Bij de Wet van 28 februari 2013 inzake partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de aanpassing van het materieel strafrecht aan recente ontwikkelingen is de maximale strafbedreiging van het eerste lid verhoogd tot twaalf jaren (Stb. 2013, 84).
HR, 13-02-2024, nr. 21/05187
ECLI:NL:HR:2024:156
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-02-2024
- Zaaknummer
21/05187
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:156, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑02‑2024; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:3903
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1029
ECLI:NL:PHR:2023:1029, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 21‑11‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:156
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑12‑2022
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0033
Uitspraak 13‑02‑2024
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Vrijspraak t.z.v. medeplegen mensenhandel in de zin van arbeidsuitbuiting m.b.t. au-pairs uit Indonesië (art. 273f.1.1, 273f.1.4 en 273f.1.6 Sr). Heeft hof juiste uitleg gegeven aan begrip “(oogmerk van) uitbuiting” a.b.i. art. 273f.1 Sr? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2009:BI7099 m.b.t. uitleg van bestanddeel “uitbuiting” en HR:2016:556 inhoudende dat “uitbuiting” moet worden aangemerkt als impliciet bestanddeel van art. 273f.1 Sr. Hof heeft o.m. vooropgesteld dat voor bewijs van (oogmerk van) uitbuiting is vereist dat sprake moet zijn geweest van (potentiële) ernstige inbreuk op lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of persoonlijke vrijheid, dat het daarbij gaat om schending van fundamentele mensenrechten en dat het bij arbeidsuitbuiting “niet slechts gaat om slecht werkgeverschap, maar om excessieve situatie”. Vervolgens heeft hof aantal omstandigheden vastgesteld en geoordeeld dat verdachte weliswaar misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en kwetsbare positie waarin aangeefsters zich bevonden, maar dat niet kon worden vastgesteld dat sprake is geweest van oogmerk van uitbuiting of uitbuitingssituatie. Dit oordeel, i.h.b. het nader door hof gestelde vereiste van “excessieve situatie”, geeft blijk van onjuiste rechtsopvatting nu daarin te beperkte opvatting over inhoud van voor bewezenverklaring vereiste (oogmerk van) uitbuiting besloten ligt. Uit vaststellingen hof blijkt immers dat verdachte de in tenlastelegging genoemde aangeefsters uit Indonesië naar Nederland heeft laten komen om bij verdachte in huis te verblijven en daar gedurende 24u per dag en 7 dagen per week werkzaamheden te verrichten of zich daarvoor beschikbaar te houden, tegen salaris van € 350 per maand (dat aan geen van aangeefsters volledig is uitbetaald) en zonder dat daarvan schriftelijke arbeidsovereenkomst was opgemaakt. Aangeefsters spraken Nederlandse taal niet, hadden geen andere verblijfstitel dan toeristenvisum en hun paspoorten waren door verdachte ingehouden. Gelet op deze vaststellingen berust vrijspraak kennelijk op onjuiste opvatting dat slechts meest excessieve vormen van misbruik kunnen worden aangemerkt als arbeidsuitbuiting en dat door hof vastgestelde feiten en omstandigheden, ook in onderlinge samenhang beschouwd, daarom geen bewezenverklaring van tlgd. mensenhandel toelaten. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 21/05188.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05187
Datum 13 februari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 december 2021, nummer 23-002349-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadslieden van de verdachte, R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, hebben het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de door het hof gegeven vrijspraak van de onder 1 tenlastegelegde mensenhandel. Het voert daartoe onder meer aan dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip “(oogmerk van) uitbuiting” als bedoeld in artikel 273f lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
2.2.1
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
“zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 te [plaats] , in elk geval in Nederland en/of te Singapore en/of te Indonesië en/of te Frankrijk en/of te België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5]
en/of
voornoemde [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: huishoudelijke werkzaamheden en/of au pair werkzaamheden)
dan wel
met onder eerder genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte en/of (één of meer van) haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: huishoudelijke werkzaamheden en/of au pair werkzaamheden)
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5]
immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ten aanzien van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] , terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dat die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] geen en/of weinig inkomsten hadden in hun land van herkomst en/of de financiële verantwoordelijkheid hadden voor hun gezin en/of niet beschikten over een geldige verblijfstitel in Nederland en/of in Nederland niemand kenden waarop zij terug konden vallen en/of de Nederlandse en/of de Engelse taal niet machtig waren en/of de weg in Nederland niet kenden
- (al dan niet via een tussenpersoon) contact gelegd met die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gevraagd of zij bij haar en/of haar mededader(s) in Nederland in de huishouding en/of als au pair wilde(n)/kon(den) gaan werken en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gezegd dat zij 300 euro en/of 350 euro en/of zes miljoen roepia per maand zouden kunnen verdienen als kinderoppas en/of met (lichte) hulp in de huishouden en/of dat zij eens per week en/of eens per twee weken een vrije dag zou(den) hebben en/of tegen extra betaling elke dag zou(den) moeten werken en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gezegd dat zij, verdachte en/of haar mededader(s), de reiskosten voor die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] van Singapore en/of Indonesië naar Nederland en/of Frankrijk en/of België zou(den) betalen en/of (vervolgens) het visum en/of het ticket voor de reis van Singapore en/of Indonesië naar Nederland en/of Frankrijk en/of België geregeld en/of bekostigd en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] van het vliegveld in Parijs en/of België en/of Schiphol opgehaald en/of (per auto en/of per trein) naar haar, verdachtes, en/of haar mededaders’ woning gebracht en/of (vervolgens) aldaar gehuisvest (in de woning [a-straat 1] te [plaats] ) en/of
- het paspoort van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] in bewaring genomen en/of op verzoek geweigerd dat paspoort terug te geven en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] zeven dagen per week, althans nagenoeg dagelijks van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, laten werken en die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] duidelijk gemaakt dat zij pas zonder haar, verdachte en/of haar mededader(s) naar buiten mocht(en) gaan als het werk in huis klaar was (hetgeen nooit het geval was) en/of (zodoende) belet dat die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] sociale contacten opbouwde(n) en/of een afhankelijkheidspositie voor die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gecreëerd en/of in stand gehouden en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] geen, geen, althans weinig, salaris betaald en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] duidelijk gemaakt dat zij haar, verdachte en/of haar mededader(s) nog een groot geldbedrag moest(en) betalen vanwege de opgebouwde schuld als zij (voortijdig) weg zou(den) gaan en (zodoende) gedwongen en/of aangemoedigd om bij haar, verdachte en/of haar mededader(s) te blijven wonen en/of te (blijven) werken onder bovengenoemde omstandigheden door welke feiten en/of omstandigheden voor die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan, waaraan zij zich niet heeft/hebben kunnen onttrekken.”
2.2.2
Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het haar onder 1 tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Beoordelingskader mensenhandel
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het in artikel 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de wetsgeschiedenis doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
Gelet op de wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 1, 4 en 6, Sr wordt gekwalificeerd als ‘mensenhandel’ en – in de ten laste gelegde periode – is bedreigd met een gevangenisstraf van acht (artikel 273f (oud) Sr) respectievelijk twaalf jaren (artikel 273f Sr), moet volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad worden aangenomen dat de in de tenlastelegging omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij (sub 1) het oogmerk van uitbuiting kan worden vastgesteld of (sub 4 en 6) de tenlastegelegde gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van artikel 273f, eerste lid, Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebracht, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte werd behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Het enkele aanwenden van (dwang)middelen levert op zichzelf beschouwd niet reeds (het oogmerk van) uitbuiting op, maar het vereiste van (het oogmerk van) uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn geweest van een (potentiële) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. Het gaat bij uitbuiting om schending van fundamentele mensenrechten. Bij arbeidsuitbuiting gaat het niet slechts om slecht werkgeverschap, maar om een excessieve situatie.
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gekomen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast:
De verdachte [verdachte] (hierna: de verdachte, of [verdachte] ) is geboren te [geboorteplaats] en op haar 19e naar Nederland geëmigreerd. Zij woont derhalve al geruime tijd in Nederland. Zij is gehuwd met de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte, of [medeverdachte] ) en samen hebben zij drie kinderen, te weten [betrokkene 6] (geboren op [geboortedatum] 2010), [betrokkene 7] (geboren op [geboortedatum] 2012) en [betrokkene 8] (geboren in 2014, na de tenlastegelegde periode). [verdachte] heeft ook een zoon uit een vorige relatie: [betrokkene 9] (geboren op [geboortedatum] 1992). In de ten laste gelegde periode was het gezin woonachtig op het adres [a-straat 2] te [plaats] .
[verdachte] en [medeverdachte] wilden hulp bij de verzorging van hun jonge kinderen. [verdachte] heeft daartoe contact gelegd met tussenpersonen in Indonesië. Vervolgens zijn [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] (hierna: de aangeefsters) allen op enig moment in de ten laste gelegde periode naar Nederland gekomen. Het doel van hun komst naar Nederland was door het verrichten van werkzaamheden voor [verdachte] en [medeverdachte] een inkomen te verwerven. De aangeefsters zijn via toeristenvisa respectievelijk transitvisa naar Nederland gekomen. Er is hun geen andere verblijfsrechtelijke titel verleend en er is voor hen geen tewerkstellingsvergunning aangevraagd. De kosten voor de reis naar Nederland zijn gedragen door [verdachte] en [medeverdachte] .
Voorafgaand aan hun komst naar Nederland heeft [verdachte] steeds telefonisch contact met elk van de aangeefsters gehad. Voor geen van de aangeefsters is een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgemaakt. Er waren geen werktijden afgesproken; de aangeefsters zouden twee vrije dagen in de maand krijgen, bij een werkweek van zeven dagen. Als de aangeefsters op de vrije dagen toch zouden werken zouden zij extra geld krijgen. [verdachte] heeft met elk van de aangeefsters afgesproken dat zij een salaris van ongeveer 350 euro per maand zouden verdienen.
Op enig moment in de ten laste gelegde periode hebben de aangeefsters in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] te [plaats] gewoond en gewerkt. De kosten van eten en inwoning werden gedragen door [verdachte] en [medeverdachte] . De aangeefsters hebben allen op enig moment tijdens hun verblijf hun paspoort op verzoek van [verdachte] aan haar afgegeven. De aangeefsters moesten tijdens hun verblijf dag en nacht voor de (kinderen van) [verdachte] en [medeverdachte] beschikbaar zijn. Hun werkzaamheden bestonden uit het zorgen voor (één van) de kinderen van [verdachte] en [medeverdachte] , en taken van huishoudelijke aard. Zij begaven zich (meestal) slechts in het bijzijn van [verdachte] of met de kinderen buiten de woning. Zij spraken de Nederlandse taal niet.
[betrokkene 1] was in de periode van september 2011 tot ongeveer februari 2012 werkzaam voor [verdachte] en [medeverdachte] . In die periode werkte er voor drie a vier dagen per week ook een andere oppas: [betrokkene 10] . [betrokkene 1] heeft na de eerste maand van haar dienstverband twee maandsalarissen van in totaal 700 euro uitbetaald gekregen door overmaking van dat bedrag aan haar familie in Indonesië. [verdachte] heeft daarna namens haar drie keer 200 euro betaald voor ‘Arisan’ (het hof begrijpt: een soort gezamenlijk spaarsysteem), maar dit geld heeft ze – naar eigen zeggen – nooit teruggekregen. [betrokkene 1] heeft tijdens haar dienstverband één vrije dag opgenomen. In december 2011 heeft [betrokkene 1] naar eigen zeggen [verdachte] laten weten dat ze weg wilde. Zij verklaart dat [verdachte] haar zei dat ze dan 3.000 euro moest betalen wegens gemaakte kosten. [betrokkene 1] is eind januari, begin februari 2012 vertrokken. [betrokkene 2] heeft van 10 mei 2012 tot en met oktober 2012 bij [verdachte] en [medeverdachte] gewerkt. Zij heeft het salaris van drie maanden uitbetaald gekregen. Het geld is – op verzoek van [betrokkene 2] – betaald aan een vriendin in Indonesië. De overige maanden heeft zij niet uitbetaald gekregen. Tijdens haar tewerkstelling heeft zij een maand samen met een tante voor de kinderen gezorgd. [betrokkene 2] heeft voorts ook een periode gelijktijdig met [betrokkene 10] gewerkt. Zij is in oktober 2012 vertrokken na een ruzie met [medeverdachte] . Later heeft [verdachte] haar gevraagd of ze weer wilde komen werken. Dat heeft ze gedaan, in december 2013. Ze werkte daar toen gelijktijdig met de hierna te noemen [betrokkene 3] .
[betrokkene 3] heeft bij [verdachte] en [medeverdachte] verbleven en gewerkt in de periode van augustus 2013 tot december 2013. Zij heeft ongeveer 130 euro betaald gekregen. [betrokkene 3] heeft verklaard dat dit geld voor extra gewerkte dagen betrof. Het geld is gestort op de rekening van de ouders van [betrokkene 3] . Verder heeft ze geen geld ontvangen. In een gedeelte van de periode dat [betrokkene 3] bij [verdachte] en [medeverdachte] werkte, werkte er ook een andere oppas.
[betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben gelijktijdig bij [verdachte] en [medeverdachte] gewoond en gewerkt. Zij zijn samen in maart 2014 begonnen en hebben daar gewerkt tot aan het moment van de aanhouding van de verdachten op 29 april 2014. Zij hebben het salaris voor de maand maart 2014 uitbetaald gekregen. [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben geen vrije dagen gehad of opgenomen.
Oordeel van het hof
De aangeefsters zijn allen afkomstig uit Indonesië. Zij zijn op een toeristenvisum of een transitvisum naar Nederland gereisd. Door (zich voor te nemen) te gaan werken bij aankomst waren zij vanaf binnenkomst en tijdens hun verblijf illegaal in Nederland.
De aangeefsters bevonden zich in een land waarvan zij de taal niet spraken en de cultuur niet kenden. Zij waren afhankelijk van [verdachte] en [medeverdachte] voor inwoning en inkomsten en zij hadden niet de beschikking over hun eigen paspoort, omdat [verdachte] dit onder zich had genomen. Dat de aangeefsters zich in een kwetsbare en afhankelijke positie ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte] bevonden staat voor het hof vast. Voor het antwoord op de vraag of [verdachte] en [medeverdachte] van deze kwetsbare positie en uit de feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht misbruik hebben gemaakt is toereikend dat zij zich bewust moeten zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de aangeefsters waaruit dit overwicht voortvloeide, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hen aanwezig was (HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, rov. 2.5.1). Het hof is van oordeel dat in ieder geval [verdachte] wist van feitelijke omstandigheden waaruit het overwicht voortvloeide. [verdachte] woonde immers al geruime tijd in Nederland en is gehuwd met de medeverdachte, een Nederlandse man. Zij heeft enige tijd in Nederland gewerkt en kan dus bekend worden verondersteld met de arbeidsmarkt en werkomstandigheden die in Nederland de norm zijn. Voorts heeft zij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij wist dat vrouwen die als kinderoppas werken het in Indonesië niet breed hebben. Tot slot wist [verdachte] dat de aangeefsters zich wederrechtelijk de toegang tot Nederland hadden verschaft en aldus een illegale status hadden (waarop bij de bespreking van het onder 2 en 3 tenlastegelegde nader terug wordt gekomen). Kortom, het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat in ieder geval [verdachte] misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie waarin de aangeefsters zich in bevonden. Ook voor [medeverdachte] kan worden vastgesteld dat hij bekend was met de gebruikelijke arbeidsomstandigheden in Nederland, dat hij wist dat de aangeefsters afkomstig waren uit Indonesië en de Nederlandse taal niet spraken, en hij redelijkerwijs moest vermoeden dat zij illegaal in Nederland waren, terwijl zij – nu zij inwoonden in de woning van de verdachten – afhankelijk waren van de verdachten.
Zoals hiervoor aangegeven levert het enkele aanwenden van (dwang)middelen op zich zelf beschouwd niet reeds (het oogmerk van) uitbuiting op. Het hof is van oordeel dat er gelet op de aard van de tewerkstelling, de (relatief geringe) beperkingen die de tewerkstelling voor de aangeefsters heeft meegebracht en het gebrek aan economisch voordeel dat daarmee door [verdachte] en [medeverdachte] zou zijn behaald, niet kan worden vastgesteld dat sprake was van (het oogmerk van) uitbuiting. Weliswaar maakten de aangeefsters lange dagen, maar de werkzaamheden bestonden uit het verrichten van huishoudelijk werk en oppassen op een of twee kinderen, waarbij de kern van de werkzaamheden bestond uit het beschikbaar zijn voor de kinderen. Het betrof geen uitzonderlijk zwaar of gevaarlijk werk en de werkzaamheden werden over het algemeen steeds over twee personen verdeeld, waardoor gedurende de lange werkdagen niet steeds een beroep werd gedaan op de aangeefsters. Dit brengt het hof tot de conclusie dat de door de aangeefsters verrichte werkzaamheden van beperkte zwaarte waren. De aangeefsters verdienden weliswaar een, naar Nederlandse maatstaven, laag salaris (dat overigens ook in samenhang moet worden gezien met de verschaffing van kost en inwoning, en het betalen van de (voorbereiding van de) reis naar Nederland door de verdachten) en het salaris werd niet altijd uitbetaald, maar dit is op zichzelf onvoldoende zwaarwegend om te kunnen spreken van uitbuiting. Ten aanzien van de beperkingen die de werkzaamheden voor de aangeefsters met zich mee brachten overweegt het hof als volgt. Zoals gezegd bestond de kern van het werk van de aangeefsters uit het beschikbaar zijn voor de kinderen, maar werd niet steeds een beroep gedaan op de aangeefsters. Zij beschikten dus geregeld over tijd voor zichzelf. De aangeefsters beschikten allen over een telefoon met beltegoed en uit het dossier komt naar voren dat zij allen (veel) contacten hadden met de buitenwereld. De aangeefsters maakten gebruik van de computer in de woning en één van de aangeefsters heeft op die manier ook veel contacten met anderen gelegd. Enkele aangeefsters hadden veelvuldig contact met hun echtgenoten in Indonesië. [betrokkene 1] is samen met haar neef naar Nederland gekomen. Zij had tijdens haar tewerkstelling contact met hem en haar neef heeft haar ook opgevangen toen zij bij [verdachte] en [medeverdachte] is weggegaan. Daarbij werkten de aangeefsters in bijna alle gevallen samen met een andere oppas met een Indonesische achtergrond die dezelfde taal sprak, en die niet altijd bij de verdachten in huis woonde. De aangeefsters konden de woning op elk gewenst moment verlaten, hetgeen [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] ook hebben gedaan. Dat zij niet over hun paspoort beschikten heeft hen daarvan aldus niet weerhouden. [betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben verklaard niet in hun bewegingsvrijheid te zijn beperkt.
Tot slot kan niet worden vastgesteld of [verdachte] en [medeverdachte] duidelijk economisch voordeel hebben behaald met het tewerkstellen van de aangeefsters, omdat alle aangeefsters een relatief korte periode voor hen hebben gewerkt en [verdachte] en [medeverdachte] de kosten van de voorbereiding van en de reis naar Nederland en de kosten van de inwoning hebben gedragen.
Alles overziend waren de aard van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor aangeefsters meebrachten en het economisch voordeel voor de verdachten naar het oordeel van het hof niet van een dusdanige aard, dat vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van het oogmerk van uitbuiting of een uitbuitingssituatie, ook niet bezien in samenhang met de overige inhoud van het dossier. Dat sprake was van zeer slecht werkgeverschap is niet voldoende om (het oogmerk van) uitbuiting te kunnen vaststellen.
Al het voorgaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat (het oogmerk van) uitbuiting niet bewezen kan worden.
Gelet hierop komt het hof aan een bespreking van het verweer van de verdediging, voor zover inhoudende dat de verklaringen van de aangeefsters en de sms-berichten van het bewijs dienen te worden uitgesloten, en de vraag of de medeverdachte [medeverdachte] als medepleger aan mensenhandel kan worden aangemerkt, niet toe.”
2.3
De tenlastelegging onder 1 is toegesneden op artikel 273f Sr. Deze bepaling luidde in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt (...) gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, (...) met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
(...)
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
(...)
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
(...)
2. Uitbuiting omvat ten minste (...) gedwongen of verplichte arbeid of diensten (...).”
2.4
Het in artikel 273f lid 1 Sr voorkomende bestanddeel ‘uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van deze bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als dit onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd (vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, rechtsoverweging 2.6.1).In dit verband is nog van belang dat ‘uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f lid 1, aanhef en onder 4º, Sr, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:556).
2.5.1
Zoals hiervoor onder 2.2.2 weergegeven, heeft het hof in zijn “Beoordelingskader mensenhandel” onder meer vooropgesteld dat voor het bewijs van het (oogmerk van) uitbuiting is vereist dat sprake moet zijn geweest van een (potentiële) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid, dat het daarbij gaat om schending van fundamentele mensenrechten en dat het bij arbeidsuitbuiting “niet slechts [gaat] om slecht werkgeverschap, maar om een excessieve situatie”. Vervolgens heeft het hof een aantal omstandigheden vastgesteld, en geoordeeld dat de verdachte weliswaar misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie waarin de aangeefsters zich bevonden, maar dat niet kon worden vastgesteld dat sprake is geweest van een oogmerk van uitbuiting of een uitbuitingssituatie. In dat verband heeft het hof geconcludeerd dat “sprake was van zeer slecht werkgeverschap”, maar dat dit “niet voldoende [is] om (het oogmerk van) uitbuiting te kunnen vaststellen”.
