Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/244
244 Uitleg
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691755:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 met nt. C.J.H. Brunner (Ermes/Haviltex); bevestigd voor commerciële contracten (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8108, NJ 2013/214 (Lundiform/Mexx)). Zie ook Hijma 2016b/23, Asser/Sieburgh 6-III 2018/362-367 en Asser/Van Schaick 7-VIII 2018/157.
Smeehuijzen wijst er in zijn noot in de NJ op dat deze omstandigheden geen toepassingsvoorwaarden zijn voor een voorshands taalkundige uitleg (HR 13 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1940, NJ 2020/435).
HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8108, NJ 2013/214 (Lundiform/Mexx) en de conclusie van A-G L. Timmerman randnr. 3.2-3.11 vóór dit arrest. Zie ook Valk 2016b, par. 2.3.3.
Bij professionele partijen mag een partij er eerder gerechtvaardigd op vertrouwen dat de tekst de bedoeling van de wederpartij juist weergeeft; de voorspelbaarheid bij de uitleg van commerciële contracten is hierbij gebaat (HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178, NJ 2007/575 met nt. M.H. Wissink onder 576 (Meyer Europe/PontMeyer)). Valk meent dat een dergelijke uitleg tot starheid leidt (Valk 2016b, p. 44). Snijders spreekt juist zijn voorkeur uit voor een in beginsel taalkundige uitleg bij commerciële contracten (in zijn noot bij HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0727, NJ 2014/522 met nt. H.J. Snijders (Gem. Rotterdam/Eneco)).
Zie Tjittes 2018, p. 292 e.v. en Dousi 2020, par. 173, hoofdstuk 5.3.
Zie Smeehuijzen & de Haan 2020: ‘Als de tekst van de overeenkomst spreekt, volgt de Nederlandse rechter die tekst in dezelfde mate als een rechter in de Angelsaksische traditie; als de tekst van de overeenkomst zwijgt: dan pas komen de overige omstandigheden van het geval aan de orde.’
M.H. Wissink in zijn noot bij HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178, NJ 2007/575 onder 576 (Meyer Europe/PontMeyer) en HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909, NJ 2007/576 met nt. M.H. Wissink (Derksen/Homburg).
Zie ook concl. A-G T. Hartlief (ECLI:NL:PHR:2019:670) randnr. 3.23-3.27 vóór HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1408, NJ 2019/368 (Valerbosch).
HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013/214, (Lundiform/Mexx), JOR 2013/198 met nt. P.S. Bakker.
Asser Procesrecht/Asser 3 2023/56. Zie ook de noot van M.H. Wissink in NJ 2007/576 bij de arresten Meyer Europe/Pont Meyer en Derksen/Homburg.
HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, r.o. 3.4.4, NJ 2013/214 (Lundiform/Mexx) met verwijzing naar HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178, NJ 2007/575 met nt. M.H. Wissink onder 576 (Meyer Europe/PontMeyer) en HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909, NJ 2007/576 met nt. M.H. Wissink (Derksen/Homburg). Zie ook Asser Procesrecht/Asser 3 2023/56.
HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, r.o. 3.4.4, NJ 2013/214 (Lundiform/Mexx) met verwijzingen.
HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2414, NJ 2010/62 met nt. M.H. Wissink (De Rooij/Van Olphen; normaal gebruik in een (voorgedrukte) Modelkoopakte). Zie ook Asser/Sieburgh 6-III 2018/375.
NJ-noot bij HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682, NJ 2015/167 (Coface/Intergamma): gelet op art. 3:83 lid 2 BW rust op de partij die zich op de onoverdraagbaarheid met goederenrechtelijke werking beroept de stelplicht en de bewijslast; zij beroept zich op de uitzondering. Zie ook (K.J.O.) Jansen 2016, p. 231 e.v. Het bewijsvermoeden leidt volgens Jansen niet tot een omkering van de bewijslast. Ik ben het met hem eens, zie nr. 27.
