RvdW 2022/1084:Herziening. Afpersing, meermalen gepleegd (art. 317 Sr), oplichting, meermalen gepleegd (art. 326 Sr), mishandeling, meermalen gepleegd (art. 300 Sr) en bedreiging met enig misdrijf tegen leven gericht (art. 285 Sr). Aangevoerd wordt (i) dat ernstige vermoeden bestaat dat hof aanvrager had vrijgesproken van onder 1 en 3 tlgd. als het bekend zou zijn geweest met bij aanvraag gevoegde schriftelijke verklaring van A en (ii) dat ernstige vermoeden bestaat dat hof aanvrager had vrijgesproken van onder 3 en 4 tlg. als het bekend zou zijn geweest met bij aanvraag gevoegde schriftelijke verklaring van B. Rechter die veroordeling heeft uitgesproken was blijkens dossier in strafzaak al bekend met wat in aanvraag als grond (i) naar voren wordt gebracht. Bij aanvraag gevoegde verklaring van A heeft dezelfde strekking als door haar bij R-C afgelegde verklaring, te weten dat zij bij politie valse aangifte heeft gedaan, die aangifte heeft ingetrokken en boete van € 70 heeft betaald i.v.m. doen van valse aangifte. Daarnaast houden p-v’s van politie in dat A aangifte heeft ingetrokken omdat zij het naar eigen zeggen allemaal had verzonnen, dat A verdachte is geworden van doen van valse aangifte en dat A in verband daarmee een dagvaarding in persoon is uitgereikt. Een en ander betekent dat onder (i) aangevoerde geen gegeven betreft a.b.i. art. 457 lid 1 sub c Sv. Ook wat in aanvraag als grond (ii) naar voren wordt gebracht, was al bekend aan rechter die veroordeling heeft uitgesproken. Zoals blijkt uit p-v van tz. in h.b. heeft B op die tz. als getuige een verklaring van dezelfde strekking afgelegd, te weten dat zij bij politie niet waarheid heeft verteld, dat aanvrager haar niet heeft mishandeld en bedreigd en dat ze aangifte heeft gedaan omdat ze boos was op aanvrager. In dossier van strafzaak bevinden zich verder p-v’s met verklaringen van dezelfde strekking die B bij de R-C en ttz. in eerste aanleg heeft afgelegd. Afwijzing aanvraag.