Blijkens het dossier is op 6 februari 2012 een voorlopige machtiging verleend. Ipse de Bruggen is het resultaat van een fusie. In cassatie kan worden aangenomen dat deze locatie op de voet van art. 1, lid 1 onder h, Wet Bopz is aangemerkt als 'zwakzinnigeninrichting' en daarmee als psychiatrisch ziekenhuis in de zin van deze wet.
HR, 08-03-2013, nr. 12/05425
ECLI:NL:HR:2013:BY7925
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-03-2013
- Zaaknummer
12/05425
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BY7925
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BY7925, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY7925
ECLI:NL:HR:2013:BY7925, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY7925
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑11‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
JVggz 2013/19 met annotatie van W. Dijkers
Conclusie 08‑03‑2013
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
12/05425
Mr. F.F. Langemeijer
- 21.
december 2012
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
tegen
Officier van Justitie te 's-Gravenhage
In deze Bopz-zaak wordt geklaagd over gebreken aan het psychiatrisch onderzoek voorafgaand aan de geneeskundige verklaring en over het passeren van een verzoek om een 'second opinion'.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
Verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) is geboren in februari 1994. Hij verblijft in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten te Zwammerdam (hierna: het psychiatrisch ziekenhuis)1..
1.2.
Bij verzoekschrift, ingekomen op 6 augustus 20122., heeft de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage aan de rechtbank aldaar verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis (art. 15 Wet Bopz). Bij het verzoekschrift was een verklaring d.d. 26 juli 2012 gevoegd, ondertekend door de geneesheer-directeur van de instelling waar betrokkene verblijft; deze heeft het voorafgaande psychiatrisch onderzoek laten verrichten door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [psychiater].
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2012 heeft de rechtbank betrokkene en zijn advocaat en, aan de zijde van het ziekenhuis, de arts [arts] en de behandelcoördinator [de behandelcoördinator] gehoord. De advocaat heeft - voor zover in cassatie van belang - als verweer aangevoerd:
"(...) Mijn cliënt is het niet eens met de diagnose. Hij heeft de psychiater [psychiater] niet gesproken, [betrokkene] wilde niet. Het doel en het belang zijn niet aan [betrokkene] duidelijk gemaakt. De geneeskundige verklaring is, zowel t.a.v. de diagnose als het gevaar, alleen gebaseerd op informatie die afkomstig is van de GGZ psycholoog. Ik zie geen dossierstudie.
[Betrokkene] vraagt om een second opinion. Het doel en het belang om een gesprek te voeren met een onafhankelijk psychiater is hem nu duidelijk. (...) Mijn cliënt betwist de diagnose ten aanzien van de stoornis en het gevaar. Wij verzoeken derhalve om een second opinion. Dit geeft gelijk de gelegenheid om de recente gegevens van de CCE rapportage op te vragen. Samenvattend concludeer ik tot afwijzing. Subsidiair verzoek ik om een second opinion omdat de geneeskundige verklaring te mager is."3.
Uit de verklaring van de (behandelend) arts ter zitting:
"(...) Wij staan open voor een second opinion wat betreft de meest wenselijke behandeling. Voor de beoordeling van het verzoek tot een rechterlijke machtiging is een second opinion mijns inziens niet nodig. De diagnose is gesteld en het is ook duidelijk dat deze cliënt gevaar voor anderen oplevert."
1.4.
Bij beschikking van 30 augustus 2012 heeft de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf verleend voor het tijdvak tot en met 6 augustus 2013. In reactie op het verweer overwoog de rechtbank:
"De advocaat van de betrokkene heeft ter zitting verzocht om een second opinion op de geneeskundige verklaring van de onafhankelijk psychiater [psychiater]. De betrokkene, die bestrijdt dat er sprake is van een stoornis die gevaar doet veroorzaken, had geweigerd deze psychiater te woord te staan. Inmiddels is de betrokkene, aldus de advocaat, echter wel overtuigd van het belang om mee te werken. De advocaat voert tenslotte aan dat de psychiater [psychiater] naar zijn oordeel meer dossieronderzoek had moeten verrichten.
De rechtbank stelt vast dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld om mee te werken aan de totstandkoming van de geneeskundige verklaring die ten grondslag ligt aan het verzoek. Het is zijn keuze geweest om dat niet te doen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de stukken en de verklaringen ter zitting voldoende is komen vast te staan dat bij betrokkene, ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz aanwezig zal zijn. Betrokkene staat al meerdere jaren onder behandeling voor zijn problematiek. Hij heeft, voorafgaande aan zijn meerderjarigheid, vele maanden in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg moeten verblijven.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de stukken en de verklaringen ter zitting voldoende is komen vast te staan dat het gevaar, zo wel voor zichzelf als voor anderen, zich blijft voordoen. Het geweldincident dat onlangs op het terrein van de inrichting heeft plaatsgehad is hier een bevestiging van.