Smeehuijzen en De Haan constateren dat de feitenrechter in Nederland in bijna 70% van de procedures de tekst van de overeenkomst als vertrekpunt neemt en de rechter die oplossing volgt; en dat in meer dan 30% van de onderzochte procedures de tekst geen enkele richting geeft (Smeehuijzen & de Haan 2020; via rechtspraak.nl zijn daarvoor relevante procedures in 2018 onderzocht).
Zie voor een overzicht van mogelijke relevante omstandigheden Tjittes 2018, p. 301 e.v., Drion 2016, Asser/Van Schaick 7-VIII 2018/157 en HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572, NJ 2012/589 (Silo Architecten/Stichting Montessori). Het principe van uitleg contra-proferentem geldt ook voor professionele partijen (HR 28 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AG6068, NJ 1990/583 met nt. M.M. Mendel (Liskay/Harman)).
Om te kunnen bepalen wat de wederzijdse rechten van partijen uit hoofde van de overeenkomst zijn, is bij uitlegdiscussies over een finale kwijtingsclausule op grond van de Haviltex-maatstaf de bedoeling van partijen uitgangspunt.1 Uit de gehele tekst van de overeenkomst en de strekking van het beding in de vaststellingsovereenkomst kan blijken wat de bedoeling van partijen was (art. 3:33 BW). In veel gevallen blijkt dat partijen hebben beoogd een algehele en finale regeling te treffen ten aanzien van alle mogelijke tussen partijen bestaande en toekomstige geschillen; partijen wensten iedere hernieuwde discussie uit te sluiten. Indien de partijbedoeling niet duidelijk blijkt, zullen beide partijen een beroep doen op art. 3:35 BW: dat de wederpartij jegens haar geen beroep kan doen op het ontbreken van de wil en er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de verklaring overeenstemde met haar wil.
Voorshands taalkundige uitleg
Is sprake van een commercieel contract gesloten tussen professionele partijen die met deskundige bijstand, na onderhandelingen, een gedetailleerde schriftelijke overeenkomst hebben gesloten waarbij de strekking van de overeenkomst is dat partijen hun rechtsverhouding nauwkeurig hebben willen vastleggen,2 dan heeft de rechter de vrijheid – binnen de Haviltex-maatstaf - voorshands groot gewicht toe te kennen aan de gebruikelijke betekenis van de tekst.3 De kenbare strekking van de kwijtingsregeling in het licht van de overeenkomst en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de ene of andere uitleg zijn doorslaggevend. Het gaat om alle aanwijzingen uit de tekst zelf, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer volgens spraakgebruik hebben; dus inclusief eventueel bij de overeenkomst behorende schriftelijke toelichtingen. Er kan van worden uitgegaan dat aandacht aan de tekst is besteed. Partijen mochten in die specifieke omstandigheden er over en weer redelijkerwijs vanuit gaan dat de tekst de bedoeling van partijen nauwkeurig en juist weergeeft.4
De Hoge Raad relativeert het belang van de entire agreement clause;5 de clausule verplicht niet per definitie tot het hanteren van een uitlegmethode waarbij de voor de uitleg te gebruiken omstandigheden uitsluitend uit het contract zelf zouden kunnen blijken.6
De waardering van de gezichtspunten wordt dan uitgesteld (half-Haviltexen; 7 de rechter beperkt zich tot een beoordeling van art. 3:33 BW). De rechter geeft zonder een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van partijen een voorshands ‘taalkundige uitleg.8
Een voorshands taalkundige uitleg werkt als een soort vermoeden. De rechter gaat bij een voorshands taalkundige uitleg uit van de uitleg van één partij en geeft de wederpartij gelegenheid te bewijzen dat haar uitleg de juiste uitleg is.9 De wederpartij van de partij die van het voorshandse uitlegoordeel profiteert, kan (tegen)bewijs leveren.10 Of sprake is van bewijs of tegenbewijs hangt samen met de bewijslastverdeling. Verweerder betoogt dat de vordering van eiser is tenietgegaan (een bevrijdend verweer). Is eiser de partij die van het voorshandse uitlegoordeel profiteert, dan wordt verweerder die een andere uitleg heeft verdedigd toegelaten tot nader bewijs; hij is de partij die ten aanzien van de andere uitleg bewijsrisico draagt omdat hij zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde andere uitleg. Is verweerder de partij die van het voorshandse uitlegoordeel profiteert, dan wordt eiser die een andere uitleg heeft verdedigd toegelaten tot tegenbewijs; eiser verweert zich tegen de door de rechter onderschreven voorshands taalkundige uitleg van verweerder. Om tot (tegen)bewijslevering te worden toegelaten moet de wederpartij van de partij die profiteert van de voorshands taalkundige uitleg voldoende hebben gesteld, bijvoorbeeld feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de letterlijke tekst niet de bedoeling van partijen weergeeft dan wel anders moet worden begrepen.11 Die partij moet ook een bewijsaanbod hebben gedaan; heeft zij dat niet gedaan, dan wordt niet toegekomen aan (tegen)bewijs.
