Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/5.3.2
5.3.2 Kenmerken van de rechtsbetrekking
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS298563:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie bijvoorbeeld de artt. 6:213 lid 2, 215, 228 lid 2, 229, 233 sub a, 248 lid 1, 258 lid 2 en 279 lid 1 en 7:400 lid 2, 424 lid 1, 661 lid 1, 763 en 932 lid 1 BW, 12 lid 2 Wet implementatie rechtsbeschermingsrichtlijnen aanbesteden en 3 Wet op de naburige rechten.
HR 8 juni 1962, NJ 1962, 366 (Tilkema’s duim) en Mendel 2003, p. 2 en 4.
HR 20 juni 1930, NJ 1930, 1539 (Van der Heijden/Hanzebank) en Mendel 2003, p. 5.
HR 4 februari 1983, NJ 1984, 628 (Ansink/Canjels) en Mendel 2003, p. 5.
Mendel 2003, p. 3.
Vergelijk ook Mendel 2003, p. 4-5.
Zie ook § 5.3.1.
Vergelijk Mendel 2003, p. 5.
Zie bijvoorbeeld HR 19 mei 1967, NJ 1967, 261 (Saladin/HBU ), HR 25 april 1986, NJ 1986, 714 (Van der Meer/Smilde), HR 16 januari 1987, NJ 1987, 553 (Hooijen/ Curatoren THB) en Mendel 2003, p. 5.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 919-920 (T.M.) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 386.
Zie de artt. 7:6 lid 2 (‘onredelijk’), 7 lid 1 (‘redelijkerwijze’), 10 lid 4, 20, 21 lid 1 sub b (steeds ‘redelijkerwijs’) en c (‘redelijkerwijze’), 3 en 6 (beide ‘redelijke’), 23 lid 1 (‘redelijkerwijs’), 25 lid 1, 29 lid 1 (beide ‘redelijkheid’) en 2, 30 (beide ‘onredelijke’), 36 lid 2 (‘redelijkerwijs’), 37 (‘redelijk’), 40 lid 1 (‘redelijke’) en 42 lid 1 BW (‘redelijkerwijs’). Zie § 1.2.3 over deze preciseringen.
§ 2.3.2.
HR 14 juni 1929, NJ 1929, 1483 (X/De Crediet-, Deposito- en Effectenbank).
Barendrecht & Van den Akker 1999, p. 59, Smits 1999, p. 65 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 232. Dergelijke plichten kunnen onder andere ontstaan in het kader van dwaling, een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4.
HR 5 juni 2009, NJ 2012, 182 (De Treek/Dexia), HR 5 juni 2009, NJ 2012, 183 (Levob/ Bolle), HR 5 juni 2009, NJ 2012, 184 (GeSp/Aegon), Knigge & Bakker 2011, p. 54 en Bierens 2013, p. 22. Zie over zorgplichten en de aard van de overeenkomst ook HR 26 juni 1998, NJ 1998, 660 (Van der Klundert/Rabobank) en HR 3 februari 2012, NJ 2012, 95 (Rabobank/X).
HR 19 mei 1967, NJ 1967, 261 (Saladin/HBU).
Rijken 1983, p. 48, 165 en 168.
Bloembergen 1969, p. 360, Rijken 1983, p. 169 en Mendel 2000, p. 139.
§ 7.3.1.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 419 (Handelingen II), Maeijer 1962, p. 141, Wessels 1994, p. 12, Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 85 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2013 (6-II*), nr. 181 en 183. Matiging is een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4.
HR 18 november 1983, NJ 1984, 272 (Kluft/B. en W. Supermarkten), HR 17 september 1993, NJ 1994, 173 (Gerritse/Hydro Agri), HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/ Fox), HR 2 april 2004, NJ 2005, 495 (Arriva/Uppenkamp), HR 17 september 2004, NJ 2005, 169 (Wessanen/Nutricia), HR 23 december 2005, NJ 2010, 62 (De Rooij/Van Olphen), HR 2 februari 2007, NJ 2008, 104 (NBA Management/Stichting Meerhuysen), HR 8 oktober 2010, NJ 2010, 546 (Van Ens/ABP), HR 24 februari 2012, NJ 2012, 142 (ROM/Vector) en Tjittes 2009, p. 34-35. Zie ook Parl. Gesch. Boek 6, p. 920 (T.M) over de invloed van de aard van de overeenkomst.