2.5.2
Dit oordeel, in het bijzonder het nader door het hof gestelde vereiste van een “excessieve situatie”, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting nu daarin een te beperkte opvatting over de inhoud van het voor een bewezenverklaring vereiste (oogmerk van) uitbuiting besloten ligt. In het onderhavige geval blijkt immers uit de vaststellingen van het hof dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde aangeefsters uit Indonesië naar Nederland heeft laten komen om bij de verdachte in huis te verblijven en daar gedurende 24 uur per dag en 7 dagen per week werkzaamheden te verrichten of zich daarvoor beschikbaar te houden, tegen een salaris van € 350 per maand (dat aan geen van de aangeefsters volledig is uitbetaald), en zonder dat daarvan een schriftelijke arbeidsovereenkomst was opgemaakt. De aangeefsters spraken de Nederlandse taal niet, zij hadden geen andere verblijfstitel dan een toeristenvisum en hun paspoorten waren door de verdachte ingenomen.Gelet op deze vaststellingen – en op het oordeel van het hof dat de verdachte (aldus) misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie waarin de aangeefsters zich bevonden, alsmede dat sprake was van zeer slecht werkgeverschap – berust de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde kennelijk op de onjuiste opvatting dat slechts de meest excessieve vormen van misbruik kunnen worden aangemerkt als arbeidsuitbuiting en dat de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, ook in onderlinge samenhang beschouwd, daarom geen bewezenverklaring van de tenlastegelegde mensenhandel toelaten.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2024.
Conclusie 21‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. OM-cassatie. Vrijspraak voor mensenhandel door arbeidsuitbuiting (art. 273f.1 sub 1, 4 en 6 Sr). De verdachte en medeverdachte hadden opeenvolgend Indonesische nanny’s in huis zonder legale verblijfstatus. Volgens het hof was slechts sprake van zeer slecht werkgeverschap en niet van oogmerk tot uitbuiting. Het middel keert zich tegen dit oordeel. De A-G meent dat het middel in dit specifieke geval slaagt. De conclusie strekt tot vernietiging wat betreft de beslissing tot vrijspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof. Samenhang met 21/05188.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05187
Zitting 21 november 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 9 december 2021 veroordeeld wegens 2. “mensensmokkel, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een gewoonte maakt” en 3. “van het in artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit een gewoonte maken”, veroordeeld tot een geldboete van € 2.500,-, subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde mensenhandel. Ook is de teruggave gelast aan de verdachte van een aantal in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen. De verschillende benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Er bestaat samenhang met de zaak 21/05187. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens het openbaar ministerie heeft W.J.V. Spek, advocaat-generaal bij het ressortsparket, een middel van cassatie voorgesteld. Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, een schriftuur houdende tegenspraak ingediend.
II. Het middel
4. Het middel richt zich tegen de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde verwijt van mensenhandel en valt uiteen in de volgende deelklachten:
- het oordeel van het hof dat het bij arbeidsuitbuiting in de zin van art. 273f Sr niet slechts gaat om slecht werkgeverschap maar om een excessieve situatie, geeft blijkt van een onjuiste rechtsopvatting. Door aldus uit te gaan van een onjuiste uitleg van het tenlastegelegde “(oogmerk) van uitbuiting” heeft het hof – met verlating van de grondslag van de tenlastelegging – de verdachte vrijgesproken van iets anders dan haar ten laste was gelegd;
- het oordeel van het hof dat, gelet op de aard van de tewerkstelling, de (relatief geringe) beperkingen die de tewerkstelling voor de aangeefsters heeft meegebracht en het gebrek aan economisch voordeel dat daarmee door de verdachte en haar medeverdachte zou zijn behaald, niet kan worden vastgesteld dat sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting of een uitbuitingssituatie is, zonder nadere motivering, niet zonder meer begrijpelijk.
III. De tenlastelegging in hoger beroep
5. Aan de verdachte is in hoger beroep onder 1 tenlastegelegd dat:
“zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 te [plaats] , in elk geval in Nederland en/of te Singapore en/of te Indonesië en/of te Frankrijk en/of te België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5]
en/of
voornoemde [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: huishoudelijke werkzaamheden en/of au pair werkzaamheden)
dan wel
met onder eerder genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte en/of (één of meer van) haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: huishoudelijke werkzaamheden en/of au pair werkzaamheden)
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5]
immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ten aanzien van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] , terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dat die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] geen en/of weinig inkomsten hadden in hun land van herkomst en/of de financiële verantwoordelijkheid hadden voor hun gezin en/of niet beschikten over een geldige verblijfstitel in Nederland en/of in Nederland niemand kenden waarop zij terug konden vallen en/of de Nederlandse en/of de Engelse taal niet machtig waren en/of de weg in Nederland niet kenden
- (al dan niet via een tussenpersoon) contact gelegd met die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gevraagd of zij bij haar en/of haar mededader(s) in Nederland in de huishouding en/of als au pair wilde(n)/kon(den) gaan werken en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gezegd dat zij 300 euro en/of 350 euro en/of zes miljoen roepia per maand zouden kunnen verdienen als kinderoppas en/of met (lichte) hulp in de huishouden en/of dat zij eens per week en/of eens per twee weken een vrije dag zou(den) hebben en/of tegen extra betaling elke dag zou(den) moeten werken en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gezegd dat zij, verdachte en/of haar mededader(s), de reiskosten voor die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] van Singapore en/of Indonesië naar Nederland en/of Frankrijk en/of België zou(den) betalen en/of(vervolgens) het visum en/of het ticket voor de reis van Singapore en/of Indonesië naar Nederland en/of Frankrijk en/of België geregeld en/of bekostigd en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] van het vliegveld in Parijs en/of België en/of Schiphol opgehaald en/of (per auto en/of per trein) naar haar, verdachtes, en/of haar mededaders’ woning gebracht en/of (vervolgens) aldaar gehuisvest (in de woning [a-straat 1] te [plaats] ) en/of
- het paspoort van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] in bewaring genomen en/of op verzoek geweigerd dat paspoort terug te geven en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] zeven dagen per week, althans nagenoeg dagelijks van 's ochtends vroeg tot 's avonds Iaat, laten werken en die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] duidelijk gemaakt dat zij pas zonder haar, verdachte en/of haar mededader(s) naar buiten mocht(en) gaan als het werk in huis klaar was (hetgeen nooit het geval was) en/of(zodoende) belet dat die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] sociale contacten opbouwde(n) en/of een afhankelijkheidspositie voor die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gecreëerd en/of in stand gehouden en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] geen, geen, althans weinig, salaris betaald en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] duidelijk gemaakt dat zij haar, verdachte en/of haar mededader(s) nog een groot geldbedrag moest(en) betalen vanwege de opgebouwde schuld als zij (voortijdig) weg zou(den) gaan en (zodoende) gedwongen en/of aangemoedigd om bij haar, verdachte en/of haar mededader(s) te blijven wonen en/of te (blijven) werken onder bovengenoemde omstandigheden door welke feiten en/of omstandigheden voor die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan, waaraan zij zich niet heeft/hebben kunnen onttrekken;”
IV. Het oordeel van het hof
6. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen:
“Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Beoordelingskader mensenhandel
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het in artikel 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de wetsgeschiedenis doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
Gelet op de wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 1, 4 en 6, Sr wordt gekwalificeerd als ‘mensenhandel’ en – in de ten laste gelegde periode – is bedreigd met een gevangenisstraf van acht (artikel 273f (oud) Sr) respectievelijk twaalf jaren (artikel 273f Sr), moet volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad worden aangenomen dat de in de tenlastelegging omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij (sub 1) het oogmerk van uitbuiting kan worden vastgesteld of (sub 4 en 6) de tenlastegelegde gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de artikel 273f, eerste lid, Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebracht, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte werd behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Het enkele aanwenden van (dwang)middelen levert op zichzelf beschouwd niet reeds (het oogmerk van) uitbuiting op, maar het vereiste van (het oogmerk van) uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn geweest van een (potentiële) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. Het gaat bij uitbuiting om schending van fundamentele mensenrechten. Bij arbeidsuitbuiting gaat het niet slechts om slecht werkgeverschap, maar om een excessieve situatie.
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gekomen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast:
De verdachte [verdachte] (hierna: de verdachte, of [verdachte] ) is geboren te Indonesië en op haar 19e naar Nederland geëmigreerd. Zij woont derhalve al geruime tijd in Nederland. Zij is gehuwd met de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte, of [medeverdachte] ) en samen hebben zij drie kinderen, te weten [betrokkene 6] (geboren op [geboortedatum] 2010), [betrokkene 7] (geboren op [geboortedatum] 2012) en [betrokkene 8] (geboren in 2014, na de tenlastegelegde periode). [verdachte] heeft ook een zoon uit een vorige relatie: [betrokkene 9] (geboren op [geboortedatum] 1992). In de ten laste gelegde periode was het gezin woonachtig op het adres [a-straat 1] te [plaats] .
[verdachte] en [medeverdachte] wilden hulp bij de verzorging van hun jonge kinderen. [verdachte] heeft daartoe contact gelegd met tussenpersonen in Indonesië. Vervolgens zijn [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] (hierna: de aangeefsters) allen op enig moment in de ten laste gelegde periode naar Nederland gekomen. Het doel van hun komst naar Nederland was door het verrichten van werkzaamheden voor [verdachte] en [medeverdachte] een inkomen te verwerven. De aangeefsters zijn via toeristenvisa respectievelijk transitvisa naar Nederland gekomen. Er is hen geen andere verblijfsrechtelijke titel verleend en er is voor hen geen tewerkstellingsvergunning aangevraagd. De kosten voor de reis naar Nederland zijn gedragen door [verdachte] en [medeverdachte] .
Voorafgaand aan hun komst naar Nederland heeft [verdachte] steeds telefonisch contact met elk van de aangeefsters gehad. Voor geen van de aangeefsters is een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgemaakt. Er waren geen werktijden afgesproken; de aangeefsters zouden twee vrije dagen in de maand krijgen, bij een werkweek van zeven dagen. Als de aangeefsters op de vrije dagen toch zouden werken zouden zij extra geld krijgen. [verdachte] heeft met elk van de aangeefsters afgesproken dat zij een salaris van ongeveer 350 euro per maand zouden verdienen.
Op enig moment in de ten laste gelegde periode hebben de aangeefsters in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] te [plaats] gewoond en gewerkt. De kosten van eten en inwoning werden gedragen door [verdachte] en [medeverdachte] . De aangeefsters hebben allen op enig moment tijdens hun verblijf hun paspoort op verzoek van [verdachte] aan haar afgegeven. De aangeefsters moesten tijdens hun verblijf dag en nacht voor de (kinderen van) [verdachte] en [medeverdachte] beschikbaar zijn. Hun werkzaamheden bestonden uit het zorgen voor (één van) de kinderen van [verdachte] en [medeverdachte] , en taken van huishoudelijke aard. Zij begaven zich (meestal) slechts in het bijzijn van [verdachte] of met de kinderen buiten de woning. Zij spraken de Nederlandse taal niet.
[betrokkene 1] was in de periode van september 2011 tot ongeveer februari 2012 werkzaam voor [verdachte] en [medeverdachte] . In die periode werkte er voor drie a vier dagen per week ook een andere oppas: [betrokkene 10] . [betrokkene 1] heeft na de eerste maand van haar dienstverband twee maandsalarissen van in totaal 700 euro uitbetaald gekregen door overmaking van dat bedrag aan haar familie in Indonesië. [verdachte] heeft daarna namens haar drie keer 200 euro betaald voor ‘Arisan’ (het hof begrijpt: een soort gezamenlijk spaarsysteem), maar dit geld heeft ze – naar eigen zeggen – nooit teruggekregen. [betrokkene 1] heeft tijdens haar dienstverband één vrije dag opgenomen. In december 2011 heeft [betrokkene 1] naar eigen zeggen [verdachte] laten weten dat ze weg wilde. Zij verklaart dat [verdachte] haar zei dat ze dan 3.000 euro moest betalen wegens gemaakte kosten. [betrokkene 1] is eind januari, begin februari 2012 vertrokken. [betrokkene 2] heeft van 10 mei 2012 tot en met oktober 2012 bij [verdachte] en [medeverdachte] gewerkt. Zij heeft het salaris van drie maanden uitbetaald gekregen. Het geld is – op verzoek van [betrokkene 2] – betaald aan een vriendin in Indonesië. De overige maanden heeft zij niet uitbetaald gekregen. Tijdens haar tewerkstelling heeft zij een maand samen met een tante voor de kinderen gezorgd. [betrokkene 2] heeft voorts ook een periode gelijktijdig met [betrokkene 10] gewerkt. Zij is in oktober 2012 vertrokken na een ruzie met [medeverdachte] . Later heeft [verdachte] haar gevraagd of ze weer wilde komen werken. Dat heeft ze gedaan, in december 2013. Ze werkte daar toen gelijktijdig met de hierna te noemen [betrokkene 3] .
[betrokkene 3] heeft bij [verdachte] en [medeverdachte] verbleven en gewerkt in de periode van augustus 2013 tot december 2013. Zij heeft ongeveer 130 euro betaald gekregen. [betrokkene 3] heeft verklaard dat dit geld voor extra gewerkte dagen betrof. Het geld is gestort op de rekening van de ouders van [betrokkene 3] . Verder heeft ze geen geld ontvangen. In een gedeelte van de periode dat [betrokkene 3] bij [verdachte] en [medeverdachte] werkte, werkte er ook een andere oppas.
[betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben gelijktijdig bij [verdachte] en [medeverdachte] gewoond en gewerkt. Zij zijn samen in maart 2014 begonnen en hebben daar gewerkt tot aan het moment van de aanhouding van de verdachten op 29 april 2014. Zij hebben het salaris voor de maand maart 2014 uitbetaald gekregen. [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben geen vrije dagen gehad of opgenomen.
Oordeel van het hof
De aangeefsters zijn allen afkomstig uit Indonesië. Zij zijn op een toeristenvisum of een transitvisum naar Nederland gereisd. Door (zich voor te nemen) te gaan werken bij aankomst waren zij vanaf binnenkomst en tijdens hun verblijf illegaal in Nederland.
De aangeefsters bevonden zich in een land waarvan zij de taal niet spraken en de cultuur niet kenden. Zij waren afhankelijk van [verdachte] en [medeverdachte] voor inwoning en inkomsten en zij hadden niet de beschikking over hun eigen paspoort, omdat [verdachte] dit onder zich had genomen. Dat de aangeefsters zich in een kwetsbare en afhankelijke positie ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte] bevonden staat voor het hof vast. Voor het antwoord op de vraag of [verdachte] en [medeverdachte] van deze kwetsbare positie en uit de feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht misbruik hebben gemaakt is toereikend dat zij zich bewust moeten zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de aangeefsters waaruit dit overwicht voortvloeide, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hen aanwezig was (HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, rov. 2.5.1). Het hof is van oordeel dat in ieder geval [verdachte] wist van feitelijke omstandigheden waaruit het overwicht voortvloeide. [verdachte] woonde immers al geruime tijd in Nederland en is gehuwd met de medeverdachte, een Nederlandse man. Zij heeft enige tijd in Nederland gewerkt en kan dus bekend worden verondersteld met de arbeidsmarkt en werkomstandigheden die in Nederland de norm zijn. Voorts heeft zij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij wist dat vrouwen die als kinderoppas werken het in Indonesië niet breed hebben. Tot slot wist [verdachte] dat de aangeefsters zich wederrechtelijk de toegang tot Nederland hadden verschaft en aldus een illegale status hadden (waarop bij de bespreking van het onder 2 en 3 tenlastegelegde nader terug wordt gekomen). Kortom, het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat in ieder geval [verdachte] misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie waarin de aangeefsters zich in bevonden. Ook voor [medeverdachte] kan worden vastgesteld dat hij bekend was met de gebruikelijke arbeidsomstandigheden in Nederland, dat hij wist dat de aangeefsters afkomstig waren uit Indonesië en de Nederlandse taal niet spraken, en hij redelijkerwijs moest vermoeden dat zij illegaal in Nederland waren, terwijl zij – nu zij inwoonden in de woning van de verdachten – afhankelijk waren van de verdachten.
Zoals hiervoor aangegeven levert het enkele aanwenden van (dwang)middelen op zich zelf beschouwd niet reeds (het oogmerk van) uitbuiting op. Het hof is van oordeel dat er gelet op de aard van de tewerkstelling, de (relatief geringe) beperkingen die de tewerkstelling voor de aangeefsters heeft meegebracht en het gebrek aan economisch voordeel dat daarmee door [verdachte] en [medeverdachte] zou zijn behaald, niet kan worden vastgesteld dat sprake was van (het oogmerk van) uitbuiting. Weliswaar maakten de aangeefsters lange dagen, maar de werkzaamheden bestonden uit het verrichten van huishoudelijk werk en oppassen op een of twee kinderen, waarbij de kern van de werkzaamheden bestond uit het beschikbaar zijn voor de kinderen. Het betrof geen uitzonderlijk zwaar of gevaarlijk werk en de werkzaamheden werden over het algemeen steeds over twee personen verdeeld, waardoor gedurende de lange werkdagen niet steeds een beroep werd gedaan op de aangeefsters. Dit brengt het hof tot de conclusie dat de door de aangeefsters verrichte werkzaamheden van beperkte zwaarte waren. De aangeefsters verdienden weliswaar een, naar Nederlandse maatstaven, laag salaris (dat overigens ook in samenhang moet worden gezien met de verschaffing van kost en inwoning, en het betalen van de (voorbereiding van de) reis naar Nederland door de verdachten) en het salaris werd niet altijd uitbetaald, maar dit is op zichzelf onvoldoende zwaarwegend om te kunnen spreken van uitbuiting. Ten aanzien van de beperkingen die de werkzaamheden voor de aangeefsters met zich mee brachten overweegt het hof als volgt. Zoals gezegd bestond de kern van het werk van de aangeefsters uit het beschikbaar zijn voor de kinderen, maar werd niet steeds een beroep gedaan op de aangeefsters. Zij beschikten dus geregeld over tijd voor zichzelf. De aangeefsters beschikten allen over een telefoon met beltegoed en uit het dossier komt naar voren dat zij allen (veel) contacten hadden met de buitenwereld. De aangeefsters maakten gebruik van de computer in de woning en één van de aangeefsters heeft op die manier ook veel contacten met anderen gelegd. Enkele aangeefsters hadden veelvuldig contact met hun echtgenoten in Indonesië. [betrokkene 1] is samen met haar neef naar Nederland gekomen. Zij had tijdens haar tewerkstelling contact met hem en haar neef heeft haar ook opgevangen toen zij bij [verdachte] en [medeverdachte] is weggegaan. Daarbij werkten de aangeefsters in bijna alle gevallen samen met een andere oppas met een Indonesische achtergrond die dezelfde taal sprak, en die niet altijd bij de verdachten in huis woonde. De aangeefsters konden de woning op elk gewenst moment verlaten, hetgeen [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] ook hebben gedaan. Dat zij niet over hun paspoort beschikten heeft hen daarvan aldus niet weerhouden. [betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben verklaard niet in hun bewegingsvrijheid te zijn beperkt.
Tot slot kan niet worden vastgesteld of [verdachte] en [medeverdachte] duidelijk economisch voordeel hebben behaald met het tewerkstellen van de aangeefsters, omdat alle aangeefsters een relatief korte periode voor hen hebben gewerkt en [verdachte] en [medeverdachte] de kosten van de voorbereiding van en de reis naar Nederland en de kosten van de inwoning hebben gedragen.
Alles overziend waren de aard van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor aangeefsters meebrachten en het economisch voordeel voor de verdachten naar het oordeel van het hof niet van een dusdanige aard, dat vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van het oogmerk van uitbuiting of een uitbuitingssituatie, ook niet bezien in samenhang met de overige inhoud van het dossier. Dat sprake was van zeer slecht werkgeverschap is niet voldoende om (het oogmerk van) uitbuiting te kunnen vaststellen.
Al het voorgaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat (het oogmerk van) uitbuiting niet bewezen kan worden.
Gelet hierop komt het hof aan een bespreking van het verweer van de verdediging, voor zover inhoudende dat de verklaringen van de aangeefsters en de sms-berichten van het bewijs dienen te worden uitgesloten, en de vraag of de medeverdachte [medeverdachte] als medepleger aan mensenhandel kan worden aangemerkt, niet toe.”
V. Het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 november 2021 heeft zich aldaar onder meer het volgende voorgedaan:
“Op vragen van het hof betreffende de ten laste gelegde feiten verklaart de verdachte [verdachte] als volgt:
Ik ben getrouwd met [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en wij hebben samen drie kinderen. In de ten laste gelegde periode woonden wij in [plaats] . Ik ben in 1992 naar Nederland geëmigreerd. Ik was toen ongeveer 19 jaar oud. Ik heb enige tijd gewerkt in Nederland, daarna ben ik thuis gebleven voor mijn kinderen.
Ik vind niet dat ik iets verkeerd heb gedaan. Het gaat om mensen die mij hebben geholpen. Ik vind dat de aangeefsters gelogen hebben, omdat zij hebben gezegd dat ik slecht ben. Ik beschouwde ze als mijn eigen familie. Voordat de aangeefsters voor mij kwamen werken, kende ik hen niet.
Ik wilde Indonesische nanny's in huis omdat ik in mijn jeugd opgegroeid ben met een nanny. Ik heb nog steeds contact met mijn eigen oppas, want ik beschouw haar als mijn eigen moeder. Ik wilde dat ook voor mijn eigen kinderen. Ik hoopte dat mijn kinderen de Indonesische taal en cultuur zouden meekrijgen. Ik vond het zielig om maar één persoon in dienst te hebben, omdat zij dan snel moe zou worden. Nu konden zij elkaar afwisselen. Er zijn in Nederland ook Indonesische nanny’s, maar zij kunnen niet bij mij overnachten. Ik zocht mensen die ook ’s nachts beschikbaar waren, omdat mijn kinderen ziek zijn en ze soms in de nacht naar het ziekenhuis moesten.
