In de aanvulling zijn de scans opgenomen. Hieronder geef ik (A-G) enkel weer waar de scans betrekking op hebben.
HR, 13-06-2023, nr. 21/04683
ECLI:NL:HR:2023:916
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-06-2023
- Zaaknummer
21/04683
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:916, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑06‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:434
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:3239
ECLI:NL:PHR:2023:434, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑04‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:916
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Diefstal van elektriciteit d.m.v. verbreking t.b.v. hennepkwekerij ( art. 311.1.5 Sr). Vrijspraak eerste aanleg. Bewijsklacht. HR: Middel leidt niet tot cassatie om redenen vermeld in CAG. CAG: Bewijsmiddelen houden in dat zegels van hoofdaansluitkast waren verbroken en dat aan onderzijde van zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt die liep buiten elektriciteitsmeter om naar de in woning van verdachte aangetroffen hennepkwekerij en deze kwekerij voorzag van elektriciteit. Hof heeft, niet onbegrijpelijk, vastgesteld dat verdachte zelf de aangetroffen hennepplanten heeft geteeld. Hof heeft voorts, niet onbegrijpelijk, vastgesteld dat scenario dat een derde de hennepkwekerij exploiteerde niet aannemelijk is geworden. ’s Hofs oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die elektriciteit heeft weggenomen, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Omstandigheid dat hoofdaansluitkast zich in centrale hal van gebouw bevond en niet in woning van verdachte zelf maakt dat niet anders, mede gezien het feit dat aansluiting vanuit hoofdaansluitkast naar hennepplantage liep, die in slaapkamer van woning van verdachte is aangetroffen. Bewezenverklaring is naar eis der wet voldoende met redenen omkleed. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04683
Datum 13 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 oktober 2021, nummer 23-000368-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Jonk, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van diefstal van elektriciteit door middel van verbreking niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2
De bewezenverklaring en de bewijsvoering van het hof zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 13 respectievelijk 4, 5 en 14.
2.3
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 16 tot en met 20.
3. Beoordeling van het eerste en het derde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2023.
Conclusie 18‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Veroordeling voor hennepteelt in woning van de verdachte en diefstal elektriciteit d.m.v. verbreking. Het eerste en het tweede middel klagen tevergeefs over de bewezenverklaring van beide feiten. Het derde middel, dat zich keert tegen de motivering van de oplegging van een vrijheidsbenemende straf, faalt volgens de AG eveneens. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04683
Zitting 18 april 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
- 1.
De verdachte is bij arrest van 28 oktober 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en 2. “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is aan de benadeelde partij [benadeelde] N.V. een vordering tot schadevergoeding toegewezen tot het bedrag van € 3.380,42.
- 2.
Namens de verdachte heeft M. Jonk, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
II. Het eerste middel en de bespreking daarvan
Het middel
Het middel keert zich tegen de bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde opzettelijk telen van hennep.
De bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging van het hof
3. Ten laste van de verdachte is onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“hij in de periode 9 augustus 2019 tot en met 29 december 2019 te [plaats] opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] te [plaats] een hoeveelheid van in totaal 160 hennepplanten;”
4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, die in een aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365a jº 415 Sv zijn opgenomen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019250514-7 van 29 december 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (p. 10-13)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op het adres [a-straat 1] , [plaats] bleek ons, verbalisanten, één (1) Persoon ingeschreven te staan. De ingeschreven persoon is genaamd: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1960 te [plaats] .
Op zondag 29 december 2019 te 16:28 uur betraden wij, verbalisanten, de woning. Op de eerste verdieping troffen wij, verbalisanten, een in werking zijnde hennep plantage aan.
Wij, verbalisanten, zagen in de badkamer een gele slang uit de wand komen, alwaar de hennep plantage achter gesitueerd was.
In de woonkamer en keuken troffen wij, verbalisanten, verschillende poststukken, geadresseerd aan [verdachte] , aan op de eettafel.
2. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2019250514-1 van 29 december 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (p. 26-51).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Ter zake een verdenking van overtreding van de Opiumwet stelden wij op zondag 29 december 2019 te 15:38 uur een onderzoek in op het adres de [a-straat 1] , [plaats] .
Het pand betreft een Woonhuis.
Na het binnentreden zagen wij het volgende: Slaapkamer omgebouwd tot plantage. In totaal stonden er 160 hennepplanten.
Wij, verbalisanten, constateerden, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen.
De stroomvoorziening van de hennepkwekerij is onderzocht door een fraude-inspecteur. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen.
In Slaapkamer was een aantal (vuilnis)zakken met potgrond aangetroffen. In deze potgrond bevonden zich gebruikte stekblokjes/rondjes en wortelresten. Verder hadden diverse stukken samengeperste potgrond dezelfde vorm en inhoud als de lege potten die in de kwekerij waren aangetroffen. Aannemelijk is dat deze potgrond zich in een eerder stadium in deze potten had bevonden.
In de al geoogste hennepkwekerij waren potten met potgrond aangetroffen. In deze potgrond bevonden zich wortelresten van hennepplanten, wat er op duidt dat er sprake is geweest van een eerdere oogst.
Als bijlagen zijn bij dit proces-verbaal gevoegd:
- Fotomap met foto's van de aangetroffen situatie
Eerste verdieping de deur met houten plank (tekst bij foto p. 38)
Gang achter de deur met houten plank. Hennepplantage in slaapkamer (tekst bij foto’s p. 39)
3. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2019250514-11 van 6 januari 2020, in de wettelijk vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (p. 56-63).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 januari 2020 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Op welk adres sta je ingeschreven?
A: [a-straat 1] te [plaats]
V: Verblijf je daar ook daadwerkelijk?
A: Ja
V: Er is een stortingsbewijs gevonden met een aanzienlijk hoog cash bedrag wat gestort is op deze rekening. Wat kun je hierover verklaren?
A: Ja, dat kan kloppen.
V: Bij welke leverancier cq netbeheerder ben je aangesloten?
A: [benadeelde] volgens mij
V: Wat kun je verklaren over het zwarte Heineken notitieboekje?
A: Het is een soort van agenda voor me. Ik wil deze wel graag terug.
V: Er staan in dit boekje meerdere malen geldbedragen met namen genoteerd. Wat kun je hierover verklaren?
A: Ik schrijf altijd van alles op.
4. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2020001767-1 van 29 mei 2020, in de wettelijk vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (p. 64-84 incl. bijlagen).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 december 2019 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [verbalisant 5] :
Pleegplaats: [plaats]
Adres: [a-straat 1]
[benadeelde] N.V. heeft vanaf 5 februari 2018 met een persoon/bedrijf genaamd [verdachte] een overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteit naar bovengenoemd perceel.
De fraudespecialist zag dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken en na het verwijderen van het deksel van de aansluitkast zag hij dat aan de onderzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit.
Uit het door [benadeelde] N.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in bovengenoemd perceel in ieder geval in de periode van 9 augustus 2019 tot 29 december 2019.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019250514-4 van 29 december 2019, in de wettelijk vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (p. 14 incl. bijlage).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en, zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op zondag 29 december 2019 om 16.51 uur namen wij twee notitieboeken in beslag. Deze boeken lagen op de eettafel in de woonkamer van [verdachte] op de [a-straat 1] te [plaats] . Ik zag in de notitieboeken verschillende namen en telefoonnummers stonden. Op zondag 29 december 2019 omstreeks 20.15 uur keek ik, verbalisant [verbalisant 2] in de notitieboeken. Ik zag dat er verschillende bonnen van winkels in zaten. Ook zag ik dat er twee bonnen van de ING bank in zaten. Hierop stonden stortingen die gedaan waren op 31 oktober 2019 en 30 november 2019. Ik zag dat beide stortingen boven de 1000 euro waren en beiden op Iban nummer [001] . Ook zag ik een brief in het Heineken boekje zitten.