De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om het verzoek van de advocaat te honoreren en wijst het verzoek af."
1.5.
Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Onderdeel I heeft betrekking op de geneeskundige verklaring; onderdeel II op het niet toestaan van een 'second opinion'.
2.2.
Onderdeel I stelt voorop dat op grond van art. 16 lid 1 in verbinding met art. 5 Wet Bopz een verklaring van de geneesheer-directeur moet worden overgelegd waaruit blijkt dat betrokkene kort tevoren met het oog op de te verlenen machtiging is onderzocht door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was. Uit de door de officier van justitie overgelegde geneeskundige verklaring4. volgt volgens het middelonderdeel dat psychiater [psychiater] de in het middel aangeduide informatie niet heeft verkregen uit eigen onderzoek (eigen waarneming), maar dat de desbetreffende gegevens hem zijn medegedeeld door de GZ-psycholoog [de psycholoog], die betrokkene behandelt. De klacht houdt in dat de geneeskundige verklaring hierdoor niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
2.3.
De door de rechtbank vermelde omstandigheid dat betrokkene in de gelegenheid is gesteld om mee te werken aan de totstandkoming van de geneeskundige verklaring en dat het zijn keuze is geweest, dat niet te doen (zie alinea 1.4 hiervoor), doet volgens het middelonderdeel aan dit gebrek niet af. De toelichting vermeldt dat namens betrokkene bij de rechtbank is aangevoerd dat het doel en het belang van het psychiatrisch onderzoek hem niet duidelijk zijn gemaakt. In de motivering van de beschikking is dit standpunt niet weerlegd. Aan iemand van wie wordt gezegd dat hij functioneert op het niveau van een circa 5-jarige5., kan volgens de klacht niet worden tegengeworpen dat het zijn eigen keuze is geweest om niet mee te werken. In ieder geval heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom op basis van deze geneeskundige verklaring de beslissing tot vrijheidsbeneming is genomen. Tot zover de samengevatte klacht.
2.4.
Als uitgangspunt is correct dat de geneesheer-directeur, wanneer hij zelf niet een (niet bij de behandeling van de patiënt betrokken) psychiater is, de betrokkene laat onderzoeken door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. Dat voorschrift is in deze zaak nageleefd: de geneesheer-directeur heeft voor het psychiatrisch onderzoek de niet bij de behandeling betrokken psychiater [psychiater] ingeschakeld. Ter beantwoording blijft dan de vraag of het psychiatrisch onderzoek dat de psychiater [psychiater] heeft uitgevoerd, aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
2.5.
Art. 5, lid 1 onder e, EVRM stelt eisen aan een vrijheidsbeneming die wordt gebaseerd op een stoornis van de geestvermogens. In het arrest Winterwerp/Nederland6. heeft het EHRM gepreciseerd dat op deze grond aan een persoon niet de vrijheid mag worden ontnomen "unless he has been reliably shown to be of 'unsound mind'. The very nature of what has to be established before the competent national authority - that is, a true mental disorder - calls for objective medical expertise."7.. In het arrest Varbanov/Bulgarije8. is dit vereiste van een objective medical expertise nader uitgewerkt. Het EHRM maakte daarbij een uitzondering voor gevallen waarin een direct contact tussen de onderzoekende psychiater en de betrokken patiënt niet mogelijk blijkt, omdat deze niet wil meewerken aan het psychiatrisch onderzoek: "Where no other possibility exists, for instance due to a refusal of the person concerned to appear for an examination, at least an assessment by a medical expert on the basis of the file must be required" (rov. 47). De Hoge Raad heeft de rechtspraak van het EHRM over dit onderwerp samengevat als volgt:
"(...) dat vrijheidsbeneming van geesteszieken in beginsel slechts toelaatbaar is indien op deugdelijke wijze is aangetoond dat de betrokkene geestesziek is. Niettemin heeft het EHRM aanvaardbaar geacht dat iemand voor korte tijd onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen opdat kan worden onderzocht of hij aan een geestesziekte lijdt, maar dat alleen in spoedeisende gevallen of wanneer de betrokkene in verband met diens gewelddadige gedrag is gedetineerd, terwijl dat onderzoek dan wel onmiddellijk na de vrijheidsbeneming behoort plaats te vinden. Buiten deze gevallen moet een onderzoek naar de geestestoestand voorafgaan aan een eventuele vrijheidsbeneming. Indien evenwel een dergelijk onderzoek onmogelijk blijkt omdat de betrokken persoon weigert zich aan een onderzoek te onderwerpen, kan worden volstaan met een beoordeling door een medisch deskundige op basis van het dossier, bij gebreke waarvan niet kan worden aangenomen dat op deugdelijke wijze is aangetoond dat de betrokkene geestesziek is." 9.