Ik heb mij niet bezig gehouden met de regels voor de aanvraag van een visum of een tewerkstellingsvergunning. Een agency in Indonesië stuurde de aangeefsters naar Nederland. Zij regelden alles. Zij zeiden dat een visum niet nodig was. Ik betaalde de agency geld voor het regelen van documenten en een ticket. Ik betaalde tientallen miljoenen Roepia. Ik betaalde ook een soort fee aan de agency, voor de opvang en verzorging van de aangeefsters. Wat zij vroegen betaalde ik. Niemand hoefde iets te betalen voor de reis. Ik betaalde alles omdat ik hun hulp nodig had. Het was voor de aangeefsters onmogelijk om het zelf te betalen en ik vond het zielig dat zij misschien iets moesten verkopen om de reis te kunnen betalen. Vrouwen die als nanny werkzaam zijn, hebben het niet breed. [betrokkene 11] is de persoon die het regelde.
Ik heb ook niet uitgezocht wat de regels waren voor het naar Nederland halen van Indonesische nanny’s. Mijn kinderen waren ziek en ik had hulp nodig. U vraagt mij naar van de illegale status van de aangeefsters in Nederland. Ze hadden geen papieren toen ze aankwamen in Nederland. Er zijn zoveel illegalen in Nederland. Ik dacht dat er geen problemen zouden komen. Ik had er vertrouwen in dat de agency alles had geregeld. De aangeefsters zijn op verschillende manieren naar Nederland gekomen. Een van de aangeefsters kwam via haar neef. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] kwamen via de agency, dat was een Stichting. Ik denk dat het Stichting [A] is. U zegt mij dat [betrokkene 2] door bemiddeling van [betrokkene 12] naar Nederland zou zijn gekomen. Ik weet niet wie [betrokkene 12] is, het is ook lang geleden.
Ik heb telefonisch contact gehad met alle aangeefsters om kennis te maken. We bespraken wat de bedoeling was. Ik wilde niet dat zij teleurgesteld zouden zijn. Ik heb nooit iemand gedwongen om voor mij te werken. Zij konden ook nee zeggen. Ik heb telefonisch met de aangeefsters besproken wat zij zouden gaan verdienen. Dat was rond de vijf a zes miljoen roepia per maand. Dat is ongeveer 350 euro per maand. Dat is hetzelfde tarief als in Indonesië. Wat zij bij hun huidige baas verdienden zouden ze ook bij mij gaan verdienen. Ik betaalde het bedrag waar zij om vroegen. Als zij meer hadden gevraagd had ik dat ook betaald. Ik wist niet wat een gangbaar bedrag in Nederland was. Ik heb me niet in de salarissen in Nederland verdiept, want ik heb nooit een Nederlandse oppas gehad. Wij hadden afgesproken dat de aangeefsters twee vrije dagen per maand zouden krijgen. Als ze deze vrije dagen niet zouden opnemen, kregen zij extra geld. Zij wilden daarom hun vrije dagen niet opnemen. Als zij wel een vrije dag namen, dan bleven ze binnen en aten ze bij mij. Als zij naar buiten gingen gaf ik geen geld voor eten. Ze mochten zelf beslissen of ze vrij wilden nemen. Zij moesten het wel aangeven zodat ik kon plannen dat ik zelf thuis was voor de kinderen. Ik weet niet wat zij deden als zij vrij waren. Misschien hadden ze vrienden of familie waar zij mee afspraken. Het is privé.
Ik zei tegen ze dat ze voorzichtig moesten zijn en dat ze geen criminele dingen moesten doen, zoals stelen. Over de terugreis hebben wij afgesproken dat ik de tickets zou betalen. Ik heb nooit arbeidscontracten opgesteld omdat ik de aangeefsters vertrouwde. Als zij mij niet vertrouwden zouden ze waarschijnlijk niet naar Nederland gekomen zijn. Zij zijn niet dom.
Ik gaf de aangeefsters geen opdrachten. Zij moesten beschikbaar zijn vanaf het moment dat zij 's ochtends opstonden. Na het ontbijt gingen ze aan het werk. Ik sliep dan nog. We hebben geen werktijden afgesproken. Ik was ook thuis en als ik iets nodig had dan vroeg ik om hulp. Mijn kinderen waren nog klein en zij gingen tegelijk mij mee naar bed om zeven uur. Ik wist niet of de aangeefsters aan het werk waren als ik sliep. Ik had geen camera's. Na acht uur mocht er geen lawaai meer gemaakt worden, vanwege de buren. De wasmachine mocht dan zelfs niet meer aan. Ik vroeg de aangeefsters in ieder geval niet om 's avonds laat nog te werken. Overdag sliepen de aangeefsters met de kinderen, want daar werden mijn kinderen rustig van. Dus als de kinderen sliepen overdag, sliepen de aangeefsters ook.
Ik sprak Indonesisch met de aangeefsters. Ik weet niet of een van de aangeefsters Nederlands sprak. Toen ze bij mij werkten hebben ze nooit gezegd dat zij Nederlands wilden leren. Ze hebben wel folders gelezen. Ze spraken nooit met mijn man. Mijn man was aan het werk. Ze zeiden elkaar alleen gedag. Mijn man had een keer ruzie met [betrokkene 2] . Het was koopavond en ik was in het winkelcentrum. Ik weet niet welke taal zij spraken tijdens de ruzie, want ik was er niet bij. [betrokkene 2] had als cadeau een iPad gekregen. Ze zei dat ze een man zocht om mee te daten. Ze zei dat ze in het Engels communiceerde met mannen.
Ik betaalde alles voor de aangeefsters. Zij vroegen mij om spullen voor ze te kopen, bijvoorbeeld een horloge. Ik kocht ook kleding en shampoo voor ze. De aangeefsters hadden alleen zomerkleding meegenomen, terwijl het hier koud is. Het klopt niet dat zij de kleding die ik hen gegeven had niet mochten dragen als zij vrij waren. Ik heb de aangeefsters kleding gegeven en ze mochten zelf weten wat zij hiermee deden, dragen of weggooien. Ze hoefden het niet terug te geven.
Ik heb de paspoorten van de aangeefsters in genomen omdat [betrokkene 13] tegen [betrokkene 1] had gezegd dat het veiliger is om haar paspoort aan mij te geven. Ik dacht: het zal wel goed zijn. Het was ook veiliger om de paspoorten onder mij te nemen omdat ze mijn kinderen dan niet mee konden nemen naar Indonesië. Ik was gewoon bang. Ik bewaarde de paspoorten op één plek, namelijk in een lade in de gang, in de inloopkast, zodat de kinderen de paspoorten niet per ongeluk zouden pakken. Zo zouden de paspoorten niet kwijtraken. De aangeefsters wisten waar de paspoorten lagen. In Singapore en Hongkong is het normaal dat je je paspoort aan je baas geeft. De aangeefsters hebben hun paspoort niet meegenomen toen zij vluchtten. Ik heb de paspoorten per post naar de ambassade gestuurd en ik weet niet wat er daarna mee gebeurd is. Het klopt niet dat ik tegen [betrokkene 1] zou hebben gezegd dat zij eerst 3.000 euro moest betalen en dat ze daarna haar paspoort terug zou krijgen. Ze heeft nooit gezegd dat ze weg wilde, ze was ineens weg. Als ze om haar paspoort had gevraagd had ik dat aan haar gegeven. Ik weet niet waarom de aangeefsters zijn gevlucht. Als er problemen waren konden ze met mij overleggen.
[betrokkene 1] had een lening bij mij. Wij hadden een gezamenlijk spaarsysteem, Arisan, waarbij twaalf mensen geld in een pot deden. Zij is weggegaan, en het was nog niet haar beurt om het geld uit de pot te krijgen. Ik weet niet meer welk bedrag ik namens haar in de pot heb gedaan, misschien 200 euro. [betrokkene 1] had mij ook om beltegoed gevraagd, want haar beltegoed raakte steeds op. Ze vroeg mij dat van haar salaris af te trekken. [betrokkene 1] had dus een schuld bij mij. Ik kocht ook cadeautjes voor haar vrienden in Indonesië voor haar. Dat ging ook van haar salaris af. Het ticket en het visum heb ik voor haar betaald. Het bedrag daarvoor heb ik nooit willen terugvragen. Dat kon ze nooit betalen. U houdt mij een sms-bericht van 1 januari 2012 voor, van welk bericht ik op de terechtzitting in eerste aanleg heb verklaard dat ik het heb verstuurd. [betrokkene 1] was vrij op 1 januari 2012. Het was nieuwjaarsdag. Dat is raar. Ik weet niet meer of en aan wie ik het bericht heb gestuurd. Misschien was ik boos.
Ik had met sommige aangeefsters afgesproken dat ik hun salaris onder mij zou houden en aan het einde van hun verblijf zou uitbetalen. Als zij nog geen salaris hadden gekregen, betekende dat dat zij er nog niet om hadden gevraagd. [betrokkene 1] vroeg na de eerste maand om twee maanden salaris. Het is onmogelijk dat [betrokkene 3] om salaris heeft gevraagd maar niks heeft gekregen. [betrokkene 2] heeft niet lang bij mij gewerkt, drie of vier maanden. Het klopt dat zij mij later nog heeft geholpen toen [betrokkene 3] van de trap was gevallen. Ik had haar nodig. Als ik gemeen of slecht was had zij mij niet willen helpen. [betrokkene 2] kreeg ruzie met mijn man en is toen boos vertrokken, nog voor ik haar kon betalen. Zij is vertrokken zonder dat zij om haar geld en paspoort heeft gevraagd. Ik heb haar nog gesmeekt om niet weg te gaan. Ze heeft mij voor de keuze gesteld: mijn man of zij. Ik koos mijn man. [betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben de maand april nog niet uitbetaald gekregen omdat ik ben aangehouden. We mochten geen contact meer met de aangeefsters opnemen, zodat ik geen geld kon overmaken. Dat wilden wij wel. Ik wist dat zij niet betaald waren en ik vond het zielig.
Op de dag van de aanhouding heb ik mijn moeder gebeld om te vragen of zij op de kinderen wilde passen. Ik wilde niet dat zij naar de kinderbescherming zouden gaan. Ik had geen ruzie met mijn moeder. Zij was wel geschrokken en in paniek. Ik heb mijn hele leven al ruzie met haar, dat is normaal. Ik weet niet of mijn moeder mij ergens voor heeft gewaarschuwd.
De verdachte [verdachte] verklaart voorts:
Mijn man had geen aandacht voor de aangeefsters, hij bleef maar doorwerken. Ik heb nooit met hem overlegd. Ik zei slechts tegen hem: er komt straks een nanny uit Indonesië. Ik nam zelf de beslissingen en hij bemoeide zich er niet mee. Het was mijn idee. Hij wilde niet alles weten, als het maar geregeld was. Hij is met mij meegegaan om [betrokkene 1] op te halen. Hij was blij dat er een nieuwe nanny uit Indonesië kwam. Ik had dagelijks contact met de aangeefsters. Mijn man wilde geen contact met ze. Hij praat ook weinig tegen mij.
Ik weet niet of de mobiele telefoon van het merk Acer 2130 van mij was. Ik had wel een telefoon van het merk Acer, maar er waren twee.
Zus [betrokkene 14] is de agent van [betrokkene 5] en [betrokkene 4] . Zuster betekent nurse. Ik sprak haar aan met ‘mevrouw’. Ik weet niet meer of ik haar het sms-bericht van 16 maart 2014 heb gestuurd. Het is lang geleden. Ik weet niet meer of ik een sms heb gestuurd met de instructie dat [betrokkene 5] en [betrokkene 4] niet mochten zeggen dat ze voor mij kwamen werken. Als ik niet wilde dat zij dat zouden zeggen, had ik mijn naam niet genoemd.
Alle informatie die ik had, had ik van [betrokkene 14] gekregen, niet van [betrokkene 11] . Ik weet niet meer of ik iets moest doorgeven van [betrokkene 14] , [betrokkene 11] of van [betrokkene 13] . U houdt mij het sms-bericht van 2 maart 2014 verzonden met het telefoonnummer […] voor, waarin staat: “jullie weten dat jullie illegaal zijn”. De aangeefsters zijn bij mij gevlucht, maar zij zijn niet teruggegaan naar Indonesië. Dan zouden ze illegaal moeten zijn. Als ze bleven werken konden ze een werkvergunning krijgen. Zij hadden niemand in Nederland. Zij konden nergens voor betalen, want zij werkten niet. Als ze naar huis wilden konden zij hun gang gaan, maar als zij hier bleven waren zij illegaal. Ik wees hen daar op. Ik zei dat ze voorzichtig moesten zijn, want als je hier werkt moet je belasting betalen.
Mr. I.N. Weski merkt op dat zij het zo begrijpt dat, nu de aangeefsters niet terug zijn gegaan naar Indonesië, er niemand was die garant voor hen stond.
De verdachte [verdachte] verklaart voorts:
U houdt mij mijn verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris voor. Ik weet niet meer of ik heb verklaard dat ik geen nee kan zeggen tegen vriendinnen in Indonesië. Er was geen tolk bij dat verhoor aanwezig. Ik heb het verhoor nooit nagelezen.
Op vragen van de advocaat-generaal betreffende de ten laste gelegde feiten verklaart de verdachte [verdachte] als volgt:
De aangeefsters hadden twee vrije dagen in de maand. De overige dagen werkten ze. Het betrof een werkweek van zeven dagen. De aangeefsters hadden rust als de kinderen sliepen. Zij gingen dan foto’s maken of chatten. Ik vroeg ze om mee te gaan met de kinderen, want dan werden de kinderen rustig. Als ik niet thuis was weet ik niet wat er gebeurde. Ik had geen camera’s hangen. Zij konden in Nederland rondkomen van € 350,- in de maand omdat ik alles voor ze betaalde. Ik gaf ze ook beltegoed maar er was een limiet. Als zij honderden euro’s verbruikten met bellen kon ik ze niet alles geven. Ik weet niet of zij een bankrekening hadden in Nederland. Ik heb geen van de aangeefsters ooit met een pinpas gezien. De paspoorten lagen in de inloopkast. De aangeefsters wisten waar de paspoorten lagen. Zij waren geen gevangenen.
U houdt mij het sms bericht van 1 januari 2012, 23:05:09, index 82/83/85/86/88/96, gericht aan ‘ [betrokkene 13] ’ voor, waarin staat dat [medeverdachte] en ik alle kosten hebben berekend. Dat bericht is verstuurd aan [betrokkene 13] , de neef van [betrokkene 1] . Zij wilde vertrekken. Mijn man wist, voor zover ik mij kan herinneren, van niks. Anders was hij boos geworden en had hij aan mij gevraagd wat er aan de hand was.
Het klopt dat ik ongeveer vijf jaren op Schiphol heb gewerkt voordat ik kinderen kreeg. Ik had wel al mijn oudste zoon, [betrokkene 9] . Ik had toen Nederlandse en Franse collega's en ik moest ook in het Engels spreken. Ik had in die tijd geen oppas nodig, dus ik heb toen niks besproken met mijn collega's. Voor mijn oudste zoon, [betrokkene 9] , had ik geen oppas. [betrokkene 9] was gezond. Ik had een oppas nodig voor de andere kinderen omdat zij ziek zijn. (De verdachte huilt.)
De oppas die ik had voordat deze vrouwen uit Indonesië kwamen was ook een Indonesische vrouw, maar zij woonde in Nederland. Ik weet niet meer hoeveel ik haar betaalde.
Op vragen van de raadsvrouw verklaart de verdachte [verdachte] als volgt:
Zelf heb ik altijd veel last gehad van eczeem, pijn aan mijn handen en allergieën. Als iemand mij helpt scheelt dat. Ten tijde van mijn aanhouding was ik hoogzwanger. Ik ben in juli 2014 bevallen. Ik was geschrokken en overspannen. Het was zwaar om vast te zitten terwijl ik hoogzwanger was.
Ik kan mij niet herinneren dat ik na de aanhouding bij een rechter een verklaring heb afgelegd. Wat ik vandaag ter terechtzitting en bij de rechtbank in eerste aanleg heb verklaard is de waarheid.
De hulp van de aangeefsters zag er als volgt uit. Zij pasten op mijn kinderen, Ik deed de boodschappen. Ik moest eten halen voor iedereen. De aangeefsters kookten niet. Meestal wilden zij Indonesisch eten. Verder deden zij de was met de wasmachine en stofzuigden zij misschien eenmaal per week. Wij hebben een klein huis. De aangeefsters sliepen overdag met de kinderen omdat de kinderen ziek zijn. Als zij een aanval kregen, dan was dat meestal in de nacht. De kinderen sliepen bij ons in de kamer. Als ik naar een feestje of naar het winkelcentrum ging, nam ik de aangeefsters altijd mee. Zij gingen misschien alleen zelfstandig naar buiten om met de kinderen naar de speeltuin te gaan. Voor [betrokkene 3] heb ik een Esprit horloge gekocht.
De paspoorten van mij en de kinderen lagen ook in de lade in de inloopkast. De deur was niet op slot, het was een schuifdeur zonder sleutel. Ik denk dat de aangeefsters wisten waar de paspoorten lagen. Zij waren met de kinderen in het huis als ik niet thuis was. Ik vroeg hen de deur op slot te doen omdat er water om het huis lag. Zij konden zelf de deur openen als er bijvoorbeeld brand uit zou breken.
[betrokkene 1] is weggelopen toen ik zwanger was van mijn derde kind. De vader van [betrokkene 1] heeft mij boos opgebeld. Hij zei dat als er iets met zijn dochter zou gebeuren hij mij zou pakken. Ik heb tegen hem gezegd dat [betrokkene 1] volwassen is en dat zij zelf weg wilde. Hij zei toen tegen mij dat als ik naar Indonesië zou gaan met mijn familie, dat hij mij zou afmaken. Hij zei dat hij het hoofd was van een voodoo in Indonesië, en dat zij gebruik maken van zwarte magie. Hij zei dat hij mijn dochter [betrokkene 7] dood geboren zou laten worden.
[betrokkene 1] wilde altijd geld lenen voor haar man. Haar man wilde naar Maleisië. [betrokkene 1] heeft spullen van het merk Burberry van mij gestolen. Die ben ik kwijt.
Het onderzoek ter terechtzitting wordt onderbroken voor het nemen van rust.
Na hervatting van het onderzoek worden ter terechtzitting twee video’s van het doktersbezoek, ingebracht door de raadsvrouw en gevoegd in het dossier, bekeken. Van de video van 02.56 minuten zijn de eerste 1.41 minuten bekekenen van de video van 12.45 minuten zijn de eerste 0.41 minuten bekeken. Op de video wordt in de taal Bahasa Indonesia gesproken. De aanwezige tolk zegt dat hij het volgende hoort:
De persoon spreekt over pijn in de maag, in de buikstreek. Er wordt gevraagd wat de persoon zojuist heeft gegeten. Ik heb niet gehoord dat er over een hoge bloeddruk gesproken wordt. Ik hoor dat er iets wordt gezegd over een aandoening aan de nieren. De dokter spreekt over bloed en er wordt gezegd dat een nieraandoening niet in drie dagen kan ontstaan. Iemand zegt dat als je een nieraandoening hebt, je naar de dokter moet gaan.
De verdachte verklaart:
De vrouw op de beelden is de aangeefster [betrokkene 3] . De dokter is een Indonesische dokter. Ik heb gefilmd met mijn telefoon. [betrokkene 3] was ziek en ze was van de trap gevallen. Zij wilde niet eten en wij zijn uiteindelijk met haar naar de dokter gegaan. De dokter zei niet dat dit gebeurt als ze niks drinkt. De dokter zei dat het om een hoge bloeddruk ging. Dat is geen herinnering, dat hoor ik op de video. Het had niks met eten en drinken te maken. Het gaat over haar nieren. Die problemen kunnen niet binnen drie dagen ontstaan. Ik heb gezegd dat als je een nieraandoening hebt, je naar de dokter moet gaan.
Mr. I.N. Weski deelt mede:
Het punt is dat [betrokkene 3] wel bij de dokter is geweest. [betrokkene 3] heeft verklaard dat zij problemen heeft met haar nieren door de slechte behandeling door de verdachten, terwijl dat niet mogelijk is.
[…]
De voorzitter stelt vast dat als getuige ter terechtzitting is verschenen: [verdachte] . Als advocaat van de getuige is ter terechtzitting aanwezig mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam.
De getuige doet vervolgens op vragen van de voorzitter opgave omtrent naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en beroep. De voorzitter wijst de getuige [verdachte] op het recht zich te verschonen van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen, nu zij de echtgenote is van de verdachte [medeverdachte] , en ook indien zij daardoor zichzelf of haar echtgenoot aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen.
De getuige legt vervolgens de eed af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.
De getuige [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] , huisvrouw van beroep, verklaart:
Op vragen van de raadsman mr. G.N. Weski
Wat ik zojuist als verdachte heb verklaard klopt. Mijn echtgenoot [medeverdachte] had weinig contact met de aangeefsters. Wij woonden in een gewone eengezinswoning van ongeveer 150 vierkante meter, met drie verdiepingen. [medeverdachte] had op de bovenste verdieping een kantoor aan huis. Daar mochten de aangeefsters niet naar binnen. [medeverdachte] spreekt een of twee woorden Indonesisch. Ik heb nooit gezien dat [medeverdachte] direct met de aangeefsters sprak. De aangeefsters noemden mijn man ‘sir’, dat is heel gewoon in Singapore en Indonesië. Ik heb de komst van de aangeefsters geregeld met het geld van onze gezamenlijke rekening. Ik bepaalde alles en betaalde met zijn geld. [medeverdachte] heeft nooit contact gehad met de tussenpersonen in Indonesië. Ik regelde alles, en vertelde het dan pas tegen hem. Ik heb [medeverdachte] nooit tegen de aangeefsters horen zeggen dat zij nog een schuld zouden hebben.