HR 12 januari 2001, NJ 2001, 199 (Steinbusch/Van Alphen) en HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258 (Pieterse/Nationale-Nederlanden). Zie daarnaast HR 17 december 1976, NJ 1977, 241 (Bunde/Erckens I).
HR 22 april 1994, NJ 1995, 560 (Bouwmeester/Van Leeuwen), HR 8 december 2000, NJ 2001, 350 (Eelder Woningbouw/Van Kammen), HR 13 juni 2003, NJ 2004, 251 (Teijsen/ Marcus), HR 2 december 2005, NJ 2007, 5 (WE Vastgoed/Henselmans) en Milo 2009, p. 98.
Zie uitgebreider Tjittes 2007b, p. 421-422, Schelhaas 2008, p. 152-153, Tjittes 2009, p. 85-93, Bakker 2011, p. 509-510, Bakker 2012, p. 82-84, Wissink 2012a, p. 30 en Wissink 2012b, p. 50. Zie HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 (Meyer Europe/ PontMeyer) en Hof Arnhem 14 februari 2012, JOR 2012, 138 (MyPoint/IPG) over een ‘entire agreement’ clausule en HR 24 februari 2012, NJ 2012, 142 (ROM/Vector) over een werkingssfeerbepaling.
Parl. Gesch. Boek 3, p. 167 (N.v.W.) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 134. De artt. 3:35 en 36 BW zijn, gelet op het woord ‘redelijkerwijze’, in § 1.2.3 beschreven preciseringen van de redelijkheid en billijkheid.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 161. Vergelijk Spierings 2012, p. 90. Het ongerichte karakter van een verklaring op grond van art. 2:403 BW pleit volgens Spierings voor een objectieve uitleg van deze rechtshandeling.
HR 21 september 2012, RvdW 2012, 1133.
Vergelijk bijvoorbeeld Kluin 1994, p. 1-2 (over ‘overheidovereenkomsten’) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 36.
Zie § 4.3 over het begrip ‘overheid’.
HR 23 juni 1989, NJ 1991, 673 (Gasbedrijf Centraal Nederland/Nieuwegein).
HR 10 juli 2009, NJ 2010, 496 (Consumentenbond/Interkeukengilde).
Tjittes 2009, p. 35.
HR 23 januari 1998, NJ 1999, 97 (Jans/FCN), HR 14 januari 2000, NJ 2000, 307 (Meissner/Arenda), HR 20 januari 2012, NJ 2012, 60 (AgfaPhoto/Foto Noort), HR 3 februari 2012, NJ 2012, 91 (Euretco/Naeije) en Zippro 2012a, p. 101-102 en 105. Ontbinding en opschorting zijn in § 1.2.4 beschreven kristallisaties van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4.
HR 2 december 2005, NJ 2007, 5 (WE Vastgoed/Henselmans).
Zie noot 83.
HR 10 augustus 2012, NJ 2012, 486 (Pocorni/Defam).
Art. 3:40 lid 1 BW. Zie hierover ook Parl. Gesch. Boek 3, p. 190 (T.M.), Petit 1920, p. 75-76 en 79-81, Suijling 1934, p. 111-113, Van den Brink 2002, p. 208, Asser/ Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 333, Van den Brink 2012c, p. 327 en Kemp 2012, p. 25.
De artt. 5:102 (c) en 105 en 6:102 (b) PECL, II.-8:102 (e) en 105 en 9:101 (2) (a) DCFR en 4.3 (d), 4 en 8 (2) (b) UP, PECL 2000, p. 293, 296 en 305, DCFR 2010, p. 563, 568- 569 en 580-581 en McMeel 2011, nr. 1.70-1.73, 1.156, 1.158 en 4.04.
De artt. 4:110(1) PECL en II.-9:407 (1) DCFR.
§ 7.3.1.
Vergelijk Smits 1995, p. 256 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 386.
De §§ 4.2 en 7.2.1.
De §§ 4.3 en 6.4.2.
