvang) een zinvolle maatregel was om de belangen van de spaarders, rekeninghouders en het financiële systeem in zijn algemeenheid te beschermen, alsmede om het vertrouwen in de bank te herstellen.
9.2
Onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd is 's hofs oordeel in rov. 4.2.16 betreffende het door FortisEffect e.s. aan de Staat gemaakte verwijt dat hij de door de minister van Financiën op donderdag 2 oktober 2008 aan de Tweede Kamer gegeven informatie (rov. 2.2.32) inmiddels achterhaald was en niet gegeven had mogen worden, nu het was inmiddels bekend was dat de maatregelen (eerste reddingsoperatie als voorzien resp. bedoeld op zondag 28 september 2008) niet succesvol waren geweest en dat zij niet langer zouden worden uitgevoerd en er reeds tot ontmanteling van Fortis besloten was dat het de Staat weliswaar op donderdag 2 oktober 2008 bekend was
dat de transactie van zondag 28 september 2008 niet de gewenste gevolgen had gehad, maar dat, waar de minister van Financiën resp. de Staat de Tweede Kamer informeerde en ook mocht informeren over de achtergrond van die transactie op de wijze waarop dat is gedaan, de Staat — gezien de grote belangen van het financiële stelsel — op dat moment in redelijkheid de keuze zou hebben mogen maken om nog geen informatie te verschaffen over het voornemen zwaardere maatregelen te treffen, daar dit — naar redelijke inschatting — het vertrouwen in Fortis onmiddellijk nog verder zou doen afnemen en mogelijk kon leiden tot onbeheersbare gevolgen voor Fortis en het bancaire stelsel, en dat de mededelingen die tijdens het debat in de Tweede Kamer zijn gedaan, niet van dien aard geweest zouden zijn dat de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone belegger — mede gezien de dalende beurskoers van het aandeel Fortis — hieruit mocht afleiden dat de problemen met Fortis waren opgelost en de reddingsoperatie een succes was. Dit oordeel is reeds onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd in het licht van hetgeen waarover het volgende onderdeel klaagt (égalité devant les charges publique).
9.3
Met hetgeen het hof oordeelt in rovv. 4.2.13 t/m 4.2.16 respondeert het hof ten onrechte niet, laat staan toereikend, op de door hem in rov. 4.2.1 vermelde stellingen van FortisEffect c.s. dat het de Staat reeds vanaf dinsdag 30 september 2008 bekend was dat verderstrekkende maatregelen noodzakelijk waren en dat de Staat te dezen bewust geen, althans misleidende informatie verschafte, alsmede dat de Staat geen, althans misleidende informatie verschafte over het feit dat in de loop van de week opnieuw onderhandeld werd over veel verderstrekkende maatregelen. Hierbij is van belang dat FortisEffect c.s. gesteld hebben dat toen de Staat die bekendheid had, hij — juist gezien de (dus: vertrouwenwekkende) uitlatingen van de minister van Financiën van zondagavond 30 september 2008 — ‘corrigerende’ informatie had moeten geven (vide: de in de algemene inleiding van dit middel reeds genoemde vindplaatsen/stellingen FortisEffect c.s.).
In het bijzonder heeft het hof ten onrechte niet, laat staan toereikend, op het aldus door FortisEffect c.s. gestelde (dus: zie hiervóór) gerespondeerd voor zover het betreft de tijdspanne vanaf dinsdagavond 30 september tot de momenten waarop de minister van Financiën de tweede kamer zowel mondeling als schriftelijk informeerde over de ‘redding’ van Fortis. Voorts in het bijzonder heeft het hof ten onrechte niet, laat staan toereikend, op het aldus door FortisEffect c.s. gestelde gerespondeerd voor zover het betreft de tijdspanne ná voornoemde momenten van informatieverstrekking aan de Tweede Kamer op donderdag 2 oktober 2008 tot vrijdagavond 3 oktober 2008.
10. Égalité devant les charges publique: hoezo zou niet gezegd kunnen worden dat verlies buiten het normale maatschappelijke beleggersrisico valt? (rov. 4.7.5, blz. 44)
10.1
Onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd is 's hofs — met betrekking de stelling van FortisEffect c.s. dat de Staat het publiek onjuist en onvolledig geïnformeerd heeft over de ontwikkelingen rondom de reddingsmaatregelen (eerste reddingsmaatregelen nadere maatregelen) gegeven — oordeel in rov. 4.7.5 dat, gezien ‘{…} deze omstandigheden {…}’, niet gezegd zou kunnen worden dat voor zover een gedeelte van de aandeelhouders van Fortis (te weten degenen die in de periode tussen 29 september 2008 en 3 oktober 2008 aandelen Fortis hebben (bij)gekocht, dan wel besloten hebben hun aandelen niet te verkopen) verlies geleden heeft, dit verlies buiten bun normale maatschappelijke (beleggers)risico valt. Immers, voor zover het hof met ‘{…} deze omstandigheden {…}’ doelt, op
- a.