Ik zag dat de brief op naam van [verdachte] stond.
(Hof: de bijlage betreft een afbeelding van bonnen, waarop de winkelnaam [A] (bon gedateerd 30-11-2019) in [plaats] en [B] (bon gedateerd 29-11-2019) in [plaats] , [plaats] staan vermeld. De bonnen vermelden tevens de producten universeelgrendel, Multiplex, Parker en Pozidriv 20. De betreffende afbeelding is als geschrift gebezigd in bewijsmiddel 6)
6. Geschriften, te weten aankoopbonnen van de winkel [B] te [plaats] en [A] te [plaats] (p. 15-17):1.
[scan van aankoopbon van 29-11-2019 van een universeelgrendel van € 6,78 bij de winkel [B] te [plaats] ]
[scan van aankoopbon van 30-11-2019 van multiplex van € 10,75 bij de winkel [A] te [plaats] ]
[scan van aankoopbon van 11-12-2019 van Parker en Pozidriv 20 van in totaal € 5,70 bij de winkel [A] te [plaats] ]
[scan van (dezelfde) aankoopbon van 30-11-2019 van multiplex van € 10,75 bij de winkel [A] te [plaats] ]
[scan van (dezelfde) aankoopbon van 11-12-2019 van Parker en Pozidriv 20 van in totaal € 5,70 bij de winkel [A] te [plaats] ]”
5. De bewijsoverweging van het hof ten aanzien van feit 1 houdt het volgende in:
“De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, conform het oordeel van de politierechter, dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte erkent dat hij de woning ter beschikking heeft gesteld aan een derde, maar ontkent verder enige rol te hebben gehad in de hennepkwekerij en de diefstal van de elektriciteit. Er is geen bewijs waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de verdachte een grotere rol heeft gehad dan het ter beschikking stellen van de woning.
De verdachte heeft – kort gezegd – verklaard dat hij de woning ter beschikking heeft gesteld aan een derde voor het exploiteren van een hennepkwekerij. De naam van deze derde heeft de verdachte niet willen geven. De verdachte is ook in de woning aanwezig geweest zonder zich echter met de kwekerij te bemoeien.
Het hof gaat uit van hetgeen in het proces-verbaal staat gerelateerd, waaronder dat op 29 december 2019 met een machtiging tot binnentreden de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , waar de verdachte staat ingeschreven, is binnengetreden. In de woning wordt op de eerste verdieping, in een slaapkamer, een hennepkwekerij aangetroffen die afgesloten is met houten platen en een grendel. In de desbetreffende woning worden poststukken aangetroffen op naam van de verdachte en notitieboekjes waarvan de verdachte heeft erkend dat het zijn notitieboekjes zijn. In één van de notitieboekjes worden bonnen aangetroffen van onder andere de ING-bank, de winkel [A] te [plaats] en de winkel [B] te [plaats] . Uit de twee bonnen van de ING blijkt dat er contante stortingen zijn gedaan. Uit de bonnen van [A] en [B] blijkt dat de verdachte multiplex, een universeelgrendel en schroeven (op de bon: Pozidriv 20) heeft aangeschaft. Deze aankopen passen bij de goederen, waarmee de slaapkamer waar de hennepkwekerij is aangetroffen is afgesloten. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen concrete aanwijzingen naar voren gekomen die kunnen duiden op een andere persoon die betrokken zou zijn bij de hennepkwekerij en de diefstal van de elektriciteit. De verdachte heeft geen naam of anderszins gegevens willen verstrekken waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat een derde daadwerkelijk de hennepkwekerij exploiteerde.