Op vragen van het hof
Ik zei alleen tegen [medeverdachte] dat ik geld nodig had voor nanny's. Wij hadden een gezamenlijke rekening. Ik heb van die rekening geleend en betaalde daarvan mijn tante, zodat de aangeefsters naar Nederland konden komen.
Op vragen van de advocaat-generaal
[medeverdachte] is met mij meegegaan toen ik [betrokkene 4] en [betrokkene 5] heb opgehaald in België.
De voorzitter deelt mee dat de verklaring die de getuige als verdachte heeft afgelegd, ook in het dossier inzake [medeverdachte] zal worden gevoegd. Voorts deelt de voorzitter – nadat de advocaat-generaal en de verdediging hebben meegedeeld geen verdere vragen te hebben – mee dat hiermee het horen van [verdachte] als getuige is beëindigd.”
8. Hierna heeft de advocaat-generaal het woord gevoerd overeenkomstig het op schrift gestelde en aan het hof overgelegde requisitoir, dat – voor zover hier van belang – het volgende inhoudt (hier weergegeven zonder de voetnoten):
“I. Inleiding:
1. [betrokkene 4] een vrouw van 37, moeder van twee kinderen van 10 en 5 jaar oud. In Indonesië kon zij niet genoeg geld verdienen om goed voor haar kinderen te kunnen zorgen. Dat is de reden dat ze blij is dat ze in Nederland kon werken. Citaat uit haar intakegesprek op 29 april 2014 op de dag dat verdachten zijn aangehouden: “[verdachte] is aardig en ik beschouw haar als familie. Ik ben hier gekomen om te werken en geld te verdienen en voel mij eigenlijk niet benadeeld.” Kort daarvoor heeft [betrokkene 4] verklaard dat ze had afgesproken dat ze zou gaan werken van minimaal 07:00 uur tot 19:00 uur en dat 7 dagen in de week.
2. Werkdagen van minimaal 12 uur per dag maar vaak ook meer en dat 7 dagen in de week waar een salaris tegenover staat van nog geen € 350,00 is uitbuiting. En dat aangeefsters blij zijn om voor een dergelijk bedrag naar Nederland te komen en 7 dagen in de week te werken meer dan 12 uur per dag zegt alles over de erbarmelijke omstandigheden waar deze vrouwen uit proberen te ontsnappen. Hier is naar het oordeel van het openbaar ministerie door beide verdachte misbruik van gemaakt.
3. Door de verdediging is in eerste aanleg aangevoerd dat beide verdachten in feite als onwetende toeschouwers verzeild zijn geraakt in het laten werken van personen die op een toeristenvisum het land binnen waren gereisd.
4. Naar het oordeel van het openbaar ministerie waren beide verdachten geen onwetende toeschouwers maar was dit uitgedacht, juist omdat ze in Nederland geen oppas konden vinden die zoveel beschikbaar zou zijn. En het is niet een keer toevalligerwijs niet goed gegaan, nee vijf keer en over een periode van meer dan drie jaar.
5. Illustratief voor de houding van verdachten ten opzichte van de vrouwen die voor ze kwamen werken is de sms van verdachte [verdachte] op 31 januari 2012 waarin zij zich beklaagt over [betrokkene 1] en haar familie: (...) ‘arm en dan nog praatjes ook. te erg’. En “Die [betrokkene 1] is een gevangene zolang de schuld nog niet is afbetaald (…)”
II. Omvang van het beroep:
[…]
III. Bewijs:
8. Er ligt een uitgebreid en naar mijn oordeel goed gemotiveerd vonnis. De bewijsmiddelen, negentien in totaal, zijn gedetailleerd weergegeven in bijlage 1 van het vonnis van beide verdachten.
9. Zoals in elke mensenhandelzaak speelt het bewijs en dan met name de bewijskracht van de verklaringen van aangevers een grote rol. Kern van het bewijs zijn de verklaringen van de vijf aangeefsters. Ik meen dat de rechtbank terecht en op juiste gronden de verklaringen van de aangeefsters grotendeels heeft gevolgd en betrouwbaar heeft geacht.
III.1. Betrouwbaarheid en geloofwaardigheid verklaringen aangeefsters:
[…]
11. [betrokkene 1] (Z1) is de eerste die aangifte heeft gedaan. De intake vond plaats op 13 november 2013. [betrokkene 1] heeft bij de rechter-commissaris uitgelegd dat ze uiteindelijk naar de politie is gegaan omdat ze haar paspoort niet terug kreeg van verdachten. In januari 2012 was ze weg gegaan bij verdachten maar ze wilde en kon niet zonder geld terug naar Indonesië. Toen ze geld met schoonmaakwerkzaamheden had verdiend wilde ze terug maar kon dat niet omdat ze haar paspoort niet terug had gekregen. Dat is de reden geweest dat ze naar de politie is gestapt. Dit wordt ook bevestigd door een medewerker van het Indonesische consulaat te Den Haag. Op 13 maart 2014 had verbalisant [verbalisant] daar een gesprek n.a.v. de aangifte door [betrokkene 2] (Z3). De medewerker van het consulaat verklaarde dat medio november 2013 [betrokkene 1] zich had gemeld omdat zij had gewerkt voor een gezin op perceel [a-straat 1] [plaats] en haar paspoort was afgenomen door haar voormalige werkgeefster [verdachte] . Het consulaat heeft haar toen doorverwezen naar de politie om aangifte te doen.
[…]
13. Aangeefster [betrokkene 3] (Z2) is op 28 januari 2014, anderhalve maand nadat ze was vertrokken bij verdachten naar de politie gegaan. In eerste instantie wilde zij aangifte te doen van diefstal/verduistering van haar paspoort. Op 14 februari 2014 heeft ze aangifte gedaan van mensenhandel. Zij is in contact gekomen met [betrokkene 15] van het ACM omdat ze terug wilde keren naar Indonesië. Getuige [betrokkene 15] (cliënten noemen haar [betrokkene 15] ) heeft verklaard hoe het contact tot stand is gekomen en dat zij door de verhuurder van [betrokkene 3] in contact is gekomen met [betrokkene 2] (Z3) omdat zij de huur betaalde voor [betrokkene 3] . Getuige [betrokkene 15] heeft verklaard haar toen ook haar rechten en plichten te hebben uitgelegd. [betrokkene 2] heeft kort daarna in maart 2014 ook aangifte gedaan. [betrokkene 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niets wist van de B8 procedure toen zijn naar de politie ging en dat zij heeft gewacht totdat zij sms berichten van verdachten in haar bezit had.
14. Getuige [betrokkene 15] heeft verklaard dat ze dacht dat [betrokkene 2] haar had verteld dat er weer nieuwe vrouwen werkzaam waren in het gezin en dat dat ook een belangrijke reden was voor aangeefster om met de politie te gaan praten zodat verdachten berecht zouden worden. Niet lang daarna zijn verdachten aangehouden en werden [betrokkene 4] en [betrokkene 5] in de woning aangetroffen. Zij hebben aangifte gedaan kort nadat ze in de woning op 29 april 2014 zijn aangetroffen. [betrokkene 5] heeft verklaard voor haar aangifte wel [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] te hebben ontmoet maar dit was na de intake.
[…]
III.2. Overige bewijsmiddelen/steunbewijs:
[…]
20. Verdachte [verdachte] is op zitting ook geconfronteerd met de sms berichten aangetroffen in de telefoon die [betrokkene 1] van haar neef [betrokkene 13] had geleend. Verdachte heeft ter zitting bij de rechtbank verklaard de berichten naar [betrokkene 13] en [betrokkene 1] te hebben verzonden. Hierin staat onder meer: “Die [betrokkene 1] is een gevangene zolang de schuld nog niet is afbetaald (...)” en “Daarom kan je maar beter dit slechte familie van je zo snel mogelijk helpen om haar schulden aan mij te betalen. Zodat ze snel uit mijn huis kan oprotten. Zo niet dan kan mijn huis steeds maar doorgeteisterd worden door het ongeluk door die duivelse vrouw.” En “Hahaha wees er maar klaar voor dat jullie twee worden opgepakt ja ik heb al aangifte gedaan bij de politie omdat jullie spullen van anderen hebben geroofd. Typisch voor iemand uit [plaats] , vervloekt, dat ie snel dood mag gaan. Hoer.” En “[betrokkene 13] de vader van die [betrokkene 1] is gek dat hij belde en met van alles bedreigt ja haha, hij denkt dat ik bang ben ja. Echt allemaal geestesziek bij die familie, arm en dan nog praatjes ook, te erg. (...) typisch een onrein gezin te erg moge honderd babies nakomelingen het moeilijk krijgen allemaal in armoede blijven van die familie van leugenaars en bedreigers. Laat ze doodgaan.”
21. De berichten aangetroffen op de telefoon van verdachte [verdachte] met onder meer [betrokkene 14] ondersteunen ook de verklaringen van aangeefsters: “(...) en wanneer er problemen zijn op het vliegveld dat zij niet zeggen dat ik hen heb uitgenodigd om voor [verdachte] te werken dat ze dat niet eerlijk zeggen.”
22. Alle aangeefsters hebben verklaard dat na een paar dagen verdachte [verdachte] de paspoorten vroeg en aangaf deze voor ze te bewaren. Dit onderdeel wordt ondersteund door de verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte eerst verklaard dat zij de paspoorten in bewaring had genomen omdat de kinderen er anders mee zouden kunnen spelen en dat aangeefsters exact wisten waar de paspoorten lagen.
23. Op zitting heeft verdachte echter verklaard dat ze de paspoorten goed opborg omdat ze bang was dat een van de “nannys” hun kinderen zou ontvoeren. Ze was bang dat als aangeefsters over hun paspoort beschikten zij met de kinderen naar Schiphol zouden gaan. Deze verklaring van verdachte komt er op neer dat zij de paspoorten juist goed had opgeborgen en dat aangeefsters niet wisten waar en zo was het. Alle vijf de aangeefsters hebben verklaard dat ze het paspoort hebben moeten afstaan en dat hier meer over konden beschikken. Zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 3] en [betrokkene 2] , hebben hun paspoort niet geretourneerd gekregen. Verdachte [verdachte] heeft hier sms berichten over verzonden aan [betrokkene 1] , en [betrokkene 2] , en voorwaarden gesteld aan de teruggave en gedreigd met aangiften te doen.
24. Ook de verklaringen van aangeefsters ten aanzien van de afspraken over het salaris en werktijden vinden naar mijn onderdeel ondersteuning in de verklaring van verdachte [verdachte] . Zij heeft op zitting verklaard dat er geen begin- of eindtijden zijn afgesproken. Het zou gaan om teamwork. Met [betrokkene 1] was € 350,00 per maand afgesproken. Verdachte [verdachte] heeft op zitting verklaard dat de werkzaamheden bestonden uit het op de kinderen passen, ze waren veel ziek en de vrouwen moesten ook helpen met het opruimen in huis.
25. De verklaringen van aangeefsters over het eerste contact en de reis wordt door verdachte [verdachte] eveneens grotendeels op zitting bevestigd. Zij heeft verklaard telefonisch contact te hebben gehad met de vrouwen in Indonesië en haar situatie in Nederland te hebben uitgelegd voordat ze kwamen. Zij betaalde de reis naar Nederland. [betrokkene 11] regelde het visum voor ze maar het werd betaald door verdachten. De verklaring van verdachte [verdachte] dat ze niet naar de reispapieren vroeg en dus niet zou weten wat de visa vereisten zouden zijn wordt weerlegd door de sms-berichten over dat de vrouwen bij problemen op het vliegveld niet moeten zeggen dat ze voor haar komen werken.
26. Er is een proces-verbaal opgemaakt betreffende de regeling die ten tijde van de tenlastegelegde feiten gold voor au-pairs. Kort gezegd komt dat neer op max. 30 uur werkzaamheden in de week, max 8 uur per dag. Minimaal 2 dagen per week vrij, inschrijving op woonadres. Licht huishoudelijk werk en op basis van aov en geen werkzaamheden in de zin van de Wet Arbeid Vreemdelingen waarvoor een tewerkstellingsvergunning noodzakelijk is. De regeling betreffende het minimumloon in 2011-2013 voor werknemers boven de 23 jaar was in 2011 vastgesteld op € 1.424,40 bruto, in 2012 op € 1.45620 bruto en in 2013 op € 2013 1.477,80.
27. Dat beide verdachten bekend waren met de regels van het laten verblijven van familieleden of bekenden uit Indonesië blijkt uit de vele brieven aan de Nederlandse ambassade in Jakarta en ingevulde formulieren voor de aanvragen van tijdelijk verblijf en de garantstellingen die door zowel verdachte [verdachte] , als [medeverdachte] werden ondertekend en verstrekt aan de bevoegde instanties voor de aanvragen van visa. Er bevinden zich ook de ingevulde formulieren van de IND in het dossier voor garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking. Daarachter zit een kopie van de paspoorten van beide verdachten en door beide verdachten is de handtekening gezet. Zo ook voor het bezoek van tante [betrokkene 16] .
28. Uit de sms-berichten blijkt dat verdachte [verdachte] [betrokkene 3] en [betrokkene 2] heeft bedreigd met aangifte bij de vreemdelingpolitie of de immigratiedienst vanwege hun illegale verblijf en arbeid zonder werkvergunning.
III.3. Rol medeverdachte [medeverdachte] /medeplegen:
[…]
IV. Bewezenverklaring
Feit 1: juridisch kader
Handelingen
36. Ik ben het eens met de rechtbank dat uit de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, duidelijk de handelingen geworven, vervoerd en gehuisvest, het gebruik van dwangmiddelen en (het oogmerk van) uitbuiting van de vijf aangeefsters blijkt.
37. Verdachten hebben omdat ze handen te kort kwamen thuis mensen uit Indonesië geworven om in hun gezin te komen werken. Door de verdachte [verdachte] is gesproken met de vrouwen voordat ze kwamen. De reis is door verdachten bekostigd, na aankomst in Nederland of Belgie zijn de vrouwen door de verdachten, bij drie van de vijf samen opgehaald en naar de woning van verdachten vervoerd en daar gehuisvest.
Dwangmiddelen misleiding / misbruik maken van kwetsbare positie / misbruik vanuit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
38. Daarnaast heeft de rechtbank terecht en op juiste gronden onder 4.3.4. geoordeeld dat de dwangmiddelen misleiding, misbruik maken van kwetsbare positie, misbruik vanuit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht bewezen kunnen worden verklaard.
39. T.a.v. de misleiding heeft de rechtbank terecht overwogen dat verdachte [verdachte] aangeefsters heeft misleid door hen betere voorwaarden voor te houden. Zij heeft ze voorgespiegeld dat zij een naar hun maatstaven “goed” salaris zouden verdienen. Hooguit zou licht huishoudelijk werk moeten worden verricht en zouden er gangbare vrije dagen zijn. Er is niet gesproken over 7 dagen in de week werken en dagen van meer dan 12 uur werken. Wat betreft het oppaswerk is evenmin een reëel beeld van de werkelijkheid voorgehouden. Over het moeten inleveren van het paspoort, en daarmee bewegingsvrijheid, is evenmin vooraf gesproken.
40. Aangekomen in Nederland werden aangeefsters direct ondergebracht in de woning van de twee verdachten. Ze hadden geen arbeidscontract, sofinummer, waren niet verzekerd en hun huisvesting was direct gekoppeld aan het werk. Geen van de aangeefsters sprak Nederlands of voldoende Engels.
41. Daarnaast wisten verdachten dat de aangeefsters uit slechte financiële omstandigheden kwamen. Dat ze geen Nederlands spraken en onbekend waren met de Nederlandse cultuur. Verdachten betaalden het geringe loon niet of slechts gedeeltelijk uit. Aan aangeefsters [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] , is op het moment dat zij wilden vertrekken of in ieder geval bij het gezin weg waren, voorgehouden dat zij nog een schuld hadden die zij moesten afbetalen. Ze beschikten in Nederland niet over eigen financiële middelen.
42. Daarnaast hadden alle aangeefsters niet de beschikking over hun eigen identiteitspapieren en wisten ze dat ze geen legale verblijfstatus in Nederland hadden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat aangeefsters vreesden voor politiecontrole, welke vrees door verdachten op zijn minst genomen is aangewakkerd. Door deze omstandigheden bevonden aangeefsters zich in een kwetsbare en afhankelijke positie ten opzichte van beide verdachten.
Oogmerk van Uitbuiting?
43. Kan dan ook het oogmerk van uitbuiting worden bewezen? Uitbuiting gaat om de schending van fundamentele mensenrechten. Uitbuiting ziet op de onmogelijkheid om zich aan een bepaalde situatie te onttrekken. Het houdt verband met het belang van het individu op behoud van lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
44. Zoals uiteengezet door de Hoge Raad is voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van uitbuiting in de zin van art. 273f Sr, niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. “Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en bet economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.”
45. Voor de weging of er in deze zaak sprake is van uitbuiting staat voorop dat de hier in Nederland gebruikelijke arbeidsomstandigheden het referentiekader zijn. Naar het oordeel van het openbaar ministerie weken de arbeidsomstandigheden van de aangeefsters aanzienlijk af van wat hier gebruikelijk is.
46. Ik verwijs hiervoor naar de verklaring van verdachte [medeverdachte] die met zoveel woorden zegt dat ze op zoek waren naar een hulp die doorlopend beschikbaar was en dat zijn vrouw de situatie wenste zoals zij dat vroeger zelf ook gewend was in Indonesië, iemand die in huis woonde. Dat voor een salaris van € 350,00 met kost en inwoning wijkt aanzienlijk af van wat hier in Nederland gebruikelijk is. De officier van justitie heeft het uitgetekend en opgenomen in haar requisitoir. Aangeefsters zouden bij een salaris van € 350.00 euro per uur nog geen 80 cent per uur verdienen. Daarnaast is het salaris in veel gevallen niet of deels niet uitbetaald. Door het op deze wijze voorzien in huishoudelijke hulp en oppas voor je kinderen hebben verdachte een onevenredig voordeel geleverd. Daarnaast gaat het niet om een incident maar hebben verdachten vijf vrouwen over een periode van anderhalf jaar op deze wijze uitgebuit.
47. Aangeefsters waren buiten de arbeidssituatie volledig afhankelijk van verdachten zowel voor het opladen van de telefoonkaart, als voor het eten en de huisvesting. Aangeefsters zijn naar het oordeel van het openbaar ministerie in een situatie gebracht dan wel gehouden waarin zij redelijkerwijs geen andere keuze hadden. Aangevers hebben in een uitbuitingssituatie verkeerd en het is oogmerk van verdachten geweest om aangevers in die situatie te brengen en te houden en hun opzet was erop gericht zichzelf door die uitbuiting te bevoordelen.
48. Ik kom op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, tot dezelfde bewezenverklaring voor feit 1 voor beide verdachten.”
9. In aanvulling hierop heeft de advocaat-generaal, blijkens voormeld proces-verbaal van de terechtzitting, het volgende aangevoerd:
“Op de terechtzitting van heden is naar voren gekomen dat de verdachten voor ogen hadden dat iemand dag en nacht beschikbaar was, in verband met de ziektes van de kinderen. Dat concept bestaat niet in Nederland, de werkweek van een au pair is gemaximeerd tot een dertig uren, met twee vrije dagen. De verdachte heeft vandaag ter terechtzitting verklaard dat de aangeefsters beschikbaar moesten zijn vanaf het moment dat zij opstonden. Zij moesten werkzaamheden in het huishouden verrichten en slapen met de kinderen, om ze rustig te houden. Er zijn geen afspraken gemaakt over op welk tijdstip de aangeefsters klaar waren met werken. De aangeefsters hebben verklaard dat als de verdachten gingen slapen, er nog huishoudelijk werk werd verricht.”
10. De raadsvrouw en de raadsman van de verdachte en de medeverdachte hebben aan de hand van hun gezamenlijke aan het hof overgelegde pleitnotities het woord tot verdediging gevoerd in de zaken van de beide verdachten. De voor de beoordeling van het middel relevante onderdelen van dit pleidooi houden het volgende in (met weglating van de voetnoten):
“Cliënte is Indonesisch en komt uit een Indonesisch gezin en cultuur waarin een hulp bij de kinderen een eeuwenoud ingeburgerd verschijnsel is, waarbij in sommige gevallen wellicht misstanden zullen bestaan, doch dat in zijn algemeenheid en gebruikelijk een normale functie en bestaan betreft, waarbij de hulp in feite vaak een deel van het (“extended”) gezin wordt en nog jaren na het al volwassen worden van de kinderen nog contact zal houden met het gezin. Cliënte is ook zelf op die wijze grootgebracht en had altijd 2 kinderhulpen die haar verzorgden naast haar moeder. Cliënte woonde weliswaar op enig moment in Nederland en is inmiddels gehuwd met een Nederlander, doch kon nimmer volledig aarden en voelde zich vaak eenzaam en koud bejegend door Nederlanders en ging sociaal, net als haar hier wonende moeder, die zij verzorgde, voornamelijk met Indonesische kennissen om en sprak daardoor, zeker ten tijde van de tenlastegelegde periode nog steeds niet vloeiend Nederlands en voelde grote verbondenheid, zo niet heimwee met haar geboorteland en haar familie daar met goede herinneringen aan haar eigen jeugd met haar toenmalige kinderverzorgers met wie zij altijd een nauwe band hield.
Cliënte werd echter op enig moment geconfronteerd met het feit, dat haar drie kinderen medische problemen, met name longproblemen hadden en zij zelf zodanig ernstig chronisch eczeemklachten had, dat het tillen en in bad doen van de toen kleine kinderen niet aankon en haar door de dermatoloog was aangegeven, dat zij vanwege die aandoening niet met badwater e.d. diende bezig te zijn en voortdurend pijn heeft aan haar handen.
