HR, 08-11-2022, nr. 22/01922
ECLI:NL:HR:2022:1590
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-11-2022
- Zaaknummer
22/01922
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1590, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑11‑2022; (Herziening)
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0222
Uitspraak 08‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Herziening. Afpersing, meermalen gepleegd (art. 317.1 Sr), oplichting, meermalen gepleegd (art. 326.1 Sr), mishandeling, meermalen gepleegd (art. 300.1 Sr) en bedreiging met enig misdrijf tegen leven gericht (art. 285.1 Sr). Getuigen trekken eerder ingetrokken verklaringen opnieuw in. Aangevoerd wordt dat sprake is van een gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv op de gronden (i) dat ernstig vermoeden bestaat dat hof aanvrager had vrijgesproken van onder 1 en 3 tlgd. als het bekend zou zijn geweest met bij aanvraag gevoegde schriftelijke verklaring van A en (ii) dat ernstig vermoeden bestaat dat hof aanvrager had vrijgesproken van onder 3 en 4 tlgd. als het bekend zou zijn geweest met bij aanvraag gevoegde schriftelijke verklaring van B. Rechter die veroordeling heeft uitgesproken was blijkens dossier in strafzaak al bekend met wat in aanvraag als grond (i) naar voren wordt gebracht. Bij aanvraag gevoegde verklaring van A heeft dezelfde strekking als door haar bij RC afgelegde verklaring, te weten dat zij bij politie valse aangifte heeft gedaan, die aangifte heeft ingetrokken en boete van € 70 heeft betaald i.v.m. doen van valse aangifte. Daarnaast houden p-v’s van politie in dat A aangifte heeft ingetrokken omdat zij het naar eigen zeggen allemaal had verzonnen, dat A verdachte is geworden van doen van valse aangifte en dat A in verband daarmee een dagvaarding in persoon is uitgereikt. Een en ander betekent dat onder (i) aangevoerde geen gegeven betreft a.b.i. art. 457.1.c Sv. Ook wat in aanvraag als grond (ii) naar voren wordt gebracht, was al bekend aan rechter die veroordeling heeft uitgesproken. Zoals blijkt uit p-v van tz. in hoger beroep heeft B op die tz. als getuige een verklaring van dezelfde strekking afgelegd, te weten dat zij bij politie niet waarheid heeft verteld, dat aanvrager haar niet heeft mishandeld en bedreigd en dat ze aangifte heeft gedaan omdat ze boos was op aanvrager. In dossier van strafzaak bevinden zich verder p-v’s met verklaringen van dezelfde strekking die B bij RC en ttz. in eerste aanleg heeft afgelegd. Afwijzing aanvraag. Vervolg op 02865/05 (niet gepubliceerd; strafzaak, art. 81.1 RO).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/01922 H
Datum 8 november 2022
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 6 december 2004, nummer 23-002326-04, ingediend door P.B.A. Acda, advocaat te Roermond,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de aanvrager.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het hof heeft in hoger beroep de aanvrager veroordeeld voor 1. “afpersing, meermalen gepleegd”, 3. “oplichting, meermalen gepleegd”, 4. “mishandeling, meermalen gepleegd”, 5. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” en 6. “als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard” tot een gevangenisstraf van 36 maanden.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1
Bij de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd is door het hof ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
“ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit:
hij omstreeks de periode van 1 november 2001 tot en met 31 december 2002 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen (waarde circa 70.000 gulden en 10.000 US dollars), welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, de woorden heeft gebezigd: “ik zal je slaan als je niet met dat geld komt” en “ik zal je tot prostitutie dwingen” en “de mannen uit Italië zullen je zomaar vermoorden, daar draaien ze hun hand niet voor om” en “je bent mijn bezit en je moet doen wat ik zeg” en “ik zal je nichtje van 11 ook tot prostitutie dwingen” en “ik vermoord de kinderen van je zus”, in elk geval woorden van dergelijke dreigende aard of strekking, en die [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen en de nek van [slachtoffer 1] stevig heeft vastgepakt en de kleding van die [slachtoffer 1] heeft uitgetrokken en de arm van die [slachtoffer 1] stevig heeft vastgepakt en naaktfoto’s van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit:
