Rb. 's-Gravenhage, 01-08-2001, nr. 98/3570
ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2971
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
01-08-2001
- Zaaknummer
98/3570
- LJN
AB2971
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2971, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 01‑08‑2001; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
BIE 2003, 21 met annotatie van J. de Hullu
O&A 2002, p. 28 (nr.4)
Uitspraak 01‑08‑2001
Inhoudsindicatie
-
HA/B
rolnummer: 98/3570
datum vonnis: 1 augustus 2001
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
sector civiel recht - meervoudige kamer
Vonnis in de zaak met bovenvermeld rolnummer van:
Varkens K.I. Noord-Brabant B.V.,
gevestigd en kantoor houdend te Vught,
eiseres,
procureur: mr. E. Grabandt,
tegen
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij),
zetelend te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur: mr. T.A. Kruit.
Partijen worden hierna aangeduid als Varkens K.I. en de Staat.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het exploot van dagvaarding van 29 september 1998;
de conclusie van eis met productie;
de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met producties;
de conclusie van dupliek met producties;
de akte houdende uitlating producties van de zijde van Varkens K.I..
Partijen hebben hun zaak ter terechtzitting van 29 januari 2001 aan de hand van aan de rechtbank overgelegde pleitnotities doen bepleiten, Varkens K.I. door mr. L.E.M. Hendriks, advocaat te Maastricht en de Staat door mr. J.W.H. van Wijk, advocaat te ’s-Gravenhage. De Staat is daarbij akte verleend van het overleggen van twee artikelen uit respectievelijk “The veterinary quarterly, vol 22/no. 4/2000”, pp. 228-233, en “Veterinary microbiology 77 (2000)”, pp. 109-116”.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De feiten
1.1 Varkens K.I. exploiteert een aantal stations voor kunstmatige inseminatie, welke zijn gevestigd te Wanroij, Venhorst, Merselo, Vught en Keldonk.
1.2 Op 4 februari 1997 werd in een bedrijf in Venhorst klassieke varkenspest geconstateerd. Naar aanleiding hiervan heeft de Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees (hierna: de RVV) op 5 februari 1997 een vervoersverbod ingesteld voor het gebied in een straal van 10 kilometer gelegen rond dit bedrijf. In dit gebied ligt ook het door Varkens K.I. geëxploiteerde KI-station Wanroij. Op 3 en 4 maart 1997 werd ook besmetting met klassieke varkenspest vastgesteld in de buurt van het KI-station Wanroij. Op 6 maart 1997 zijn vanuit KI-station Wanroij de bedrijfscomputer en andere apparatuur overgebracht naar KI-station Merselo, alwaar de codering van KI-station Wanroij werd voortgezet. Na voorafgaande verdachtverklaring is KI-station Wanroij op 7 maart 1997 besmet verklaard. Op 11 maart 1997 werd in de toezichtsgebieden rondom Venhorst, Best en Rijsbergen een vervoersverbod ingesteld voor varkenssperma, varkensembryo’s en varkenseicellen. Bij brief van 19 maart 1997 heeft de RVV de erkenning van KI-station Wanroij met ingang van diezelfde datum opgeschort. In deze brief is ter zake vermeld:
“Uit het traceringsonderzoek blijkt dat sperma van beren gestationeerd op het door mij op basis van de Richtlijn 90/429/EEG erkend varkensspermawinstation NL-8457, gevestigd op Noordstraat 37 5446 XC te Wanroij, tot en met 5 maart 1997 geëxporteerd is naar België via het tevens door mij erkende spermawinstation NL-8455 te Helden gevestigd op Maasbreeweg 65 5988 PA te Helden.
Dit is gezien het feit dat NL-8457 vanaf 4 maart 1997 in het wegens klassieke varkenspest ingesloten gebied “Venhorst” ligt verboden op basis van Richtlijn 90/429/EEG Bijlage C onder e.”
KI-station Wanroij heeft tegen de opschorting van de erkenning bezwaar gemaakt.