[…]
In de aanvang van de tenlastegelegde periode was cliënte zwanger, doch tijdens de tenlastegelegde periode is zij bevallen van nog een kind.
U beschikt ook over de verklaring van de kinderarts [betrokkene 17] en de brieven van cliëntes dermatoloog [betrokkene 18] ter ondersteuning van deze gegevens en omtrent de bijzondere gezondheidsproblemen van de kinderen van cliënten.
[…]
Vanwege de bijzondere longproblemen van de kinderen dient cliënte vaak plotseling naar het ziekenhuis te gaan voor hulp, hetgeen tijdens haar detentie een voortdurende angst was bij gebreke aan zicht op de voorzieningen daarvoor. Vooral omdat de kinderen ook 's nachts ineens te benauwd kunnen zijn.
Daarom sliep cliënte altijd met haar kinderen in dezelfde slaapkamer, zodat cliënten direct konden ingrijpen met medicatie of ziekenhuisbezoek/ambulance.
Cliënten leefden thuis, maar ook tijdens haar detentie in een voortdurende angst over haar kinderen.
[…]
Maar ook wordt verwezen naar het betoog van cliënte in eerste instantie betreffende de gezondheid van de kinderen en van cliënte en de impact die die gezondheidsbeperkingen en zorg had en heeft op het leven van cliënten en de komst van de oppassers.
[…]
Onderstaand geef ik weer de verklaring van de kinderarts [betrokkene 17] ter illustratie van de voor cliënte zeer stressvolle situatie waarin zij door anderen werd gezegd om hulp als oplossing te nemen.
Amstelveen, 26 mei 2017
Hierbij deel ik u op verzoek van de ouders mee dat [betrokkene 6] , geboren [geboortedatum] -2010 vanaf 30-11-2010 bij mij bekend is met problemen van astma en allergie. Hij werd een aantal malen opgenomen in het ziekenhuis met forse benauwdheid. Hij werd behandeld met anti allergische medicatie. Jarenlang heeft hij veel medicatie nodig gehad. Het laatste jaar gaat het beter.
Zijn broer [betrokkene 8] , geboren [geboortedatum] -2014 is vanaf augustus 2014 bij mij onder behandeling. Met name had hij last van koemelkallergie waarvoor een behandeling nodig was met antiallergische voeding. Zijn luchtwegen zijn wat rustiger. Onlangs werd besloten tot ontslag.
Hun zusje [betrokkene 7] , geboren [geboortedatum] -2012 is onder controle vanaf juli 2012. Zij lijkt meer op de oudste jongen. Zij werd ook enkele malen opgenomen en heeft bij periodes veel medicatie nodig voor de luchtwegen. Er zijn nu ook periodes dat het beter gaat.
In eerste instantie is voorts beschreven hoe zij met de hulp in contact is gekomen.
Cliënte is dus op enig moment benaderd of zij dan niet hulp zou wensen bij haar kinderen en de neef van [betrokkene 3] (Z2), [betrokkene 13] bemiddelde daarbij, maar ook [betrokkene 14] , de oude oppas van cliëntes vriendin kende twee buren, die wel interesse hadden cliënte te helpen. Aldus is het traject van hulp opgestart eindigend in de B8 fuik qua waarheidsvinding.
Het gaat in feite in deze om aangeefsters, die hetzij via [betrokkene 13] , dan wel [betrokkene 14] dan wel elkaar of een bemiddelingsbureau naar Nederland zijn gereisd, dergelijke hulp al eerder deden in Indonesië, dan wel in Maleisië of elders en dus zonder meer als zelfstandig beslissende personen konden worden aangemerkt.
[betrokkene 3] zegt bij voorbeeld, dat zij via de [A] naar Nederland is gekomen en ook al in Indonesia als oppas functioneerde. Volgens de site van die [A] levert die babysitters, chauffeurs en verplegers. In haar verklaring van 17 maart 2014 geeft zij aan nu kosteloos te wonen bij een [betrokkene 19] en deze man via [betrokkene 2] te kennen en dat zij af en toe massages voor vrienden van [betrokkene 19] geeft tegen een kleine vergoeding! De bewuste [betrokkene 2] blijkt via ene [betrokkene 12] hier terecht te zijn gekomen, die haar visum regelde.
[betrokkene 5] blijkt volgens haar verklaring via de vriendin van de buurman in Nederland terecht te zijn gekomen en geeft aan aanvankelijk naar Taiwan te willen gaan. [betrokkene 14] zou voor alle papieren hebben gezorgd. Zij zou samen met [betrokkene 4] hebben gereisd.
Helder is, dat cliënte geen visa noch overtocht heeft verzorgd, doch slechts reiskosten vergoede. De rechtbank lijkt volledig voorbij aan die achtergrond en reisgegevens en onderlinge banden te zijn gegaan, maar ook voorbij gegaan aan alle gegevens rond de aangeefsters en hun absolute voorkennis van de verblijfs- en werkomstandigheden in Nederland en cliente.
Duidelijk moge ook zijn, ook uit het dossier, dat:
- Cliënte al een vergoeding zond voordat men naar Nederland afreisde voor de reis
- De paspoorten eventueel in een la, die vrijelijk toegankelijk was werden bewaard net als en bij de paspoorten van het gezin ter voorkoming dat deze kwijtraakten en de aangeefsters die zijn vertrokken hun paspoorten ook ter beschikking hadden kennelijk.
- Aangeefsters hebben zelf verder met eventuele derden gezorgd voor visa en zijn ook met visa naar Nederland vertrokken.
- Men was vrij de woning te verlaten. Nog sterker men beschikte over OV kaarten, zoals ook zijn aangetroffen. Gewezen wordt op A.06 088-090: betreffende de OV chipkaart aangeschaft voor aangeefster Z3 in de periode dat zij bij cliënten verbleef. Op welke manier strookt dat met haar uitspraak dat zij niet zelfstandig naar buiten mocht en niet zelf kon reizen? Voorts wordt gewezen op A.06 096-099: betreffende een OV chipkaart aangeschaft voor aangeefster Z1 in de periode dat zij bij cliënten verbleef. De aangeefsters hadden de beschikking over allerlei communicatiemiddelen met internetverbindingen, zoals Iphones, Ipads, computergebruik en bleken, zoals uit het forensisch onderzoek ook blijkt een zeer sociaal internetleven op na te houden, o.a. zoals [betrokkene 1] (ZD1) door middel van SMS en Emailverkeer met haar ex op de zwarte Acer van cliënte. Aangeefster [betrokkene 2] (ZD3) bleek allerlei contacten te hebben met verschillende mannen in Nederland, Iran en ook afspraken te hebben daarmee. Zij bleek ook een eigen Tablet te hebben gekregen voor haar internetgebruik van cliënt.
Nog sterker uit de chatberichten bleek zij zo ongeveer 10 mannelijke vrienden mee te socialiseren.
[betrokkene 3] (ZD2) bleek meestal op de witte laptop van cliënte contact te onderhouden met haar man.
Uit de door de verdediging ingebrachte foto's wordt ook duidelijk, dat men volledig in het leven stond ook buiten de deur en gewoon shopte en uitjes meemaakte en zelfs bij de dr werd gebracht ( [betrokkene 20] ) en daar dan aangaf niet terug vooralsnog naar Indonesië te willen als de dokter dat vroeg en dus niet in een schuur door te brengen, een kennelijke onwaarheid van Z2, [betrokkene 3] , die blijkbaar in het licht van de B8 regeling werd geuit dan wel uit wraak vanwege de ruzie/onenigheid die in 2013 was ontstaan na haar vreemde gedrag.
U heeft bovendien kennis kunnen nemen van het filmpje van haar bezoek aan de arts en haar kennelijke leugenachtigheid over haar nierkwaal, die zij kennelijk al jaren had voor haar komst naar Nederland en niet pas door haar vermeende slechts omstandigheden in Nederland.
Ten aanzien van aangeefster Z2 mbt haar gezondheidsklachten, welke zij meent te hebben opgelopen door het zogenaamde non-stop werken, moet worden geconcludeerd, dat ook dit in strijd met de waarheid moet worden geacht. Zo gaf zij ook aan dat zij van de trap was gevallen en niet verzorgd werd en zelfs in een schuurtje zou hebben gelegen. Nu wordt zelfs immateriële schade gevorderd a 7000 euro.
Omdat cliënte haar ziektebeeld, dat ik in de voetnoot beschrijf, niet vertrouwde had zij haar naar de arts gebracht juist en dat bezoek vervolgens opgenomen, zoals in de bijlage in eerste instantie wordt weergegeven. Gewezen wordt ook op dat filmpje daarvan.
Qua vreemd ziektebeeld en gedrag volgt hier een korte samenvatting van die gang naar de arts met Z2 en de zorg dus voor haar gezondheid is als volgt. De langere versie, zoals cliënten beschrijven met dus alle details treft u in de voetnoot.
[…]
- Cliënten zijn overigens in augustus 2012 nog naar Indonesië voor 5 weken op vakantie geweest, zoals uit de bijlage in eerste instantie blijkt, een toch redelijk vrije periode voor Z3.
- Uit het dossier en forensisch onderzoek blijkt bovendien dat de aangeefsters gewoon zelfs uitgaan en op internet daarvan gewag doen.
In ieder geval is [betrokkene 1] in het Dauphine restaurant en het Amstelhotel op 26 december 2011 en naar de beurs in Utrecht geweest, is [betrokkene 3] voor een lunch in het Okura hotel op 29 november 2013, is [betrokkene 2] o.a. in september 2012 naar een feest van een kennis in Amstelveen en [betrokkene 4] in april 2014 naar een feest van ene [betrokkene 21] in Den Haag, naar Koningsdag en [betrokkene 5] bij bekenden op een feest op 23 april, Koningsdag enz
De foto's tonen feestende aangeefsters, zeer goed opgemaakt en gekleed en duidelijk vrolijk en vrij. Voor kleding, eten, voor alles werd in feite gezorgd
In dat kader kan worden gewezen op bijvoorbeeld de 2 euro disney pasjes van [betrokkene 22] en [betrokkene 23] van 2013, die zijn aangetroffen. Zij zijn 2 maal met cliënten mee geweest op vakantie. Eenmaal iets van 5 dagen naar Eurodisney en nog een keer met een bus naar Eurodisney, Lourdes, Barcelona (ongeveer 2 weken).
- de woning was niet op slot, de sleutels hingen gewoon bij de deuren, [betrokkene 3] bleek zelfs op 16 december 2013 de sleutel van het huis en van de Toko van cliëntes ouders meegenomen te hebben toen zij weg was gegaan.
- als cliënten weg waren voor respectievelijk werk of doktersbezoek of boodschappen enz, waren aangeefsters gewoon in de woning en konden zij naar buiten. Geregeld kwamen de Nederlandse en Indonesische vrienden en vriendinnen van cliënte op bezoek, personen, die nota bene de Indonesische taal vooral spraken en dus zonder meer aanspreekbaar waren voor aangeefsters.
- Men kon en ging ook gewoon zelfstandig naar de speeltuin, ging mee naar bezoeken van vriendinnen, naar artsen, ziekenhuis, etentjes, zoals in het Okura, uitjes zoals Volendam, hotels, gymlessen, tennislessen, paardrijlessen enz enz.
- cliënte was een thuisverblijvende moeder, die bovendien zelf ook steeds kookte of eten haalde en alle boodschappen deed en dus vooral heel veel ziekenhuis en artsenbezoek maar ook het halen en brengen van de kinderen deed. Cliënte maakte vooral de woning zelf schoon (badkamer, toilet, slaapkamers cliënte en van kinderen), zoals in feite ook uit het dossier blijkt.
Zij sliep bovendien met haar kinderen vanwege hun mogelijk urgente medische situatie.
De woning was slechts 150 m2 en kan in feite ook logistiek nauwelijks enigerlei bijzondere werkzaamheden van enige zwaarte hebben gegenereerd, zeker nu ook de aangeefsters in feite aangeven, als zij het al over schoonmaken hebben, dat er zou zijn gestreken of de eigen kamer werd schoongehouden.
Feitelijk kan slechts over zeer lichte werkzaamheden worden gesproken en was men vooral doende met de kinderen om met hen te spelen en aanwezig te zijn.
- Er waren bovendien meestal twee oppassen tegelijk, naast dus cliënte, die dus ook veel met de kinderen op pad was en moest zijn en de oudste die nota bene ook nog kort op een kinderopvang was.
In dat kader wordt opgemerkt:
[betrokkene 6] is in 2012 heel even op de kinderopvang geweest, start 04-09-2012, maar kon dat geen 2 weken volhouden omdat hij niet kon wennen zonder zijn moeder. Dat was in de periode dat aangeefster Z3 ( [betrokkene 2] ) aanwezig was. Dit was vlak nadat cliënten van vakantie in Indonesië van bijna 5 weken.
[betrokkene 6] is in augustus 2014 gestart op de [school] . [betrokkene 7] is augustus 2015 gestart op dezelfde school. [betrokkene 8] zou de destijds komende augustus 2017 ook op dezelfde school starten.
De rechtbank heeft al deze objectieve feiten genegeerd en ook niet nader willen onderzoeken. Alles ten faveure van de overtuiging dat cliënten schuldig zouden zijn.
- De aangeefsters geven overigens zeer tegenstrijdige verklaringen over cliëntes aanwezigheid, enkele voorbeelden:
o [betrokkene 1] , die via haar neef bij cliënte terecht kwam en [betrokkene 3] zeggen dat cliënte de hele dag weg was
o [betrokkene 2] : zegt dat cliënte de gehele dag achter de laptop zat, een wrange en kwaadwillige opmerking in het licht van het feit, dat deze [betrokkene 2] kennelijk volgens het forensisch onderzoek zelf de hele tijd datingsites bezocht op het internet.
De rechtbank meende het bewijs te mogen putten uit de vermeende grote lijnen van gelijkheid van de verklaringen van de aangeefster. Alsof gedeelde leugens een waarheid vormen.
Verklaringen waarmee nota bene direct toch al de wijze opvalt waarop dergelijke overeenkomsten en verschillen lijken samen te vallen met wie welke aangeefsters met elkaar contact hebben gehad voor het afleggen van hun verklaringen.
- Men verklaart ook opvallend verschillend over de uren die men zou oppassen of vermeend andere werkzaamheden doen.
[betrokkene 5] zegt 5 mei 2014 tegen de politie nadat zij elders heeft doorgebracht en niet meer te traceren is wie zij nu waarover heeft gesproken over de voorliggende zaak, bij voorbeeld dat zij startte als de kinderen wakker werden om 8.00 uur in de ochtend en dat dit alles duurde tot 20.00 uur en dat cliënte het dan overnam en daarna wat strijkwerkzaamheden waren. Zij zegt nog zelf besloten te hebben pas te eten na het werk en dat niets werd opgedragen door cliënte, kleding kregen van cliënte en konden eten wat men wilde en cliënte de boodschappen deed en de aangeefsters niet hoefden te koken, dat cliënt voor haar geld had overgemaakt en dat cliënte voor haar verder zou sparen. Zeer opmerkelijk is, dat zij zegt in Maleisië dezelfde oppaswerkzaamheden te hebben gehad. Het paspoort had zij aan cliënte gegeven voor de veiligheid.
Zoals u wellicht weet, ging cliënte om 20.00 uur met de kinderen slapen en trokken zij en de kinderen zich dus terug.
[betrokkene 5] lijkt in feite door de verbalisanten te worden overgehaald aangifte te doen en zich ineens benadeeld te voelen, maar geeft in feite aan omdat zij nu niet meer betaald werd, namelijk door de aanhouding van cliënte!
In dit dossier gaat het dus om het oppassen binnen een enkel gezin door personen, die daartoe naar Nederland reisden, de reis altijd vergoed kregen en hier oppasten omdat cliënte lichamelijk ook vanwege haar eigen gezondheid en die van haar kinderen, maar ook vanwege haar eigen culturele en psychische bagage het zelf niet aankon. Het ging om een korte tijdelijke situatie waartoe de aangeefsters zelf de papieren regelden al of niet via derden en bekend waren ook uit eigen ervaring en achtergrond wat hun werkzaamheden inhielden, namelijk het vooral helpen met de kinderen en daartoe vrij waren te bewegen en te feesten en sociale contacten te onderhouden en feitelijk geen bijzondere andere arbeid verrichten in de kleine woning met vooral cliënte die schoonmaakte en boodschappen deed en eten verzorgde, waarbij de vergoedingen met hun instemming hetzij gedeeltelijk werden verstrekt en/of werden overgemaakt naar hun familie en waarbij bovendien zij in feite geen kosten in Nederland zelf hoefden te maken.
Voor kleding, eten, uitgaan, communicatiemiddelen werd steeds gezorgd, zoals in feite blijkt.
Van enigerlei voordeel noch uitbuiting, noch dwang, noch bedrijfsmatigheid of gewoonte in deze blijkt, laat staan in dubbele opzettelijke zin.
De aangeefsters waren zoals aangegeven, bekend met het oppassen uit ervaring.
In dat kader wijs ik op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2011,13-693005-11 (niet gepubliceerd maar wel aangehaald in het zevende rapport van de rapporteur mensenhandel). Overigens acht de rechtbank naast een aantal dwangmiddelen in ieder geval de gedragingen waarin sprake was van huiselijk geweld, maar niettemin ziet de rechtbank in die zaak geen causaliteit tussen het (blijven) werken in de prostitutie en de dwangmiddelen. De rechtbank legt weliswaar de relatie tussen de ongelijkwaardigheid en het huiselijk geweld maar acht niet aannemelijk dat verdachte van de kwetsbare positie van het slachtoffer misbruik heeft gemaakt. De rechtbank benoemt de kwetsbaarheid van het slachtoffer maar ziet kennelijk in het feit dat zij voordat zij verdachte kende al in de prostitutie zat aanleiding om haar te zien als 'mondige Nederlandse prostituee en spreekt verdachte vrij van mensenhandel huisvesting en vervoeren bewezen, maar acht de intentie om er financieel beter van te worden niet aanwezig en spreekt ook van sub 1 vrij.
Duidelijk is, dat de aangeefsters onderling en met derden contact hebben over hun verklaringen en kennelijk worden beïnvloed. En wellicht nog in de meest beslissende mate door de wijze waarop zij zijn bevraagd door de politie en geïnstrueerd/voorgelicht over de B8 regelingen en de band daartussen met het doen van aangifte en een verblijfsvergunning en een uitkering.
[…]”
11. De raadsvrouw van de verdachte heeft dit pleidooi ter terechtzitting aangevuld. Daarover relateert meergenoemd proces-verbaal:
“[…]
Desgevraagd deelt mr. I.N. Weski ten aanzien van pagina 41 van de pleitnotities, over de verschillen in de vertaling tussen hetgeen [verdachte] stelt te hebben gecommuniceerd en hetgeen in het dossier wordt weergegeven, mee:
Er staat in de tekst van het sms-bericht van 31 december 2019, 9:3 1:21, index 123 letterlijk het woord ‘gevangene', maar de verdachte [verdachte] bedoelde dat aangeefster [betrokkene 1] de gevangenis in zou moeten. Mocht het hof dit sms-bericht als bewijsmiddel willen bezigen, dan zou het naar mening van de verdediging alsnog vertaald moeten worden door een tolk.
Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad in de raadkamer. Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting verzoekt de voorzitter de aanwezige tolk het sms-bericht van 31 december 2011, index 123 te vertalen naar het Nederlands.
De tolk vertaalt het sms-bericht als volgt:
“ [betrokkene 13] wat is jouw volledige adres. [medeverdachte] en ik hebben dit serieus nodig want jouw familie heeft nog schuld bij ons. Dus wij moeten weten waar hij of zij naartoe gaat. [betrokkene 1] is een gevangene zolang de schulden nog niet afbetaald zijn. Als je niet reageert en niet eerlijk bent dan zullen wij [betrokkene 1] naar de politie brengen omdat zij schulden heeft en niet bereid is te betalen.”
De raadsvrouw deelt mede:
Deze vertaling lijkt een middenweg te zijn. Uit de rest van het gesprek volgt wel dat ze spreekt over het doen van aangifte en naar de politie gaan.”
12. De advocaat-generaal en de raadsman zijn voorts in de gelegenheid gesteld het woord respectievelijk in repliek en dupliek te voeren. De repliek van de advocaat-generaal houdt onder meer in:
“Vaststaat dat wij vandaag op de terechtzitting van de verdachte [verdachte] hebben gehoord hoe de situatie daadwerkelijk was. Verdachten wilden een zelfde situatie zoals in Indonesië creëren, namelijk dat er altijd een nanny beschikbaar was. Zij zochten voor het salaris aansluiting bij wat de aangeefsters in Indonesië verdienden. Dit zijn allemaal factoren die enkel al volgen uit de verklaring van de verdachte [verdachte] zelf, waardoor ik al tot de conclusie kom dat de verdachten het oogmerk tot uitbuiting hadden.
Ten aanzien van de paspoorten van de aangeefsters heeft de verdachte [verdachte] verklaard dat zij deze goed had opgeborgen uit angst voor ontvoering. Hoe waren de aangeefsters dan vrij om te gaan en staan waar zij wilden? Opvallend is dat de aangeefsters op feestdagen vaak met de verdachten meegingen. Dit wordt gepresenteerd als een aardigheid, maar ik zie op de beelden van het Amstelhotel dat de twee vrouwen doorlopend met de kinderen bezig zijn, terwijl [verdachte] en [medeverdachte] de cadeaus uitpakken. Ik zie weliswaar dat er cadeautjes naar [betrokkene 1] gaan, maar feit blijft dat zij ook op die momenten de zorg droeg voor de kinderen. Daarbij heeft de verdachte verklaard dat zij de aangeefsters zag als een onderdeel van haar gezin. Dat strookt niet met haar verklaring dat zij bang was dat haar kinderen door de aangeefsters ontvoerd zouden worden.