hij omstreeks de periode van 27 februari 2001 tot en met 30 november 2001 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van ongeveer fl. 72.000,-, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij, verdachte, was bestolen en dat hij, verdachte, zijn horloge had beleend en dat hij, verdachte, geld nodig had om zijn, verdachtes, horloge terug te krijgen en dat hij, verdachte, voor een vriend ([betrokkene 1]) onderdak en eten moest betalen en dat hij, verdachte, mensen van de Italiaanse maffia geld moest betalen en dat hij, verdachte, anders zou worden vermoord, waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
ten aanzien van het onder 4 subsidiair tenlastegelegde feit:
hij meermalen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 5 september 2003 te ‘s-Gravenhage telkens opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] heeft geslagen met een hockeystick en/of gestompt met zijn, verdachtes, vuisten en/of telkens die [slachtoffer 2] een knietje in de buik heeft gegeven, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] telkens letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde feit:
hij in de periode van 22 september 2003 tot en met 23 september 2003 te ‘s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik word gek, als jij geen werk vindt, ga ik je vermoorden en vlucht ik naar mijn land.”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde feit:
hij op 24 september 2003 te 's-Gravenhage als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 (voorheen artikel 21 van de Vreemdelingenwet) tot ongewenst vreemdeling was verklaard.”
3.2
De bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van de aanvraag van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
“Feiten 1 en 3
(...)
4. Een kopie van een proces-verbaal met nummer 2002081247-1 van 2 april 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde dossierpagina’s 42 e.v. van bijlage 1 van het proces-verbaal met nummer 2002337354).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 maart 2002 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2], (...):
Ik heb een man ontmoet die ik ken als [betrokkene 1]. Hij sprak mij aan en vroeg hoe het met mij ging. Het was gezellig en ik heb hem mijn telefoonnummer gegeven. Sinds onze eerste ontmoeting hebben [betrokkene 1] en ik elkaar diverse malen ontmoet. Op een keer vertelde [betrokkene 1] dat hij een koffer op de grond had gezet, die vervolgens werd gestolen. Er had in de koffer geld gezeten dat hij aan iemand moest afgeven. [betrokkene 1] vroeg aan mij € 50.000,- om degene van wie het geld was geweest terug te kunnen betalen. Ik heb uiteindelijk een deel van het geld geleend en aan [betrokkene 1] gegeven. [betrokkene 1] drong er op aan dat ik meer geld zou geven. Hij heeft in februari 2002 naaktfoto’s van mij gemaakt. Hij dreigde dat ik hem meer geld moest geven, anders zou hij de foto’s ergens gaan plakken. Ik dacht dat hij het meende en dat hij overal de foto’s zou neerhangen.
5. Een kopie van een proces-verbaal met nummer 2002337354-5 van 23 januari 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde dossierpagina’s 55 e.v. van bijlage 1 van het proces-verbaal met nummer 2002337354).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 januari 2003 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik heb [slachtoffer 1] ontmoet toen zij met [aanvrager] liep. Ik kende [aanvrager] toen al. U vraagt mij naar een aantekening van mij in mijn agenda. Er staat de naam van [betrokkene 1] met het telefoonnummer 06-[telefoonnummer]. Dit is het nummer van [aanvrager]. U vraagt me wie ik wel eens [aanvrager] noem. Ik noem [aanvrager] wel eens zo.
(...)
