Einde inhoudsopgave
Uitleveringswet
Artikel 18 [Vereisten aan verzoek te stellen]
Geldend
Geldend vanaf 03-04-1967
- Bronpublicatie:
09-03-1967, Stb. 1967, 139 (uitgifte: 14-03-1967, kamerstukken: 8054 )
- Inwerkingtreding
03-04-1967
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-03-1967, Stb. 1967, 139 (uitgifte: 14-03-1967, kamerstukken: 8054 )
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
1.
Een verzoek tot uitlevering kan slechts in overweging worden genomen, indien het voldoet aan de vereisten omschreven in de navolgende leden van dit artikel.
2.
Het verzoek moet schriftelijk worden gedaan, hetzij langs diplomatieke weg, hetzij — voor zover het toepasselijke verdrag daarin voorziet — rechtstreeks door toezending aan Onze Minister.
3.
Het verzoek moet vergezeld gaan van:
- a.
het origineel of een authentiek afschrift
hetzij van een, voor tenuitvoerlegging vatbaar, tegen de opgeëiste persoon gewezen strafvonnis,
hetzij van een door de daartoe bevoegde autoriteit van de verzoekende staat gegeven bevel tot zijn aanhouding, of van een stuk dat dezelfde rechtskracht heeft,
een en ander opgemaakt in de vorm voorgeschreven door het recht van die staat, en betrekking hebbende op de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd;
- b.
een uiteenzetting van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, met een zo nauwkeurig mogelijke vermelding van de tijd en de plaats waarop deze zijn begaan;
- c.
de tekst van de toepasselijke rechtsvoorschriften of, voorzover ongeschreven recht van toepassing is, een voor de beoordeling van het verzoek voldoende verklaring omtrent de inhoud van dat recht;
- d.
de gegevens die nodig zijn voor het vaststellen van de identiteit van de opgeëiste persoon en — in geval van mogelijke twijfel daaromtrent — van zijn nationaliteit.