Ontleend aan: HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443; HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481, m.nt. Keijzer; HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407; HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, m.nt. Mevis; HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391, m.nt. Mevis; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, m.nt. Mevis; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, m.nt. Rozemond; HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420, m.nt. Rozemond; HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187, NJ 2020/140, m.nt. Vellinga; en HR 13 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1606, NJ 2021/30, m.nt. Reijntjes.
HR, 25-01-2022, nr. 20/02683
ECLI:NL:HR:2022:72
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-01-2022
- Zaaknummer
20/02683
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:72, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑01‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1123
ECLI:NL:PHR:2021:1123, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:72
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0020 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 25‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Hennepkwekerij op zolder van woning verdachte en medeverdachte echtgenoot. 1. Medeplegen opzettelijk telen hennep, art. 3.B Opiumwet. 2. Medeplegen opzettelijk aanwezig hebben hennep, art. 3.C Opiumwet. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2014:3474, HR:2015:718 en HR:2016:1316 m.b.t. afbakening medeplegen en medeplichtigheid. Hof heeft aan bewezenverklaring van medeplegen i.h.b. ten grondslag gelegd dat (i) de hennepkwekerij is aangetroffen op het adres waar verdachte met haar echtgenoot – medeverdachte – en hun kinderen woont, (ii) verdachte wist dat medeverdachte in de studioruimte op zolder van de gezamenlijke woning een hennepkwekerij had opgezet, (iii) verdachte maandelijks een voorschot van ruim € 450 op de energienota voldeed, (iv) het leeuwendeel van deze energiekosten betrekking moet hebben gehad op het in werking zijn van de hennepkwekerij en (v) het ervoor moet worden gehouden dat – gelet op de energiekosten en vaste lasten – het gezinsinkomen aangevuld moet zijn geweest met inkomsten uit de kwekerij. Deze omstandigheden zijn niet z.m. voldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op opzettelijk telen van hennep, nu deze omstandigheden in de kern niet meer inhouden dan dat verdachte aan een ander middelen heeft verschaft voor het telen van hennepplanten in de gezamenlijke woning, hetgeen op het eerste gezicht duidt op gedragingen die met medeplichtigheid in verband worden gebracht, en dat zij heeft geprofiteerd van de inkomsten uit de kwekerij. ’s Hofs oordeel is daarom ontoereikend gemotiveerd. Ad 2. ’s Hofs oordeel dat verdachte de hennepplanten tezamen en in vereniging met een ander aanwezig heeft gehad, is – gelet op ’s hofs vaststellingen – wel toereikend gemotiveerd. Volgt (partiële) vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02683
Datum 25 januari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 augustus 2020, nummer 22-003763-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, te dien aanzien tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.1 Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. zij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 april 2016 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [a-straat 1]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. zij op 21 april 2016 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 112 hennepplanten en 89 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
2.1.2 Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 4 juli 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016112687-1 (p. 12 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op donderdag 21 april 2016 kwam een melding binnen dat er een brand zou woeden in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats]. Dit betreft een tussenwoning.
Op het adres [a-straat 1] te [plaats] staan de volgende personen ingeschreven:
[verdachte] (geb. [geboortedatum] 1975),
[betrokkene 1] (geb. [geboortedatum] 1982),
[betrokkene 2] (geb. [geboortedatum] 2008),
[betrokkene 3] (geb. [geboortedatum] 2012).
In voornoemde woning werd op 21 april 2016 binnengetreden. In de woning bevond zich op de tweede etage (zolder) een hennepkwekerij. De overloop (ruimte C), de kweekruimte (ruimte A) en in de kweekruimte A bevond zich een kast (ruimte B). Uit een ruwe telling bleek dat er ongeveer 98 hennepplanten stonden in de kweekruimte. De grootte van de hennepplanten varieerde van 90 tot 100 cm hoog. Tevens werd er in de ruimte B restafval aangetroffen van hennep van vermoedelijk eerdere kweken. Tevens werd er in ruimte B een plastic doorzichtige doos aangetroffen met een grote hoeveelheid gedroogde henneptoppen. Deze doos met henneptoppen werd inbeslaggenomen en later bleek na weging op een gedigitaliseerde weegschaal dat het gewicht van de gedroogde henneptoppen 89 gram bedroeg.
Ik heb tijdens de ruiming 112 hennepplanten aangetroffen. De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet.
Geconstateerd werd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij legaal werd afgenomen.
In de kweekruimte A bevond zich een op kalk gelijkende afzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten.
Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. De vervuiling van het filterdoek treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt.
Ik zag niet alleen aan de eerder vermelde verpakkingsresten, stofvorming en hennepresten, dat er eerder geoogst moet zijn geweest. Ik zag ook gebruikerssporen aan de behuizing cq inrichting van de kwekerij.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016112687-25 (p. 128 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 24 augustus 2016 is door mij proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking historische gegevens opgemaakt voor informatie van Energieleverancier LIANDER, afdeling energiefraude.
Uit het overzicht gebruikt van LIANDER, blijkt dat het contract met de energieleverancier, voor de [a-straat 1] te [plaats], per 16-07-2007 is ingegaan en op naam staat van [verdachte].
Er is bij de installatie geen sprake geweest van energiefraude, dus het verbruik van de aangetroffen hennepkwekerij is door de meter geregistreerd. Bij een normaal standaard jaarverbruik met gezinsbewoning (2 kinderen) en tussenwoning wordt door de netbeheerders, leveranciers en consumentenorganisaties ca. 4.500kWh/jaar gehanteerd.
Tijdens het onderzoek in de woning zijn geen specifieke apparatuur zoals (infrarood-)sauna, vrieskisten, Hot-Tub in de tuin o.i.d. aangetroffen, welke het zeer hoge verbruik mede zouden kunnen verklaren.
Over de periode van 17-01-2013 tot 21-04-2016 was het totaal verbruik 72.028kWh, wat een gemiddeld jaarverbruik geeft van 22.162kWh.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016112687-24 (p. 217 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Door de ICOV is hierop de ICOV rapportage vermogen- en inkomsten verstrekt. Gegevens zijn digitaal aangeleverd en nader bekeken. Samengevat blijkt het volgende:
[verdachte] en [betrokkene 1] hebben een geregistreerd partnerschap en zijn beide eigenaar van de woning [a-straat 1] te [plaats].