Gelet op het voorgaande is de verklaring van de verdachte niet aannemelijk geworden en kan het niet anders zijn dan dat de verdachte zelf de aangetroffen hennepplanten heeft geteeld. […]”
Het verweer van de verdediging
6. De raadsman van de verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2021 het woord tot verdediging gevoerd. Daarover is, voor zover hier van belang, het volgende in dat proces-verbaal gerelateerd:
“De raadsman deelt desgevraagd mee:
[…]
Mijn cliënt verbleef in die tijd grotendeels in de woning van zijn partner. Hij stond ingeschreven op het adres waar de hennepkwekerij is aangetroffen, vandaar dat er post is aangetroffen.
[…]
De raadsman voert het woord tot verdediging en betoogt:
Ik ga u verzoeken de uitspraak van de politierechter te bekrachtigen. Als ik de advocaat-generaal aanhoor, dan lijkt de overtuiging vooraf te gaan aan het bewijs. Het moet andersom zijn. De woning staat op naam van mijn cliënt. Er worden persoonlijke spullen aangetroffen, maar dat is verklaarbaar. De woning stond op zijn naam. Op basis van de foto’s in het dossier kun je niet concluderen dat de woning bewoond werd. Dat is ook zijn standpunt: dat hij er niet woonde. Mijn cliënt legt een bekennende verklaring af. Vanwege de schuldenlast gaat hij over tot een strafbaar feit. Hij gaat in op het aanbod om zijn woning ter beschikking te stellen. Hij verklaart dat hij geen handelingen heeft verricht met betrekking tot de feiten. Uit het dossier blijkt niet dat hij enige handeling heeft verricht. Is er een significante, materiële bijdrage? Dit blijkt niet uit het dossier. De politierechter heeft het goed afgewogen. Dat mijn cliënt eerder in aanraking is geweest met justitie kan niet worden betrokken bij deze zaak. Wat toen zijn rol is geweest, kunnen we niet vaststellen.
[…]
De raadsman dupliceert:
Het bewijs waar de advocaat-generaal op wijst, past net zo goed bij het oordeel van de politierechter. De advocaat-generaal vergeet de verklaring van mijn cliënt. Ook dat bewijsmiddel heeft bewijswaarde. Hij heeft een verklaring afgelegd zonder kennis van het dossier.”
De bespreking van het middel
7. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk telen van 160 hennepplanten in de slaapkamer van zijn woning. Geklaagd wordt dat het oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zelf de aangetroffen hennepplanten heeft geteeld geen weerslag vindt in de gebezigde bewijsmiddelen en derhalve in strijd is met art. 359, derde lid, Sv. De steller van het middel verwijst in dat kader naar het door de verdediging geschetste scenario, dat kort gezegd inhoudt dat de verdachte zijn woning aan een derde ter beschikking heeft gesteld om daar een hennepplantage te exploiteren, hij zelf wel eens in de woning is geweest in de periode dat de hennepkwekerij in functie was, maar daar geen bijdrage aan heeft geleverd, en hij enkel als klusjesman kleine werkzaamheden verrichtte. Betoogd wordt dat de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet strijdig zijn met dit scenario en derhalve het oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zelf de hennepplanten heeft geteeld niet kunnen dragen.
8. Het hof heeft op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] staat ingeschreven, dat daar in een slaapkamer op de eerste verdieping een hennepkwekerij is aangetroffen en dat deze slaapkamer afgesloten was met houten platen en een grendel. Voorts zijn, zo blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen, in deze woning poststukken op naam van de verdachte en notitieboekjes van de verdachte aangetroffen. In één van de notitieboekjes bevonden zich bonnen van contante stortingen bij ING, en ook verschillende aankoopbonnen waaruit blijkt dat de verdachte multiplex, een universeel grendel en schroeven had aangeschaft. Het hof heeft feitelijk vastgesteld – hetgeen in cassatie niet is bestreden – dat deze aankoopbewijzen passen bij de goederen waarmee de hennepkwekerij is afgesloten. Het hof heeft voorts overwogen dat uit het onderzoek ter terechtzitting geen concrete aanwijzingen naar voren zijn gekomen die kunnen duiden op een andere persoon die betrokken zou zijn bij de hennepkwekerij. Daarbij merkt het hof op dat de verdachte geen naam of andere gegevens heeft willen verstrekken waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat een derde de hennepkwekerij exploiteerde.