Mendel 2003, p. 1-10, Asser/Vranken 2005 (Algemeen deel***), nr. 29 en Tjittes 2009, p. 36 en 61.
Zie uitgebreider § 8.3.5.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 85.
Vergelijk de §§ 1.4.1.1 en 1.4.1.2.
§ 5.3.
Een rechtsbetrekking is meer dan een verzameling rechten en plichten. Zij bezit eigenschappen die niet noodzakelijk blijken uit de individuele rechten en plichten. Deze kenmerken beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid. Ik behandel in deze paragraaf de relevante kenmerken van de rechtsbetrekking, de overeenkomst en de rechtshandeling als geheel. Ik behandel de kenmerken van de individuele componenten van deze rechtsbetrekkingen, overeenkomsten en rechtshandelingen in § 5.3.3.
De wetgever verwijst in verschillende artikelen naar ‘de aard van de overeenkomst’.1 Maar wat is de aard van de overeenkomst eigenlijk? Waar is hij van afhankelijk? De ‘aard’, of de natuur, het wezen of het karakter,2 is in de eerste plaats afhankelijk van de inhoud van de overeenkomst. Een overeenkomst waarbij een partij een onderdeel van haar vermogen om niet aan haar wederpartij geeft, is naar haar aard een schenkingsovereenkomst. Er bestaat dan ook geen tegenstelling tussen de ‘aard’ en ‘inhoud’ van een overeenkomst.3 Beide begrippen verwijzen naar dezelfde omstandigheid: de gehele overeenkomst.
Toch overlappen de inhoud en de aard van de overeenkomst elkaar niet volledig. De aard van de overeenkomst kan ook in verband worden gebracht met de strekking of het doel van de overeenkomst.4 Ook het doel en de strekking van de overeenkomst beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid.
De inhoud van de overeenkomst beïnvloedt haar aard. Dit betekent echter niet dat de aard iedere inhoudelijke nuance nauwkeurig reflecteert. Ook deze subtielere nuances beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid. De verschillende onderdelen van een rechtsbetrekking staan niet op zichzelf. Een bepaald aspect kan beter worden begrepen door te letten op een ander onderdeel of op de gehele overeenkomst. De redelijkheid en billijkheid houdt rekening met deze interne samenhang.
Een enkel beroep op de aard van de overeenkomst kan worden geïnterpreteerd als een beroep op verschillende kenmerken van deze overeenkomst. Een overeenkomst heeft zelden slechts één duidelijke aard. Een overeenkomst waarin de ene partij verplicht is tot het betalen van een geldsom en de andere partij verplicht is tot het overdragen van het eigendom van een kilo graan is naar haar aard een koopovereenkomst. Verplichten de partijen zich tot het periodiek kopen en verkopen van een kilo graan, dan is de overeenkomst naar haar aard tevens een duurovereenkomst. De overeenkomst is bovendien wederkerig. Mendel verwijst zelfs naar negen mogelijke ‘aarden’ van een verzekeringsovereenkomst.5 Daarnaast oefenen ook aspecten die de aard van de overeenkomst niet direct bepalen invloed uit op de werking van de redelijkheid en billijkheid. Deze factor ‘aard van de rechtsbetrekking’ noemen zou dan ook onnauwkeurig zijn. De naam ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ dekt de lading beter.6
De literatuur en de jurisprudentie besteden veel aandacht aan de rol van de aard van de overeenkomst. De invloed van de kenmerken van andere rechtsbetrekkingen krijgt minder aandacht. Dit is niet vreemd. Juist bij een overeenkomst kan er een discrepantie ontstaan tussen de inhoud van de overeenkomst en haar verborgen kenmerken.7 De invloed van deze factor is echter niet beperkt tot rechtsbetrekkingen die voortvloeien uit een overeenkomst. Alle rechtsbetrekkingen hebben relevante kenmerken. Ook de rechten en plichten die uit een andere bron voortvloeien, hebben een strekking. Ook andere rechtshandelingen hebben een doel. Bovendien kan een rechtsbetrekking tussen twee partijen bestaan uit meer dan een enkele overeenkomst. De invloed van de factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ is afhankelijk van de hele rechtsbetrekking, ook als deze uit verschillende bronnen voortvloeit.
De factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ dekt een grote verscheidenheid aan kenmerken. Is het niet beter om de verschillende kenmerken als aparte factoren te behandelen? Een aparte behandeling van de verschillende kenmerken is mogelijk. Toch verdient zij in het kader van de in dit onderzoek gevolgde methode niet de voorkeur. De verschillende kenmerken overlappen elkaar in grote mate.
Ik geef enkele voorbeelden. De aard van de overeenkomst kan zowel met haar inhoud als met haar strekking in verband worden gebracht. 8 Een beroep op de inhoud van de overeenkomst kan worden geïnterpreteerd als een beroep op de aardbepalende inhoud. Het beroep kan echter ook worden geïnterpreteerd als een beroep op de overige inhoud van de overeenkomst in het licht waarvan een bepaald beding moet worden uitgelegd. De strekking van een overeenkomst is bovendien afhankelijk van haar samenhang met een andere overeenkomst. Een overeenkomst die de strekking heeft voort te bouwen op een bestaande rechtsverhouding is op grond van art. 6:229 BW vernietigbaar als de eerdere rechtsverhouding ontbreekt. De aard van de overeenkomst kan deze vernietigbaarheid dan weer beperken.
De literatuur en de jurisprudentie maken niet altijd een onderscheid tussen de verschillende aspecten. Dit blijkt duidelijk uit de jurisprudentie van de Hoge Raad. Uit verschillende arresten van de Hoge Raad blijkt dat de aard en de inhoud van de overeenkomst de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden.9 Een beroep op deze ‘omstandigheid’ kan als een beroep op elk van de hierboven beschreven kenmerken worden geïnterpreteerd.
De factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. Onder de factor valt een grote verscheidenheid aan kenmerken. Ik geef daarom meer voorbeelden dan gebruikelijk. De invloed van de aard van de overeenkomst blijkt in de eerste plaats uit de wet. Een overeenkomst heeft op grond van art. 6:248 lid 1 BW de rechtsgevolgen die, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte en de redelijkheid en billijkheid voortvloeien. De aard van de overeenkomst is dus een omstandigheid waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de rechtsgevolgen die voortvloeien uit de andere bronnen. De aard is geen zelfstandige bron van rechtsgevolgen.10
De aard van een overeenkomst beïnvloedt de toepasselijkheid van wettelijke bepalingen. De kwalificatie van een overeenkomst als koopovereenkomst leidt bijvoorbeeld tot de toepasselijkheid van titel 7.1 BW. Deze toepasselijkheid beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. De titel bevat immers verschillende preciseringen van de redelijkheid en billijkheid.11 De aanvullende wettelijke bepalingen leiden bovendien tot een gedetailleerdere rechtsbetrekking. Zij vullen de partijafspraken aan. Zij verkleinen hiermee de rol van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.
De aard van de overeenkomst beïnvloedt niet alleen de toepasselijkheid van wetsbepalingen. Ook de toepasselijkheid van andere normen kan afhankelijk zijn van de aard van de overeenkomst. De verkeersopvattingen over koopovereenkomsten zijn slechts van toepassing als de overeenkomst als een koopovereenkomst kan worden gekwalificeerd. Deze verkeersopvattingen beïnvloeden vervolgens de werking van de redelijkheid en billijkheid.12
De aard van de borgtochtovereenkomst brengt met zich dat de schuldeiser de borg kan aanspreken, ook als de hoofdverbintenis door het faillissement van de hoofdschuldenaar teniet gaat. Een borgtochtovereenkomst dient er immers toe om de schuldeiser te beschermen tegen de gevolgen van insolventie of wanbetaling van de hoofdschuldenaar.13 De ingewikkeldheid van een overeenkomst beïnvloedt de omvang van de mededelings-14 en zorgplichten.15
De aard van de overeenkomst beïnvloedt het antwoord op de vraag of (een beroep op) een exoneratieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.16 Een dergelijke clausule is eerder onaanvaardbaar als zij de hoofdverplichting uitholt of als zij in overeenkomsten met dezelfde aard ongebruikelijk en/of niet te verwachten is.17 Ook de overige inhoud van de overeenkomst is van belang. Een exoneratieclausule is nadelig voor de wederpartij van de exonererende partij. Is dit nadelige karakter op een andere plaats in de overeenkomst gecompenseerd? Of gaat het juist gepaard met andere nadelige bedingen?18 De gevolgen van een exoneratieclausule zijn dan ook minder snel onaanvaardbaar bij een overeenkomst om niet.19 De redelijkheid en billijkheid beschermt de partij in een voor haar belangenloze rechtsbetrekking ook op andere manieren. Zo pleiten een overeenkomst om niet en een belangenloze zaakwaarneming voor matiging op grond van art. 6:109 lid 1 BW.20
De factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ beïnvloedt de uitleg van een overeenkomst. Een (beding in de) overeenkomst moet worden uitgelegd in het licht van de hele overeenkomst21 en in het licht van het doel van de overeenkomst.22 Een notariële akte wordt uitgelegd in het licht van de gehele akte.23 De uitleg van de overeenkomst kan ten slotte in de overeenkomst zelf worden gereguleerd, bijvoorbeeld door ‘entire agreement’ clausules, definitie-, werkingssfeer- en uitlegbepalingen.24
De aard van de rechtshandeling beïnvloedt de bescherming van gerechtvaardigd vertrouwen op grond van de artt. 3:35 en 36 BW.25 De omstandigheid dat de verklaring niet is gericht tot de vertrouwende partij, pleit tegen het beschermen van het vertrouwen.26 De aanwijzing van een begunstigde bij een sommenverzekering is een ‘uitsluitende bevoegdheid’ van de verzekeringnemer en heeft daarom een ‘eenzijdig karakter’. Het eenzijdige karakter pleit voor een uitleg in overeenstemming met de wil van de aanwijzende verzekeringnemer.27
Ook de kenmerken van ‘publiekrechtelijke’ overeenkomsten beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid. De definitie van een publiekrechtelijke overeenkomst luidt niet steeds hetzelfde.28 Steeds is er echter ten minste één partij een ‘overheid’.29 De overeenkomst heeft daarnaast een publiekrechtelijk karakter of wordt gesloten ter uitvoering van een overheidstaak. De kenmerken van een dergelijke overeenkomst beïnvloeden het antwoord op de vraag of een overeenkomst op grond van art. 6:258 BW moet worden gewijzigd.30
Een overeenkomst kan gerelateerd zijn aan een andere overeenkomst. Ook dit kenmerk beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. De verhouding tussen twee overeenkomsten beïnvloedt de uitleg van deze overeenkomsten.31 De uitleg van een begrip in een eerdere overeenkomst kan bijvoorbeeld de uitleg van hetzelfde begrip in een latere overeenkomst beïnvloeden.32 Er kan een nauwe samenhang bestaan tussen verschillende overeenkomsten, ook als deze niet steeds door dezelfde partijen zijn gesloten. De tekortkoming van een verplichting uit één van deze overeenkomsten kan de ontbinding of opschorting van de andere overeenkomst rechtvaardigen.33
Ook goederenrechtelijke rechten kunnen een voor de redelijkheid en billijkheid relevante samenhang vertonen. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid om eerst de uitoefening van een erfdienstbaarheid ten laste van het eigen erf onmogelijk te maken en vervolgens te eisen dat de uitoefening van de spiegelbeeldige erfdienstbaarheid ten bate van het eigen erf wel mogelijk blijft.34
De factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. De wet verwijst op verschillende plekken naar de aard van de overeenkomst.35 Daarnaast pleit de samenhang tussen een koopovereenkomst en een financieringsovereenkomst voor de uitbreiding van de bescherming van art. 7:28 BW. De samenhang kan ertoe leiden dat zowel de vordering tot betaling van de koopprijs als de vordering tot aflossing van de financiering na twee jaar verjaart.36 Een rechtshandeling kan ten slotte op grond van haar strekking in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde.37
De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels. De aard en het doel van een overeenkomst beïnvloeden haar uitleg. Deze kenmerken kunnen daarnaast leiden tot het aannemen van ‘implied terms’. Een beding moet bovendien worden uitgelegd in het licht van de hele overeenkomst. Deze regels gelden in verschillende Europese rechtsstelsels, de PECL, het DCFR en de UP.38 De andere bedingen in de overeenkomst beïnvloeden de eventuele onredelijkheid van een beding in de algemene voorwaarde in de PECL. Het DCFR en art. 4 Richtlijn 93/13/EEG (oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten) besteden daarnaast aandacht aan gerelateerde overeenkomsten.39
De factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ vertoont een overlap met verschillende andere factoren. Ik heb de overlap met de factoren ‘verkeersopvattingen’, ‘gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden’ en ‘kennis van een concreet feit’ besproken in de §§ 2.3.2, 3.4 en 4.5. Ik bespreek de overlap met de factor ‘belangen van derden’ in § 6.3.