7. De verklaring van de getuige [betrokkene 2], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2004.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ken de persoon die hier als verdachte aanwezig is. Ik heb hem samen met [slachtoffer 1] een paar keer ontmoet. Het klopt dat ik op 29 maart 2002 aangifte heb gedaan tegen [betrokkene 1]. Met de persoon [aanvrager] waarover ik tijdens het politieverhoor van 23 januari 2003 verklaar, bedoel ik de heden aanwezige verdachte. Het klopt dat ik [aanvrager] ook wel [aanvrager] noemde. [slachtoffer 1] vertelde mij dat ze ongeveer NLG 150.000,- aan [aanvrager] had gegeven.
(...)
Feiten 4 subsidiair en 5
14. Een proces-verbaal met nummer 2002337354-14 van 24 september 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (doorgenummerde dossierpagina’s 149 e.v. van het proces-verbaal 2002337354).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 september 2003 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer 2]:
Ongeveer 4 jaar geleden heb ik [aanvrager] leren kennen. Hij stelde zich voor als [aanvrager]. Later las ik in zijn papieren dat hij [aanvrager] heet. Nadat ik [aanvrager] (het hof begrijpt telkens: [aanvrager]) ongeveer een maand kende, is hij bij mij thuis in Den Haag komen wonen. Sinds januari 2003 heeft [aanvrager] mij diverse keren geslagen. De laatste keer was op 5 september 2003. Op 3 september heeft hij mij met een hockeystick die bij ons in de slaapkamer ligt diverse malen op mijn handen geslagen. Ik schreeuwde het uit van de pijn. Vanaf juni 2003 heeft [aanvrager] mij heel vaak geslagen, soms met de hockeystick, soms met zijn vuisten, of hij gaf mij een knietje in mijn buik. Ik was in de afgelopen maanden ook een keer naar de markt geweest. Toen ik terugkwam gaf [aanvrager] mij een knietje in mijn buik.
Noot verbalisant: ik, verbalisant, toon de aangeefster een hockeystick, merk Dita, kleur paars/geel, met daarop de naam […].
De hockeystick die u mij toont is de hockeystick waarmee ik diverse keren ben geslagen. Gisteren of eergisteren heeft [aanvrager] gedreigd mij te vermoorden omdat ik geen werk kan vinden. Hij zei: “Ik word gek; als jij geen werk vindt, ga ik je vermoorden en vlucht ik snel naar mijn land.” Sinds begin dit jaar is [aanvrager] steeds agressiever geworden. Ik ben sinds die tijd ook bang van hem geworden. Ik had het idee dat wanneer ik niet deed wat hij zei, hij mij wat zou aandoen. Na de mishandelingen ben ik nooit naar een huisarts geweest. Ik heb de pijn onderdrukt met paracetamol en zalf. Ik heb van de mishandelingen van begin september (het hof begrijpt: 2003) nog steeds bloeduitstortingen op mijn armen en op mijn rug. Ook mijn vingers zijn nog dik van de klappen van de hockeystick.”
3.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Het hof heeft het onder 1 en 3 bewezen geachte – kort gezegd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en oplichting van [slachtoffer 1]- mede doen steunen op de tot bewijs gebezigde verklaringen van [slachtoffer 1], afgelegd bij de politie (d.d. 2 januari 2003) en bij de rechter-commissaris (d.d. 12 januari 2004).
(...)
De inhoud van deze verklaringen vertoont op wezenlijke onderdelen met betrekking tot de werkwijze van de verdachte een grote gelijkenis met de tevens tot bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 2], afgelegd bij de politie op 29 maart 2002, alsmede met de zich overigens in het dossier bevindende verklaringen van hierna te noemen personen, afgelegd in het kader van een ander strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte (proces-verbaalnummer 97000511-1).