Op 21 maart 1997 is de Regeling uitvoerverbod varkens en sperma van varkens uitgevaardigd. Bij beschikking van 26 maart 1997 heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen een exportverbod voor Nederland afgegeven.
1.3 De varkenspest verspreidde zich in die periode zeer snel: het aantal besmette en als besmet geruimde bedrijven steeg in korte tijd zeer aanzienlijk.
Bij brief van 10 april 1997 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV), hierna: de Minister, de Tweede Kamer nader geïnformeerd over de actuele stand van zaken rond de varkenspestepidemie en, in verband met de ernst van de situatie, een aantal nadere beleidsmaatregelen bekend gemaakt. De Minister constateert in de brief dat de tot dan toe genomen maatregelen nog niet hadden geleid tot een afname van het aantal uitbraken. Gezien het verloop van de epidemie achtte de Minister het noodzakelijk de bestrijdingsstrategie aan te scherpen.
1.4 Door het Openbaar Ministerie is in verband met de geconstateerde varkenspest in het KI-station Wanroij opdracht gegeven aan de Rijksrecherche om een onderzoek in te stellen naar de handelwijze van dit KI-station. Op 12 juni 1997 heeft de Rijksrecherche haar rapport uitgebracht. In het rapport is aangegeven dat ook na het uitbreken van de klassieke varkenspest nog daadwerkelijk sperma, afkomstig van KI-station Wanroij, via het KI-station Helden naar België is geëxporteerd.
In de - naar aanleiding van het rapport van de Rijksrecherche - uitgebrachte verklaring van het Openbaar Ministerie is onder andere opgemerkt:
“Al zijn er dan geen strafbare feiten gebleken, wel is het zo dat de door de beide KI-stations en de RVV gevolgde procedures onvoldoende garanties hebben geboden tegen de ongeoorloofde export van sperma, zo blijkt uit het onderzoek. Tussen de KI-stations in Wanroij en Vught (Varkens-KI Noord Brabant BV) en Helden (Coöperatieve KI-Limburg b.a.) bestaat een uitwisselingsprogramma. De verantwoordelijkheid voor de export lag uiteindelijk bij de coöperatie. De uitwisseling betekent dat dagelijks een derde gedeelte van de produktie van sperma van topberen van het ene station werd afgezet bij de beide andere stations. De KI-stations in Wanroij en Helden zijn er onvoldoende alert op geweest dat door deze roulatie van sperma de mogelijkheid ontstond dat sperma uit het besmette gebied rond Venhorst in België terecht zou komen.”
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1 Varkens K.I. vordert in deze procedure - zakelijk weergegeven en na wijziging van eis - dat de rechtbank:
a. voor recht verklaart dat de uitlatingen en beschuldigingen van de Minister ten opzichte van Varkens K.I., zoals omschreven in de inleidende dagvaarding (onder nummer 15), jegens Varkens K.I. onrechtmatig zijn;
b. voor recht verklaart dat de handelwijze van de onder de verantwoordelijkheid van de Staat vallende diensten met betrekking tot het bloedonderzoek (zoals beschreven onder nummer 3.1 van de conclusie van repliek, te weten het weigeren van het nemen van de voor een behoorlijke tracering benodigde monsters van de geruimde beren van KI-station Wanroij en/of het niet juist behandelen van de wel genomen bloedmonsters als gevolg waarvan deze monsters niet meer afzonderlijk identificeerbaar waren) jegens Varkens K.I. onrechtmatig is;
c. voor recht verklaart dat de weigering van de Staat om de lijst van verdachte bedrijven aan te passen en de verdachtverklaringen in te trekken van de bedrijven die in de periode van 7 maart 1997 althans 12 maart 1997 tot en met 21 maart 1997 van Varkens K.I. sperma geleverd hebben gekregen uit de ‘700.000’-serie, jegens Varkens K.I. onrechtmatig is en de Staat veroordeelt om aan Varkens K.I. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de schade die Varkens K.I. heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van bedoelde onrechtmatige daad, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 1997.
