Deze zaak hangt samen met nr. 13/00228 ([medeverdachte]), nr. 13/00229 P ([medeverdachte]) en nr. 13/00324 P([verdachte]), in welke zaken ik ook vandaag concludeer.
HR, 14-10-2014, nr. 13/00230
ECLI:NL:HR:2014:2967, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-10-2014
- Zaaknummer
13/00230
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2967, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑10‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1836, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:1836, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑07‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2967, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0397
Uitspraak 14‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Bewijs medeplegen. Anders dan het Hof heeft overwogen, bieden de - uit de bewijsmiddelen volgende - feiten waarvan het Hof bij de bewijsvoering is uitgegaan, onvoldoende grond voor het oordeel dat verdachte zich, zoals is bewezenverklaard, schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk "telen" van hennepplanten. Conclusie: anders.
Partij(en)
14 oktober 2014
Strafkamer
nr. 13/00230
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 december 2012, nummer 20/004017-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. H.M.W. Daamen en mr. B.A.M. Hendrix, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde "medeplegen" ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 19 mei 2010 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [a-straat 1]) een hoeveelheid van ongeveer 717 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.3.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van de regiopolitie Midden- en West-Brabant met proces-verbaalnummer PL203A 2010064275-5, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 31 mei 2010 ondertekend door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], hoofdagent van politie, inhoudende, als het hierna zakelijk weergegeven relaas van onderzoek van genoemde verbalisanten dan wel van een van hen:
Op 19 mei 2010 toonde [verdachte] ons de in de schuur achter de woning aan de [a-straat 1] te Kaatsheuvel en de op de eerste verdieping en de zolder van die woning aanwezige hennepkwekerijen.
De schuur was vanuit de woning via de geheel omheinde achterplaats bereikbaar en middels een loopdeur toegankelijk. In het voorste deel van de schuur stonden meerdere kweekkasten. Het achterste deel van de schuur was als hennepkwekerij ingericht en in werking gesteld. Het voorste deel van de schuur (ruimte I), elke daarin staande afzonderlijke kweekkast (ruimten II t/m V), het achterste deel van de schuur (ruimte VI), de slaapkamer op de eerste verdieping van de woning (ruimte VII) en de zolderverdieping van de woning (ruimte VIII) zullen elk afzonderlijk worden benoemd en omschreven.
RUIMTE I
Dit is het gedeelte van de schuur waarin men na het betreden binnenkwam. In deze ruimte stonden vier zogenoemde kweekkasten van verschillende afmetingen. Deze kweekkasten zullen hierna als ruimten II t/m V worden omschreven.
Ruimte I kan worden omschreven als een soort van werkruimte waarin meerdere materialen ten behoeve van de hennepkwekerij waren bevestigd en ook daarvoor in gebruik waren. Ook lagen er meerdere voor de hennepkwekerij benodigde en te gebruiken en gebruikte materialen alsook afval van reeds geoogste en geknipte hennepplanten. Dit zat in zakken, emmers en bakken. Achter de kweekkast (ruimte II) stond een koolstoffilter welke was aangesloten op een daar hangende inbouwventilator. Middels deze ventilator werd de vanuit de kweekkasten (ruimten II t/m V) de ruimte ingeblazen lucht aangezogen, gefilterd en naar buiten afgevoerd. Ook verliet de gefilterde en afgezogen lucht uit de nader te omschrijven ruimte VI op die plaats het pand. In de ruimte lagen op meerdere plaatsen knipschaartjes, ontvettingsoliën, droognetten, 2 verwarmingselementen, 24 assimilatielampen zonder kap, een lat met 4 complete assimilatielampen, 2 losse ventilatoren en een veel gebruikte cannacutter (handmatig). Rechts achterin, vóór ruimte VI, stond een watervat met daarin een dompelpomp waar een slang op was aangesloten. Vanuit dit vat werden de planten in de ruimten II t/m VI handmatig van water en voedingsstoffen voorzien. Tegen de buitenwand hingen een schakelverdeelkast en 18 transformatoren (14 van 400 Watt en 4 van 600 Watt).
Hiervan waren er 4 aangesloten en in werking. In de ruimten lagen enkele tientallen lege kannen van voedingsstoffen.
Overal lagen resten van hennepplanten op de vloer.
Het gehele aanzien van deze ruimte wees op een al langer gebruik als en ten behoeve van de hennepkwekerij.