Op deze woning zit een hypotheekschuld van 259.000,- euro. De hypotheek is gesplitst in een hypotheek van 143.250,- euro en in 115.750,- euro.
- WOZ Waarde van de woning in 2015 bedroeg 209.000,- euro;
- In 2012 is er bij [betrokkene 1] geen eigen vermogen;
- Totaal vermogen uit bankspaargelden van [betrokkene 1] is in 2015 883,- euro;
- In 2013 heeft [betrokkene 1] een netto loon van 12.030,- euro van uitvoeringsinstituut WI;
- Laatst bekende inkomsten in 2015 was 25.010,- euro.
- Totaal vermogen uit bankspaargelden [verdachte]: 604,- euro;
- Loongegevens 2016 [verdachte], nettoloon 9.848,- euro;
- Zorgtoekenning 2016 1.335,- euro;
- Kindgebonden budget 2016, toeslag 1.580,- euro.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016112687-34 (p. 186 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Door mij is een proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking historische gegevens opgemaakt voor informatie van het energiebedrijf NUON. Doel van de aanvraag was om inzicht te krijgen, in alle maandafrekeningen over de periode 16-07-2007 tot 21 april 2016, van de woning [a-straat 1] te [plaats] en tevens inzicht te krijgen in de hoogte van de maandafrekeningen. Aan de hand van het overzicht van de NUON is van alle maandafrekeningen in de periode van 16-07-2007 tot en met april 2016 een berekening gemaakt.
Periode april 2015 tot en met maart 2016;
Deze periode beslaat 12 maanden.
Totaal in rekening gebracht jaarafrekening 2016:
5.328,00,-
Bij te betalen: 210,57 euro.
Totale kosten 2015/2016 elektra: 5.538,57,- euro.
5.538,57,- euro gedeeld door 12 maanden geeft een gemiddeld bedrag van 461,55,- euro per maand in de periode 2015/2016.
Periode april 2016:
In de maand april 2016 werd een bedrag van 476,- euro in rekening gebracht.
5. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 5 juli 2019 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Uiteindelijk ben ik erachter gekomen (hof: de hennepkwekerij) en hebben we flinke ruzie gehad. Ik deed wel de was en de wasmachine stond om de hoek op zolder. Er zat een hele tijd een muziekstudio op zolder. Die heeft [betrokkene 1] (het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 1]) zelf aangelegd. De stroomrekening was iets van € 400,- per maand. Ik betaalde de (energie)rekeningen.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 december 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016112687-29 (p. 143 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 20 december 2016 afgelegde verklaring van de verdachte:
[betrokkene 1] en ik hebben twee kinderen. Ik heb een fulltime baan. Ik moet wel. Ik verdien ongeveer € 2.100,- netto per maand. [betrokkene 1] heeft geen werk. [betrokkene 1] heeft in 2014 een motorongeluk gehad.
Als je de trap op komt dan zie je een muur met een deur. Hierachter stonden de plantjes. Naast deze gesloten ruimte heb je een open ruimte. Dit is een wasruimte. Hier stond de wasmachine. In de gesloten ruimte, kwam ik nooit. Ik was het hier helemaal niet mee eens. Ik wilde dit niet en wilde hier ook niks van weten. Hier hebben wij voor de brand ook flinke ruzie over gehad.
In 2015 hadden we grote geldproblemen en daarom heeft [betrokkene 1] zijn muziekstudio verkocht. [betrokkene 1] had geen inkomen. Hij heeft ook geen uitkering. Ik ben fulltime aan het werk om mijn gezin te onderhouden.
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 december 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016112687-28 (p. 156 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 20 december 2016 afgelegde verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1]:
Ik heb een hennepkwekerij in mijn woning gehad. Als je voor de trap staat dan kijk je gelijk tegen een oude muziekstudio hok aan. Deze had ik ingericht als hennepkwekerij. De wasmachine stond vanaf de trap gezien rechts in een open ruimte. Hier stonden ook allemaal dozen met spullen. Er stonden ook spullen met betrekking tot de hennepkwekerij. De kwekerij is november of december 2015 begonnen. Ik verzorgde de kwekerij en ben niet op vakantie geweest. Ik heb een jaar na mijn motorongeluk in 2014 op de bank gelegen en daarna ben ik gaan revalideren. Ik heb geen werk.
Behalve kinderbijslag heb ik geen inkomsten, ook geen loon.”
2.1.3 Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op 21 april 2016 is aan de [a-straat 1] te [plaats] een hennepkwekerij aangetroffen, waarbij in totaal 112 hennepplanten en 89 gram gedroogde henneptoppen zijn aangetroffen. Op dit adres woont de verdachte, samen met haar echtgenoot, tevens medeverdachte, en hun twee kinderen.
Het staat vast dat de medeverdachte echtgenoot van verdachte het initiatief heeft genomen tot deze hennepkwekerij. Hij heeft de kwekerij opgezet, in stand gehouden en de nodige kweekhandelingen verricht. De kwekerij bevond zich op de zolder van hun gezinswoning. Deze zolder was eerst ingeruimd als een muziekstudio van de echtgenoot van verdachte, maar deze had hij ergens in 2015 verkocht. Naast deze studio/ruimte stonden droogrekken (voor de hennep) en stond de wasmachine; verdachte gebruikte deze wasmachine regelmatig. Ook staat vast dat de verdachte wist dat zich in deze ruimte een hennepkwekerij bevond, ze hadden er -naar beider zeggen- ook ruzie over gehad.
In de tenlastegelegde pleegperiode zat de echtgenoot van verdachte ziek thuis. Dit als gevolg van een ernstig motorongeluk in 2014. De echtgenoot had echter geen uitkering en verder ook geen andere bron van inkomsten (meer). Verdachte was met haar full-time baan toen de enige kostwinner van het jonge gezin. Haar netto maandinkomen bedroeg toen ongeveer € 2.100.
