Einde inhoudsopgave
Uitleveringswet
Artikel 28 [Uitspraak omtrent toelaatbaarheid]
Geldend
Geldend vanaf 03-04-1967
- Bronpublicatie:
09-03-1967, Stb. 1967, 139 (uitgifte: 14-03-1967, kamerstukken: 8054 )
- Inwerkingtreding
03-04-1967
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-03-1967, Stb. 1967, 139 (uitgifte: 14-03-1967, kamerstukken: 8054 )
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
1.
Zo spoedig mogelijk na de sluiting van het onderzoek ter zitting doet de rechtbank uitspraak omtrent het verzoek tot uitlevering. De uitspraak wordt met redenen omkleed.
2.
Bevindt de rechtbank
hetzij dat de door de verzoekende staat overgelegde stukken niet voldoen aan de vereisten omschreven in artikel 18, of aan nadere vereisten gesteld in het toepasselijke verdrag,
hetzij dat het verzoek tot uitlevering niet voor inwilliging vatbaar is,
hetzij dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten waarvoor zijn uitlevering is gevraagd,
dan verklaart zij bij haar uitspraak de uitlevering ontoelaatbaar.
3.
In andere dan de in het vorige lid voorziene gevallen verklaart de rechtbank bij haar uitspraak de uitlevering toelaatbaar, zulks met vermelding van de toepasselijke wets- en verdragsbepalingen, alsmede van het feit of de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan.
4.
Wordt de uitlevering toelaatbaar verklaard niettegenstaande een bewering van de opgeëiste persoon overeenkomstig artikel 26, derde lid, dan vermeldt de uitspraak hetgeen de rechtbank te dien aanzien heeft bevonden.