2.6.
In de regel - behoudens gevallen waarin dat niet mogelijk is, zoals bij een weigering van de patiënt om met de psychiater te spreken - houdt het psychiatrisch onderzoek ten minste in dat de psychiater de patiënt in een direct contact spreekt en observeert10.. Vanzelfsprekend behoeft het onderzoek niet beperkt te blijven tot gesprekken en observaties. De met het onderzoek belaste psychiater neemt kennis van het dossier en pleegt overleg met de huisarts en met de behandelend psychiater, maar kan ook bij anderen inlichtingen inwinnen11.. Een behandelaar die geen arts is, zoals in dit geval de GZ-psycholoog, kan als informant een rol spelen bij de totstandkoming van de geneeskundige verklaring12.. De in het middel aangevoerde omstandigheid dat in de geneeskundige verklaring gebruik is gemaakt van informatie die van de behandelende GZ-psycholoog, die niet een psychiater is, werd verkregen, diskwalificeert het psychiatrisch onderzoek geenszins. Wel is noodzakelijk dat de psychiater die de geneeskundige verklaring opmaakt en in dat verband anderen raadpleegt, zijn eigen conclusies trekt: hij mag niet blindvaren op het oordeel van derden13.. Indien in het middel mocht zijn bedoeld dat de psychiater [psychiater] blindelings is afgegaan op het oordeel van de GZ-psycholoog en zelfs niet is toegekomen aan een eigen bestudering en beoordeling van de relevante stukken (het middel is op dit punt voor meerder uitleg vatbaar), faalt de klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag. In de zowel door psychiater [psychiater] als door de geneesheer-directeur ondertekende geneeskundige verklaring wordt verwezen naar de bijgevoegde stukken (behandelplan en aantekeningen m.b.t. de voortgang van de behandeling). Daaruit volgt m.i. dat de rapporterende psychiater [psychiater] van die stukken heeft kennisgenomen. Aan de hand daarvan heeft de rechtbank mogen aannemen dat de gevolgtrekking die de psychiater [psychiater] aan zijn onderzoek heeft verbonden mede op die stukken is gebaseerd, waaraan niet afdoet dat de verklaring vermeldt dat de informatie is verkregen van de GZ-psycholoog.
2.7.
Indien de betrokken patiënt weigert met de onderzoekende psychiater te spreken of zich anderszins aan het onderzoek onttrekt, is de psychiater aangewezen op andere bronnen van informatie. Uit het voorgaande (alinea 2.5) volgt dat in zo'n geval toelaatbaar is dat de psychiater zijn bevindingen baseert op niet rechtstreeks van de patiënt zelf afkomstige gegevens, zoals informatie uit het dossier of bij derden verkregen inlichtingen. Deze situatie doet zich volgens de rechtbank hier voor. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Onderdeel I faalt.
2.8.
Ten overvloede merk ik hierover nog op dat in gevallen waarin de betrokkene niet heeft meegewerkt aan het in art. 5 lid 1 Wet Bopz bedoelde psychiatrisch onderzoek, de rechter onderzoekt of de met het onderzoek belaste psychiater heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verwacht om het vereiste onderzoek, dat wil zeggen een onderzoek waarin de psychiater de betrokkene in een direct contact spreekt en observeert, te doen plaatsvinden14.. Zo niet, dan kan de rechter alsnog een onderzoek gelasten15.. In het betoog in het cassatierekest, hiervoor samengevat in alinea 2.3, lees ik niet een rechtsklacht over niet-naleving van deze regel.
2.9.
Onderdeel II klaagt over het voorbijgaan aan het (subsidiaire) verzoek van betrokkene om een second opinion. Zoals gezegd, betwistte betrokkene ter zitting zowel de diagnose als het gestelde gevaar.
2.10.
In de Wet Bopz is voorgeschreven dat de officier van justitie bij het verzoekschrift een verklaring overlegt van de geneesheer-directeur die de betrokken patiënt heeft onderzocht of heeft doen onderzoeken door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. Indien de betrokkene geen genoegen neemt met het resultaat van dat onderzoek, kan hij desgewenst zelf een deskundige inschakelen, zich laten onderzoeken en daarover schriftelijk rapport laten uitbrengen. De betrokkene kan bovendien een door hemzelf ingeschakelde deskundige ter zitting door de rechter laten horen. Hierbij geldt de maatstaf van art. 8 lid 6, tweede volzin, Wet Bopz. Van deze mogelijkheden heeft betrokkene in deze zaak geen gebruik gemaakt. Een patiënt die het oneens is met het resultaat van het onderzoek heeft nog een derde mogelijkheid: hij kan de rechtbank verzoeken gebruik te maken van haar bevoegdheid om ambtshalve een deskundige te benoemen voor het doen van een (tegen)onderzoek, zoals een onderzoek naar de stoornis van de geestvermogens, het oorzakelijk verband tussen de stoornis en het gestelde gevaar, of een ander relevant onderzoeksthema. De maatstaf ten aanzien van een dergelijk verzoek luidt:
"De rechter is derhalve overeenkomstig de algemene regels in de verzoekschriftprocedure vrij een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige af te wijzen. Niettemin moet, gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing worden aangenomen dat een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd kan worden afgewezen. De eisen die aan die motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten."16.