De stroom voor de hennepkwekerij werd op legale wijze, via de meter dus, afgenomen. Het gemeten stroomverbruik van het huishouden was dan ook bijzonder hoog. Per maand moest om die reden een voorschot van ruim € 450,-- worden betaald. Uit onderzoek is gebleken dat het leeuwendeel van de maandelijkse energienota betrekking moet hebben gehad op het draaiende houden van de hennepkwekerij.
Het was de verdachte die dit maandelijks betaalde aan het nutsbedrijf. Dat aandeel bedroeg dus bijna een kwart van het gezinsinkomen. Na aftrek van de nodige vaste lasten, zoals bijvoorbeeld de hypotheek en verzekeringen, blijft er aldus bijzonder weinig over om het hele gezin van te onderhouden. Dat maakt dat het er voor gehouden moet worden dat het gezinsinkomen aangevuld moet zijn geweest met een andere inkomstenbron.
Die inkomsten kwamen naar het oordeel van het hof uit de kwekerij.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat binnen de tenlastegelegde pleegperiode eenmaal is geoogst. De opbrengsten daarvan zijn naar het oordeel van het hof, het gezinsbudget -en daarmee dus ook de verdachte- ten goede gekomen.
Uit dit alles volgt dat de verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij. De te beantwoorden vraag is hoe deze betrokkenheid moet worden geduid.
Vooropgesteld: niet kan worden vastgesteld dat de verdachte feitelijke uitvoeringshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de hennepkwekerij (en de aangetroffen gedroogde hennep). Tussen de verdachte en haar uitvoerende echtgenoot -hij zette de kwekerij op en verzorgde de planten- bestond echter, mede gelet op de onderlinge rolverdeling daarin, wel een nauwe en bewuste samenwerking. Het hof acht de door de verdachte aan die samenwerking geleverde bijdrage essentieel, omdat zonder de door haar als enige gedane energiebetalingen -welke betalingen bijna één vierde van het legale door haar verdiende gezinsinkomen bedroegen- geen kwekerij kan ‘draaien’. De verdachte wist bovendien van de hoed en de rand en heeft gedeeld in c.q. geprofiteerd van de opbrengst van die kwekerij. De omstandigheid dat de verdachte de planten niet zelf heeft verzorgd of op enig moment ruzie met haar echtgenoot had over de kwekerij maakt dat niet anders.
Mede bezien in het licht van de hierboven geschetste omstandigheden acht het hof de kwalificatie medepleger als bedoeld in artikel 47 Sr dan ook gerechtvaardigd. Al het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de verdachte (samen met haar echtgenoot) medepleger is geweest ten aanzien van de hennepkwekerij (feit 1 primair) en, daarmee ook van de in de gezinswoning aangetroffen (gedroogde) hennep (feit 2).”
3. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.1
Het eerste cassatiemiddel klaagt onder meer dat het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van het telen van hennep niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid. Het tweede cassatiemiddel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en hennep niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, heeft de Hoge Raad enige algemene beschouwingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
3.3.1
Het hof heeft aan de bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep in het bijzonder ten grondslag gelegd dat (i) de hennepkwekerij is aangetroffen op het adres waar de verdachte tezamen met haar echtgenoot – de medeverdachte – en hun kinderen woont, (ii) de verdachte wist dat de medeverdachte in de studioruimte op de zolder van de gezamenlijke woning een hennepkwekerij had opgezet, (iii) de verdachte maandelijks een voorschot van ruim € 450 op de energienota voldeed, (iv) het leeuwendeel van deze energiekosten betrekking moet hebben gehad op het in werking zijn van de hennepkwekerij, en (v) het ervoor moet worden gehouden dat – gelet op de energiekosten en de vaste lasten – het gezinsinkomen aangevuld moet zijn geweest uit een andere inkomstenbron, namelijk de inkomsten uit de kwekerij. Deze omstandigheden zijn echter niet zonder meer voldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met de medeverdachte die was gericht op het opzettelijk telen van hennep, nu deze omstandigheden in de kern niet meer inhouden dan dat de verdachte aan een ander middelen heeft verschaft voor het telen van hennepplanten in de gezamenlijke woning, hetgeen op het eerste gezicht duidt op gedragingen die met medeplichtigheid in verband worden gebracht, en dat zij heeft geprofiteerd van de inkomsten uit de kwekerij. Het oordeel van het hof is daarom ontoereikend gemotiveerd.
3.3.2
Het eerste cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld. Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van dit cassatiemiddel niet nodig.
3.4.1
Het oordeel van het hof dat de verdachte de hennepplanten tezamen en in vereniging met een ander aanwezig heeft gehad, is - gelet op de vaststellingen van het hof - wel toereikend gemotiveerd.
3.4.2
Het tweede cassatiemiddel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissing over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2022.
Conclusie 30‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Hennepkwekerij op zolder van woning. Echtgenoot is medeverdachte. Medeplegen van het opzettelijk telen en aanwezig hebben van hennepplanten (art. 3 onder B en C Opiumwet). Slagend middel ten aanzien van het medeplegen van het telen van hennepplanten, maar niet wat betreft het medeplegen van het aanwezig hebben. De conclusie strekt alleen in zoverre tot vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02683
Zitting 30 november 2021
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
- 1.
De verdachte is bij arrest van 18 augustus 2020 door het gerechtshof Den Haag wegens 1 primair “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en 2 “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
- 2.