9. Het uit deze vaststellingen voortkomende oordeel van het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen van hennep geeft naar het mij voorkomt geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed. Voor een bewezenverklaring is immers – anders dan de steller van het middel kennelijk meent – niet zonder meer vereist dat uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte gedragingen heeft verricht die rechtstreeks verband houden met de opbouw en/of de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerij.2.In zo een geval kan de eigenaar van de woning alsnog als pleger van de hennepteelt worden beschouwd, indien het niet anders kan zijn dan dat hij degene is geweest die de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd, bijvoorbeeld omdat hij geen (aannemelijke) verklaring heeft gegeven over de hem belastende feiten en omstandigheden.3.
10. Het hof acht het in deze zaak door de verdediging aangedragen scenario niet aannemelijk, nu uit het onderzoek ter terechtzitting geen concrete aanwijzingen zijn gebleken die kunnen duiden op een derde betrokkene, en de verdachte ook geen naam of andere gegevens heeft willen verstrekken van die derde. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, in het licht van de bewijsvoering alsook het door de verdediging gevoerde verweer, toereikend gemotiveerd. De omstandigheid dat de door de verdediging gepresenteerde alternatieve lezing van de gebeurtenissen niet (volledig) wordt uitgesloten door de gebezigde bewijsmiddelen, maakt dat niet anders. De rechter kan immers een door de verdediging geschetst scenario ter zijde leggen wanneer hij deze lezing van de gebeurtenissen niet aannemelijk of ongeloofwaardig acht.4.
11. Het hof is dan ook op juiste gronden tot de slotsom gekomen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de in zijn woning aangetroffen hennep heeft geteeld. Dat zou anders kunnen zijn wanneer het hof vaststellingen zou hebben gedaan die blijk geven van een wezenlijke betrokkenheid van derden bij de hennepteelt.5.Daarvan is, als gezegd, in deze zaak geen sprake, zodat het hof niet tot een nadere motivering gehouden was.
12. Het middel faalt.
III. Het tweede middel en de bespreking daarvan
Het middel
Het tweede middel komt op tegen de bewezenverklaring van diefstal van elektriciteit door middel van verbreking.
De bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging
13. Ten laste van de verdachte is onder 2 primair bewezenverklaard dat:
“hij in de periode 9 augustus tot en met 29 december 2019 te [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde] N.V., waarbij de verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.”
14. Deze bewezenverklaring steunt op de bij het eerste middel weergegeven bewijsmiddelen (zie hiervoor randnummer 5). Voorts bevat het bestreden arrest de volgende bewijsoverweging, die voortbouwt op de hiervoor geciteerde bewijsoverweging over de tenlastegelegde hennepteelt (zie randnummer 6):
“[…] Ook wat betreft het wegnemen van de elektriciteit – het onder 2 ten laste gelegde – kan het niet anders zijn dan dat de verdachte dat heeft gedaan. Bij gebreke van enige aanwijzing voor anderen die bij de kwekerij zijn betrokken, moet de verdachte immers de meterkast hebben gemanipuleerd (dan wel hebben laten manipuleren), teneinde bij zijn kweekactiviteiten buiten de meter om stroom te kunnen gebruiken. Door het gebruik van deze stroom bij de kwekerij heeft de verdachte de stroom gestolen.”