2.11.
Getoetst aan deze maatstaf, valt op dat de weigering van betrokkene om mee te werken aan het psychiatrisch onderzoek door de psychiater [psychiater] niet kan verklaren waarom het verzoek om een second opinion door de rechtbank is afgewezen: in dat verzoek ligt immers besloten dat betrokkene wel wil meewerken aan het onderzoek door een door de rechtbank aan te wijzen psychiater. Daarbij kan zelfs in het midden blijven of betrokkene destijds adequaat is ingelicht over de betekenis van het onderzoek door de psychiater [psychiater] en over de consequenties van een eventuele weigering.
2.12.
Het oordeel van de rechtbank berust niet uitsluitend op deze eerdere weigering. Het oordeel over de stoornis van de geestvermogens berust tevens op "de stukken" en op de ter zitting afgelegde verklaringen, in het bijzonder op de omstandigheid dat betrokkene al meerdere jaren onder behandeling staat voor zijn problematiek en vele maanden in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg heeft moeten verblijven. De verwijzing naar de ter zitting afgelegde verklaringen zijn m.i. niet redengevend. Weliswaar heeft de arts [de arts] duidelijk aangegeven waarom hij een nader onderzoek naar de diagnose niet nodig achtte (zie alinea 1.3 hiervoor), maar uit niets blijkt dat de rechtbank dit heeft beschouwd als een rapportage van een (objectief) onderzoek door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was.
2.13.
Met de verwijzing naar "de stukken" doelt de rechtbank op de geneeskundige verklaring, het afschrift van het behandelingsplan en de in art. 37a Wet Bopz bedoelde aantekeningen. Het valt wel te begrijpen, wat de rechtbank hierbij voor ogen heeft gehad. Als bijlagen bij het inleidend verzoekschrift zijn een uitgebreide anamnese en een betrekkelijk uitvoerig behandelingsplan overgelegd. De omstandigheid dat betrokkene al meerdere jaren onder behandeling staat voor zijn problematiek, komt daaruit voldoende naar voren. Maar de vraag is hier aan de orde, of deze verwijzing redengevend is voor de afwijzing van het verzoek om een second opinion. De ter zitting geuite bezwaren waren gericht tegen de diagnose (en, zo begrijp ik, tegen de veronderstelde stoornis van de geestvermogens in de zin van art. 1 Wet Bopz). De in deze stukken beschreven feiten zijn weliswaar verhelderend, maar zeggen op zichzelf weinig over een objectieve (van buiten de behandelende sector afkomstige) vaststelling van de betwiste stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van betrokkene. In het bijzonder heeft de rechtbank niet vastgesteld dat voldoende objectieve en actuele onderzoeksgegevens m.b.t. de behandeling en opname ter kennis van de rechtbank zijn gebracht die het uitbrengen van een nieuwe opinion overbodig zouden maken.
Met betrekking tot het oordeel over het te duchten gevaar heeft de rechtbank met haar verwijzing naar "de stukken" en naar een recent geweldsincident weliswaar duidelijk gemaakt welk gevaar de rechtbank hier voor ogen had, maar het vereiste oorzakelijk verband tussen de stoornis en het gevaar wordt daarmee voor de lezer niet duidelijk.
2.14.
Per saldo ben ik van mening dat ook deze (tweede) pijler de beslissing tot afwijzing van het verzoek om een second opinion (contra-expertise) niet kan dragen. Onderdeel II is gegrond, zodat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Na verwijzing zal alsnog een beslissing moeten worden genomen op het verzoek om een second opinion.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te 's-Gravenhage.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑03‑2013
D.w.z. op de laatste dag van de geldigheidsduur van de voorlopige machtiging. De termijn in art. 17 lid 1 Wet Bopz beoogt dit soort 'last minute'-verzoeken te voorkomen.
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling, blz. 1-2.
Ondertekend door de geneesheer-directeur, die wel medisch specialist (arts voor verstandelijk gehandicapten), maar geen psychiater is. De toelichting op de klacht verwijst naar HR 27 januari 2012, LJN: BV2026 en 2028.
Het middel refereert kennelijk aan een passage in het behandelingsplan; zie ook het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, blz. 1.
EHRM 24 oktober 1979 (LJN: AC6700), NJ 1980/114 m.nt. E.A. Alkema.
Het EHRM maakt een uitzondering voor spoedgevallen ('emergency cases'), die in dit geding verder onbesproken kan blijven.