Ruimte II
Dit betrof een zogenoemde kweekkast. Het betrof een zogenaamd dubbelmodel met een afmeting van 1,3 x 2,5 meter. Op de vloer was van folie en hout een bak gemaakt. Daarin stonden 60 potten gevuld met steenwolvlokken en telkens één hennepplant. Boven de hennepplanten hingen twee in hoogte verstelbare assimilatielampen van 400 Watt. Ook de twee bij de lampen behorende transformatoren hingen in de kast. Verder hingen er twee inbouwventilatoren met vaste koolstoffilters. De apparatuur was aangesloten op een op de kast liggende verdeelkast waarop ook de apparatuur van de andere kasten (ruimten III t/m V) was aangesloten. De uit deze kast afkomstige gefilterde lucht werd in ruimte I uitgeblazen en daarna door een daar hangende inbouwventilator met aangesloten koolstoffilter gefilterd en uiteindelijk naar buiten uitgeblazen.
Gelet op de kalkafzetting op potten en folie, de sterke verkleuring van het vilt van het koolstoffilter, de resten van hennepplanten in de ruimte en het stof op de kappen van de assimilatielampen maken het aannemelijk dat er uit deze ruimte eerder werd geoogst.
Ruimte III
Dit betrof een zogenoemde kweekkast. Het betrof een zogenaamd dubbelmodel met een afmeting van 1,5 x 3 meter. Op de vloer was van folie en hout een bak gemaakt.
Daarin stonden 72 potten gevuld met steenwolvlokken en telkens één hennepplant.
Boven de hennepplanten hingen twee in hoogte verstelbare assimilatielampen van 400 Watt. Ook hingen de twee bij de lampen behorende transformatoren hingen in de kast. Verder hingen er twee inbouwventilatoren met vaste koolstoffilters. De apparatuur was aangesloten op een op ruimte II liggende verdeelkast waarop ook de apparatuur van de andere kasten (ruimten II, IV en V) was aangesloten. De uit deze kast afkomstige gefilterde lucht werd in ruimte I uitgeblazen en daarna door een daar hangende inbouwventilator met aangesloten koolstoffilter gefilterd en uiteindelijk naar buiten uitgeblazen.
Gelet op de kalkafzetting op potten en folie, de sterke verkleuring van het vilt van het koolstoffilter, de resten van hennepplanten in de ruimte en het stof op de kappen van de assimilatielampen maken het aannemelijk dat er uit deze ruimte eerder werd geoogst.
Ruimte IV
Dit betrof een zogenoemde kweekkast. Het betrof een zogenaamd enkelmodel met een afmeting van 1,4 x 1,5 meter. Op de vloer was van folie en hout een bak gemaakt. Daarin stonden 25 potten gevuld met steenwolvlokken en telkens één hennepmoederplant. Boven de hennepplanten hing één assimilatielamp van 400 Watt. Ook hing de bij de lamp behorende transformator in de kast. Verder hingen er één inbouwventilator met vaste koolstoffilters. De apparatuur was aangesloten op een op ruimte II liggende verdeelkast waarop ook de apparatuur van de andere kasten (ruimten II, III en V) was aangesloten. De uit deze kast afkomstige gefilterde lucht werd in ruimte I uitgeblazen en daarna opnieuw door een daar hangende inbouwventilator met aangesloten koolstoffilter gefilterd en uiteindelijk naar buiten uitgeblazen.
Ruimte V
Dit betrof een zogenoemde kweekkast. Het betrof een zogenaamd enkelmodel met een afmeting van 1,4 x 1,5 meter. Op de vloer was van folie en hout een bak gemaakt. Daarin stonden 21 potten gevuld met steenwolvlokken en telkens één hennepmoederplant. Boven de hennepplanten hing één assimilatielamp van 400 Watt. Ook hing de bij de lamp behorende transformator in de kast. Verder hing er een inbouwventilator met vaste koolstoffilters. De apparatuur was aangesloten op een op ruimte II liggende verdeelkast waarop ook de apparatuur van de andere kasten (ruimten II, III en IV) was aangesloten. De uit deze kast afkomstige gefilterde lucht werd in ruimte I uitgeblazen en daarna opnieuw door een daar hangende inbouwventilator met aangesloten koolstoffilter gefilterd en uiteindelijk naar buiten uitgeblazen.