Het verweer van de verdediging
15. De raadsman van de verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep het woord tot verdediging gevoerd en vrijspraak bepleit. Het proces-verbaal houdt daarover het volgende in:
“De raadsman deelt desgevraagd mee:
Ik heb één opmerking over de feiten. Dit is vrij uitgebreid besproken bij de politierechter, maar de discussie is niet helemaal correct weergegeven in het proces-verbaal. Het gaat om de toegang tot de centrale hal. In de meterkast die daar staat, is de omleiding geplaatst. Bij dat punt is lang stilgestaan. In het procesdossier bevindt zich geen beschrijving van de toegangsdeur naar de centrale hal. Er is ook geen beschrijving van de meterkast. Over dit deel van het procesdossier is veel onduidelijk. Mijn cliënt zegt dat de toegangsdeur altijd open staat. Mijn cliënt heeft één sleutel verstrekt, van zijn eigen voordeur. De relevantie van dit punt is dat er geen actieve bijdrage is geweest voor de diefstal van de stroom. Er is geen medeplichtigheidshandeling bij feit 2 subsidiair.
De jongste raadsheer houdt p. 35 van het politiedossier voor, waar een foto staat van een termijnnota voor januari 2020 van Eneco, gericht aan de verdachte op het betreffende adres. De jongste raadsheer houdt voor dat die termijnnota maar € 38,- betreft en dat dit bedrag best laag lijkt.
De raadsman antwoordt dat hij daarover niets kan zeggen.
[…]
Voor wat betreft de diefstal van de stroom geldt hetzelfde. Niet kan worden geconcludeerd dat hij in de meterkast heeft gezeten. Het enige wat hij gedaan heeft, is de sleutel van zijn woning overhandigen. Er is geen bewijsmiddel dat hij medewerking heeft verleend voor handelingen aan de meterkast. De handeling van het overhandigen van de sleutel is niet nodig voor de diefstal van de stroom. De meterkast is in de centrale hal, iedereen kon daarbij.
[…]”
De bespreking van het middel
16. De verdachte is veroordeeld voor het wederrechtelijk wegnemen van elektriciteit door middel van verbreking in de zin van art. 311, eerste lid onder 5°, Sr (in samenhang met art. 310 Sr). Geklaagd wordt dat de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de elektriciteit heeft weggenomen, niet kan dragen.
17. Vooropgesteld moet worden dat in een geval als het onderhavige, waarin het aantreffen van een hennepkwekerij gepaard gaat met het aantreffen van aanwijzingen dat de elektriciteit die wordt gebruikt voor die kwekerij (kort gezegd) ‘buiten de meter om’ wordt afgenomen, en de verdachte op die grond (ook) de diefstal van elektriciteit wordt verweten, die diefstal volgens de Hoge Raad zelfstandige aandacht verdient in de bewijsvoering. De betrokkenheid van de verdachte bij de teelt van hennep brengt immers op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig maakt aan het opzettelijk wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit.6.Dat geldt ook als het gaat om een hennepkwekerij die zich in de woning van de verdachte bevindt.7.Bij die bewijsvoering kan volgens de Hoge Raad onder meer het volgende van belang zijn. Onder ‘wegnemen’ van een goed als bedoeld in art. 310 Sr moet worden verstaan het zich verschaffen van de feitelijke heerschappij over het goed dan wel het aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrekken van dat goed. Elektriciteit wordt in deze zin pas ‘weggenomen’ door het verbruik ervan door apparaten of installaties die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet.8.Dat als algemeen uitgangspunt kan gelden dat een rechthebbende weet wat zich in zijn pand bevindt dan wel wat zich daar afspeelt, volstaat doorgaans niet voor het bewijs van het opzettelijk wegnemen van de elektriciteit. Wel kunnen concrete gedragingen van de verdachte waaruit zijn betrokkenheid bij die teelt blijkt en de omstandigheden waaronder die teelt plaatsvond, meebrengen dat (het niet anders kan zijn dan dat) de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan het wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit.9.