EHRM 5 oktober 2000 (LJN: AS7846), BJ 2001/36 m.nt. W. Dijkers.
HR 15 december 2006 (LJN: AZ1112), NJ 2007/132 m.nt. J. Legemaate, BJ 2007/2 m.nt. W. Dijkers, rov. 4.4.
Zie laatstelijk de conclusie voor HR 5 oktober 2010 (LJN: BN5616), BJ 2010/49 met verdere verwijzingen.
Zie Commentaar op Wet Bopz art. 5 (W. Dijkers), aant. C.2.5, Overleg met anderen (informanten).
Vgl. W. Dijkers in zijn noot onder HR 27 januari 2012, JVGGZ 2012/1.
HR 20 oktober 2006 (LJN: AY9228), NJ 2007/259 m.nt. J. Legemaate, BJ 2006/48 m.nt. Red.
Vgl. HR 21 juni 1996 (LJN: ZC2113), NJ 1997/343 m.nt. JdB, herhaald in HR 21 februari 2003 (LJN: AF3450), NJ 2003/484 m.nt. JdB, BJ 2003/20 m.nt. W. Dijkers; HR 6 november 1998 (LJN: ZC2766), NJ 1999/103; HR 24 september 1999 (LJN: ZC2973), NJ 1999/752.
Aantekening verdient dat indien een geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke vereisten voldoet, het rechtsgevolg niet is dat de officier van justitie in zijn verzoek niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard. Het rechtsgevolg is, dat het verzoek slechts kan worden toegewezen nadat (alsnog) de vereiste geneeskundige verklaring is overgelegd. Zie onder meer: HR 1 juli 1994 (LJN: ZC1424), NJ 1994/722 m.nt. JdB onder nr. 723 en HR 24 juli 1995 (LJN: ZC1966), NJ 1996/606 m.nt. JdB onder nr. 605.
HR 29 april 2005 (LJN: AS5978), NJ 2007/153 m.nt. J. Legemaate, BJ 2005/14 m.nt. W. Dijkers.
Uitspraak 08‑03‑2013
Inhoudsindicatie
BOPZ-zaak. Verzoek tot machtiging voortgezet verblijf, art. 15 Wet BOPZ. Aan geneeskundige verklaring voorafgaand psychiatrisch onderzoek (art. 5 Wet BOPZ); verzoek betrokkene tot “second opinion”. Aan afwijzing van dit verzoek te stellen motiveringseisen (HR 29 april 2005, LJN AS5978, NJ 2007/153). Weigering door betrokkene tot medewerking?
8 maart 2013
Eerste Kamer
12/05425
EE/EV
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE 'S-GRAVENHAGE,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 424848/FA RK 12-5906 van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 augustus 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Deze zaak gaat om een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis (art. 15 Wet Bopz), waarbij geklaagd wordt over gebreken aan het psychiatrisch onderzoek voorafgaand aan de geneeskundige verklaring en van het ten onrechte passeren door de rechtbank van een verzoek om een 'second opinion'.
3.2.1 De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoekschrift was een verklaring van 26 juli 2012 gevoegd, ondertekend door de geneesheer-directeur van de instelling waar betrokkene verblijft, waaruit blijkt dat het voorafgaand psychiatrisch onderzoek is verricht door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [psychiater].
3.2.2 Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank betrokkene en zijn advocaat en, aan de zijde van het ziekenhuis, de arts [arts] en de behandelcoördinator [de behandelcoördinator] gehoord. De advocaat heeft - voor zover in cassatie van belang - als verweer gevoerd:
"(...) Mijn cliënt is het niet eens met de diagnose. Hij heeft de psychiater [psychiater] niet gesproken, [betrokkene] wilde niet. Het doel en het belang zijn niet aan [betrokkene] duidelijk gemaakt. De geneeskundige verklaring is, zowel t.a.v. de diagnose als het gevaar, alleen gebaseerd op informatie die afkomstig is van de GGZ psycholoog. Ik zie geen dossierstudie.
[Betrokkene] vraagt om een second opinion. Het doel en het belang om een gesprek te voeren met een onafhankelijk psychiater is hem nu duidelijk. (...) Mijn cliënt betwist de diagnose ten aanzien van de stoornis en het gevaar. Wij verzoeken derhalve om een second opinion. Dit geeft gelijk de gelegenheid om de recente gegevens van de CCE rapportage op te vragen. Samenvattend concludeer ik tot afwijzing. Subsidiair verzoek ik om een second opinion omdat de geneeskundige verklaring te mager is."
3.2.3 De (behandelend) arts heeft ter zitting verklaard:
"(...) Wij staan open voor een second opinion wat betreft de meest wenselijke behandeling. Voor de beoordeling van het verzoek tot een rechterlijke machtiging is een second opinion mijns inziens niet nodig. De diagnose is gesteld en het is ook duidelijk dat deze cliënt gevaar voor anderen oplevert."