De aard van de rechtsbetrekking vestigt de aandacht op een bepaalde omstandigheid. Ook een beroep op een andere factor kan de invloed en relevantie van deze omstandigheid verklaren. Ik geef enkele voorbeelden. De partijen bij een rechtsbetrekking kunnen over en weer verplichtingen hebben. Het is echter ook mogelijk dat slechts één van de partijen een verplichting heeft. De aard van de betrekking is in dit geval ‘wederkerig’ of juist ‘eenzijdig’ of ‘om niet’. De eventuele wederkerigheid van een rechtsbetrekking verduidelijkt niet alleen de invloed van de factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’. Het verduidelijkt ook of er sprake is van enige vorm van evenwicht tussen de verschillende prestaties. De factor vertoont in dit geval een overlap met de factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’.40
De hoedanigheid van de partijen beïnvloedt de aard van de overeenkomst. Een overeenkomst tussen een professionele partij en een particulier is bijvoorbeeld een ‘consumentenovereenkomst’.41 De factor vertoont in dit geval een overlap met de factoren ‘maatschappelijke positie of professionaliteit’ en ‘verschil in maatschappelijke positie of professionaliteit’. 42 Een overeenkomst kan door een overheid ter behartiging van publiekrechtelijke belangen worden gesloten. Deze overeenkomst kan een publiekrechtelijke overeenkomst zijn. De factor vertoont in dit geval een overlap met de factoren ‘overheid’ en ‘publiekrechtelijke belangen’.43
Een beroep op de factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ verdient in deze gevallen niet de voorkeur. Een beroep op de aard van de rechtsbetrekking is niet direct. Een rechtsbetrekking is wederkerig, een consumentenovereenkomst of een publiekrechtelijke overeenkomst omdat er over en weer verplichtingen bestaan, omdat de ene partij een particulier is en de andere een professionele partij en omdat één van de partijen een overheid is en er publiekrechtelijke belangen in het spel zijn. Het omgekeerde geldt niet. De aard van de rechtsbetrekking beïnvloedt de rol van de andere factoren niet. De andere factoren beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid ook als ze geen invloed hebben op de aard van de rechtsbetrekking.
Een beroep op de aard van de rechtsbetrekking is daarnaast onduidelijk. Een rechtsbetrekking kan verschillende ‘aarden’ hebben. Een enkel beroep op de aard van de rechtsbetrekking verduidelijkt niet welk kenmerk de werking van de redelijkheid en billijkheid in het concrete geval beïnvloedt.44 Dit probleem kan worden verholpen door te verduidelijken welke aard in het concrete geval relevant is. Ook na een dergelijke verduidelijking verdient een beroep op de aard van de rechtsbetrekking echter niet de voorkeur. Een rechtsbetrekking heeft een bepaalde aard of zij heeft hem niet. Een overeenkomst is niet ‘een beetje’ koopovereenkomst. Zij is een koopovereenkomst of zij is het niet: tussenvormen zijn moeilijker voorstelbaar.
De invloed van de aard van een ‘tussenvorm’ op de werking van de redelijkheid en billijkheid is bovendien onduidelijk. Welke invloed heeft de aard van een overeenkomst die ‘een beetje’ koopovereenkomst is? Welke kenmerken van de koopovereenkomsten bezit de overeenkomst wel en welke bezit zij niet? Of bezit zij soms alle kenmerken ‘een beetje’? Een beroep op de achterliggende factoren is duidelijker.