2.2 Varkens K.I. stelt daartoe het volgende.
De Minister - en daarmee de Staat - heeft onrechtmatig jegens Varkens K.I. gehandeld door zich bij herhaling negatief en onjuist over de gang van zaken in KI-station Wanroij uit te laten. Hiertoe wijst Varkens K.I. op publicaties in het NRC/Handelsblad van 10 april 1997 en de Volkskrant van 18 april 1997, waarin melding is gemaakt van mededelingen van de Minister. Voorts wijst Varkens K.I. op mededelingen van de Minister in het televisieprogramma NOVA van 10 april 1997. Daarnaast heeft de Minister zich negatief en onjuist uitgelaten over KI-station Wanroij in zijn brief van 10 april 1997 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer en in de openbare vergadering van de Vaste Commissie van de Tweede Kamer voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Vaste Kamercommissie) van 17 april 1997. Door deze uitlatingen/beschuldigingen heeft Varkens K.I. schade geleden.
Verder hebben de onder verantwoordelijkheid van de Minister functionerende RVV en het Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid - Dienst Landbouwkundig Onderzoek (ID-DLO) onrechtmatig jegens Varkens K.I. gehandeld doordat zij onzorgvuldig zijn omgesprongen met bloedmonsters die zijn genomen van de ten tijde van de vaststelling van de besmetting met klassieke varkenspest in KI-station Wanroij aanwezige beren. Hierdoor is de tracering van de besmetting bemoeilijkt en zijn alle afnemers van KI-station Wanroij (1675 bedrijven) verdacht verklaard, terwijl bij zorgvuldig handelen de verdachtverklaring had kunnen worden beperkt tot de bedrijven die sperma van mogelijk besmette beren hadden ontvangen (300 bedrijven).
De Staat heeft ondanks mededelingen/protesten van Varkens K.I. in verband met onzorgvuldige bloedonderzoek geweigerd de lijst van verdachte bedrijven aan te passen. Varkens K.I. is door een aantal van de besmette en verdacht verklaarde bedrijven aansprakelijk gesteld voor de door die bedrijven als gevolg van de verdachtverklaring geleden schade, doch meent niet aansprakelijk te kunnen worden gehouden. Volgens Varkens K.I. dient de Staat de eventueel door haar te leiden schade als gevolg van deze aansprakelijkstellingen en de inmiddels voor de rechtbank te ’s-Hertogenbosch tegen haar aangespannen procedure te vergoeden.
2.3 De Staat voert gemotiveerd verweer.
3. Beoordeling van het geschil
ten aanzien van de uitlatingen van de Minister
3.1 Ten aanzien van de uitlatingen van de Minister in diens brief van 10 april 1997 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer en in de openbare vergadering van de Vaste Kamercommissie van 17 april 1997 heeft de Staat zich in de conclusie van dupliek beroepen op de parlementaire immuniteit van de Minister als neergelegd in artikel 71 van de Grondwet. Naar de Staat heeft betoogd kan de Minister - en evenmin de Staat - niet civielrechtelijk worden aangesproken ter zake van hetgeen hij in een openbare vergadering van de Tweede Kamer of een commissie daaruit, dan wel in een aan de Tweede Kamer overgelegd stuk te kennen heeft gegeven.
Dit verweer van de Staat is ten pleidooie niet, althans onvoldoende gemotiveerd door Varkens K.I. weersproken. Nu het verweer bovendien niet onjuist voorkomt, zal de rechtbank de vordering, voor zover die is gebaseerd op de stelling dat de evenbedoelde uitlatingen van de Minister onrechtmatig zijn, afwijzen.