Het standpunt van de verdediging, dat de verdachten geen voordeel van de uitbuiting hebben genoten omdat de aangeefsters uitsluitend een kostenpost waren, vind ik onbegrijpelijk. Ik begrijp dat als je 24 uur per dag opvang van de kinderen wilt hebben, je daar een kapitaal aan kwijt bent, maar de verdachten hebben hier enorm veel geld op bespaard. Het maakt voor mij geen verschil dat de verdachten kosten hebben gemaakt voor kost en inwoning en voor de vliegtickets. Dit komt nog steeds niet in de buurt van het in Nederland gangbare minimumloon.
Dat de aangeefsters er bewust voor hebben gekozen om meer te gaan verdienen in Nederland is in deze zaak niet aan de orde, omdat de verdachten aansluiting zochten bij de Indonesische lonen. De aangeefsters waren ver weg van hun gezin, zonder paspoort. Als zij hun familie wilde bellen, waren zij hun inkomen al bijna kwijt.
De verdediging heeft jurisprudentie over mensonterende omstandigheden aangehaald. Ik wijs op de conclusie van de advocaat-generaal mr. P.C. Vegter, ECLI:NL:PHR:2018:1514. De aangeefsters waren in alle omstandigheden volledig afhankelijk van de verdachten. Ook met inachtneming van de jurisprudentie kom ik tot een bewezenverklaring van mensenhandel.
[…]”
VI. Het juridisch kader
13. De tenlastelegging is in de voorliggende zaak toegesneden op de onderdelen 1°, 4° en 6° van art. 273f, eerste lid, (oud) Sr, die voor een groot deel van de tenlastegelegde periode luidden:
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:1.
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
[…]
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
[…]
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander.”
14. Voor onderdeel 6° geldt dat ‘uitbuiting’ als bestanddeel in de delictsomschrijving is opgenomen. Een dergelijk bestanddeel ontbreekt bij onderdeel 4°. Niettemin moet ook in dat geval ‘uitbuiting’ worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van onderdeel 4º (gelijk de onderdelen 3° en 9°), nu de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.2.
15. Voor art. 273f, eerste lid, aanhef en onder 1°, Sr is niet vereist dat de aangever daadwerkelijk wordt uitgebuit. Wel moet komen vast te staan dat de verdachte met ‘het oogmerk van uitbuiting’ heeft gehandeld. Daarvoor is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit.3.
16. Het bestanddeel ‘uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten.4.De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van deze bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.5.Een afhankelijke positie, door de wetgever als uitbuitingssituatie aangemerkt, mag in ieder geval worden verondersteld als het slachtoffer illegaal in Nederland verblijft.6.
17. Zoals ik eerder in mijn conclusie vóór HR 11 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:534 schreef7., rijst in gevallen van tewerkstelling met regelmaat de vraag of het daarbij gaat om slecht werkgeverschap – hetgeen (nog) niet strafbaar is – of om misbruik in een arbeidssituatie dat als uitbuiting in de zin van art. 273f Sr kan worden gekwalificeerd. De precieze reikwijdte van het uitbuitingsbegrip blijkt een terugkerend punt van discussie.8.In de feitenrechtspraak duikt regelmatig als maatstaf op dat het bij minder voor de hand liggende gevallen van mensenhandel, zoals bij arbeidsuitbuiting, om “excessief misbruik” of een “excessieve situatie” moet gaan.9.Een dergelijke invulling trof ik ook aan in eerdere rapportages van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld.10.Deze strikte benadering van het uitbuitingsbegrip heeft er mede toe geleid dat de wetgever het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel in stelling heeft gebracht, dat onder meer dient te leiden tot een strafbaarstelling van ‘ernstige benadeling’. In de bij de internetconsultatie gepubliceerde memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel wordt als een van de redenen voor de modernisering en uitbreiding van de strafbaarstelling van mensenhandel aangevoerd, dat de feitenrechter over het algemeen hoge eisen stelt aan het bewijs van arbeidsuitbuiting en daardoor enkel de meest excessieve arbeidsmisstanden onder het bereik van het huidige art. 273f Sr vallen (p. 15). Het belangrijkste doel van dit wetsvoorstel is om de strafbaarstelling van mensenhandel in (Caribisch) Nederland vooral ten aanzien van ernstige misstanden in de arbeidssfeer uit te breiden en te vereenvoudigen, waardoor daders eerder kunnen worden vervolgd, berecht en bestraft, en slachtoffers beter worden beschermd. Toch meen ik dat daaruit niet à contrario moet worden afgeleid dat zulks onder vigeur van de huidige wetgeving niet mogelijk is. Die mogelijkheid is er naar het mij voorkomt wel. Ik licht dat hieronder nader toe. Maar eerst nog dit. Mijns inziens moet de reden voor het indienen van het wetsvoorstel worden gezien in het licht van de huidige onduidelijkheid voor de rechterlijke macht en de verscheidenheid in rechterlijke uitspraken in het kader van arbeidsuitbuiting en bedoelt het wetsvoorstel daarin meer helderheid te verstrekken. In dit verband merk ik op, dat de Nationaal Rapporteur van de eerdere conclusie dat art. 273f Sr in relatie tot arbeid alleen ziet op excessief misbruik of excessieve situaties lijkt te zijn teruggekomen in de ‘Tiende Rapportage Mensenhandel’ uit 2017. Ik citeer daaruit: “Gelet op het vorenstaande is de reikwijdte van de delictsomschrijving van artikel 273f Sr ruim en kunnen ook gedragingen die op het eerste gezicht geen excessieve situatie in de arbeid- of dienstensfeer behelzen als mensenhandel worden gekwalificeerd. Dit heeft zijn weerslag gehad in de rechtspraak: artikel 273f is niet altijd op eenduidige wijze uitgelegd, met uiteenlopende uitspraken tot gevolg” (p. 45).
18. Naar het mij voorkomt vindt de eis dat sprake zou moeten zijn van een “excessieve” misstand als zodanig geen grondslag in de wet. Ik refereer in dat verband met instemming de conclusie van mijn vroegere ambtgenoot Knigge vóór HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (in het bijzonder randnummers 32-48).11.Daarin neemt hij, onder verwijzing naar de totstandkomingsgeschiedenis van art. 273a (oud) Sr, dat nadien is vernummerd tot het tegenwoordige art. 273f Sr, evenals het daaraan ten grondslag liggende ‘Palermo protocol’ inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, het standpunt in dat arbeidsuitbuiting nadrukkelijk ook onder de reikwijdte van de strafbepaling van art. 273f Sr valt. Daaronder kunnen niet enkel “excessen”, maar ook minder ernstige vormen van uitbuiting worden gebracht, aldus Knigge. Hij vindt daarvoor onder meer steun in de memorie van toelichting bij de wetswijziging van art. 273a (oud) Sr in 2005, waarin de wetgever als voorbeeld van uitbuiting “een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden” beschrijft en ook erkent dat de strafbaar gestelde gedragingen niet alleen in aard, maar ook in ernst van elkaar kunnen verschillen.12.Knigge concludeert tegen die achtergrond dat bij de vraag of sprake is van “vergelijkbare praktijken” niet alleen gekeken moeten worden naar “excessen”, oftewel naar zaken waarin het slachtoffer zich in een situatie bevindt die even “erg” is als in het geval van dwangarbeid, slavernij of dienstbaarheid. Als het wel enkel om “excessen” ging, zou een groot deel van uitbuiting buiten beeld blijven, hetgeen naar mijn inzicht, gezien de doeleinden die met de strafbaarstelling van mensenhandel worden beoogd en de belangen die deze bepaling tracht te beschermen13., allerminst wenselijk is.
19. Voor een dergelijke uitleg pleiten ook Rijken (thans Nationaal Rapporteur) en De Volder in hun rapport ‘Arbeidsuitbuiting onder de loep. Een analyse van de uitleg van arbeidsuitbuiting in Nederland’. Daarin signaleren zij dat in de feitenrechtspraak vaak aanvullende eisen worden gesteld aan het bewijs voor uitbuiting die als zodanig niet uit de wet volgen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de eis dat sprake moet zijn van i) een schending van fundamentele rechten van het slachtoffer, ii) een exces of iii) een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid. Dergelijke eisen vinden vermoedelijk hun oorsprong in voormelde memorie van toelichting bij de wijziging van art. 273a (oud) Sr in 2005, waarin wordt benadrukt dat bij mensenhandel het belang van het individu steeds vooropstaat, welk belang bestaat uit “het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid”.14.Daarmee heeft de wetgever – zo stellen Rijken en De Volder mijns inziens terecht – enkel het verschil met mensensmokkel en de ratio achter de strafbaarstelling willen duiden en niet een aanvullende maatstaf geformuleerd waaraan de rechter dient te toetsen.15.Ook in het licht van de onderliggende internationaalrechtelijke verplichting tot strafbaarstelling van mensenhandel menen zij dat terughoudend dient te worden omgegaan met het stellen van extra eisen.16.
20. Alles overziend schijnt het mij toe dat ook in gevallen waarin geen sprake is van excessief misbruik of een excessieve misstand zich een uitbuitingssituatie kan voordoen. In dergelijke grensgevallen komt het uiteindelijk, zoals Vegter treffend verwoordt in zijn conclusie voorafgaand aan HR 19 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:383, NJ 2019/207, m.nt. Reijntjes, aan op een weging van indicaties en contra-indicaties. Ik citeer hem (met weglating van de voetnoten):
“21. […] Daarbij zijn onder meer de volgende vragen relevant:
- Wijkt de (aard van de) arbeid en wijken de arbeidsomstandigheden aanzienlijk af van hetgeen hier te lande gebruikelijk is of slechts in beperkte mate?
- Vindt het misbruik van de degene die de arbeid verricht gedurende enige tijd en met een min of meer stelselmatig karakter plaats of gaat het om een incident?
- Levert de arbeid onevenredig voordeel op of gaat de opdrachtgever in commerciële zin beperkt over de rand?
- Is degene die de arbeid verricht ook buiten de arbeidssituatie afhankelijk van degene voor wie het de arbeid verricht of niet?
- Wijkt die eventuele afhankelijkheid sterk af van hetgeen in Nederland gebruikelijk is?
- Is degene die de arbeid verricht voor zijn inkomen volledig afhankelijk van de persoon voor wie hij werkt?
- Ondervindt degene die de arbeid verricht nadeel?
- Kan redelijkerwijs van de tewerkgestelde niet worden gevergd dat hij een andere keus maakt?
- Leveren de arbeid en de daarbij behorende omstandigheden een schending van de mensenrechten op in de zin van art. 3 (onmenselijk of vernederende behandeling), art. 4 (verbod van slavernij, gedongen of verplichte arbeid) of art. 8 EVRM (in het bijzonder een onevenredige aantasting van de persoonlijke levenssfeer)?
22. Het antwoord op deze vragen kan in onderling verband en samenhang dienen om de vraag of er sprake is van uitbuiting te beantwoorden. Niet uitgesloten is dat beantwoording van één of twee vragen al de doorslag geeft. Als er sprake is van onmenselijke of vernederende behandeling kan dat reeds als doorslaggevend worden aangemerkt. Maar het kan ook zijn dat bijvoorbeeld vaststaat dat zowel de opdrachtgever als degene die de arbeid verricht financieel voordeel hebben, terwijl er desondanks op andere gronden van uitbuiting sprake is. Er moet dus van geval tot geval worden gewogen of uitbuiting aan de orde is. Een absolute maatstaf is niet te geven en dat vindt een verklaring in de omstandigheid dat uitbuiting tot op zekere hoogte een relatief begrip is. Niet bij ernstige vormen, maar er zijn nogal wat grensgevallen.”
VII. De bespreking van het middel
21. Ik keer terug naar de onderhavige zaak. Daar gaat het in de kern om de vraag of de omstandigheden met betrekking tot de tewerkstelling van (een of meer van) de aangeefsters dusdanig waren dat sprake is geweest van een uitbuitingssituatie en het oogmerk van uitbuiting.
22. Het hof heeft in zijn arrest eerst de volgende vooropstellingen gedaan. Blijkens de wetsgeschiedenis van art. 273f Sr doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. De vraag of sprake is van uitbuiting is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard en de duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebracht, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte werd behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Het enkele aanwenden van (dwang)middelen levert op zich zelf beschouwd niet reeds (het oogmerk van) uitbuiting op, maar het vereiste van (het oogmerk van) uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn geweest van een (potentiële) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. Het gaat bij uitbuiting om schending van fundamentele mensenrechten. Bij arbeidsuitbuiting, aldus nog steeds het hof, gaat het niet slechts om slecht werkgeverschap, maar om een excessieve situatie.
23. Daarna heeft het hof onder meer de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld. De verdachte en de medeverdachte (haar man) zochten hulp bij de verzorging van hun jonge kinderen. De verdachte heeft toen contact gelegd met tussenpersonen in Indonesië. De vijf aangeefsters zijn op enig moment in de tenlastegelegde periode via toeristenvisa of transitvisa op kosten van de verdachte en de medeverdachte naar Nederland gekomen om voor hen te werken. Zij spraken de Nederlandse taal niet. Er is aan hen geen andere verblijfsrechtelijke titel verleend en er is voor hen geen tewerkstellingsvergunning aangevraagd. Alle aangeefsters hebben op enig moment hun paspoort op verzoek van de verdachte aan haar afgegeven.
24. De aangeefsters moesten tijdens hun verblijf dag en nacht voor de (kinderen van) de verdachte en medeverdachte beschikbaar zijn. Hun werkzaamheden bestonden uit het zorgen voor de kinderen en taken van huishoudelijke aard. Zij begaven zich (meestal) slechts in het bijzijn van de verdachte of met de kinderen buiten de woning. In een gedeelte van de periodes dat de aangeefsters achtereenvolgens werkten voor de verdachte en de medeverdachte was daar voor een aantal dagen in de week ook een andere oppas werkzaam.
25. Voor geen van de aangeefsters was een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgemaakt. Er waren geen werktijden afgesproken. De aangeefsters zouden twee vrije dagen in de maand krijgen bij een werkweek van zeven dagen. Als de aangeefsters op de vrije dagen toch zouden werken, kregen zij extra geld. Afgesproken was dat zij een salaris van ongeveer € 350,- per maand zouden verdienen. De kosten van eten en inwoning werden gedragen door de verdachte en de medeverdachte. Uit de vaststellingen van het hof ten aanzien van de individuele aangeefsters blijkt dat zij uiteindelijk maar voor een deel van de maanden dat zij werkzaam waren door de verdachten zijn uitbetaald. Een van de aangeefsters heeft één vrije dag opgenomen. De overige aangeefsters hebben geen vrije dagen gekregen of opgenomen. Toen de aangeefster [betrokkene 1] de verdachte had verteld dat ze weg wilde, heeft de verdachte tegen haar gezegd dat ze dan € 3.000,- moest betalen wegens gemaakte kosten.
26. In het licht van deze feiten en omstandigheden heeft het hof het volgende geoordeeld. De aangeefsters, allen afkomstig uit Indonesië, waren vanaf binnenkomst en tijdens hun verblijf illegaal in Nederland. Zij bevonden zich in een land waarvan zij de taal niet spraken en de cultuur niet kenden. Zij waren afhankelijk van de verdachte en de medeverdachte voor inwoning en inkomsten en hadden niet de beschikking over hun eigen paspoort. Daarmee begaven de aangeefsters zich volgens het hof in een kwetsbare en afhankelijke positie ten aanzien van de verdachte en medeverdachte.
27. Het hof is niettemin van oordeel dat gelet op de aard van de tewerkstelling, de (relatief geringe) beperkingen die de tewerkstelling voor de aangeefsters heeft meegebracht en het gebrek aan economisch voordeel dat daarmee door de verdachten zou zijn behaald, niet kan worden vastgesteld dat sprake was van (het oogmerk van) uitbuiting. Ten aanzien van de aard van de werkzaamheden overweegt het hof dat de aangeefsters weliswaar lange dagen maakten, maar dat het geen uitzonderlijk zwaar of gevaarlijk werk betrof en de werkzaamheden over het algemeen steeds over twee personen werden verdeeld, waardoor gedurende de lange werkdagen niet steeds een beroep werd gedaan op de aangeefsters. De aangeefsters verdienden weliswaar een, naar Nederlandse maatstaven, laag salaris, dat niet altijd werd uitbetaald, maar dat is volgens het hof op zichzelf onvoldoende zwaarwegend om te kunnen spreken van uitbuiting. Daarbij betrekt het hof dat de verdachten de aangeefsters ook kost en inwoning verschaften en hun reis vanuit Indonesië hadden betaald. Ten aanzien van de beperkingen die de werkzaamheden voor de aangeefsters met zich brachten overweegt het hof dat niet steeds een beroep werd gedaan op de aangeefsters en zij dus geregeld beschikten over tijd voor zichzelf. Voorts neemt het hof daarbij in aanmerking dat de aangeefsters gedurende hun tewerkstelling (veel) contacten hadden met de buitenwereld. Zo beschikten zij over een telefoon met beltegoed, konden ze gebruikmaken van de computer in de woning en werkten ze in bijna alle gevallen samen met een andere oppas met een Indonesische achtergrond die dezelfde taal sprak, en die niet altijd bij de verdachten in huis woonde. Een van de aangeefsters had daarnaast contact met een neef in Nederland. Ze konden op elk gewenst moment de woning verlaten, hetgeen de aangeefsters [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] ook hebben gedaan. Dat zij niet over hun paspoort beschikten heeft volgens het hof de aangeefsters daarvan dus niet weerhouden. Voorts heeft het hof acht geslagen op de verklaring van de aangeefsters [betrokkene 4] en [betrokkene 5] dat zij niet in hun bewegingsvrijheid zijn beperkt. Tot slot kan volgens het hof niet worden vastgesteld of de verdachte en de medeverdachte duidelijk economisch voordeel hebben behaald met het tewerkstellen van de aangeefsters, omdat zij allen een relatief korte periode voor hen hebben gewerkt en de verdachten de kosten van de voorbereiding van en de reis naar Nederland en de kosten van de inwoning hebben gedragen.
28. Het hof komt alles overziend tot de slotsom dat de aard van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de aangeefsters meebrachten en het economisch voordeel voor de verdachten niet van een dusdanige aard waren, dat vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van het oogmerk van uitbuiting of een uitbuitingssituatie, ook niet bezien in samenhang met de overige inhoud van het dossier. Dat sprake was van zeer slecht werkgeverschap is, aldus het hof, niet voldoende om (het oogmerk van) uitbuiting te kunnen vaststellen.
29. Het middel richt zich met zowel een rechts- als begrijpelijkheidsklacht tegen dit oordeel van het hof. Het is de steller van het middel allereerst te doen om de vooropstelling van het hof dat het bij arbeidsuitbuiting moet gaan om een “excessieve situatie”. Ik verwijs naar mijn overwegingen hiervoor bij het juridisch kader. De steller van het middel maakt in zoverre terecht het punt dat een dergelijk luidende eis geen steun vindt in het recht. Hetzelfde geldt overigens ook voor de vooropstelling van het hof dat sprake moet zijn geweest van een (potentiële) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid en van een schending van fundamentele mensenrechten. Anders dan het middel voorstaat, lees ik als zodanig in de overwegingen van het hof echter niet terug dat het hof deze vooropstellingen als aanvullende eisen heeft betrokken bij zijn oordeel dat geen sprake was van (het oogmerk van) uitbuiting. Uit de hiervoor weergegeven overwegingen van het hof blijkt immers dat het hof daarbij (enkel) heeft gelet op de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebracht, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller werd behaald. Aldus heeft het hof het juiste, door de Hoge Raad uiteengezette, toetsingskader gehanteerd. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het mitsdien.
30. Ten aanzien van de tweede klacht, dat zijn pijlen richt op de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel, kom ik evenwel tot een andere slotsom. Daarbij stel ik voorop dat ik mij er terdege van bewust ben dat de begrijpelijkheid van een vrijspraak in cassatie met de nodige terughoudendheid door de Hoge Raad wordt getoetst in verband de (vele) aspecten van feitelijke aard. Met voormalig ambtgenoot Knigge meen ik niettemin dat, zolang het accent niet ligt op de waardering van het beschikbare bewijsmateriaal, maar op de juridische conclusie die de rechter uit de door hem in de bestreden uitspraak vastgestelde feiten heeft getrokken, er wel enige ruimte is voor een toets op begrijpelijkheid.17.In dat licht bezien meen ik dat de motivering van het hof in dit geval de toets van de begrijpelijkheid niet kan doorstaan. Dat licht ik hieronder nader toe.
31. Ik begin bij ’s hofs oordeel ten aanzien van de aard van de tewerkstelling. De werkzaamheden van de aangeefsters bestonden uit het zorgen voor de kinderen van de verdachten en uit huishoudelijke taken. Het oordeel van het hof dat dit geen uitzonderlijk zwaar of gevaarlijk werk betreft kan ik nog wel begrijpen, maar zover het hof daarmee heeft bedoeld tot uitdrukking te brengen dat bij werkzaamheden die niet uitzonderlijk zwaar of gevaarlijk zijn in het algemeen niet van een uitbuitingssituatie kan worden gesproken, komt dat oordeel mij niet juist voor. In zoverre is wel sprake van een onjuiste rechtsopvatting, lijkt mij. Naar ik vermoed heeft het hof hier de feiten tegenover gevallen van arbeidsuitbuiting gesteld waarin de slachtoffers fysiek zwaar(der) werk moesten verrichten, zoals in zaken van zware seizoensarbeid.18.Daarmee miskent het hof dat ook minder zware werkzaamheden, afhankelijk van de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, tot een uitbuitingssituatie kunnen leiden. Het behoeft mijns inziens geen nadere toelichting dat het fulltime zorgen voor jonge kinderen een zware en tijdrovende inspanning is. Daar komt bij dat uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen dat de kinderen ernstig ziek waren en veel zorg nodig hadden en dat de verdachte (de moeder van de kinderen die thuis verbleef) als gevolg van gezondheidsproblemen zelf evenmin in staat was voor de kinderen te zorgen of huishoudelijke taken te verrichten. Ik verwijs in dat verband ook naar het requisitoir van de advocaat-generaal en de pleitnotities van de verdediging (beide hiervoor weergegeven) wat betreft de daarin aangehaalde relevante onderdelen uit de zorgdossiers van de kinderen en de verdachte. Tegen die achtergrond, alsook in het licht van de vaststellingen van het hof dat de aangeefsters dag en nacht beschikbaar moesten zijn, geen vrije dagen hadden en niet of nauwelijks betaald werden voor hun werkzaamheden, kan ik het oordeel van het hof dat de tewerkstelling niet van een dusdanige aard was dat geen sprake kan zijn van (oogmerk tot) uitbuiting niet goed volgen. Het enkele feit dat een aantal dagen in de week ook een andere oppas werkzaam was, doet daar niet aan af.