Een voorshands taalkundige uitleg eist een rechtvaardiging; de ‘complete’ Haviltex-maatstaf blijft beslissend. De rechter moet zijn keuze voor een voorshands taalkundige uitleg motiveren12 aangezien bij hanteren van het Haviltex-criterium ook andere omstandigheden bij de overwegingen kunnen worden betrokken die mede bepalen waarop partijen over en weer mochten vertrouwen. De Hoge Raad vereist niet een specifieke motiveringseis: de rechter mag een voorshands taalkundig oordeel geven indien partijen in de specifieke omstandigheden er over en weer redelijkerwijs van uit mochten gaan dat de tekst de bedoeling van partijen nauwkeurig en juist weergeeft.
Verbijzondering van een voorshands uitlegoordeel: een uitlegregel
Ingeval van uitleg van veelvoorkomende typen van bedingen zoals voorgedrukte bedingen in standaardaktes en modelovereenkomsten schrijft de Hoge Raad voorshands een bepaalde contractsuitleg (een uitlegregel) voor. Gewicht wordt toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de bewoordingen van de overeenkomst, behoudens tegenbewijs van een andersluidende partijbedoeling.13 In zijn noot bij het arrest Coface/Intergamma is Snijders van mening dat de Hoge Raad met een dergelijke bewijsregel een jurisprudentiëel bewijsvermoeden creëert en dat dit vermoeden een onwenselijke omkering van de stelplicht en bewijslast zou impliceren.14 Ik ben het met hem eens dat er zeer goede redenen moeten zijn om een jurisprudentieel bewijsvermoeden voor te schrijven; de omkeringsregel is daar een goed en werkbaar voorbeeld van. De bewoordingen ‘finale kwijting’ zijn dat niet. De meest voor de hand liggende taalkundige uitleg van een vaststellingsovereenkomst met finale kwijting zou zijn dat elke vordering die een partij aanhangig maakt in de overeenkomst is verdisconteerd en zou afstuiten op het verweer van verweerder. Een beding van finale kwijting is niet een standaardbeding met een standaardbetekenis. De uitleg van een finaal kwijtingsbeding is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden.
Geen voorshands uitlegoordeel: ‘complete’ Haviltex
Mogelijk geeft de tekst en strekking van de overeenkomst geen uitsluitsel.15 De rechter hoeft geen voorshands uitlegoordeel te geven; de Haviltex-maatstaf is beslissend: de concrete invulling kan plaatsvinden aan de hand van (objectieve en subjectieve) contextgebonden stellingen en verweren en het reeds overgelegd bewijsmateriaal. Een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van partijen vindt plaats. De rechter geeft een beoordeling met inbegrip van de gezichtspunten.16 De rechter is afhankelijk van een uitdrukkelijk gedaan beroep op de feiten en omstandigheden die partijen ter adstructie van de gezichtspunten aanvoeren.