3.2.4 De rechtbank heeft een machtiging tot voortgezet verblijf verleend. In reactie op het verweer van (de advocaat van) betrokkene overwoog de rechtbank:
"De rechtbank stelt vast dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld om mee te werken aan de totstandkoming van de geneeskundige verklaring die ten grondslag ligt aan het verzoek. Het is zijn keuze geweest om dat niet te doen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de stukken en de verklaringen ter zitting voldoende is komen vast te staan dat bij betrokkene, ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz aanwezig zal zijn. Betrokkene staat al meerdere jaren onder behandeling voor zijn problematiek. Hij heeft, voorafgaande aan zijn meerderjarigheid, vele maanden in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg moeten verblijven.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de stukken en de verklaringen ter zitting voldoende is komen vast te staan dat het gevaar, zo wel voor zichzelf als voor anderen, zich blijft voordoen. Het geweldincident dat onlangs op het terrein van de inrichting heeft plaatsgehad is hier een bevestiging van.
De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om het verzoek van de advocaat te honoreren en wijst het verzoek af."
3.3 Onderdeel II betoogt dat de rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, voorbij is gegaan aan het verzoek tot een 'second opinion'. Dienaangaande geldt het volgende, zoals volgt uit HR 29 april 2005, LJN AS5978, NJ 2007/153.
3.4 De rechter is overeenkomstig de algemene regels in de verzoekschriftprocedure vrij een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige af te wijzen. Niettemin moet, gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing worden aangenomen dat een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd kan worden afgewezen. De eisen die aan die motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten.
3.5.1 In het licht hiervan kan niet worden geoordeeld dat de rechtbank in het bestreden, onder 3.2.4 weergegeven, oordeel een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, zodat de rechtsklacht van het onderdeel faalt.
3.5.2 De motiveringsklachten van het onderdeel slagen evenwel voor zover zij erover klagen dat het afwijzen van de ter zitting gevraagde second opinion een onbegrijpelijk oordeel is in een situatie als de onderhavige, welke zich kenmerkt door het feit dat in het dossier slechts psychiatrische rapportages van jaren geleden zijn te vinden, terwijl betrokkene zich ter zitting alsnog bereid verklaarde om psychiatrisch onderzocht te worden. De afwijzing van het verzoek om een second opinion kan niet worden gegrond op de overweging dat de betrokkene heeft geweigerd om mee te werken aan het psychiatrisch onderzoek door de psychiater [psychiater], nu in dat verzoek besloten ligt dat de betrokkene wel bereid is mee te werken aan het onderzoek door een door de rechtbank aan te wijzen psychiater. Ook de overige door de rechtbank op basis van de stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen vastgestelde omstandigheden leggen in dit verband onvoldoende gewicht in de schaal. De stukken bieden daarvoor geen genoegzame grondslag omdat zij niet getuigen van enig recent psychiatrisch onderzoek. Ook de verklaringen ter zitting zijn niet redengevend, omdat de verklaring van de arts als hiervoor in 3.2.3 weergegeven niet kan gelden als rapportage van een niet bij de behandeling betrokken psychiater. Het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet in stand blijven.
3.6 Onderdeel I behoeft geen behandeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 augustus 2012;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, M.A. Loth en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 maart 2013.
Beroepschrift 27‑11‑2012
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[verzoeker], wonende te [woonplaats], te dezer zake te 's‑Gravenhage woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoeker als zodanig wordt aangewezen om voor hem in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoeker ondertekent en indient en daartoe door verzoeker bepaaldelijk is gemachtigd;
- 1)
Bij beschikking van 30 augustus 2012 onder zaaknummer 1424848 en rekestnummer FA RK 12-5906 heeft de arrondissementsrechtbank te 's‑Gravenhage een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis zijnde een inrichting voor verstandelijk gehandicapten verleend om hem te doen opnemen en te doen verblijven. Die beschikking met het verzoek van de Officier van Justitie van 6 augustus 2012, de geneeskundige verklaring van 26 juli 2012, de anamnese van februari 2012, het behandelplan van juni 2012, voortgangsverslag van 7 juni 2012, de eerdere beschikking van 6 februari 2012 betreffende een voorlopige machtiging alsmede het proces-verbaal van de zitting van 30 augustus 2012 legt verzoeker hierbij over.
- 2)
Verzoeker kan zich met de onderhavige beschikking niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de arrondissementsrechtbank te 's‑Gravenhage ten aanzien van de machtiging tot voortgezet verblijf heeft overwogen, als in de beschikking staat vermeld en heeft beslist als in de beschikking staat omschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende redenen.