3.2 Ten aanzien van de uitlatingen die de Minister volgens Varkens K.I. heeft gedaan aan een verslaggever van de Volkskrant, waarvan deze vervolgens verslag heeft gedaan in een op 18 april 1997 in die krant gepubliceerd artikel overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat de Staat onweersproken heeft gesteld dat uit het artikel blijkt dat de desbetreffende verslaggever zich niet heeft gebaseerd op uitlatingen die de Minister heeft gedaan in een interview met deze verslaggever, doch op hetgeen de Minister heeft gezegd in de hiervoor bedoelde openbare vergadering van de Vaste Kamercommissie. De rechtbank is met de Staat van oordeel dat de Staat - mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de parlementaire immuniteit van de Minister - niet aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van hetgeen in de pers wordt gepubliceerd met betrekking tot het door de Minister in een vergadering van de Vaste Kamercommissie gestelde. In het andere geval zou via een omweg het beginsel van parlementaire immuniteit van de Minister worden ontkracht. De rechtbank wijst er bovendien op dat het gestelde in het artikel in de Volkskrant niet geheel spoort met hetgeen de Minister in deze vergadering heeft aangegeven, waarvoor - gegeven dat de verslaggever zich enkel heeft gebaseerd op het gestelde in deze vergadering - als plausibele verklaring kan worden gegeven dat de verslaggever de Minister op onderdelen verkeerd heeft geïnterpreteerd. Daarin is evenwel geen grond gelegen de uitlatingen van de Minister voor onrechtmatig te houden.
De vordering faalt derhalve ook op dit onderdeel.
3.3 Ten aanzien van het vermelde in het artikel in het NRC/Handelsblad van 10 april 1997 en de uitlatingen van de Minister als gedaan in het televisieprogramma NOVA van diezelfde datum overweegt de rechtbank het volgende.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de rechtmatigheid van deze uitlatingen dient te zijn dat ook de Minister een zekere vrijheid toekomt zijn mening naar voren te brengen (mede) over zaken die binnen zijn beleidsterrein vallen. De enkele omstandigheid dat die mening op onjuiste aannames stoelt, dan wel anderszins onhoudbaar blijkt te zijn doet daaraan in beginsel niet af. Deze vrijheid is evenwel beperkt door de zorgvuldigheid en betamelijkheid die daarbij jegens de betrokkenen in acht moeten worden genomen. Bij de afweging die in dit verband zal moeten plaatsvinden, moet het algemene belang dat is gediend met het aan de kaak stellen van misstanden in de maatschappij worden afgewogen tegen het individuele belang van de burger(s) om niet lichtvaardig in de pers te worden blootgesteld aan beschuldigingen (zie HR 24 juni 1983, NJ 1984/801).
Welk belang de doorslag zal geven is afhankelijk van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van het geval, waaronder:
- de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen daarvan voor degene op wie de verdenkingen betrekking hebben;
- de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
- de mate waarin de verdenkingen ten tijde van de publicatie steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
- de inkleding van de verdenkingen, bezien in verhouding tot de eerder genoemde omstandigheden;
- de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de perspublicatie, het in het algemeen belang nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden;
- een mogelijke beperking van het door de perspublicatie te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat het desbetreffende stuk, ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bedoelde uitlatingen van de Minister enkel zien op de export van sperma, afkomstig uit het KI-station Wanroij, naar België en op (het achterhalen) van de administratie van Varkens K.I.. Uit de uitlatingen valt - anders dan door Varkens K.I. is gesteld - niet af te leiden dat de Minister de suggestie heeft gewekt dat KI-station Wanroij de veroorzaker was van de uitbraak van de varkenspest in februari 1997.