Namens de verdachte heeft mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
II. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. zij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 april 2016 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [a-straat 1] ) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. zij op 21 april 2016 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 112 hennepplanten en 89 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 4 juli 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016112687-1 (p. 12 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Op donderdag 21 april 2016 kwam een melding binnen dat er een brand zou woeden in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . Dit betreft een tussenwoning. Op het adres [a-straat 1] te [plaats] staan de volgende personen ingeschreven: [verdachte] (geb. [geboortedatum] 1975), [betrokkene 1] (geb. [geboortedatum] 1982), [betrokkene 2] (geb. [geboortedatum] 2008), [betrokkene 3] (geb. [geboortedatum] 2012). In voornoemde woning werd op 21 april 2016 binnengetreden. In de woning bevond zich op de tweede etage (zolder) een hennepkwekerij. De overloop (ruimte C), De kweekruimte (ruimte A) en in de kweekruimte A bevond zich een kast (ruimte B). Uit een ruwe telling bleek dat er ongeveer 98 hennepplanten stonden in de kweekruimte. De grootte van de hennepplanten varieerde van 90 tot 100 cm hoog. Tevens werd er in de ruimte B restafval aangetroffen van hennep van vermoedelijk eerdere kweken. Tevens werd er in ruimte B een plastic doorzichtige doos aangetroffen met een grote hoeveelheid gedroogde henneptoppen. Deze doos met henneptoppen werd inbeslaggenomen en later bleek na weging op een gedigitaliseerde weegschaal dat het gewicht van de gedroogde henneptoppen 89 gram bedroeg. Ik heb tijdens de ruiming 112 hennepplanten aangetroffen. De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet. Geconstateerd werd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij legaal werd afgenomen. In de kweekruimte A bevond zich een op kalk gelijkende afzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten. Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. De vervuiling van het filterdoek treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt. Ik zag niet alleen aan de eerder vermelde verpakkingsresten, stofvorming en hennepresten, dat er eerder geoogst moet zijn geweest. Ik zag ook gebruikerssporen aan de behuizing cq inrichting van de kwekerij. 2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016112687-25 (p. 128 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Op 24 augustus 2016 is door mij proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking historische gegevens opgemaakt voor informatie van Energieleverancier LIANDER, afdeling energiefraude. Uit het overzicht gebruikt van LIANDER, blijkt dat het contract met de energieleverancier, voor de [a-straat 1] te [plaats] , per 16-07-2007 is ingegaan en op naam staat van [verdachte] . Er is bij de installatie geen sprake geweest van energiefraude, dus het verbruik van de aangetroffen hennepkwekerij is door de meter geregistreerd. Bij een normaal standaard jaarverbruik met gezinsbewoning (2 kinderen) en tussenwoning wordt door de netbeheerders, leveranciers en consumentenorganisaties ca. 4.500kWh/jaar gehanteerd. Tijdens het onderzoek in de woning zijn geen specifieke apparatuur zoals (infrarood—)sauna, vrieskisten, Hot-Tub in de tuin o.i.d. aangetroffen, welke het zeer hoge verbruik mede zouden kunnen verklaren. Over de periode van 17-01-2013 tot 21-04-2016 was het totaal verbruik 72.028kWh, wat een gemiddeld jaarverbruik geeft van 22.162kWh. 3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016112687-24 (p. 217 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Door de ICOV is hierop de ICOV rapportage vermogen- en inkomsten verstrekt. Gegevens zijn digitaal aangeleverd en nader bekeken. Samengevat blijkt het volgende: en [betrokkene 1] hebben een geregistreerd partnerschap en zijn beide eigenaar van de woning [a-straat 1] te [plaats] . Op deze woning zit een hypotheekschuld van 259.000,- euro. De hypotheek is gesplitst in een hypotheek van 143.250,- euro en in 115.750,- euro. - WOZ Waarde van de woning in 2015 bedroeg 209.000,- euro; - In 2012 is er bij [betrokkene 1] geen eigen vermogen; - Totaal vermogen uit bankspaargelden van [betrokkene 1] is in 2015 883,- euro; - In 2013 heeft [betrokkene 1] een netto loon van 12.030,- euro van uitvoeringsinstituut WI; - Laatst bekende inkomsten in 2015 was 25.010,- euro. - Totaal vermogen uit bankspaargelden [verdachte] : 604,- euro; - Loongegevens 2016 [verdachte] , nettoloon 9.848,- euro; - Zorgtoekenning 2016 1.335,- euro; - Kindgebonden budget 2016, toeslag 1.580,- euro. 4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2017 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016112687-34 (p. 18-6 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar: Door mij is een proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking historische gegevens opgemaakt voor informatie van het energiebedrijf NUON. Doel van de aanvraag was om inzicht te krijgen, in alle maandafrekeningen over de periode 16-07-2007 tot 21 april 2016, van de woning [a-straat 1] te [plaats] en tevens inzicht te krijgen in de hoogte van de maandafrekeningen. Aan de hand van het overzicht van de NUON is van alle maandafrekeningen in de periode van 16-07-2007 tot en met april 2016 een berekening gemaakt. Periode april 2015 tot en met maart 2016; Deze periode beslaat 12 maanden. Totaal in rekening gebracht jaarafrekening 2016: 5.328,00,- euro. Bij te betalen: 210,57 euro. Totale kosten 2015/2016 elektra: 5.538,57,- euro. 5.538,57,- euro gedeeld door 12 maanden geeft een gemiddeld bedrag van 461,55,- euro per maand in de periode 2015/2016. Periode april 2016: In de maand april 2016 werd een bedrag van 476,- euro in rekening gebracht. 5. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 5 juli 2019 verklaard -zakelijk weergegeven-: Uiteindelijk ben ik erachter gekomen (hof: de hennepkwekerij) gekomen en hebben we flinke ruzie gehad. Ik deed wel de was en de wasmachine stond om de hoek op zolder. Er zat een hele tijd een muziekstudio op zolder. Die heeft [betrokkene 1] (het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 1]) zelf aangelegd. De stroomrekening was iets van € 400,- per maand. Ik betaalde de (energie)rekeningen. 6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 december 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016112687-29 (p. 143 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als de op 20 december 2016 afgelegde verklaring van de verdachte: en ik hebben twee kinderen. Ik heb een fulltime baan. Ik moet wel. Ik verdien ongeveer € 2.100,- netto per maand. [betrokkene 1] heeft geen werk. [betrokkene 1] heeft in 2014 een motorongeluk gehad. Als je de trap op komt dan zie je een muur met een deur. Hierachter stonden de plantjes. Naast deze gesloten ruimte heb je een open ruimte. Dit is een wasruimte. Hier stond de wasmachine. In de gesloten ruimte, kwam ik nooit. Ik was het hier helemaal niet mee eens. Ik wilde dit niet en wilde hier ook niks van weten. Hier hebben wij voor de brand ook flinke ruzie over gehad. In 2015 hadden we grote geldproblemen en daarom heeft [betrokkene 1] zijn muziekstudio verkocht. [betrokkene 1] had geen inkomen. Hij heeft ook geen uitkering. Ik ben fulltime aan het werk om mijn gezin te onderhouden. 7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 december 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2016112687-28 (p. 156 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als de op 20 december 2016 afgelegde verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] : Ik heb een hennepkwekerij in mijn woning gehad. Als je voor de trap staat dan kijk je gelijk tegen een oude muziekstudio hok aan. Deze had ik ingericht als hennepkwekerij. De wasmachine stond vanaf de trap gezien rechts in een open ruimte. Hier stonden ook allemaal dozen met spullen. Er stonden ook spullen met betrekking tot de hennepkwekerij. De kwekerij is november of december 2015 begonnen. Ik verzorgde de kwekerij en ben niet op vakantie geweest. Ik heb een jaar na mijn motorongeluk in 2014 op de bank gelegen en daarna ben ik gaan revalideren.. Ik heb geen werk. Behalve kinderbijslag heb ik geen inkomsten, ook geen loon.”
