RvdW 2022/1083:Vervolgingsuitlevering opgeëiste persoon (Nederlandse nationaliteit) naar de V.S. t.z.v. het als internationaal distributeur van Anom-communicatiemiddelen samenzweren met anderen om de Racketeering In Influenced and Corrupt Organizations (RICO) te schenden d.m.v. patroon van misdadige praktijken bestaande uit de handel in gereguleerde stoffen, obstructie van de rechtsgang en witwassen. Genoegzaamheid van de stukken, art. 18 Uitleveringswet en art. 9 lid 2 sub b en 9 lid 2 sub e Uitleveringsverdrag Nederland-Verenigde Staten. Verweer m.b.t. tekortschieten omschrijving van plaats van feiten en niet bijvoegen van benodigde wettelijke bepalingen over extraterritoriale rechtsmacht. Oordeel Rb dat in de stukken de plaats waar de feiten zijn begaan genoegzaam is omschreven, is niet onbegrijpelijk gelet op de aard van de strafbare feiten waarop het uitleveringsverzoek betrekking heeft en in aanmerking genomen wat de Affidavit inhoudt over de locaties die verband houden met de strafbare feiten waarbij opgeëiste persoon vermoedelijk betrokken is als internationaal distributeur van Anom-communicatiemiddelen. Rb heeft vastgesteld dat de strafbare feiten waarvoor de uitlevering is toegestaan mede zijn begaan op het grondgebied van de verzoekende staat, wat betekent dat zich niet het geval voordoet ex art. 9 lid 2 sub e Uitleveringsverdrag Nederland-Verenigde Staten, zodat overlegging van de in die bepaling bedoelde wetsbepalingen niet is vereist (vgl. HR 26 februari 2022, ECLI:NL:HR:2002:AD8722). Volgt verwerping.