18. In lijn met mijn (voormalig) ambtgenoot Knigge10.zou ik menen dat het voorgaande niet betekent dat het plegen van diefstal van elektriciteit nimmer kan worden bewezen indien direct bewijs van een wegnemingshandeling ontbreekt. Indien als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte de desbetreffende hennepkwekerij in zijn eentje heeft opgezet en gerund, kan daaruit afgeleid worden dat hij ook degene is geweest die de elektriciteit heeft gestolen (tenzij concrete omstandigheden op iets anders wijzen).11.Steun voor een dergelijke opvatting kan tevens worden gevonden in het arrest van de Hoge Raad van 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554. In die zaak had de verdachte zich (onder meer) schuldig gemaakt aan het in zijn woning opzettelijk telen van hennep. Ten aanzien van de bewezenverklaarde diefstal van elektriciteit door middel van verbreking hielden de door het hof gebezigde bewijsmiddelen in dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken en de stroom ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Het hof had voorts niet onbegrijpelijk vastgesteld dat het standpunt van de verdachte dat erop neerkwam dat niet hij, maar een derde, de hennepkwekerij in zijn woning had ingericht en geëxploiteerd, “zelfs het begin van aannemelijkheid ontbeert”. De Hoge Raad oordeelde dat, het voorgaande in aanmerking genomen, het kennelijke oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die ten behoeve van het telen van hennep in zijn woning met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid stroom had weggenomen door middel van verbreking, niet onbegrijpelijk en toereikend is gemotiveerd.
19. Bezien tegen deze achtergrond kan het volgende worden gezegd over de onderhavige zaak. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken en dat aan de onderzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Deze aansluiting liep buiten de elektriciteitsmeter om naar de in de woning van de verdachte aangetroffen hennepkwekerij en voorzag deze kwekerij van elektriciteit. In aanmerking genomen de niet onbegrijpelijke vaststelling van het hof dat de verdachte zelf de aangetroffen hennepplanten heeft geteeld en dat het scenario dat een derde de hennepkwekerij exploiteerde niet aannemelijk is geworden, houdt ’s hofs bewijsvoering naar mijn inzicht voldoende in om het oordeel te kunnen dragen dat het dus ook niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die de elektriciteit heeft weggenomen. De omstandigheid dat – zoals de steller van het middel opmerkt – de hoofdaansluitkast zich in de centrale hal van het gebouw bevond en niet in de woning van de verdachte zelf, doet op zichzelf genomen aan het voorgaande niet af, mede gezien het feit dat de aansluiting vanuit de hoofdaansluitkast naar de hennepplantage liep, die in de slaapkamer van de woning van de verdachte is aangetroffen. De bewezenverklaring is dan ook naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed.
20. Het middel faalt.
IV. Het derde middel en de bespreking daarvan
Het middel
21. Het derde middel behelst de klacht dat de strafoplegging in het licht van art. 359, zesde lid, Sv onvoldoende is gemotiveerd.
De strafoplegging
22. Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
“De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de teelt van 160 hennepplanten en daarnaast aan de diefstal van elektriciteit. In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat zij verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. De verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor softdrugs. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van stroom. Het is een feit van algemene bekendheid dat het illegaal aftappen van elektrische stroom, naast de omstandigheid dat het daarbij om diefstal gaat, vaak leidt tot gevaarlijke situaties als kortsluiting en brand. Het hof rekent de verdachte deze feiten aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 september 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor hennepteelten diefstal van elektriciteit. Dit weegt in het nadeel van de verdachte mee, ook al dateert die veroordeling uit 2015.
De ernst van met name de hennepteelt alsmede de eerdere onherroepelijke veroordeling voor onder andere hennepteelt tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een langdurige taakstraf maken dat thans niet meer kan worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur en modaliteit passend en geboden.”
Het verweer van de verdediging
23. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht de door de rechtbank geheel voorwaardelijke opgelegde straf over te nemen, en heeft daartoe, blijkens het proces-verbaal van die zitting, het volgende aangevoerd:
“De politierechter heeft goed oog gehad voor de juiste straf. Mijn cliënt heeft een verleden. Hij heeft een stevige stok achter de deur nodig. Wellicht nu ook nog. Deze straf doet recht aan de situatie.”