5. Voorts heeft het hof met betrekking tot het bewijs overwogen:
“Bewijsmotivering StandpuntenDe raadsman heeft, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota, naar voren gebracht dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, nu er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [betrokkene 1] en er geen, althans, onvoldoende actieve bijdrage van de verdachte bij de kwekerij was, zodat noch van medeplegen (zoals onder feit 1 primair is tenlastegelegd) noch van medeplichtigheid (zoals onder feit 1 subsidiair is tenlastegelegd) kan worden gesproken Dit alles geldt ook ten aanzien van de in de woning aangetroffen gedroogde hennep (feit 2). De beoordelingHet hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Op 21 april 2016 is aan de [a-straat 1] te [plaats] een hennepkwekerij aangetroffen, waarbij in totaal 112 hennepplanten en 89 gram gedroogde henneptoppen zijn aangetroffen. Op dit adres woont de verdachte, samen met haar echtgenoot, tevens medeverdachte, en hun twee kinderen.Het staat vast dat de medeverdachte echtgenoot van verdachte het initiatief heeft genomen tot deze hennepkwekerij. Hij heeft de kwekerij opgezet, in stand gehouden en de nodige kweekhandelingen verricht. De kwekerij bevond zich op de zolder van hun gezinswoning. Deze zolder was eerst ingeruimd als een muziekstudio van de echtgenoot van verdachte, maar deze had hij ergens in 2015 verkocht. Naast deze studio/ruimte stonden droogrekken (voor de hennep) en stond de wasmachine; verdachte gebruikte deze wasmachine regelmatig. Ook staat vast dat de verdachte wist dat zich in deze ruimte een hennepkwekerij bevond, ze hadden er -naar beider zeggen- ook ruzie over gehad. In de tenlastegelegde pleegperiode zat de echtgenoot van verdachte ziek thuis. Dit als gevolg van een ernstig motorongeluk in 2014. De echtgenoot had echter geen uitkering en verder ook geen andere bron van inkomsten (meer). Verdachte was met haar full-time baan toen de enige kostwinner van het jonge gezin. Haar netto maandinkomen bedroeg toen ongeveer € 2.100. De stroom voor de hennepkwekerij werd op legale wijze, via de meter dus, afgenomen. Het gemeten stroomverbruik van het huishouden was dan ook bijzonder hoog. Per maand moest om die reden een voorschot van ruim € 450,-- worden betaald. Uit onderzoek is gebleken dat het leeuwendeel van de maandelijkse energienota betrekking moet hebben gehad op het draaiende houden van de hennepkwekerij. Het was de verdachte die dit bedrag maandelijks betaalde aan het nutsbedrijf. Dat aandeel bedroeg dus bijna een kwart van het gezinsinkomen. Na aftrek van de nodige vaste lasten, zoals bijvoorbeeld de hypotheek en verzekeringen, blijft er aldus bijzonder weinig over om het hele gezin van te onderhouden. Dat maakt dat het er voor gehouden moet worden dat het gezinsinkomen aangevuld moet zijn geweest met een andere inkomstenbron. Die inkomsten kwamen naar het oordeel van het hof uit de kwekerij. Uit de bewijsmiddelen volgt dat binnen de tenlastegelegde pleegperiode eenmaal is geoogst. De opbrengsten daarvan zijn naar het oordeel van het hof, het gezinsbudget -en daarmee dus ook de verdachte- ten goede gekomen. Uit dit alles volgt dat de verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij. De te beantwoorden vraag is hoe deze betrokkenheid moet worden geduid. Vooropgesteld: niet kan worden vastgesteld dat de verdachte feitelijke uitvoeringshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de hennepkwekerij (en de aangetroffen gedroogde hennep). Tussen de verdachte en haar uitvoerende echtgenoot -hij zette de kwekerij op en verzorgde de planten- bestond echter, mede gelet op de onderlinge rolverdeling daarin, wel een nauwe en bewuste samenwerking. Het hof acht de door de verdachte aan die samenwerking geleverde bijdrage essentieel, omdat zonder de door haar als enige gedane energiebetalingen -welke betalingen bijna één vierde van het legale door haar verdiende gezinsinkomen bedroegen- geen kwekerij kan 'draaien'. De verdachte wist bovendien van de hoed en de rand en heeft gedeeld in c.q. geprofiteerd van de opbrengst van die kwekerij. De omstandigheid dat de verdachte de planten niet zelf heeft verzorgd of op enig moment ruzie met haar echtgenoot had over de kwekerij maakt dat niet anders. Mede bezien in het licht van de hierboven geschetste omstandigheden acht het hof de kwalificatie medepleger als bedoeld in artikel 47 Sr dan ook gerechtvaardigd. Al het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de verdachte (samen met haar echtgenoot) medepleger is geweest ten aanzien van de hennepkwekerij (feit 1 primair) en, daarmee ook van de in de gezinswoning, aangetroffen (gedroogde) hennep (feit 2). ConclusieDe verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde.”