Ruimte VI
Dit betrof de ruimte achter in de schuur. In de ruimte was een tussenwand met daarin een deur geplaatst. Over de gehele lengte was een soort van looppad. Aan weerszijden bevonden zich de kweekbakken. Het voorste deel van de ruimte (tussen toegang en tussenwand) kende zowel aan de linker- als de rechterzijde een kweekbak met een afmeting van 1,3 x 2,4 meter. Op de vloer van elk deel was van vijverfolie en hout een bak gemaakt. Daarin stonden de met steenwol gevulde potten. Aan de linkerzijde 55 hennepplanten van ongeveer 8 weken en aan de rechterzijde 21 hennepplanten. Boven elke bak hingen telkens 2 assimilatielampen van 400 Watt. Totaal in dit deel dus 4 assimilatielampen. Daarboven hingen twee koolstoffilters welke waren aangesloten op een in de achter de tussenwand hangende inbouwventilator. Verse lucht werd rechtstreeks op natuurlijke wijze van buiten de ruimte ingebracht (gat in de muur). Het achterste deel van de ruimte (achter de tussenwand) kende zowel aan de linker- als de rechterzijde een kweekbak met een afmeting van 1,3 x 3,9 meter. Op de vloer van elk deel was van vijverfolie en hout een bak gemaakt. Daarin stonden de met steenwol gevulde potten. Aan de linkerzijde 52 hennepplanten van ongeveer 9 weken en aan de rechterzijde 96 oogstrijpe hennepplanten. Boven elke bak hingen telkens 5 in hoogte verstelbare assimilatielampen van 400 Watt. Totaal in dit deel dus 10 assimilatielampen. Daarboven hing een groot model koolstoffilter welke was aangesloten op een in de ruimte hangende inbouwventilator. Op de inbouwventilator was een ventilatieregelaar bevestigd. Verse lucht werd rechtstreeks op natuurlijke wijze van buiten de ruimte ingebracht (gat in de muur). De gefilterde lucht verliet via een door ruimte I lopende flexibele slang en een gat in de wand van ruimte 1 het kweekgedeelte. Gelet op de kalkafzetting op potten en folie, de sterke verkleuring van het vilt van het koolstoffilter, de resten van hennepplanten in de ruimte en het stof op de kappen van de assimilatielampen is het aannemelijk dat er uit deze gehele ruimte eerder werd geoogst.
Ruimte VII
Dit betreft de slaapkamer op de eerste verdieping van de woning. Daar waren twee zogenaamde kweekkasten geplaatst. Aan de linkerzijde bevond zich een kleine kweekkast met een afmeting van 1,25 x 1,25 meter. Daarin stonden 25 potten gevuld met steenwolvolken en telkens één hennepmoederplant. Deze planten waren nog in de opgroeifase en er waren zoals te beoordelen viel nog geen stekken van verkregen.
Boven de planten hingen een assimilatielamp van 400 Watt en een inbouwventilator met vast koolstoffilter. De bijbehorende transformator lag op de kweekkast. De gefilterde lucht werd op de overloop uitgeblazen. Verse lucht werd vanuit de woning rechtstreeks de kweekkast ingebracht. Recht tegenover de toegangsdeur stond de tweede kweekkast, een zogenaamd dubbel model, met een afmeting van 1,25 x 2, 5 meter. Daarin stonden 72 potten gevuld met steenwolvolken en telkens één hennepplant. Boven de planten hingen een in hoogte verstelbare assimilatielamp van 400 Watt en een inbouwventilator met vast koolstoffilter. De bijbehorende transformator lag op de kweekkast. De gefilterde lucht werd op de overloop uitgeblazen. Verse lucht werd vanuit de woning rechtstreeks de kweekkast ingebracht.
Ruimte VIII
Dit betrof het kweekgedeelte op de zolderverdieping. Via een vaste trap kwamen we op de zolderverdieping. Bovenaan de trap was een soort van voorportaal. Daar staande was zichtbaar dat de constructie van de woning (vloer en dak) van hout was opgetrokken. Het dak was met riet onderschoten. Tegen de wand van het eigenlijke kweekgedeelte hingen aan de buitenkant 10 transformatoren behorende bij de in het kweekgedeelte hangende assimilatielampen, een schakelverdeelkast en een ventilatieregelaar. Vanuit het voorportaal kwam men in het eigenlijke kweekgedeelte. Daarvan waren de wanden en het dak geheel met isolatiefolie bedekt.
Meteen na binnenkomst stonden rechts een inbouwventilator waarop een groot koolstoffïlter was aangesloten. De daarmee gefilterde lucht werd via het dakbeschot naar buiten afgevoerd, twee losse ventilatoren, een ventilatieregelaar en een bak met daarin een dompelpomp. Vanuit deze bak werden de hennepplanten handmatig van water en voedingsstoffen voorzien. Verse lucht kwam de kweekruimte binnen via een openstaand dakraam waaromheen aan de binnenzijde een kist was gemaakt.