De relevantie van de aard van de rechtsbetrekking is afhankelijk van een ‘alles of niets benadering’. Dit verdraagt zich slecht met de werking van de redelijkheid en billijkheid. De werking van de redelijkheid en billijkheid is immers niet afhankelijk van een bepaalde kwalificatie, zij is afhankelijk van de mate waarin een bepaalde omstandigheid aanwezig is.45
De kwalificatie van de rechtsbetrekking kan daarnaast misleidend zijn. Een rechtsbetrekking bevat niet noodzakelijk alle kenmerken die men bij een overeenkomst van een bepaalde aard verwacht. De ‘eenzijdigheid’ van een overeenkomst suggereert bijvoorbeeld dat de rechtsbetrekking vooral het belang van één van de partijen dient. Dit is echter niet noodzakelijk. Een eenzijdige overeenkomst kan wel degelijk in het belang van beide partijen zijn aangegaan. Er kan bijvoorbeeld een voorwaarde aan de prestatie zijn verbonden.46 De eenzijdige overeenkomst kan daarnaast samenhangen met een andere overeenkomst. De andere overeenkomst kan de andere partij bevoordelen.
Overigens zijn ook deze bezwaren met enige creativiteit te omzeilen. Een overeenkomst kan bijvoorbeeld niet alleen ‘eenzijdig’ of ‘wederkerig’ zijn. Zij kan ook ‘evenwichtig’, ‘ongelijk’ of ‘grof onevenredig’ zijn. Deze benadering verkleint de bezwaren, maar lost hen niet op. Waar ligt bijvoorbeeld de grens tussen ‘ongelijk’ en ‘grof onevenredig’? De benadering is bovendien gekunsteld. Het is mogelijk om een relevante ‘aard’ te verzinnen bij iedere werking van de redelijkheid en billijkheid. De benadering leidt tot allerlei verzonnen ‘aarden’ die slechts in een beperkt aantal gevallen relevant zijn.47 Deze problemen bestaan niet bij een beroep op de achterliggende omstandigheden.
De ‘aard van de rechtsbetrekking’ is niet geschikt om iedere werking van de redelijkheid en billijkheid te verklaren. Andere factoren kunnen de relevantie van de achterliggende omstandigheden in veel gevallen beter verklaren. In sommige gevallen verdient een beroep op de ‘aard van de rechtsbetrekking’ wel de voorkeur. De aard van de rechtsbetrekking beïnvloedt de toepasselijkheid van normen. Ik heb hierboven beschreven hoe dit de werking van de redelijkheid en billijkheid kan beïnvloeden. De aard van de overeenkomst is afhankelijk van verschillende omstandigheden. De normen zijn echter pas van toepassing als deze omstandigheden leiden tot de kwalificatie van de overeenkomst. De kwalificatie van de overeenkomst is een noodzakelijke tussenstap. Zij vervult een vertalende rol. Zij verklaart waarom de achterliggende omstandigheden leiden tot de toepasselijkheid van de normen. Een beroep op de factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ dient daarom in een dergelijk geval niet te ontbreken.
De rollen van kenmerken als het doel van de overeenkomst of rechtsbetrekking, de verhouding van een overeenkomst tot een andere overeenkomst en de interne samenhang binnen een overeenkomst laten zich niet gemakkelijk vangen door andere factoren. Het zijn typische aspecten van de ‘verborgen wereld’ achter de rechtsbetrekking.48 Een verduidelijking van de rol van deze kenmerken blijft van belang. Een enkel beroep op het doel van de overeenkomst is evenmin duidelijk als een beroep op de aard van de overeenkomst. Het beroep vereist een omschrijving van het doel in het concrete geval.
De factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ is niet geschikt om iedere werking van de redelijkheid en billijkheid te verklaren. De factor oefent echter wel degelijk zelfstandige invloed uit op de werking van de redelijkheid en billijkheid. De relevantie van verschillende kenmerken laat zich niet gemakkelijk beschrijven door andere factoren. De kwalificatie van een overeenkomst verduidelijkt bovendien welke normen van toepassing zijn.