I
Naar uit de bestreden beschikking blijkt heeft de Rechtbank te 's‑Gravenhage overwogen:
‘…De advocaat van betrokkene heeft ter zitting verzocht om een second opinion op de geneeskundige verklaring van de onafhankelijke psychiater [psychiater]. De betrokkene, die bestrijdt dat er sprake is van een stoornis die gevaar doet veroorzaken, had geweigerd deze psychiater te woord te staan. Inmiddels is de betrokkene, aldus de advocaat, echter wel overtuigd van het belang om mee te werken. De advocaat voert tenslotte aan dat de psychiater [psychiater] naar zijn oordeel meer dossieronderzoek had moeten verrichten.
De rechtbank stelt vast dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld om mee te werken aan de totstandkoming van de geneeskundige verklaring die ten grondslag ligt aan het verzoek. Het is zijn keuze geweest om dat niet te doen…’.
Blijkens het proces-verbaal heeft de advocaat van verzoeker aangevoerd:
‘… Mijn cliënt is het niet eens met de diagnose. Hij heeft de psychiater [psychiater] niet gesproken, [verzoeker] wilde niet. Het doel en het belang zijn niet aan [verzoeker] duidelijk gemaakt. De geneeskundige verklaring is, zowel t.a.v. de diagnose als het gevaar, alleen gebaseerd op informatie die afkomstig is van de GGZ psycholoog. Ik zie geen dossierstudie.
[verzoeker] vraagt om een second opinion. Het doel en het belang om een gesprek te voeren met een onafhankelijk psychiater is hem nu duidelijk…’.
Uit de geneeskundige verklaring van de arts voor verstandelijk gehandicapten, geneesheer-directeur [geneesheer-directeur], die gebaseerd is op psychiatrisch onderzoek van de psychiater [psychiater] blijkt uit antwoord 3b met betrekking tot het psychiatrisch onderzoek dat alle informatie die wordt genoemd onder 3a niet door de psychiater zelf is waargenomen maar is medegedeeld door [de psycholoog], behandeld GZ-psycholoog. Dat betekent dat alle gegevens met betrekking tot het psychiatrisch onderzoek niet uit eigen onderzoek van de psychiater afkomstig zijn. Bij vraag 4c meldt de psychiater dat alle gedragingen en feiten zoals genoemd in vraag 4a en 4b met betrekking tot het gevaar allen zijn medegedeeld door [de psycholoog]. Niets is door hemzelf waargenomen. Dat betekent ook dat alle gegevens met betrekking tot het gevaar niet uit eigen onderzoek van de psychiater voortvloeien.
Uit artikel 16 lid 1 jo. 5 lid 1 Wet Bopz blijkt dat een verklaring van een psychiater moet worden overgelegd die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Nu er kennelijk geen onderzoek heeft plaatsgevonden door de psychiater [psychiater] voldoet de geneeskundige verklaring naar de mening van verzoeker dan ook niet aan de eisen die de wet daaraan stelt. De verklaring is mede ondertekend door de geneesheer-directeur, de arts voor verstandelijke gehandicapten, die niet kan worden beschouwd als een medical expert mede gelet op de beslissingen van uw Hoge Raad van 27 januari 2012 LJN BV2028 en BV2026. De geneeskundige verklaring voldoet dus niet aan de eisen die daaraan worden gesteld. Nu mede die geneeskundige verklaring reden is geweest een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, zijnde een inrichting voor verstandelijk gehandicapten, te verlenen komt de beschikking reeds om deze reden voor vernietiging in aanmerking.
Het feit dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld om mee te werken aan de totstandkoming van de geneeskundige verklaring die ten grondslag ligt aan het verzoek en het zijn keuze is geweest om dat niet te doen, doet daar niet aan af. Temeer daar zoals verzoekers advocaat uitdrukkelijk heeft aangevoerd het doel en het belang van het psychiatrisch onderzoek niet aan verzoeker duidelijk zijn gemaakt. De psychiater zelf zegt niets over een en ander. Ter zitting is namens de psychiater niets daarover gezegd. Aan iemand van wie zelfs wordt gezegd dat hij op een niveau van een vijfjarige functioneert kan natuurlijk niet worden verweten dat het zijn keuze is geweest om niet mee te werken aan de totstandkoming van de geneeskundige verklaring, wanneer niet blijkt dat hem werkelijk duidelijk is gemaakt waar het over ging en wat het belang was. De Rechtbank heeft in ieder geval onvoldoende duidelijk gemaakt waarom op basis van deze geneeskundige verklaring een zo belangrijke beslissing die leidt tot een vrijheidsberoving voor de duur van één jaar is genomen, althans heeft de Rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom op zodanige wijze is beslist.