het zeer zwaarwegende maatschappelijke belang dat gediend wordt met de redding van Fortis als systeembank;
- b.
het feit dat in algemene zin ook de aandeelhouders van Fortis gebaat waren bij de redding van Fortis;
- c.
de grote onrust en onzekerheid die in die periode de financiële markten beheersten; en
- d.
de geringe mate waarin voorzienbaar was welk effect de mededelingen over de eerste reddingsoperatie op de beurskoers van Fortis zouden hebben,
valt niet, laat staan zonder méér, in te zien waarom deze bij a. t/m d. vermelde omstandigheden ‘dus’ zouden impliceren dat voornoemd verlies buiten het normale maatschappelijke (beleggers)risico van voornoemd gedeelte van de aandeelhouders zou vallen, want
- —
ten eerste (a) volgt uit het gegeven dat met de redding van Fortis als systeembank een zeer zwaarwegend maatschappelijk belang gediend wordt niet, laat staan zonder méér, dat voornoemd verlies ‘dus’ voor voornoemd gedeelte van de aandeelhouders buiten hun normale maatschappelijke (beleggers)risico zou vallen, nu het gegeven dat een gedraging op zichzelf nuttig is resp. een (zeer) zwaarwegend maatschappelijk belang dient secniet impliceert dat voor een derde die nadeel van deze gedraging ondervindt dit nadeel buiten zijn normale maatschappelijke risico zou vallen (en zou dit anders zijn, dan had de Hoge Raad het door de Staat in zijn zaak tegen mevrouw [naam 2] ingestelde cassatieberoep ongetwijfeld niet verworpen (NJ 2003, 615);
- —
ten tweede (b) kan het feit dat in algemene zin ook de aandeelhouders (de gehele populatie) van Fortis gebaat waren ‘{…} bij de redding van Fortis {…}’ evenmin, ook zeker niet zonder méér, meebrengen dat voornoemd verlies ‘dus’ voor voornoemd gedeelte van de aandeelhouders buiten hun normale maatschappelijke (beleggers)risico zou vallen, omdat het gegeven dat een gedraging op zichzelf nuttig is voor een bepaalde populatie als geheel sec niet, laat staan zonder méér, impliceert dat voor de deelverzameling van personen die door deze gedraging nadeel lijden dit nadeel ‘dus’ buiten het normale maatschappelijke risico zou vallen, zodat het hof hier (tevens) een onjuiste rechtsopvatting huldigt;
- —
ten derde (b) gaat het te dezen niet (zozeer) om de redding van Fort is als systeembank, maar om het gegeven dat volgens 's hofs eigen vaststelling (rov. 4.7, blz. 42) voornoemde stelling van FortisEffect c.s. au juist inhoudt dat de Staat (in het kader van de poging tot redding) het publiek onjuist en onvolledig geïnformeerd heeft over de ontwikkelingen rondom de reddingsmaatregelen, zodat, als het hof met ‘{…} de redding {…}’ niet doelt op dit ‘informeren’, uit de door het hof bij (b) vermelde omstandigheid ook daarom niet (mede) kan volgen dat het verlies buiten hun normale maatschappelijke (beleggers)risico zou vallen;
- —
ten vierde (c) kan de grote onrust en onzekerheid die in die periode de financiële markten beheersten evenmin, laat staan zonder méér, impliceren dat verlies dat geleden is door het door de minister van Financiën (!) verstrekken van onjuiste en onvolledige informatie ‘dus’ (tòch) niet buiten het normale maatschappelijke (beleggers)risico van voornoemd gedeelte van de aandeelhouders zou vallen, reeds omdat het gegeven dat de minister van Financiën (bewust) onjuiste en onvolledige informatie als in casu aan de orde iets is wat hoogst resp. zeer uitzonderlijk is, waarbij van belang is dat normaal maatschappelijk (beleggers)risico bijvoorbeeld wèl die grote onrust en onzekerheid die in die periode de financiële markten beheersten, maar toch zeker niet is dat de minister van Financiën van de Nederlandse regering zulke onjuiste en onvolledige informatie als de onderhavige verstrekt;
- —
ten vijfde (d) kan ook een geringe mate waarin voorzienbaar was welk effect de mededelingen over de eerste reddingsoperatie op de beurskoers van Fortis zouden hebben niet meebrengen dat ‘dus’ (kort gezegd) sprake zou zijn van een normaal maatschappelijk (beleggers)risico, reeds omdat ook die mate evenmin iets zegt over de beantwoording van de ‘normaal risico of niet?’-vraag: was onvoorzienbaar welk effect de mededelingen over de eerste reddingsoperatie op de beurskoers van Fortis zouden hebben, dan is daarmee hooguit resp. slechts geïmpliceerd dat er voor de Staat op zichzelf (mogelijk) wel iets te zeggen viel om onvolledige of onjuiste informatie te geven, doch is daarmee (toch) niet gegeven dat het verlies dat voornoemd gedeelte van de aandeelhouders geleden heeft door die onjuiste en onvolledige informatie ‘dus’ niet buiten het normale maatschappelijke (beleggers)risico zou vallen?; en
- —
ten zesde (a) t/m (d) gaat het er uiteindelijk om of de litigieuze overheidsgedragingen, ook indien deze op zichzelf niet als onrechtmatig aangemerkt kunnen worden, onevenredig nadelige gevolgen hebben jegens voornoemde groep van aandeelhouders, terwijl het hof met zijn ‘Gezien deze omstandigheden’-motivering per saldo resp. op de keper beschouwd alleen maar motiveert dat het geven van die onjuiste en onvolledige informatie op zichzelf niet als onrechtmatig aangemerkt kan worden, doch intussen niet, laat staan toereikend, motiveert waarom het in casu om normaal maatschappelijk (beleggers)risico zou gaan.