De bespreking van het middel
24. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof niet heeft gemotiveerd “waarom een eerdere veroordeling uit 2015 en de ernst van het delict dus tot vrijheidsbeneming dienen te leiden”. In het bijzonder zou in dat verband niet zijn gemotiveerd “hoe ‘de ernst van met name de hennepteelt’ wordt gewogen”, terwijl niet inzichtelijk zou zijn gemaakt “hoe de eerdere veroordeling zich verhoudt tot het oordeel tot vrijheidsbeneming”.
24. Het hof heeft bij de strafoplegging onder meer de ernst van het bewezenverklaarde, in het bijzonder de hennepteelt, betrokken. Dat moet in samenhang worden gelezen met de overweging van het hof dat de verdachte door zijn handelen een bijdrage heeft geleverd aan de instandhouding van de markt van verdovende en verslavende middelen, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en de samenleving als geheel. Voorts heeft het hof gewicht toegekend aan de justitiële documentatie van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een langdurige taakstraf voor vergelijkbare feiten. Het hof is op grond van deze omstandigheden tot het oordeel gekomen dat niet meer kan worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstaf. Anders dan de steller van het middel meent, behoefde dit oordeel geen nadere motivering. Daarbij merk ik op dat de feitenrechter vrij is in de keuze van de straf en in de keuze van de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. Deze afweging is aan de rechter voorbehouden en zijn oordeel daarover behoeft geen motivering.12.Dit oordeel wordt in cassatie dan ook terughoudend getoetst. Ik verwijs in dat kader naar het arrest van HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1641, waarin de Hoge Raad deze uitgangspunten recentelijk heeft bestendigd.
26. De strafoplegging, alsmede de overweging die het hof daaraan ten grondslag heeft gelegd, is, ook in het licht van hetgeen de verdediging ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed.
26. Ook dit middel is tevergeefs voorgesteld.
V. Slotsom
28. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
28. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
28. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑04‑2023
Vgl. HR 2 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2573.
In dezelfde zin mijn ambtgenoot Harteveld in zijn conclusie (randnummer 3.10) van 28 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:196 en de toenmalige A-G (thans P-G) Bleichrodt in zijn conclusie (randnummer 31) van 17 maart 2020, ECLI:NL:PHR:2020:250 (vóór HR 12 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:850; HR: art. 81 RO).
Zie o.m. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314, m.nt. Buruma. Vgl. ook HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864, NJ 2023/101, m.nt. Vellinga. Zie voorts G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 919 (par. XVI.18).
Zie o.a. HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2967 en HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202, NJ 2018/50.
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:511, NJ 2021/347, m.nt. Vellinga.
Vgl. randnummer 34 in de eerder genoemde conclusie van de toenmalige A-G Bleichrodt van 17 maart 2020, ECLI:NL:PHR:2020:250 (vóór HR 12 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:850; HR: art. 81 RO), waarbij hij verwijst naar randnummer 5.4 van de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge van 27 november 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1223 (vóór HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:42).
Vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3361.
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:511, NJ 2021/347, m.nt. Vellinga.
Randnummer 3.8 van zijn conclusie van 9 januari 2018, ECLI:NL:PHR:2018:8 (vóór HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:390).
Vgl. de conclusie van de voormalige A-G Bleichrodt van 8 december 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1124 (vóór HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:511, NJ 2021/347, m.nt. Vellinga), alsook (o.m.) de conclusies van mijn ambtgenoten Aben van 13 september 2022, ECLI:NL:PHR:2022:755 (vóór HR 1 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1480), Spronken van 18 oktober 2022, ECLI:NL:PHR:2022:920 (vóór HR 6 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1771; HR: art. 81 RO) en Harteveld van 28 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:196. In deze conclusies wordt ook de lijn van Knigge gevolgd.
A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2022, p. 360-362.