II
Naar uit de bestreden beschikking blijkt heeft verzoekers advocaat uitdrukkelijk gevraagd om een second opinion. De Rechtbank zegt daarover in de beschikking ondermeer het volgende:
‘…De advocaat van betrokkene heeft ter zitting verzocht om een second opinion op de geneeskundige verklaring van de onafhankelijke psychiater [psychiater]. De betrokkene, die bestrijdt dat er sprake is van een stoornis die gevaar doet veroorzaken, had geweigerd deze psychiater te woord te staan. Inmiddels is de betrokkene, aldus de advocaat, echter wel overtuigd van het belang om mee te werken. De advocaat voert tenslotte aan dat de psychiater [psychiater] naar zijn oordeel meer dossieronderzoek had moeten verrichten.
De rechtbank stelt vast dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld om mee te werken aan de totstandkoming van de geneeskundige verklaring die ten grondslag ligt aan het verzoek. Het is zijn keuze geweest om dat niet te doen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de stukken en de verklaringen ter zitting voldoende is komen vast te staan dat bij betrokkene, ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz aanwezig zal zijn. Betrokkene staat al meerdere jaren onder behandeling voor zijn problematiek. Hij heeft, voorafgaande aan zijn meerderjarigheid, vele maanden in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg moeten verblijven.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de stukken en verklaringen ter zitting voldoende is komen vast te staan dat het gevaar, zo wel voor zichzelf als voor anderen, zich blijft voordoen. Het geweldincident dat onlangs op het terrein van de inrichting heeft plaatsgehad is hier een bevestiging van.
De Rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om het verzoek van de advocaat te honoreren en wijst het verzoek af…’.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat de psychiater zich geheel beroept op informatie die hij gekregen heeft van een GZ-psycholoog. Dat is geen medical expert zoals noodzakelijk is, mede gelet op de beslissing van het EHRM van 5 oktober 2000, BJ2001/26 in de zaak Varbanov. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat ter zitting aanwezig waren een arts, [arts ], geen psychiater, en een behandelend coördinator [de behandelcoördinator] die eveneens geen psychiater is. Ook al zegt de arts blijkens het proces-verbaal dat zij openstaan voor een second opinion wat betreft de meest wenselijke behandeling en dat voor de beoordeling van het verzoek tot een rechterlijke machtiging een second opinion zijns inziens niet nodig is, ontbreekt hier een geneeskundige verklaring van een medical expert die is gebaseerd op eigen onderzoek. Er is alleen informatie van behandelaars die niet als medical experts kunnen worden beschouwd. Uit de stukken die immers zijn overgelegd blijkt dat de anamnese van februari 2012 gebaseerd is verslaglegging van allerlei personen die allen niet psychiater zijn. Er wordt verwezen naar een kinder- en jeugdpsychiatrisch onderzoek uit augustus/september 2003, derhalve van negen jaar geleden. In het behandelplan wordt gesproken over de behandelaar [de psycholoog], de GZ-psycholoog en een persoonlijk begeleider [persoonlijk begeleider], evenmin een psychiater. Wie het voortgangsverslag heeft geschreven van 7 juni 2012 is niet duidelijk. In ieder geval blijkt ook daaruit niet dat er onderzoek door een psychiater heeft plaatsgevonden.
Zoals de advocaat uitdrukkelijk heeft aangevoerd is de geneeskundige verklaring zowel met betrekking tot diagnose als gevaar alleen gebaseerd op informatie afkomstig van de GZ-psycholoog.
Gelet op het feit dat er dus geen psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden en de informatie dus volledig afkomstig is van de psycholoog terwijl ook ter zitting geen psychiater is gehoord is het naar de mening van verzoeker onbegrijpelijk dat de Rechtbank gemeend heeft dat er geen aanleiding is om het verzoek van verzoekers advocaat te honoreren.
Ten onrechte meent de Rechtbank op basis van voormelde gegevens dat voldoende is komen vast te staan dat er bij verzoeker ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz aanwezig zal zijn. Ook al staat verzoeker meerdere jaren onder behandeling voor zijn problematiek, dan nog zal er voor de vaststelling van de stoornis van de geestvermogens en met name ook voor de vaststelling van het gevaar dat grond kan zijn om verzoeker voor een jaar van zijn vrijheid te beroven, informatie moeten zijn van de psychiater die als medical expert kan worden beschouwd. Het is dan ook naar de mening van verzoeker onbegrijpelijk dat de Rechtbank het verzoek om een onderzoek door een onafhankelijk psychiater als second opinion heeft afgewezen. Het is gelet op de eisen die worden gesteld aan een geneeskundige verklaring ook niet juist althans onvoldoende gemotiveerd.
Dat verzoeker procedeert onder toevoeging nr.3HN1551 d.d. 21 november 2012 , van welke toevoeging hij kopie overlegt;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de arrondissementsrechtbank te 's‑Gravenhage van 30 augustus 2012 met zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren.
's‑Gravenhage, 27 november 2012
mr. G.E.M. Later
advocaat