III. Het eerste middel
6. Het eerste middel klaagt met betrekking tot feit 1 (medeplegen telen) dat sprake is van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat de bewezenverklaring van dit feit ontoereikend is gemotiveerd.
7. De steller van het middel voert in de toelichting in de kern aan dat de door het hof aan het medeplegen ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden in verband plegen te worden gebracht met medeplichtigheid. Daarbij wordt er op gewezen dat het hof expliciet heeft overwogen dat de verdachte niet betrokken is geweest bij het opzetten van de kwekerij en het verzorgen van de planten, de verdachte en haar echtgenoot ruzie hebben gehad over de kwekerij en de verdachte nooit in de gesloten ruimte kwam. De betalingen die zij deed aan het nutsbedrijf betroffen voorschotten en die voorschotten zagen ook op de normale huishouding van het jonge gezin, waardoor de verdachte die betalingen logischerwijs niet kon staken, aldus de steller van het middel.
Juridisch kader1.
8. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met één of meer anderen. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Het is dus niet noodzakelijk dat de medepleger zelf de gehele delictsomschrijving vervult; het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling(en) heeft verricht. De verdachte kan ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de medeverdachten zijn verricht. De omstandigheid dat de verdachte zelf geen uitvoeringshandeling(en) heeft verricht, behoeft aan het bewijs van medeplegen niet in de weg te staan. Het achterwege blijven van een fysieke uitvoeringshandeling op de plaats delict kan worden gecompenseerd door andere factoren, zoals de rol van de verdachte in het kader van het beramen en voorbereiden van het feit. Uit de meest recente rechtspraak van de Hoge Raad over medeplegen lijkt te kunnen worden afgeleid dat het bestaan van een voor alle deelnemers duidelijk plan een relevant aandachtspunt kan zijn voor de beoordeling of sprake is van medeplegen. In gevallen waarin sprake is van dergelijk gezamenlijk optrekken met het oog op het realiseren van het gedeelde plan, kan medeplegen (in voorkomende gevallen) ook worden aangenomen als de (afzonderlijke) gedragingen van de verdachte op zichzelf beschouwd niet als een bijdrage van voldoende gewicht aan het tenlastegelegde feit kunnen worden aangemerkt.2.
Bespreking van het middel
9. Het hof heeft het juiste juridische kader toegepast. Voor zover het middel daarover bedoelt te klagen, faalt het.
10. De vraag is vervolgens of het bestreden oordeel van het hof toereikend is gemotiveerd. Ik meen van niet.
11. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad omtrent medeplegen van het opzettelijk telen van hennepteelt volgt dat het faciliteren van telen door middel van bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van een ruimte (zoals een verhuurde woning) voor de inrichting van een hennepkwekerij nog niet de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking oplevert, ook niet wanneer diegene weet heeft van het bestaan van de hennepkwekerij dan wel die ruimte ter beschikking heeft gesteld in ruil voor een deel van de winst, of over een sleutel van die ruimte beschikt.3.Ik licht dit nader toe.
12. Vergelijkbaar met het onderhavige geval is de zaak die zich voordeed in HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202, NJ 2018/50. Het hof had medeplegen van het opzettelijk telen van hennep bewezenverklaard, omdat de verdachte weet had gehad van de hennepkwekerij in haar eigen woning, zij geen einde had gemaakt aan de opbouw en exploitatie daarvan terwijl dit als eigenaar van de woning wel binnen haar macht lag, daarnaast de kwekerij was gefinancierd uit gemeenschappelijke gelden en de verdachte had geprofiteerd dan wel zou hebben geprofiteerd van de opbrengsten uit de hennepteelt. De Hoge Raad ging niet mee met het oordeel van het hof dat sprake was van medeplegen van het opzettelijk telen van hennepplanten. Hij oordeelde:
“2.5. Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof voor zijn oordeel dat sprake is van het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van het opzettelijk telen van hennepplanten in het bijzonder in aanmerking genomen dat (i) de verdachte wist dat de hennepplantage in haar woning aanwezig was, (ii) zij aan de opbouw en exploitatie van de kwekerij geen einde heeft gemaakt hoewel dat als enig eigenaar van de woning in haar macht lag, (iii) zij heeft toegestaan dat de kwekerij werd gefinancierd uit gemeenschappelijke gelden en (iv) zij profiteerde of zou profiteren van de opbrengsten van de kwekerij. Deze omstandigheden zijn niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte het opzettelijk telen van hennepplanten heeft medegepleegd nu zij in de kern niet meer inhouden dan dat de verdachte aan een ander gelegenheid en middelen heeft verschaft voor het telen van hennepplanten in haar woning, hetgeen op het eerste gezicht duidt op gedragingen die met medeplichtigheid in verband worden gebracht, en dat zij heeft geprofiteerd of zou profiteren van de opbrengst van dat telen. De bewezenverklaring is derhalve in zoverre ontoereikend gemotiveerd.”
13. In de onderhavige zaak heeft het hof aangaande feit 1 allereerst overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte feitelijke uitvoeringshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de hennepkwekerij en de aangetroffen gedroogde hennep. Van een gezamenlijke uitvoering in de zin van medeplegen is volgens het hof dan ook geen sprake. Zijn oordeel dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt berust op andere vaststellingen, en wel de volgende:
(i) de hennepkwekerij is aangetroffen op het adres waar de verdachte samen met haar echtgenoot, tevens medeverdachte, en hun twee kinderen woont;
(ii) naast de ruimte waar de hennep verbouwd werd, stonden droogrekken voor de hennep en ook de wasmachine, die regelmatig gebruikt werd door de verdachte;
(iii) de verdachte wist dat in de kweekruimte een hennepkwekerij was ingericht;
(iv) de verdachte was enig kostwinner van het gezin en had een maandinkomen van netto ongeveer € 2100,-, waarvan zij maandelijks een voorschot van € 450,- betaalde voor energie aan het nutsbedrijf. Het gezinsinkomen moet daarom wel aangevuld zijn geweest met een andere inkomstenbron, dat wil zeggen de kwekerij;
(v) de opbrengsten uit de hennepkwekerij zijn het gezinsbudget en daarmee dus ook de verdachte ten goede gekomen.