32. Ook het in de overwegingen van het hof besloten liggend oordeel dat de tewerkstelling geen (noemenswaardige) beperkingen voor de aangeefsters meebracht kan ik, gelet op hetgeen het hof heeft vastgesteld, niet (goed) plaatsen. Uit de vaststellingen van het hof dat de aangeefsters dag en nacht beschikbaar moesten zijn en geen vrije dagen hadden of kregen volgt onmiskenbaar dat aan hen weinig bewegingsvrijheid werd gelaten. Dat zij gedurende de dag af en toe niets hoefden te doen, bijvoorbeeld omdat de kinderen sliepen, maakt dat niet anders. Dat zegt meer iets over de aard van de tewerkstelling dan over de beperkingen die dat voor de aangeefsters meebracht. Op elk moment kon immers alsnog een beroep op hen worden gedaan. Zij waren, als ik het goed begrijp, op geen enkel moment echt vrij om te gaan en staan waar ze wilden. Dat er geen fysieke belemmeringen waren om het huis te verlaten, en de aangeefsters dat uiteindelijk ook hebben gedaan, hoeft als zodanig niet in de weg te staan aan het aannemen van een uitbuitingssituatie.19.Waar het om gaat is of het slachtoffer in de gegeven omstandigheden “redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken”.20.Feit is dat de aangeefsters illegaal in Nederland verbleven – hetgeen op zichzelf al voldoende grond is om een uitbuitingssituatie te veronderstellen21.–, uit armoedige omstandigheden in Indonesië kwamen, niet bekend waren met de Nederlandse taal en cultuur en bovendien hun paspoort moesten afgeven aan de verdachte. Daarmee bevonden de aangeefsters zich, aldus de vaststellingen van het hof, in een kwetsbare en afhankelijke positie ten opzichte van de verdachten. Dat hun afgenomen paspoort de aangeefsters – in de woorden van het hof – er uiteindelijk niet van heeft weerhouden de woning te verlaten kan mijns inziens het oordeel dat géén sprake is van uitbuiting bezwaarlijk ondersteunen. Integendeel, het feit dat de aangeefsters zich desondanks al na een aantal maanden genoodzaakt zagen te vertrekken, zonder hun paspoort, lijkt mij eerder een indicatie voor het tegenovergestelde.22.Daarbij verdient nog opmerking dat in ieder geval één van de aangeefsters bij haar aangekondigde vertrek van de verdachte te horen kreeg dat ze eerst € 3.000,- moest betalen wegens gemaakte kosten, aldus de vaststellingen van het hof. Tekenend in dat verband is het ter terechtzitting in hoger beroep voorgehouden sms-bericht van de verdachte dat luidde: “die [betrokkene 1] is een gevangene zolang de schuld nog niet is afbetaald (…)” (cursivering door mij, AG). Alles overziend laten de vastgestelde omstandigheden waaronder de aangeefsters tewerkgesteld werden en de kwetsbare en afhankelijke positie waarin zij in dat kader verkeerden zich mijns inziens niet wel verenigen met het oordeel dat de beperkingen die daaruit voortvloeiden niet van een dusdanige aard waren dat sprake was van het oogmerk van uitbuiting of een uitbuitingssituatie.
33. Dat voert mij tot slot bij het oordeel van het hof dat niet kan worden vastgesteld of de verdachte en de medeverdachte duidelijk economisch voordeel hebben behaald met het tewerkstellen van de aangeefsters, omdat alle aangeefsters een relatief korte periode voor hen hebben gewerkt en zij de kosten van de voorbereiding van en de reis naar Nederland en de kosten van de inwoning hebben gedragen. Ook dat oordeel kan ik, in het licht van de vaststellingen van het hof, niet echt volgen. Daaruit volgt zoals gezegd dat de aangeefsters slechts € 350,- per maand zouden verdienen voor een werkweek van zeven dagen waarbij zij dag en nacht beschikbaar moesten zijn. Reeds daarmee lijkt het mij een gegeven dat sprake was van een economisch gewin, ook als de eenmalige reiskosten en de kost en inwoning bij dit loon worden opgeteld.23.Het feit dat de aangeefsters uiteindelijk meerdere maanden helemaal niet zijn betaald voor hun werkzaamheden, draagt daar alleen maar aan bij. Dat de aangeefsters allen een relatief korte periode werkzaam waren voor de verdachte en de medeverdachte doet naar ik meen niet ter zake. Duidelijk is dat zij, door deze aangeefsters achtereenvolgens in dienst te nemen, voor meerdere jaren aaneen zwaar onderbetaalde hulp in huis hebben gehad. En al zou wél gezegd kunnen worden dat het economisch voordeel uiteindelijk “meeviel” omdat de aangeefsters telkens al na een aantal maanden vertrokken, dan miskent het hof daarmee toch nog dat – zoals de steller van het middel terecht opmerkt – aan de verdachte en de medeverdachte ook overtreding van onderdeel 1º van art. 273f, eerste lid, Sr is tenlastegelegd, waarvoor niet is vereist dat het slachtoffer daadwerkelijk is uitgebuit (lees: daadwerkelijk economisch voordeel is behaald), maar enkel vast moet komen te staan dat sprake is van oogmerk van uitbuiting.
34. Al het vorengaande in ogenschouw genomen kom ik tot de slotsom dat ’s hofs oordeel ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, mede in het licht van de (in internationaalrechtelijke instrumenten geformuleerde) doelstellingen die ten grondslag liggen aan de strafbaarstelling van mensenhandel en de belangen die deze bepaling tracht te beschermen, niet begrijpelijk is en het middel op die grond slaagt.
VIII. Slotsom
35. Het middel slaagt.
36. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.24.
37. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑11‑2023
HR 11 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:534; HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191, NJ 2020/155, m.nt. Kooijmans; HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1026; HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1941, NJ 2019/272, m.nt. Rozemond; HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:884; HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2909, NJ 2017/16; HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314, m.nt. Van Kempen; HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen en HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, NJ 2016/313, m.nt. Van Kempen.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma.
Dit tweede lid luidt: “Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten.”
Onder meer HR 11 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:534; HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen en HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.6.1).
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma. Vgl. ook HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235, NJ 2002/546 en HR 18 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1788, NJ 2000/443.
Conclusie van 21 februari 2023, ECLI:NL:PHR:2023:231.
Zie o.m. de verschillende opvattingen uiteengezet door de voormalig procureur-generaal Silvis in diens conclusie voorafgaand aan HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1946, NJ 2019/271, m.nt. Rozemond (randnummers 10 t/m 16) en mijn voormalige ambtgenoot Vegter in diens conclusie vóór HR 19 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:383, NJ 2019/207, m.nt. Reijntjes (randnummers 13 t/m 19).
Vgl. o.a. Hof Arnhem-Leeuwarden 18 maart 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2256, 2257 en 2223; Hof Leeuwarden 6 oktober 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ9385 en Rb. Rotterdam 10 januari 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:339.
Zie van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel onder meer het rapport ‘Mensenhandel. Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009-2012’, 2012, p. 260-261 (Kamerstukken II 2012/13, 28638, nr. 96) en de ‘Zevende Rapportage Mensenhandel’, 2009, p. 535.
Al eerder met instemming aangehaald in mijn conclusie van 21 februari 2023, ECLI:NL:PHR:2023:231 (vóór HR 11 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:534).
De doeleinden van het Palermo Protocol (zie art. 2) zijn achtereenvolgens (a) voorkoming en bestrijding van de mensenhandel, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan vrouwen en kinderen, (b) bescherming van en bijstand aan slachtoffers van deze handel, met volledige eerbiediging van hun mensenrechten en (c) bevordering van samenwerking tussen de Staten die partij zijn teneinde deze doelstellingen te verwezenlijken.
C. Rijken en E. de Volder, ‘Arbeidsuitbuiting onder de loep. Een analyse van de uitleg van arbeidsuitbuiting in Nederland’, FNV en CoMensha 2022, p. 32-35 en 41.
Rijken en De Volder, a.w., p. 9-10, waarbij de auteurs verwijzen naar de uitspraak van het EHRM van 4 maart 2004, nr. 39272/98, ECLI:CE:ECHR:2003:1204JUD003927298 (MC/Bulgarije). In die zaak werd Bulgarije veroordeeld omdat in de nationale rechtspraak extra eisen werden gesteld aan verkrachting (weerstand en verzet), terwijl deze geen steun vonden in de delictsbestanddelen van de strafbepaling. Het EHRM achtte dit een schending van de verplichting om verkrachting en seksueel misbruik strafbaar te stellen op grond van art. 3 en art. 8 EVRM.
Vgl. o.m. Knigge in zijn meergenoemde conclusie, randnummer 18.
Vgl. bijvoorbeeld HR 19 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:383, NJ 2019/207, m.nt. Reijntjes.
Vgl. randnummers 55-56 in meergenoemde conclusie van Knigge.
Zie HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235, NJ 2002/546 en hiervoor randnummer 16 (in samenhang met voetnoot 6).
Vgl. HR 19 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:383, NJ 2019/207, m.nt. Reijntjes, waarin de Hoge Raad overwoog: “voor zover het middel betoogt dat in een geval als het onderhavige geen sprake kan zijn van uitbuiting op de enkele grond dat de betrokkenen de mogelijkheid hadden hun werkzaamheden te beëindigen, berust het op een te beperkte, en dus onjuiste rechtsopvatting.”
Het hof heeft daarnaast evenmin vaststellingen gedaan over de kosten van de inwoning, hetgeen op zichzelf al de begrijpelijkheid van dat oordeel aantast. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting maak ik in ieder geval op dat zij in een kleine woning woonden. De aangeefsters zullen dus vermoedelijk een kleine kamer tot hun beschikking hebben gehad. Ik kan mij hoe dan ook niet (zonder meer) voorstellen dat de kosten van voedsel en huisvesting zó hoog opliepen dat daarmee, samen met het uitbetaalde loon, van een, naar Nederlandse maatstaven, redelijk salaris kan worden gesproken.
Volledigheidshalve vermeld ik – indien Uw Raad arrest wijst ná 16 december 2023 en tot een verwerping van het beroep komt – dat de redelijke behandeltermijn in cassatie dan is overschreden.
Beroepschrift 09‑12‑2022
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 9 december 2021, waarbij het Hof het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 29 juni 2017 in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum] 1973
heeft vernietigd en de verdachte onder meer heeft vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde mensenhandel.1.
Rekwirant kan zich met deze vrijspraak en de motivering daarvan niet verenigen en stelt daarom het volgende middel van cassatie voor:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in art. 79 lid 1 RO, meer in het bijzonder schending van art. 273f Sr aangezien, zoals hierna nader zal worden toegelicht, het oordeel van het Hof dat het bij arbeidsuitbuiting niet slechts gaat om slecht werkgeverschap maar om een excessieve situatie, blijk geeft van een verkeerde rechtsopvatting. Door aldus uit te gaan van een onjuiste uitleg van het in de tenlastelegging voorkomende begrip ‘(oogmerk) van uitbuiting’, heeft het Hof — met verlating van de grondslag van de tenlastelegging — de verdachte vrijgesproken van iets anders dan haar ten laste was gelegd. Daarnaast is het oordeel van het Hof dat gelet op de aard van de tewerkstelling, de (relatief geringe) beperkingen die de tewerkstelling voor de aangeefsters heeft meegebracht en het gebrek aan economisch voordeel dat daarmee door de verdachte en haar medeverdachte zou zijn behaald, niet kan worden vastgesteld dat sprake was van (het oogmerk van) uitbuiting of een uitbuitingssituatie zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk.
Toelichting
1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Aan de verdachte is onder 1 —kort gezegd— tenlastegelegd dat zij zich, samen met haar echtgenoot en medeverdachte, schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door verschillende in Nederland illegaal verblijvende vrouwen als kinderoppas en hulp in de huishouding werkzaamheden voor haar en haar echtgenote te laten verrichten. De Rechtbank heeft haar voor onder meer medeplegen van mensenhandel, meermalen gepleegd veroordeeld. Het Hof heeft haar van de tenlastegelegde mensenhandel vrijgesproken.
Het belang van dit cassatieberoep is er mede in gelegen dat het openbaar ministerie meer jurisprudentie wil over de reikwijdte van art. 273f Sr. De Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd dat de bestrijding van arbeidsuitbuiting via het strafrecht afneemt en dat door het beperkt aantal zaken van arbeidsuitbuiting dat voor de rechter komt, de jurisprudentie zich langzaam ontwikkelt.2. Ook is er vanuit de wetenschap kritiek op de wijze waarop in de jurisprudentie art. 273f Sr wordt toegepast en uitgelegd.3. Rijken en De Volder wijzen erop dat de meest ernstige vorm van arbeidsuitbuiting als referentiekader wordt gebruikt, terwijl de wetgever ruimte heeft gelaten voor de verschillende gradaties van mensenhandel.4. In zijn Jaarverslag over 2018 merkt de Hoge Raad op dat een preciezere omschrijving van het begrip uitbuiting in arbeidssituaties pas mogelijk zal zijn na een rechtsontwikkeling die is gebaseerd op een grotere diversiteit aan zaken.5.
2.
Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat:
‘zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 te [a-plaats], in elk geval in Nederland en/of te Singapore en/of te Indonesië en/of te Frankrijk en/of te België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5]
en/of
voomoemde [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] /of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: huishoudelijke werkzaamheden en/of au pair werkzaamheden)
dan wel
met onder eerder genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte en/of (één of meer van) haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: huishoudelijke werkzaamheden en/of au pair werkzaamheden)
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ten aanzien van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5], terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dat die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] geen en/of weinig inkomsten hadden in hun land van herkomst en/of de financiële verantwoordelijkheid hadden voor hun gezin en/of niet beschikten over een geldige verblijfstitel in Nederland en/of in Nederland niemand kenden waarop zij terug konden vallen/of de Nederlandse en/of de Engelse taal niet machtig waren en/of de weg in Nederland niet kenden
- —
(al dan niet via een tussenpersoon) contact gelegd met die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of
- —
die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gevraagd of zij bij haar en/of haar mededader(s) in Nederland in de huishouding en/of als au pair wilde(n)/kon(den) gaan werken en/of
- —
die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gezegd dat zij 300 euro en/of 350 euro en/of zes miljoen roepia per maand zouden kunnen verdienen als kinderoppas en/of met (lichte) hulp in de huishouden en/of dat zij eens per week en/of eens per twee weken een vrije dag zou (den) hebben en/of tegen extra betaling elke dag zou(den) moeten werken en/of
- —
die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gezegd dat zij, verdachte en/of haar mededader(s),- de reiskosten voor die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] van Singapore en/of Indonesië naar Nederland en/of Frankrijk en/of België zou(den) betalen en/of (vervolgens) het visum en/of het ticket voor de reis van Singapore en/of Indonesië naar Nederland en/of Frankrijk en/of België geregeld en/of bekostigd en/of
- —
die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] van het vliegveld in Parijs en/of België en/of Schiphol opgehaald en/of (per auto en/of per trein) naar haar, verdachtes, en/of haar mededaders woning gebracht en/of (vervolgens) aldaar gehuisvest (in de woning [a-straat 01] te [a-plaats]) en/of
- —
het paspoort van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] in bewaring genomen en/of op verzoek geweigerd dat paspoort terug te geven en/of
- —
die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] zeven dagen per week, althans nagenoeg dagelijks van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, laten werken en die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] duidelijk gemaakt dat zij pas zonder haar, verdachte en/of haar mededader(s) naar buiten mocht(en) gaan als het werk in huis klaar was (hetgeen nooit het geval was) en/of (zodoende) belet dat die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] sociale contacten opbouwde(n) en/of een afhankelijkheidspositie voor die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] gecreëerd en/of in stand gehouden en/of
- —
die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] geen, althans weinig, salaris betaald en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] duidelijk gemaakt dat zij haar, verdachte en/of haar mededader(s) nog een groot geldbedrag moest(en) betalen vanwege de opgebouwde schuld als zij (voortijdig) weg zou(den) gaan en (zodoende) gedwongen en/of aangemoedigd om bij haar, verdachte en/of haar mededader(s) te blijven wonen en/of te (blijven) werken onder bovengenoemde omstandigheden door welke feiten en/of omstandigheden voor die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan, waaraan zij zich niet heeft/hebben kunnen onttrekken;’
3.
Bij het thans bestreden arrest van 9 december 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam de verdachte van het aldus tenlastegelegde vrijgesproken. Het Hof heeft deze vrijspraak als volgt gemotiveerd:
‘Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Beoordelingskader mensenhandel
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het in artikel 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de wetsgeschiedenis doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
Gelet op de wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 1,4 en 6, Sr wordt gekwalificeerd als ‘mensenhandel’ en — in de ten laste gelegde periode — is bedreigd met een gevangenisstraf van acht (artikel 273f (oud) Sr) respectievelijk twaalf jaren (artikel 273f Sr), moet volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad worden aangenomen dat de omstandigheden waarbij (sub 1) het oogmerk van uitbuiting kan worden vastgesteld of (sub 4 en 6) de tenlastegelegde gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
De vraag of — en zo ja, wanneer — sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de artikel 273f, eerste lid, Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebracht, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte werd behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Het enkele aanwenden van (dwang)middelen levert op zich zelf beschouwd niet reeds (het oogmerk van) uitbuiting op, maar het vereiste van (het oogmerk van) uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn geweest van een (potentiële) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. Het gaat bij uitbuiting om schending van fundamentele mensenrechten. Bij arbeidsuitbuiting gaat het niet slechts om slecht werkgeverschap, maar om een excessieve situatie.
Feilen en omstandigheden
Op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gekomen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte [verdachte] (hierna: de verdachte, of: [verdachte]) is geboren te [land] en op haar 19e naar Nederland geëmigreerd. Zij woont derhalve al geruime tijd in Nederland. Zij is gehuwd met de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte, of: [medeverdachte]). Samen hebben zij drie kinderen, te weten [betrokkene 6] (geboren op [geboortedatum] 2010), [betrokkene 7] (geboren op [geboortedatum] 2012) en [betrokkene 8] (geboren in 2014, na de tenlastegelegde periode). [verdachte] heeft ook een zoon uit een vorige relatie: [betrokkene 9] (geboren op [geboortedatum] 1992). In de ten laste gelegde periode was het gezin woonachtig op het adres [a-straat 02] te [a-plaats].
[verdachte] en [medeverdachte] wilden hulp bij de verzorging van hun jonge kinderen. [verdachte] heeft daartoe contact gelegd met tussenpersonen in Indonesië. Vervolgens zijn [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] (hierna: de aangeefsters) allen op enig moment in de ten laste gelegde periode naar Nederland gekomen. Het doel van hun komst naar Nederland was door het verrichten van werkzaamheden voor [verdachte] en [medeverdachte] een inkomen te verwerven. De aangeefsters zijn via toeristenvisa respectievelijk transitvisa naar Nederland gekomen. Er is hen geen andere verblijfsrechtelijke titel verleend en er is voor hen geen tewerkstellingsvergunning aangevraagd. De kosten voor de reis naar Nederland zijn gedragen door [verdachte] en [medeverdachte].
Voorafgaand aan hun komst naar Nederland heeft [verdachte] steeds telefonisch contact met elk van de aangeefsters gehad. Voor geen van de aangeefsters is een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgemaakt. Er waren geen werktijden afgesproken; de aangeefsters zouden twee vrije dagen in de maand krijgen, bij een werkweek van zeven dagen. Als de aangeefsters op de vrije dagen toch zouden werken zouden zij extra geld krijgen. [verdachte] heeft met elk van de aangeefsters afgesproken dat zij een salaris van ongeveer 350 euro per maand zouden verdienen.
Op enig moment in de ten laste gelegde periode hebben de aangeefsters in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] te [a-plaats] gewoond en gewerkt. De kosten van eten en inwoning werden gedragen door [verdachte] en [medeverdachte]. De aangeefsters hebben allen op enig moment tijdens hun verblijf hun paspoort op verzoek van [verdachte] aan haar afgegeven. De aangeefsters moesten tijdens hun verblijf dag en nacht voor de (kinderen van) [verdachte] en [medeverdachte] beschikbaar zijn. Hun werkzaamheden bestonden uit het zorgen voor (één van) de kinderen van [verdachte] en [medeverdachte], en taken van huishoudelijke aard. Zij begaven zich (meestal) slechts in het bijzijn van [verdachte] of met de kinderen buiten de woning. Zij spraken de Nederlandse taal niet.
[betrokkene 1] was in de periode van september 2011 tot ongeveer februari 2012 werkzaam voor [verdachte] en [medeverdachte]. In die periode werkte er voor drie á vier dagen per week ook een andere oppas: [betrokkene 10].