Daaraan grenzend bevond zich de kweekbak met zichtbaar 5 bakken elk met een afmeting van 1 x 2,2 meter. Vanuit de deuropening gezien bevonden zich aan de linkerzijde 2 bakken met elk 55 potten gevuld met steenwolvlokken en telkens één hennepplant. De drie andere bakken telden telkens 36 potten met telkens één hennepplant. De potten in de twee rechtse vakken waren gevuld met aarde en de middelste met steenwolvlokken. Boven de hennepplanten hingen tien in hoogte verstelbare assimilatielampen van 600 Watt.
Gelet op de kalkafzetting op potten en folie, de verkleuring van het vilt van het koolstoffilter, de resten van hennepplanten in de ruimte en het stof op de kappen van de assimilatielampen is het aannemelijk dat er uit deze ruimte eerder werd geoogst.
Op 19 mei 2010 werden door ons ter zake van het misdrijf genoemd in artikel 3 ivm 11 van de Opiumwet op heterdaad aangehouden:
[medeverdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
en
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
Uit elke ruimte van de hennepkwekerij werden drie henneptoppen dan wel plantendelen veiliggesteld en bemonsterd. Van de aangetroffen restanten werden eveneens drie stuks voor nader onderzoek veiliggesteld. De bemonstering van de aangetroffen hennepplanten dan wel daartoe geschikte restanten werd gedaan door mij, [verbalisant 1], uitgevoerd. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor marihuana of the, zijnde de werkzame stof in hennep en hashish, vermeld op lijst II van de Opiumwet.
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de regiopolitie Midden- en West-Brabant, met proces-verbaalnummer PL203A 2010064275-4, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 19 mei 2010 ondertekend door [verbalisant 2] voornoemd, inhoudende, als de tegenover verbalisante afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van [medeverdachte]:
Ik woon samen met mijn vrouw aan de [a-straat 1] te Kaatsheuvel. Dit betreft een huurwoning met winkel. Wij huren dit pand.
Mijn vrouw en ik runnen samen de winkel. (...) Wij hebben zakelijk schulden (...). Ongeveer augustus 2009 sprak ik samen met mijn vrouw over de hoge lasten die wij hadden. Omdat wij een hoge maandlast hebben van de huur en deze nauwelijks konden betalen hadden wij het erover om hennepplanten te kweken om zo de huur te kunnen opbrengen en te kunnen leven. Ik ben begonnen in oktober 2009 met het opbouwen van een ruimte in de schuur, achter het huis. (...)
Begin dit jaar 2010 kon ik aan spullen komen om uit te breiden. Op zolder heb ik een ruimte ingericht. Eind april 2010 heb ik twee kweektenten op de eerste verdieping geplaatst.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de regiopolitie Midden- en West-Brabant, met proces-verbaalnummer PL203A 2010064275-3, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 19 mei 2010 ondertekend door [verbalisant 2] voornoemd, inhoudende, als de tegenover verbalisante afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van [verdachte]:
Ik woon samen met mijn man, genaamd [medeverdachte], aan de [a-straat 1] te Kaatsheuvel. Dit betreft een woning met winkel. Wij huren dit pand. Mijn man en ik betalen de huur. Vanwege de hoge huurlasten hebben wij het erover gehad om hennepplanten te gaan kweken, om zo onze lasten te betalen. [medeverdachte] zou dat gaan regelen.
Ik weet dat er een ruimte is ingericht in de schuur en ik weet dat hij later boven bezig is geweest. Ik weet dat hij vanaf oktober 2009 bezig is. Daardoor konden wij onze lasten betalen.
4. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:
Mijn man en ik hadden op een gegeven moment enorme schulden. Wij konden onder meer de huur van ons winkelpand in Kaatsheuvel niet meer betalen. Mijn man vertelde toen dat hij in dat pand een hennepkwekerij wilde beginnen. We moesten iets doen om onze schulden te kunnen betalen. Het idee om een hennepkwekerij te beginnend kwam van mijn man. Hij heeft ook de kwekerij opgebouwd en ingericht en hij heeft de planten verzorgd. (...) In zekere zin heb ik (...) geprofiteerd van de opbrengst van de kwekerij want een deel daarvan heeft mijn man gebruikt om onze huurschuld te voldoen.
Ik heb mijn man niet belet om een hennepkwekerij te beginnen. Ik heb daarin berust."
2.3.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman is betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat niet kan worden bewezen dat sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar echtgenoot, [medeverdachte], dat kan worden gezegd dat zij het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd. Daartoe is - zakelijk weergegeven - nog aangevoerd dat verdachte geen enkele bijdrage aan het telen van de hennep heeft geleverd, dat zij nimmer in de kweekruimtes aanwezig is geweest en dat zij slechts op de hoogte was van de aanwezigheid van de kwekerij.