14. De bijdrage die de verdachte aan die samenwerking leverde acht het hof essentieel, omdat zonder de door haar als enige gedane energiebetalingen – welke betalingen bijna een vierde van het legale door haar verdiende gezinsinkomen bedroegen – geen kwekerij kan draaien. Daarnaast wist de verdachte van de hoed en de rand en heeft zij gedeeld in c.q. geprofiteerd van de opbrengst van die kwekerij. Afsluitend oordeelt het hof dat de omstandigheid dat de verdachte de planten niet zelf heeft verzorgd of op enig moment ruzie met haar echtgenoot had over de kwekerij, zijn oordeel niet anders maakt.
15. Terzijde merk ik op dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat zich in de open ruimte op zolder droogrekken (voor de hennep) bevonden. Van meer belang is echter de vaststelling dat in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad de door het hof voor het bewijs redengevend geachte feiten en omstandigheden ten aanzien van de gebleken rol van de verdachte niet dragend kunnen zijn voor het aanvaarden van medeplegen van het opzettelijk telen van hennep. In zoverre is de bewezenverklaring niet toereikend gemotiveerd.
16. Het middel slaagt derhalve.
IV. Het tweede middel
17. Het tweede middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde van een onjuiste rechtsopvatting blijk geeft, althans ontoereikend is gemotiveerd, nu het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander hennepplanten en henneptoppen aanwezig heeft gehad.
18. In de toelichting op het middel wordt onder aanhaling van enkele uitspraken van de Hoge Raad aangevoerd dat van een gezamenlijke machtsuitoefening geen sprake is geweest en daarvoor nog op het volgende gewezen. De verdachte kon de kweekruimte niet binnen omdat die ruimte op slot zat en de medeverdachte (haar echtgenoot) de sleutel daarvan had. Ook had de verdachte er geen weet van dat zich in de kast (ruimte B) henneptoppen bevonden. Bovendien heeft de verdachte zich van de kwekerij gedistantieerd nadat de aanwezigheid daarvan haar bekend was geworden, waarbij komt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte heeft gedeeld in of heeft geprofiteerd van de opbrengst van de kwekerij.
Verweer ter terechtzitting
19. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 augustus 2020 heeft de raadsman het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in:
“Rechtspraak voorhanden hebben:
Daar waar het gaat om het voorhanden hebben geldt dat de HR betrekkelijk ruimhartig lijkt te zijn. Een veroordeling volgt al snel daar waar het gaat om partners waarbij de woning gezamenlijk eigendom is. Ik verwijs bijvoorbeeld naar ECLI:NL:HR:2018:787. In deze zaak was een kwekerij aangetroffen op een woonboot. De vrouw wist van de kwekerij en het plan de kwekerij op te zetten was van tevoren met haar besproken.
Verschil tussen de onderhavige zaak en de aangehaalde zaak is allereerst dat het plan om de kwekerij te beginnen absoluut niet met [verdachte] is besproken. Toen zij er op zeker moment achter kwam dat er een kwekerij was, heeft zij ook ruzie gemaakt met [betrokkene 1] . Zij wilde geen kwekerij.
De kwekerij en dus ook de wiet(planten) die zijn aangetroffen, waren daar aanwezig tegen de wil van [verdachte] . Het lag wel in een kamer van het huis dat mede van haar was, dat is juist.Maar feitelijk kon zij deze ruimte niet eens binnen gaan. De ruimte zat op slot en [betrokkene 1] had de sleutel.[verdachte] kon ook niet voorkomen dat de hennep daar lag, dit lag (slechts) in de machtssfeer van [betrokkene 1] .
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende ben ik van oordeel dat van het voorhanden hebben van hennep in het geval van [verdachte] niet gesproken kan worden. Volgt u mij niet dan geldt voor de 89 gram hennep dat [verdachte] daar nooit van heeft geweten en zij niet geacht kan worden dat opzettelijk aanwezig gehad te hebben.Nee, [betrokkene 1] had de hennep alleen voorhanden, althans of dat bewezen kan worden laat de verdediging aan u.
Conclusie strafzaak:
[betrokkene 1] zou eventueel kunnen worden veroordeeld voor het alleen plegen van de teelt en het voorhanden hebben van hennep.[verdachte] moet van beide feiten worden vrijgesproken, althans zou zij hooguit voor het medeplegen van het voorhanden hebben kunnen worden veroordeeld.”
In aanvulling daarop heeft de raadsman ter terechtzitting voorts het volgende naar voren gebracht:
“De ruimte van de kwekerij was eerst een muziekstudio van de echtgenoot van. mijn cliënte. Hij deed deze op slot en mijn cliënte en haar kinderen kwamen daar niet. Hij heeft het buiten haar medeweten ook verbouwd.”
Juridisch kader
20. Naast het aan de rechtspraak van de Hoge Raad ontleende beoordelingskader inzake medeplegen (zoals hierboven in randnummer 8 samengevat weergegeven), kan in dit verband enige specifiek voor het medeplegen van ‘aanwezig hebben’ en de ‘machtssfeer’ relevante arresten van de Hoge Raad worden genoemd.
21. Ik stel voorop dat volgens HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8903, NJ 1985/822, m.nt. Van Veen voor de beantwoording van de vraag of de verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad, niet doorslaggevend is aan wie die verdovende middelen toebehoren. Al eerder had de Hoge Raad in zijn arrest van 23 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6985, NJ 1981/15 geoordeeld dat voor het ‘aanwezig hebben’ van verdovende middelen niet is vereist dat van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van het onderwerpelijke middel sprake moet zijn.