[betrokkene 1] heeft na de eerste maand van haar dienstverband twee maandsalarissen van in totaal 700 euro uitbetaald gekregen door overmaking van dat bedrag aan haar familie in Indonesië. [verdachte] heeft daarna namens haar drie keer 200 euro betaald voor ‘[systeem]’ (het hof begrijpt: een soort gezamenlijk spaarsysteem), maar dit geld heeft ze — naar eigen zeggen — nooit teruggekregen. [betrokkene 1] heeft tijdens haar dienstverband één vrije dag opgenomen. In december 2011 heeft [betrokkene 1] naar eigen zeggen [verdachte] laten weten dat ze weg wilde. Zij verklaart dat [verdachte] haar zei dat ze dan 3.000 euro moest betalen wegens gemaakte kosten. [betrokkene 1] is eind januari, begin februari 2012 vertrokken. [betrokkene 2] heeft van 10 mei 2012 tot en met oktober 2012 bij [verdachte] en [medeverdachte] gewerkt. Zij heeft het salaris van drie maanden uitbetaald gekregen. Het geld is — op verzoek van Abdurahman — betaald aan een vriendin in Indonesië. De overige maanden heeft zij niet uitbetaald gekregen. Tijdens haar tewerkstelling heeft zij een maand samen met een tante voor de kinderen gezorgd. [betrokkene 2] heeft voorts ook een periode gelijktijdig met [betrokkene 10] gewerkt. Zij is in oktober 2012 vertrokken na een ruzie met [medeverdachte]. Later heeft [verdachte] haar gevraagd of ze weer wilde komen werken. Dat heeft ze gedaan, in december 2013. Ze werkte daar toen gelijktijdig met de hierna te noemen [betrokkene 3].
[betrokkene 3] heeft bij [verdachte] en [medeverdachte] verbleven en gewerkt in de periode van augustus 2013 tot december 2013. Zij heeft ongeveer 130 euro betaald gekregen. [betrokkene 3] heeft verklaard dat dit geld voor extra gewerkte dagen betrof. Het geld is gestort op de rekening van de ouders van [betrokkene 3]. Verder heeft ze geen geld ontvangen. In een gedeelte van de periode dat [betrokkene 3] bij [verdachte] en [medeverdachte] werkte, werkte er ook een andere oppas.
[betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben gelijktijdig bij [verdachte] en [medeverdachte] gewoond en gewerkt. Zij zijn samen in maart 2014 begonnen en hebben daar gewerkt tot aan het moment van de aanhouding van de verdachten op 29 april 2014. Zij hebben het salaris voor de maand maart 2014 uitbetaald gekregen. [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben geen vrije dagen gehad of opgenomen.
Oordeel van het hof
De aangeefsters zijn allen afkomstig uit Indonesië. Zij zijn op een toeristenvisum of een transitvisum naar Nederland gereisd. Door (zich voor te nemen) te gaan werken bij aankomst waren zij vanaf binnenkomst en tijdens hun verblijf illegaal in Nederland.
De aangeefsters bevonden zich in een land waarvan zij de taal niet spraken en de cultuur niet kenden. Zij waren afhankelijk van [verdachte] en [medeverdachte] voor inwoning en inkomsten en zij hadden niet de beschikking over hun eigen paspoort, omdat [verdachte] dit onder zich had genomen. Dat de aangeefsters zich in een kwetsbare en afhankelijke positie ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte] bevonden staat voor het hof vast. Voor het antwoord op de vraag of [verdachte] en [medeverdachte] van deze kwetsbare positie en uit de feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht misbruik hebben gemaakt is toereikend dat zij zich bewust moeten zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de aangeefsters waaruit dit overwicht voortvloeide, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hen aanwezig was (HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, rov. 2.5.1).
Het hof is van oordeel dat in ieder geval [verdachte] wist van feitelijke omstandigheden waaruit het overwicht voortvloeide. [verdachte] woonde immers al geruime tijd in Nederland en is gehuwd met de medeverdachte, een Nederlandse man. Zij heeft enige tijd in Nederland gewerkt en kan dus bekend worden verondersteld met de arbeidsmarkt en werkomstandigheden die in Nederland de norm zijn. Voorts heeft zij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij wist dat vrouwen die als kinderoppas werken het in Indonesië niet breed hebben. Tot slot wist [verdachte] dat de aangeefsters zich wederrechtelijk de toegang tot Nederland hadden verschaft en aldus een illegale status hadden (waarop bij de bespreking van het onder 2 en 3 tenlastegelegde nader terug wordt gekomen). Kortom, het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat in ieder geval [verdachte] misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie waarin de aangeefsters zich in bevonden. Ook voor [medeverdachte] kan worden vastgesteld dat hij bekend was met de gebruikelijke arbeidsomstandigheden in Nederland, dat hij wist dat de aangeefsters afkomstig waren uit Indonesië en de Nederlandse taal niet spraken, en hij redelijkerwijs moest vermoeden dat zij illegaal in Nederland waren, terwijl zij — nu zij inwoonden in de woning van de verdachten — afhankelijk waren van de verdachten.
Zoals hiervoor aangegeven levert het enkele aanwenden van (dwang)middelen op zich zelf beschouwd niet reeds (het oogmerk van) uitbuiting op. Het hof is van oordeel dat er gelet op de aard van de tewerkstelling, de (relatief geringe) beperkingen die de tewerkstelling voor de aangeefsters heeft meegebracht en het gebrek aan economisch voordeel dat daarmee door [verdachte] en [medeverdachte] zou zijn behaald, niet kan worden vastgesteld dat sprake was van (het oogmerk van) uitbuiting. Weliswaar maakten de aangeefsters lange dagen, maar de werkzaamheden bestonden uit het verrichten van huishoudelijk werk en oppassen op een of twee kinderen, waarbij de kern van de werkzaamheden bestond uit het beschikbaar zijn voor de kinderen. Het betrof geen uitzonderlijk zwaar of gevaarlijk werk en de werkzaamheden werden over het algemeen steeds over twee personen verdeeld, waardoor gedurende de lange werkdagen niet steeds een beroep werd gedaan op de aangeefsters. Dit brengt het hof tot de conclusie dat de door de aangeefsters verrichte werkzaamheden van beperkte zwaarte waren. De aangeefsters verdienden weliswaar een, naar Nederlandse maatstaven, laag salaris (dat overigens ook in samenhang moet worden gezien met de verschaffing van kost en inwoning, en het betalen van de (voorbereiding van de) reis naar Nederland door de verdachten) en het salaris werd niet altijd uitbetaald, maar dit is op zichzelf onvoldoende zwaarwegend om te kunnen spreken van uitbuiting.
Ten aanzien van de beperkingen die de werkzaamheden voor de aangeefsters met zich mee brachten overweegt het hof als volgt. Zoals gezegd bestond de kern van het werk van de aangeefsters uit het beschikbaar zijn voor de kinderen, maar werd niet steeds een beroep gedaan op de aangeefsters. Zij beschikten dus geregeld over tijd voor zichzelf. De aangeefsters beschikten allen over een telefoon met beltegoed en uit het dossier komt naar voren dat zij allen (veel) contacten hadden met de buitenwereld.
De aangeefsters maakten gebruik van de computer in de woning en één van de aangeefsters heeft op die manier ook veel contacten met anderen gelegd. Enkele aangeefsters hadden veelvuldig contact met hun echtgenoten in Indonesië. [betrokkene 1] is samen met haar neef naar Nederland gekomen. Zij had tijdens haar tewerkstelling contact met hem en haar neef heeft haar ook opgevangen toen zij bij [verdachte] en [medeverdachte] is weggegaan. Daarbij werkten de aangeefsters in bijna alle gevallen samen met een andere oppas met een Indonesische achtergrond die dezelfde taal sprak, en die niet altijd bij de verdachten in huis woonde. De aangeefsters konden de woning op elk gewenst moment verlaten, hetgeen [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] ook hebben gedaan. Dat zij niet over hun paspoort beschikten heeft hen daarvan aldus niet weerhouden. [betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben verklaard niet in hun bewegingsvrijheid te zijn beperkt.
Tot slot kan niet worden vastgesteld of [verdachte] en [medeverdachte] duidelijk economisch voordeel hebben behaald met het tewerkstellen van de aangeefsters, omdat alle aangeefsters een relatief korte periode voor hen hebben gewerkt en [verdachte] en [medeverdachte] de kosten van de voorbereiding van en de reis naar Nederland en de kosten van de inwoning hebben gedragen.
Alles overziend waren de aard van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor aangeefsters meebrachten en het economisch voordeel voor de verdachten naar het oordeel van het hof niet van een dusdanige aard, dat vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van het oogmerk van uitbuiting of een uitbuitingssituatie, ook niet bezien in samenhang met de overige inhoud van het dossier. Dat sprake was van zeer slecht werkgeverschap is niet voldoende om (het oogmerk van) uitbuiting te kunnen vaststellen.
Al het voorgaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat (het oogmerk van) uitbuiting niet bewezen kan worden.’
4.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 273f, eerste lid, aanhef en sub 1o, 4o en 6o, Sr. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging voorkomende begrip ‘(oogmerk van) uitbuiting’ is gebruikt in de betekenis die dat bestanddeel heeft in genoemde subonderdelen van die bepaling. Wat betreft sub 4o verdient hierbij opmerking dat het bestanddeel ‘uitbuiting’ weliswaar niet is opgenomen in de tekst van dit subonderdeel, maar dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat ‘uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel ervan. Voor een bewezenverklaring van een op sub 4o toegesneden tenlastelegging is derhalve vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, NJ 2016/313 en HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315).
5.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vraag of — en zo ja, wanneer — sprake is van uitbuiting in de zin van art. 273f, eerste lid, Sr, niet in algemene termen is te beantwoorden, maar sterk is verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Daar komt bij dat voor de vervulling van de delictsomschrijving als bedoeld in art. 273f, eerste lid, aanhef en sub 1o, Sr, niet nodig is dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit (vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 en HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:39).
6.
Ten aanzien van (het oogmerk van) uitbuiting heeft het Hof geoordeeld dat gelet op de aard van de tewerkstelling, de (relatief geringe) beperkingen die de tewerkstelling voor de aangeefsters heeft meegebracht en het gebrek aan economisch voordeel dat daarmee door de verdachte en haar medeverdachte zou zijn behaald, niet kan worden vastgesteld dat sprake was van (het oogmerk van) uitbuiting of een uitbuitingssituatie. Dat sprake was van zeer slecht werkgeverschap is niet voldoende om (het oogmerk van) uitbuiting te kunnen vaststellen. Het Hof heeft geoordeeld dat het bij arbeidsuitbuiting moet gaan om een excessieve situatie. Dat laatste oordeel van het Hof geeft naar de mening van rekwirant blijk van een verkeerde rechtsopvatting.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 9 december 2004, Stb. 645 waarbij art. 273a Sr is ingevoerd, de voorganger van het huidige art. 273f Sr, houdt in:
‘Deze bepaling geeft binnen de strafmaxima van 6 jaar en geldboete van de vijfde categorie voldoende ruimte om rekening te houden met de in aard en ernst verschillende strafbaar gestelde gedragingen. Tot de meest ernstige vormen van uitbuiting behoort uitbuiting waarbij de lichamelijke integriteit in het geding is, zoals bij seksuele uitbuiting en de verwijdering van organen.’6.
Met deze passage heeft de wetgever beoogd niet alleen de meest extreme gevallen van uitbuiting zoals de verwijdering van organen onder het bereik van het artikel te laten vallen, maar ook andere, lichtere vormen van uitbuiting.7. Op grond van de wetsgeschiedenis kan niet worden aangenomen dat het bij arbeidsuitbuiting moet gaan om een excessieve situatie. Rekwirant wijst hier op de conclusie van de A-G Vegter voor HR 19 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:383 onder 21. A-G Vegter schrijft dat als het bijvoorbeeld gaat om gevallen waarin sprake is van misbruik van degene die de (beoogde) arbeid verricht of de (beoogde) dienst verleent, het moeilijker is om te beoordelen of van uitbuiting sprake is. Excessief misbruik is naar zijn mening niet vereist, maar een enkel incidenteel misbruik is niet toereikend.
Het Hof heeft door te overwegen dat bij arbeidsuitbuiting sprake moet zijn van een excessieve situatie een extra eis gesteld die niet voorkomt in de delictsomschrijving van art. 273f, eerste lid, Sr en evenmin uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden. Dat oordeel geeft blijk van een verkeerde rechtsopvatting. Het Hof heeft de verdachte derhalve vrijgesproken van iets anders dan hem ten laste was gelegd en heeft daarmee de grondslag van de tenlastelegging verlaten.
7.
Daarnaast zijn de overwegingen van het Hof dat, gelet op de aard van de tewerkstelling, de (relatief geringe) beperkingen die de tewerkstelling voor de aangeefsters heeft meegebracht en het gebrek aan economisch voordeel dat daarmee door de verdachte en haar medeverdachte zou zijn behaald, niet vastgesteld kan worden dat sprake was van (het oogmerk van) uitbuiting of een uitbuitingssituatie zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk. Rekwirant neemt hierbij het volgende in aanmerking.
8.
Het Hof heeft allereerst geoordeeld dat de aangeefsters zich in een kwetsbare en afhankelijke positie bevonden ten opzichte van verdachte en haar medeverdachte. Het Hof heeft verder geoordeeld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie waarin aangeefsters zich bevonden. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte bekend was met de gebruikelijke arbeidsomstandigheden in Nederland, dat zij wist dat de aangeefsters afkomstig waren uit Indonesië en de Nederlandse taal niet spraken, en zij redelijkerwijs moest vermoeden dat zij illegaal in Nederland waren, terwijl zij — nu zij inwoonden in de woning van de verdachten — afhankelijk waren van de verdachten. Uit deze vaststellingen van het Hof volgt dat de omstandigheden waarin de aangeefsters verkeerden van dien aard waren dat zij vatbaar waren voor uitbuiting en dat er een reële mogelijkheid bestond dat zou ook daadwerkelijk zouden worden uitgebuit.
9.
Het Hof heeft verder feitelijk vastgesteld dat de aangeefsters dag en nacht beschikbaar moesten zijn voor (de kinderen van) verdachte en medeverdachte, dat zij zeven dagen per week moesten werken en twee vrije dagen per maand hadden. Dergelijke omstandigheden vallen buiten zeer slecht werkgeverschap. Naar Nederlandse maatstaven is het volstrekt ongehoord dat een werkgever eist dat de werknemer dag en nacht beschikbaar moet zijn voor zeven dagen per week met twee vrije dagen per maand. Dat dan niet ieder moment gewerkt hoeft te worden, het werk misschien licht van aard is of samen met een ander wordt verricht, doet daar niet aan af. Rekwirant wijst op hetgeen de advocaat-generaal blijkens haar schriftelijk requisitoir8. onder 26 heeft aangevoerd over de regeling voor au-pairs ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Kort gezegd mochten au-pairs maximaal dertig uren in de week, maximaal acht uren per dag werken met minimaal twee vrije dagen per week.
De overwegingen van het Hof ten aanzien van de beperkingen die de werkzaamheden voor de aangeefsters meebrachten zijn onbegrijpelijk en/of zijn onvoldoende gemotiveerd. Uit de door het Hof vastgestelde verplichting voor aangeefsters om voortdurend beschikbaar te zijn, dag en nacht, zeven dagen per week, met amper vrije dagen vloeit naar haar aard voort dat de aangeefsters wel degelijk aan flinke beperkingen onderhevig waren. Aan die verplichte voortdurende beschikbaarheid doet niet af dat aangeefsters contact hadden met de buitenwereld per telefoon of via internet. Dat de aangeefsters de woning elk moment konden verlaten, brengt niet met zich mee dat die beperkingen niet bestonden. Uit de vaststellingen van het Hof volgt dat er geen tot amper vrije uren voor aangeefsters bestonden waarin zij vrij waren om de woning te verlaten en dat, als zij de woning verlieten, dat meestal in gezelschap van de verdachte of de kinderen was. Die omstandigheid wijst bepaald niet op vrijheid voor de aangeefsters om de woning buiten werktijd naar eigen goeddunken te verlaten. Uit de overweging van het Hof dat drie aangeefsters de woning uiteindelijk ook hebben verlaten, volgt eerder dat de nood bij hen zo hoog was gestegen dat zij hun enige bekende plek in Nederland verlieten dan dat zij daadwerkelijk vrij waren in hun gaan en staan buiten werkuren. Dat geldt eveneens voor de overweging van het Hof dat de omstandigheid dat zij hun paspoort bij de verdachte hadden ingeleverd, hen uiteindelijk niet heeft weerhouden de woning te verlaten. Ook die omstandigheid wijst er eerder op dat de druk bij aangeefsters zo hoog was opgelopen dat zij ervoor hebben gekozen om zonder paspoort en zonder legaal verblijf in Nederland hun heil elders te zoeken dan dat die omstandigheid met zich meebrengt dat de aangeefsters amper aan beperkingen waren onderworpen. Bovendien voldoet de omstandigheid dat een werknemer zijn of haar paspoort door zijn of haar werkgever laat bewaren geenszins aan de Nederlandse maatstaven van een normale of gebruikelijke arbeidsverhouding.
De overwegingen van het Hof dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte en haar medeverdachte duidelijk economisch voordeel hebben behaald met het tewerkstellen van de aangeefsters omdat die aangeefsters allen een relatief korte periode hebben gewerkt en verdachte en haar medeverdachte de kosten van de voorbereiding van en de reis naar Nederland en de kosten van de inwoning hebben gedragen, zijn eveneens onbegrijpelijk en/of zijn onvoldoende gemotiveerd. Uit de vaststellingen van het Hof dat de aangeefsters zo'n 350 euro per maand zouden verdienen, dat het salaris niet altijd werd uitbetaald en uit de vaststelling dat toen een aangeefster aangaf dat zij wegwilde, zij te horen kreeg van de verdachte dat zij dan 3000 euro moest betalen wegens de gemaakte kosten en op die manier grote druk werd uitgeoefend op aangeefster ondanks de zeer slechte werkomstandigheden voor hen te blijven werken, volgt wel degelijk dat de verdachte en haar medeverdachte een financieel voordeel hadden. Dat financiële voordeel komt des te sterker naar voren uit het feit dat het salaris niet altijd werd uitbetaald. Uit de feitelijke vaststellingen van het Hof volgt dat de aangeefster [betrokkene 1] voor een periode van zes maanden €700,-- heeft ontvangen, de aangeefster [betrokkene 2] voor een periode van vijfeneenhalve maand drie maanden uitbetaald heeft gekregen en de aangeefster [betrokkene 3] voor een periode van vijf maanden €130,-- heeft ontvangen. Het financiële voordeel voor verdachte en haar medeverdachte komt ook naar voren uit de door hen opgelegde beschikbaarheid die bij normale arbeidsverhoudingen meer arbeidskosten en meer werknemers zou vergen. Rekwirant wijst hier op hetgeen de advocaat-generaal in haar requisitoir onder 26 heeft opgemerkt over het minimumloon in de jaren 2011 tot en met 2013 dat voor werknemers boven de 23 jaar in 2011 was vastgesteld op €1.424,40 bruto per maand, in 2012 op €1.456,20 bruto per maand en in 2013 op € 1.477,80 bruto per maand.
Gelet op het voorgaande — in onderling verband en samenhang bezien — is de vrijspraak van het tenlastegelegde, voor zover toegesneden op art. 273f, eerste lid, aanhef en sub 4o en 6o, Sr, niet zonder meer begrijpelijk.
10.
Voor de vervulling van de delictsomschrijving van art. 273f, eerste lid, aanhef en sub 1o, Sr is niet vereist dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit. Voor oogmerk van uitbuiting is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit.9. Uit de feitelijke vaststellingen van het Hof dat de aangeefsters dag en nacht beschikbaar moesten zijn, zeven dagen per week, met twee vrije dagen per maand, zonder volledige uitbetaling van salaris en de mededeling van de verdachte aan een aangeefster die wilde weggaan dat zij dan 3000 euro moest betalen wegens gemaakte kosten en dat de aangeefsters hun paspoort moesten inleveren, volgt dat de verdachte en haar medeverdachte wel degelijk een financieel motief hadden en dat een noodzakelijk (en gewild) gevolg van de door verdachte en haar medeverdachte gecreëerde situatie en hun streven naar continu beschikbare huishoudelijke hulp en kinderoppas voor beduidend minder kosten dan naar Nederlandse maatstaven gebruikelijk is, was dat de aangeefsters werden uitgebuit of zouden kunnen worden uitgebuit. Ook de vrijspraak van het tenlastegelegde, voor zover toegesneden op art. 273f, eerste lid, aanhef en sub 1o, Sr, is derhalve niet zonder meer begrijpelijk.
Indien het cassatiemiddel of een onderdeel daarvan doel treft, zal het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 9 december 2021 niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 9 december 2022
mr. W.J.V. Spek
advocaat-generaal bij het ressortsparket
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑12‑2022
Deze zaak hangt samen met de strafzaak tegen de verdachte [medeverdachte], rolnummer 23-002348-17, S 21/05188 waarin gelijktijdig een cassatieschriftuur wordt ingediend.
Algemene Rekenkamer, Daders vrijuit, slachtoffers niet geholpen, Knelpunten aanpak arbeidsuitbuiting, Den Haag, september 2021, pp. 26–27.
C. Rijken en E. de Volder, Arbeidsuitbuiting onder de loep. Een analyse van de uitleg van arbeidsuitbuiting in Nederland, Tilburg University, augustus 2022, pp. 42–46.
C. Rijken en E. de Volder, o.c., p. 44.
TK 2003–2004, 29291, nr. 3, p. 18.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 15 november 2021 heeft de advocaat-generaal het woord gevoerd aan de hand van het op schrift gestelde requisitoir dat aan het Hof is overgelegd en in het dossier is gevoegd. Het behoort aldus tot de stukken waarvan de Hoge Raad kennisneemt.
Zie J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, IV.4.2.