10.2
Voor zover het hof met ‘{…} deze omstandigheden {…}’ (mede) doelt op een andere omstandigheid of andere omstandigheden dan die in rov. 4.7.5 bij (a) t/m (d) vermelde omstandigheden vermeld worden, is 's hofs oordeel ontoereikend gemotiveerd, reeds omdat het niet zodanig gemotiveerd dat, dat het voldoende inzicht geeft in de eraan ten grondslag liggende gedachtegang om het zowel voor partijen als voor derden en Uw Raad controleerbaar en aanvaardbaar te maken.
11. Slotklacht
Hetgeen waarover een vorig onderdeel klaagt, vitieert (ook) de daarop voortbouwende oordelen/beslissingen, waaronder die in rovv. 3.8, 3.9, 3.21, 3.23, 4.7.5, 4.9.1 t/m 4.9.4, 5.5.1 5.5.4, 5.6, en 6.1 t/m 6.5, alsmede het dictum van het arrest a quo.
Mitsdien:
Het moge de Hoge Raad behagen om 's Hofs arrest, waartegen dit cassatieberoep gericht is, op grond van dit middel te vernietigen, met zodanige beslissing als de Hoge Raad passend zal achten; kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, € [77,52 exclusief BTW.]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 29‑10‑2014
Op de hierna aangezegde, eerste rechtsdag zal mr. M.E. Bruning, advocaat bij de Hoge Raad (en
Ageas N.V. bestaat sedert 6 augustus 2012 niet meer, want zij was toen als verdwijnende rechtspersoon partij bij een juridische fusie met een rechtspersoon die thans de statutaire naam ‘ageas SA/NV’ draagt.
Bij voornoemd arrest is voor zover het Ageas N.V. betreft het vonnis a quo vernietigd en is o.a. voor recht verklaard dat Ageas onrechtmatig gehandeld heeft door in de periode 29 september 2008 t/m 1 oktober 2008 te handelen in strijd met artt. 5:58 en 5:59 (oud) Wft, als nader omschreven in de rovv. 4.5.2, 4.5.3, 4.6.5 en 4.6.6 van dit arrest.
Zie o.a. Inl.Dagv-§§ 4.17 t/m 5.5, CvR-§19 (CvR-§§ 19.1 t/m 19.27), Pleitnota in eerste aanleg-§§ 7 en 8, MvG-Onderdelen IV (MvG-§§ 14 t/m 19) en V (MvG-§§ 20, 21 en 25), en [Pleitnota] in appèl-§§ 3 ([onderdeel] I) en 6.2 t/m 6.9.
Zie o.a.: MvG-§ 13, in het bijzonder MvG-§§ 13,4 e.v. Zie ook rov. 4.7.1 van het arrest a quo.
Zie o.a.: MvG-§ 13, in het bijzonder MvG-§§ 13.4 e.v. Zie ook rov, 4.7.1 van het arrest a quo.
Zie o.a. Inl.Dagv-§§ 5.6 t/m 5.17 en MvG~§ 13, in het bijzonder MvG-§ 13.4.
Zie o.a. Inl.Dagv-§§ 5.6 t/m 5.17.
Zie o.a. Inl.Dagv-§§ 5.6 t/m 5.17.
Zie ook rovv. 4.2.1, 4.3.1, 4.4.1 en 4.7.1 van 's hofs arrest.
MvG-§ 45.
Witregels (meestal) weggelaten, zo ook (tenzij anders geïmpliceerd) wat betreft voetnoten.
Zie vindplaatsen en commentaar daarop in Repliek § 19.1 – 19.4.
Het woovd ‘maatregelen’ is door appellanten opgevat als ‘hulp’ aan de Fortis-groep en niet als complete ontmanteling en slechts hulp aan enige onderdelen van de Fortis-groep, wat nadien feitelijk is gebeurd.
Zie ook CvR-hoofdstuk 19, waar FortisEffect c.s. te dezen naar verwijzen.
Resp, juist minder gevaar, want één gevaar, waarbij het ging om de directe gevolgen van de crisis, was (toch) geëlimineerd. (?); voor andere banken gold dat nog niet en is dat later — op een minder ingrijpende wijze — gedaan.
Van belang is hier ook het geen geëxpliciteerd is met de vorige voetnoot.