Deze tot bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 2] houdt immers – voor zover hier van belang en kort en zakelijk weergegeven – het volgende in:
Ik heb op straat een man ontmoet die ik ken als [betrokkene 1]. Hij sprak mij aan en vroeg hoe het met me ging. Het was gezellig en ik heb hem mijn telefoonnummer gegeven. We hebben elkaar nadien diverse malen ontmoet. Hij vertelde mij een keer dat hij een koffer met geld op de grond had gezet en dat die koffer vervolgens was gestolen. Hij had dat geld aan iemand moeten afgeven. Hij vroeg mij een bedrag van € 50.000,- om degene van wie dat geld was terug te kunnen betalen. Ik heb uiteindelijk een deel van het bedrag bij de bank geleend en het hem gegeven. [betrokkene 1] drong erop aan dat ik meer geld zou geven. Ik heb hem gezegd dat ik niet meer geld had. [betrokkene 1] heeft naaktfoto’s van mij gemaakt. Hij dreigde dat ik meer geld moest geven, anders zou hij de foto’s ergens gaan plakken. Ik dacht dat hij het meende en dat hij overal de foto’s zou neerhangen.
Het hof grondt zijn overtuiging, dat de man die de getuige [betrokkene 2] [betrokkene 1] noemt, dezelfde persoon is als de verdachte, op de navolgende feiten en omstandigheden:
[slachtoffer 1] verklaart bij de politie op 2 januari 2003 dat de verdachte gebruik maakt van haar mobiele telefoon met het telefoonnummer 06-[telefoonnummer]. De getuige [betrokkene 2] verklaart bij de politie op 23 januari 2003 als zij wordt geconfronteerd met een aantekening in haar agenda, inhoudende ‘[betrokkene 1] 06-[telefoonnummer]’: “Dit is het nummer van [aanvrager] en niet van [betrokkene 1].” Ter terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2004 verklaart de getuige [betrokkene 2] tenslotte dat de persoon die zij in haar verklaring van 23 januari 2003 [aanvrager] noemt dezelfde persoon is als de ter terechtzitting aanwezige verdachte.
In het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] op 2 januari 2003, is voorts -voor zover hier van belang en kort en zakelijk weergegeven- het volgende opgenomen:
Op 31 december 2002 verklaarde [slachtoffer 1] dat zij werd opgelicht en afgeperst door een man, genaamd [aanvrager], die zij ongeveer twee jaren geleden in de tram had leren kennen. Tijdens haar verhaal gaf zij aan dat de man haar eens een verhaal had laten lezen van een vrouw die in hetzelfde schuitje zat als zij. De man had bij die vrouw volgens eigen zeggen de naam [betrokkene 1] gebruikt. Hij had deze vrouw, nadat zij naar de politie was gegaan om aangifte tegen hem te doen, zo onder druk gezet dat zij haar aangifte had ingetrokken. Deze vrouw zou [betrokkene 2] heten.
(...)
Gelet op het vooroverwogene, alsmede op de omstandigheid dat alle door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen die in het dossier zijn vervat in grote mate consistent zijn, en nu voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die het hof nopen te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van haar verklaringen, vindt het hof voldoende grond voor de vaststelling dat de verdachte heeft gehandeld zoals [slachtoffer 1] heeft verklaard.”
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv en steunt op de volgende twee gronden:(i) het ernstige vermoeden bestaat dat het hof de aanvrager had vrijgesproken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde als het bekend zou zijn geweest met de bij de aanvraag gevoegde schriftelijke verklaring van [betrokkene 2] van 8 december 2014, die onder meer inhoudt:
“Voordat ik [aanvrager] leerde kennen, maar toen ik [slachtoffer 1] al wel kende, vroeg ze mij of ik een aangifte of verklaring wilde afleggen tegen ene [betrokkene 1]. Ik moest vertellen dat deze [betrokkene 1] mensen bedreigd had en mensen had opgelicht had. Ik moest ook verklaren dat [betrokkene 1] mij opgelicht had. Dit moest ik doen van [slachtoffer 1].
Zij had mij onder dwang van vriendschap dit gevraagd. Ook zegde ze mij geld toe om deze aangifte te doen.
Deze [betrokkene 1] die bestond niet, dat was geen echt persoon. Ik wist dat het een verzonnen verhaal was. Dit vertelde [slachtoffer 1] ook tegen mij. Zij heeft een verhaal gemaakt en gaf aan wat ik moest verklaren bij de politie.