De rechtbank acht bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de gewraakte uitlatingen onder andere van belang dat niet is betwist dat sperma, afkomstig van KI-station Wanroij, uiteindelijk - na de datum waarop het vervoersverbod van kracht was geworden en een exportverbod gold - via het KI-station Helden is geëxporteerd naar België. De Minister heeft hierop in het interview met NRC/Handelsblad en in het programma NOVA gewezen en daarbij - althans in het interview met NRC/Handelsblad - kennelijk gesproken van een poging om het sperma illegaal via een ander KI-station op de markt te brengen. Zowel in het interview als in het televisieprogramma heeft de Minister tevens aangegeven dat hij het Openbaar Ministerie heeft verzocht een strafrechtelijk onderzoek tegen Varkens K.I. te starten. Uit dit strafrechtelijk onderzoek, ingesteld door de Rijksrecherche, is vervolgens niet naar voren gekomen dat er sprake was van opzet om sperma in weerwil van het exportverbod naar België te exporteren of van andere strafbare feiten en dat alle leveringen voldeden aan de formele voorschriften; aldus het hiervoor onder de feiten reeds genoemde persbericht van 13 augustus 1997 van het Openbaar Ministerie naar aanleiding van het eindrapport van de Rijksrecherche. Uit het onderzoek - waarin overigens ook kritiek is geuit op de RVV - is verder naar voren gekomen dat er door de beide KI-stations op onderdelen onvoorzichtig is gehandeld, waardoor de mogelijkheid ontstond dat sperma uit het besmette gebied in België terecht zou komen. In een artikel in NRC/Handelsblad van 11 april 1997 heeft een vertegenwoordiger van Varkens K.I. erkend dat er door onoplettendheid sperma uit Wanroij in België terecht is gekomen en dat het daarbij ging om een absolute vergissing. Volgens het artikel heeft deze vertegenwoordiger bovendien aangegeven dat de door KI-station Wanroij begane overtredingen “uiterst knullig” waren.
Naar het oordeel van de rechtbank vonden de gewraakte uitlatingen van de Minister, voor zover betrekking hebbend op de export van sperma naar België, over het geheel genomen voldoende basis in het destijds voorhanden zijnde feitenmateriaal. Daarbij wordt evenwel aangetekend dat de uitlating in NRC/Handelsblad dat KI-station Wanroij had geprobeerd om illegaal sperma via een ander station op de markt te brengen in elk geval gechargeerd is. Dat KI-station Wanroij daadwerkelijk heeft geprobeerd het exportverbod op illegale wijze te omzeilen, is niet gebleken. Gelet op de overigens in aanmerking te nemen omstandigheden als hiervoor onder 3.3.1 aangegeven en in dit geval in het bijzonder de ernst van de bestaande situatie van een uitbraak van klassieke varkenspest die vergde dat onvoorzichtig handelen waardoor mogelijk verdere verspreiding van de varkenspest in de hand zou worden gewerkt, meteen aan de kaak werd gesteld, opdat die verdere verspreiding juist zou worden voorkomen of beperkt, acht de rechtbank het onderdeel van de uitlatingen dat ziet op de export van sperma per saldo niet onrechtmatig.
Ter zake van de problemen met betrekking tot het achterhalen van de administratie van KI-station Wanroij heeft de Minister volgens het artikel in NRC/Handelsblad opgemerkt dat het enorm moeilijk bleek om de administratie te achterhalen, dat niet duidelijk was welke beren nu precies gebruikt waren ten behoeve van kunstmatige inseminatie en dat ook de leveringen onduidelijk waren.
Gebleken is dat Varkens K.I. eind maart 1997 gegevens ter beschikking heeft gesteld met het oog op de tracering van het door het KI-station Wanroij geleverde sperma. Deze gegevens bestonden uit een productielijst en een distributielijst. Een koppeling tussen beide bestanden ontbrak. Omdat het KI-station niet werkte met de door de RVV en de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) gebruikte UBN-nummers, dienden de door het KI-station gebruikte aanduidingen te worden herleid tot UBN-nummers, waartoe gebruik werd gemaakt van postcodes, huisnummers en telefoonnummers. Aldus kostte de tracering meer tijd dan indien wel van UBN-nummers (met eventueel een nadere aanduiding) gebruik zou zijn gemaakt. Daarnaast heeft de Staat voldoende duidelijk gemaakt dat ook de omstandigheid dat het hier ging om mengsperma, waarbij een groot aantal beren werd gebruikt, voor extra complicaties heeft gezorgd.
