Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/171
171 Producties
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691462:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Bijv. HR 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:20, NJ 2020/122 met nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (erven X/Deutsche Bank) en HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1872, RvdW 2015/879.
HR 10 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1176, NJ 1994/686 met nt. M.M. Mendel (Fraser/Bruinisse). Thans is dit geregeld in art. 22b Rv (adstructieplicht).
‘Het stuk zelf’ heeft niet noodzakelijkerwijs betrekking op het originele stuk. Het staat de rechter vrij toch rekening te houden met een overgelegd afschrift, indien hij van oordeel is dat de wederpartij zich over de inhoud daarvan naar behoren heeft kunnen uitlaten (HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1384, r.o. 3.4.2, NJ 2014/114 met nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (Zandvliet/Vlielander), JBPr 2014/17 met nt. P.E. Ernste).
Van een partij mag redelijkerwijs worden verlangd dat zij de stukken waarvan zij inzage verlangt specificeert en dat alleen deugdelijk gespecificeerde stukken behoeven te worden gedeponeerd of afgegeven.
Een verwijzing naar documenten die op de website van verweerder te raadplegen zijn, zonder dat deze fysiek zijn overgelegd, is onvoldoende (bijv. Hof Den Haag 26 januari 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:77).
In de kortgeding procedure 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:802, RvdW 2020/586 (Gemeente Nijmegen/Evergreen GGZ) had het hof zijn oordeel mede gebaseerd op een productie waarop in de processtukken geen toelichting was gegeven en waarvan de relevantie niet zonder meer duidelijk was; tevens had de wederpartij ter zitting bezwaar gemaakt tegen een inhoudelijke reactie tijdens de mondelinge behandeling. De Hoge Raad casseert.
HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404, NJ 2017/147, JBPr 2017/41 met nt. M.A.J.G. Janssen.
Wanneer verweerder bij een nakomingsvordering (betaling van uitgevoerde werkzaamheden) een aantal foto’s overlegt om daarmee aan te geven dat eiser de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd, zal nader moeten worden geduid en onderbouwd op welk punt eiser is tekortgeschoten.
De enkele omstandigheid dat uit door verweerder overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat hij zich ter ondersteuning van zijn standpunt op dat feit beroept.
HR 10 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1176, NJ 1994/686 met nt. M.M. Mendel (Fraser/Bruinisse).
Wanneer een werknemer zijn ontslag aanvecht en de werkgever het personeelsdossier in het geding brengt, maar zich niet beroept op onderdelen daarvan die voor de werkgever voldoende aanknopingspunten zouden bieden voor zijn stellingen, mag de rechter deze onderdelen niet betrekken bij zijn beslissing. Doet verweerder een beroep op algemene voorwaarden en legt hij deze niet over of citeert hij deze niet op relevante onderdelen, dan kan de rechter het beroep op het betreffende bevrijdend verweer niet beoordelen.
HR 23 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0729, NJ 1992/814; HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810, NJ 1999/342 en HR 31 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0201, NJ 2004/48 met nt. W.D.H. Asser.
Ingeval van een partijexpertise is de opdracht van slechts één partij afkomstig, en moet het rapport met de nodige terughoudendheid worden benaderd. Dat is geen reden om deze rapporten, waaraan vrije bewijskracht toekomt, ter zijde te stellen; zeker wanneer het rapport goed is onderbouwd en de conclusie is toegelicht.
Wanneer eiser weliswaar de conclusie in het rapport bestrijdt, maar niet voldoende motiveert welke aannames en feiten en verantwoording in het rapport niet deugen, is over de inhoud van het rapport niet zoveel twijfel gezaaid dat het rapport niet als bewijs kan dienen. Zie over deze discussie Dammingh & Van den Berg 2017 n.a.v. de Inleiding van J.F. Aalders.
Onder de oude Gedragsregels (art. 12 en 13) was citeren uit confraternele correspondentie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar (Hof van Discipline 14 maart 2011, ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2160); die Gedragsregels regardeerden de rechter niet. Van een partij die zich beriep op correspondentie waarover zij beschikte, mocht worden verlangd dat zij die correspondentie uit zichzelf in het geding bracht, ook als het vertrouwelijke correspondentie tussen advocaten betrof. De rechter hoefde partijen daartoe niet in de gelegenheid te stellen (HR 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9204, r.o. 3.5, NJ 2012/174).
Het is vaste rechtspraak dat de rechter overgelegde producties buiten beschouwing laat indien een partij zich daarop niet beroept.1 De stukken waar verweerder een beroep op doet, moeten bij zijn conclusie van antwoord worden gevoegd (art. 85 lid 1 Rv).
Art. 85 Rv
Partijen zijn verplicht om ieder stuk waarop zij een beroep doen, in het geding te brengen. Het betreft geen rechtens afdwingbare verplichting. De rechter kan uit het niet overleggen van een stuk waarop een beroep wordt gedaan de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Indien een partij ter bewijs van haar stellingen een grote hoeveelheid stukken in het geding brengt, geldt een wegwijsplicht.2
Lid 2 beoogt de wederpartij van degene die zich op een stuk beroept de gelegenheid te bieden inzage te nemen in ‘het stuk zelf’ waarvan een afschrift bij de processtukken is gevoegd.3 Op de partij die zich op dit stuk beroept ligt de verplichting het gevraagde stuk hetzij ter griffie te deponeren, hetzij tegen bewijs van afgifte af te geven aan de advocaat van de wederpartij.4
Van belang is dat het niet de taak van de rechter is om in overgelegde producties op zoek te gaan naar eventuele aanknopingspunten voor de onderbouwing van het bevrijdend verweer. Een verwijzing naar een productie is in beginsel onvoldoende.5 De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat verweerder op zodanige wijze een beroep dient te doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor eiser duidelijk is waartegen hij zich dient te verweren.6 In de conclusie zal specifiek naar een bewuste productie moeten zijn verwezen,7 welk bewijs verweerder daarmee denkt te willen leveren en in hoeverre de genoemde stukken aan dat bewijs kunnen bijdragen.8 Gaat het om een omvangrijk stuk, dan zullen de relevante passages moeten worden aangewezen.9 Een advocaat zal duidelijk moeten maken op welk in die stukken genoemde feiten verweerder zich beroept.10 Bij gebreke van een uitdrukkelijk beroep van verweerder op hetgeen uit de producties zou zijn af te leiden hoeft de rechter daarop niet in te gaan.11 De rechter kan de door verweerder verschafte gegevens en bescheiden buiten beschouwing laten indien hij op zijn verzoek niet aangeeft ter toelichting of staving van welke stelling de gegevens of bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is (de wegwijs- of ophelderingsplicht van art. 22b Rv).12
Het is raadzaam, indien relevant, de stelplicht in geval van een bevrijdend verweer met behulp van een partijdeskundigenbericht te onderbouwen.13 Eiser kan daarop reageren, al dan niet met een eigen deskundigenrapport.14
In de Gedragsregels voor Advocaten (vastgesteld in 2018) is geregeld dat confraternele correspondentie in beginsel gebruikt mag worden in een procedure, tenzij vooraf is afgesproken dat het niet mag (art. 28 Gedragsregels).15