3. Die verklaring heeft u afgelegd bij de politie?
Ja, die ik heb die verklaring afgelegd. Ik heb toen met [slachtoffer 1] gesproken en toen merkte ik dat zij de verklaring gebruikte om aan geld te komen. Ik wist toen dat de verklaring verkeerd gebruikt werd en toen ben ik naar de politie gegaan om mijn verklaring in te trekken. Ik heb hier uiteindelijk een boete voor betaald van € 70, wegens het doen van valse aangifte. Ik wilde het graag betalen omdat ik niet wilde meewerken aan onwaarheden. Ik besefte dat mijn eerdere verklaring een fout was en dat ik dit niet had moeten doen.”
(ii) het ernstige vermoeden bestaat dat het hof de aanvrager had vrijgesproken van het onder 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde als het bekend zou zijn geweest met de bij de aanvraag gevoegde schriftelijke verklaring van [slachtoffer 2] van 19 september 2013, die onder meer inhoudt:
“2. Kunt u aangeven hoe uw aangifte tegen [aanvrager] destijds tot stand is gekomen?
Ik heb het toen verzonnen. Toen hij was opgepakt heb ik mijn aangifte ingetrokken. Ik had alles gelogen. Ik was boos en jaloers. (...)
Ik was zo boos dat ik hem kapot wilde maken. (...)
(...)
Toen ik de verklaring ging afleggen en aangifte ging doen, heeft de politie mij wel gevraagd of hij mij had geslagen en of hij mijn familie had bedreigd, op al deze vragen heb ik ja geantwoord, maar deze antwoorden waren allemaal vals. Ik was boos en wilde [aanvrager] straffen.
(...)
[aanvrager] heeft mij nooit geslagen of bedreigd.
(...) Ik ben na de 3e dag mijn verklaring ingetrokken bij de politie.”
4.3.1
De rechter die de veroordeling heeft uitgesproken was blijkens het dossier in de strafzaak al bekend met wat in de aanvraag als grond (i) naar voren wordt gebracht. De bij de aanvraag gevoegde verklaring van [betrokkene 2] heeft namelijk dezelfde strekking als de door haar bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring, te weten dat zij bij de politie een valse aangifte heeft gedaan tegen [betrokkene 1], dat zij die aangifte heeft ingetrokken en dat zij een boete van € 70 heeft betaald in verband met het doen van een valse aangifte. Daarnaast houden een proces-verbaal van politie van 23 januari 2003, opgemaakt door hoofdagenten van politie [verbalisant 2] en [verbalisant 3], en een proces-verbaal van politie van 25 september 2003, opgemaakt door hoofdagent van politie [verbalisant 2], in dat [betrokkene 2] de aangifte die zij op 29 maart 2002 had gedaan op 24 april 2002 heeft ingetrokken omdat zij het naar eigen zeggen allemaal had verzonnen, dat [betrokkene 2] verdachte is geworden van het doen van een valse aangifte en dat [betrokkene 2] in verband daarmee een dagvaarding in persoon is uitgereikt. Een en ander betekent dat het onder (i) aangevoerde geen gegeven betreft als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv.
4.3.2
Ook wat in de aanvraag als grond (ii) naar voren wordt gebracht, was al bekend aan de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken. Zoals immers blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft [slachtoffer 2] op die terechtzitting als getuige een verklaring van dezelfde strekking afgelegd, te weten dat zij bij de politie niet de waarheid heeft verteld, dat de aanvrager haar niet heeft mishandeld en bedreigd en dat ze de aangifte heeft gedaan omdat ze boos was op de aanvrager. In het dossier van de strafzaak bevinden zich verder processen-verbaal met verklaringen van dezelfde strekking die [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg van 21 mei 2004 heeft afgelegd. Een en ander betekent dat ook het onder (ii) aangevoerde geen gegeven betreft als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv.
4.4
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2022.