Hoewel de uitlatingen van de Minister dat het hier ging om een “grote rommel” (NRC/Handelsblad) of dat er “echt een beetje (werd) gerommeld” (NOVA) wel erg robuust zijn te noemen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden staande gehouden dat deze uitlatingen geen steun vonden in het destijds beschikbare feitenmateriaal. Gelet op de overigens in aanmerking te nemen omstandigheden als hiervoor onder 3.3.1 aangegeven en in dit geval in het bijzonder de ernst van de bestaande situatie als hiervoor nader omschreven, alsmede de absolute noodzaak van een nauwgezet geadministreerd productieproces, acht de rechtbank ook het onderdeel van de uitlatingen dat ziet op (het achterhalen van) de administratie van het KI-station Wanroij niet onrechtmatig.
Gelet op het hiervoor overwogene slaagt de vordering met betrekking tot de gewraakte uitlatingen van de Minister niet.
ten aanzien van het bloedmonsteronderzoek
De rechtbank wijst er in de eerste plaats op dat het bloedmonsteronderzoek niet heeft plaatsgevonden omdat dit van de zijde van het Ministerie van LNV noodzakelijk werd geacht, maar dat dit is geschied op aandringen van mevrouw H. Feitsma, (destijds) als dierenarts werkzaam bij Varkens K.I.. De vragen wie vervolgens de feitelijke leiding heeft gehad over het onderzoek en of het onderzoek al dan niet met de vereiste zorgvuldigheid is uitgevoerd kunnen hier onbeantwoord blijven. Immers, de Staat heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk gemaakt dat niet de resultaten van het bloedmonsteronderzoek bepalend waren voor het verdacht verklaren van de 1675 bedrijven die in de periode van 28 januari 1997 tot 21 maart 1997 sperma hadden afgenomen van Varkens K.I. (vanuit Wanroij of Merselo). De reden voor die verdachtverklaringen was gelegen in het feit dat er besmetting met klassieke varkenspest was geconstateerd op het KI-station Wanroij en er in verband met de overbrenging van materiaal uit Wanroij naar KI-station Merselo rekening mee moest worden gehouden dat ook dat station besmet was geraakt. Omdat testen en bloedonderzoeken niet altijd betrouwbaar waren - deze waren soms “vals negatief”, hetgeen met zich bracht dat soms ook beren zonder klinische ziekteverschijnselen besmet bleken - heeft men zich van de zijde van het Ministerie van LNV niet willen verlaten op de resultaten van het bloedmonsteronderzoek, doch heeft men gekozen voor zodanig rigoureuze maatregelen dat elk risico van verdere besmetting was uitgesloten.
Gelet hierop moet worden vastgesteld dat de wijze waarop het bloedmonsteronderzoek is uitgevoerd geen rol heeft gespeeld bij de verdachtverklaring van de bedoelde 1675 bedrijven.
Mitsdien zal de rechtbank de vordering van Varkens K.I. ook op dit onderdeel afwijzen.
ten aanzien van de weigering van de Staat om de lijst van verdachte bedrijven aan te passen en de verdachtverklaringen in te trekken
De grondslag van de vordering voor zover die betrekking heeft op de weigering van de Staat om de lijst van verdachte bedrijven aan te passen en de verdachtverklaringen in te trekken, is eveneens gelegen in het standpunt van Varkens K.I. dat het bloedmonsteronderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden en dit de reden was voor de verdachtverklaringen. Nu dit laatste blijkens het hiervoor onder 3.4 overwogene niet door de rechtbank wordt onderschreven faalt ook dit onderdeel van de vordering.
Varkens K.I. zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het gevorderde af;
veroordeelt Varkens K.I. in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op ƒ 370,-- aan verschotten en ƒ 3.440,-- aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kalbfleisch, mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.L.W. Aerts en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2001, in tegenwoordigheid van de griffier.