NJB 2024/507:Bestanddeel ‘uitbuiting’, art. 273f lid 1 Sr: in casu berust de vrijspraak door het hof kennelijk op de onjuiste opvatting dat slechts ‘de meest excessieve vormen van misbruik’ kunnen worden aangemerkt als arbeidsuitbuiting. De vraag wanneer sprake is van ‘uitbuiting’ is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt in een geval waarin mogelijk van arbeidsuitbuiting sprake is onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. De in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven dienen als referentiekader te worden gehanteerd. Overigens moet ‘uitbuiting’ worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f lid 1, aanhef en onder 4º, Sr.