22. Verder wijs ik op HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2861. Blijkens de in die zaak door het hof gebezigde bewijsmiddelen had de verdachte ongeveer twee maanden in een woning gelogeerd, waarin zich twee hennepplantages bevonden (de een in een slaapkamer en de ander in een ruimte op zolder). Volgens het hof had de verdachte deze hennepplantage gedurende die periode tezamen en in vereniging met de medeverdachte aanwezig gehad, omdat zij wist dat de medeverdachte een hennepplantage exploiteerde in de woning waar zij verbleef en zij zich daar in ieder geval in die periode niet van had gedistantieerd. Mijn voormalige ambtgenoot Vellinga signaleerde in zijn aan het arrest voorafgaande conclusie al dat de overweging van het hof betreffende de machtssfeer niet te verenigen was met verdachtes voor het bewijs gebezigde verklaring dat de ruimtes waarin de hennepplantages zich bevonden waren afgesloten terwijl het hof niet had vastgesteld dat zij niettemin toegang tot die ruimtes had gehad. Ook kon uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat de verdachte, zoals voor medeplegen vereist, aan het aanwezig hebben een wezenlijke bijdrage had geleverd. De Hoge Raad was kort en krachtig in zijn oordeel:
“Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof voor zijn oordeel dat sprake is van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in het bijzonder in aanmerking genomen dat "de verdachte wist dat de medeverdachte een hennepplantage exploiteerde in de woning waar zij verbleef en zij zich daar in ieder geval in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 december 2012 niet van heeft gedistantieerd". Deze omstandigheden zijn onvoldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten heeft medegepleegd. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.”
23. Anders waren de omstandigheden in HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696:
“2.3 Gelet op de vaststellingen en de overwegingen van het Hof zoals hiervoor onder 2.2.2 en 2.2.3 weergegeven, geeft zijn oordeel dat de verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader een zodanige macht over de in het bedrijfspand aangetroffen hennepplanten hadden dat zij die hennep in de zin van art. 3, aanhef en onder C, Opiumwet opzettelijk aanwezig hebben gehad niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat zij zich bij het bedrijfspand bevonden en over een sleutel van dat pand beschikten, zij daar al eerder waren geweest en door een van hen spontaan werd medegedeeld dat in dat pand hennep werd geteeld.”
24. In de zaak die leidde tot het reeds bij de bespreking van het eerste middel genoemde arrest van HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202, NJ 2018/50 was de verdachte eveneens op de hoogte van de hennepkwekerij in haar woning. Aan de aanwezigheid daarvan had zij geen einde gemaakt. Zij had integendeel toegestaan dat de kwekerij (mede) werd gefinancierd uit gemeenschappelijke gelden en ook had zij geprofiteerd van de opbrengsten hieruit. Zoals reeds opgemerkt kon naar het oordeel van de Hoge Raad het medeplegen van het opzettelijk telen van hennepplanten niet uit de bewijsmiddelen volgen, maar het oordeel van het hof dat de verdachte de hennepplanten tezamen en in vereniging met een ander aanwezig had gehad, was gelet op hetgeen het hof blijkens de bewijsvoering had vastgesteld, wel toereikend gemotiveerd.4.
Bespreking van het middel
25. Ik stip hier nog eens aan wat in het licht van ’s hofs bewijsvoering naar voren komt met betrekking tot het medeplegen van het aanwezig hebben van de hennep. Op de zolder van de woning van de verdachte, bevond zich een hennepkwekerij. De verdachte wist van het bestaan daarvan, ook al kwam zij, naar zij heeft verklaard, nooit in de gesloten ruimte. Zij kwam op zolder om daar de was te doen. Als ik het goed zie houdt de steller van het middel het ervoor dat de verdachte geen toegang had tot de ruimte waarin de planten en henneptoppen zich bevonden en ontbrak het haar om die reden aan feitelijke zeggenschap, althans was haar machtsuitoefening van onvoldoende gewicht. Anders dan de steller van het middel lijkt te menen kan uit de bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverwegingen niet worden afgeleid dat de kweekruimte voor de verdachte was afgesloten, noch dat zij geen toegang tot die ruimte had. Voorts heeft de verdachte van de inkomsten uit de hennepkwekerij geprofiteerd en heeft zij zich niet van de gang van zaken gedistantieerd, terwijl het er bovendien voor moet worden gehouden dat het gezinsinkomen aangevuld moet zijn geweest met de inkomsten uit de hennepkwekerij en dat de verdachte dit wist, nu zij het immers was die het maandelijkse bedrag aan energieverbruik aan het nutsbedrijf betaalde.
26. Op grond van deze feiten en omstandigheden geeft het oordeel van het hof dat de verdachte de hennepplanten tezamen en in vereniging met een ander aanwezig heeft gehad niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ook is dit oordeel, gelet op zowel hetgeen de verdediging ter terechtzitting heeft aangevoerd, als hetgeen het hof op grond van het voor het bewijs gebruikte materiaal heeft vastgesteld, toereikend gemotiveerd.
27. Het middel faalt.
V. Slotsom
28. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
29. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
30. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, te dien aanzien tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑11‑2021
Zie daarover uitgebreider de conclusies van mijn ambtgenoot Aben voorafgaand aan HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187, NJ 2020/140, m.nt. Vellinga en HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:544 (randnummer 15) en de conclusies van mijn ambtgenoot Bleichrodt voorafgaand aan HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1162 (randnummer 10) en HR 6 april 2021, ECLI:NL:PHR:2021:336 (randnummer 36). Zie ook de noot van Klaas Rozemond onder HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420 en W. Albers, T. Beekhuis & R. ter Haar, ‘Medeplegen: van wezenlijke bijdrage naar planverwezenlijking?’, DD 2020/23.
Zie bijvoorbeeld: HR 19 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1355; HR 28 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:336; HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:719; en HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202, NJ 2018/50. Zie voorts N. Seijlhouwer-de Visser, ‘De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar of huurder van een henneppand’, NTS 2020/109.
Zie ook de conclusie van A-G Vellinga vóór dit arrest, waarin hij benadrukt dat door de verdachte niet naar voren was gebracht dat de financiering van de hennepkwekerij uit gezamenlijk vermogen buiten haar om was gegaan en dat die omstandigheid bij uitstek wijst op het bewust en nauw samenwerken met betrekking tot de opzettelijke aanwezigheid van hennep.