Het hof overweegt als volgt.
Het in vereniging plegen van een delict veronderstelt een bewuste, nauwe en volledige samenwerking. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte], voordat hij de kwekerij begon, met zijn echtgenote, verdachte [verdachte], heeft gesproken over zijn voornemen hun financiële problemen op te lossen door het telen van hennepplanten. De verdachte heeft op geen enkele wijze getracht te voorkomen dat haar echtgenoot dit voornemen zou uitvoeren. Nu met de opbrengst van de hennepteelt een gedeelte van hun gezamenlijke schulden ook daadwerkelijk is afgelost, heeft verdachte eveneens geprofiteerd van de baten van de kwekerij. Gelet hierop is het hof van oordeel dat er sprake is van het tezamen en in vereniging telen van hennepplanten ook al heeft verdachte zelf geen telingshandelingen verricht en kwam zij niet in de ruimten waarin werd geteeld.
Het hof verwerpt het verweer."
2.4.
Anders dan het Hof heeft overwogen, bieden de - uit de bewijsmiddelen volgende - feiten waarvan het Hof bij de bewijsvoering is uitgegaan, onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte zich, zoals is bewezenverklaard, schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk "telen" van hennepplanten. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014.
Conclusie 08‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Bewijs medeplegen. Anders dan het Hof heeft overwogen, bieden de - uit de bewijsmiddelen volgende - feiten waarvan het Hof bij de bewijsvoering is uitgegaan, onvoldoende grond voor het oordeel dat verdachte zich, zoals is bewezenverklaard, schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk "telen" van hennepplanten. Conclusie: anders.
Nr. 13/00230
Mr. Machielse
Zitting 8 juli 2014
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 28 december 2012 voor: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en tot een taakstraf van 120 uur.
2. Mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat te Venlo, heeft cassatie ingesteld. Mr. H.M.W. Daamen en mr. B.A.M. Hendrix, advocaten te Maastricht, hebben een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het tweede middel komt op tegen de veroordeling voor medeplegen. In hoger beroep is als verweer gevoerd dat niet kan worden gesproken van medeplegen omdat tussen verdachte en haar echtgenoot, de medeverdachte [medeverdachte], de voor medeplegen benodigde nauwe en bewuste samenwerking ontbrak. Verdachte heeft geen enkele actieve bijdrage geleverd aan de inrichting en exploitatie, zij kwam niet eens in de kwekerij. Wel wist zij ervan.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte
"in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 19 mei 2010 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [a-straat 1]) een hoeveelheid van ongeveer 717 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van verdachte aangevoerd dat geen sprake was van medeplegen. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting houdt dienaangaande het volgende in:
"De raadsman voert het woord als volgt.
Ik ben het niet eens met het standpunt van de advocaat-generaal dat tussen cliënte en haar echtgenoot sprake is geweest van een zo nauwe en bewuste samenwerking dat van 'medeplegen' gesproken kan worden. Cliënte heeft geen enkele actieve bijdrage geleverd aan de inrichting en exploitatie van de kwekerij. Zij kwam ook niet in de ruimten waar de planten stonden. Zij had daar alleen weet van. Feitelijk heeft zij het bestaan van de hennepkwekerij slechts gedoogd. Ik wijs het hof op de uitspraak van de Hoge Raad van 15 februari 2011, LJN: BP0068. In die uitspraak heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk overwogen dat het enkele gegeven dat de verdachte in die zaak fysiek aanwezig was in een pand waar, op de door hem aan een derde verhuurde benedenverdieping, zich onmiskenbaar een hennepkwekerij bevond en dat hij beschikte over een sleutel van de deur van die benedenverdieping, onvoldoende was om te kunnen spreken van een zo nauwe en bewuste samenwerking dat sprake was van medeplegen.
Een vergelijkbare situatie doet zich ook hier voor. Cliënte had geen enkele feitelijke bemoeienis met de door haar echtgenoot geëxploiteerde hennepkwekerij. Het gegeven dat cliënte van de opbrengst van de kwekerij heeft geprofiteerd doordat daarmee de gezamenlijke schuldenlast werd verminderd, kan niet leiden tot een bewezenverklaring van 'medeplegen'. Wat cliënte heeft gedaan valt onder een andere strafbepaling. Cliënte dient dan ook van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken te worden. "
In zijn arrest is het hof uitdrukkelijk ingegaan op het gevoerde verweer:
"Door de raadsman is betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat niet kan worden bewezen dat sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar echtgenoot, [medeverdachte], dat kan worden gezegd dat zij het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd. Daartoe is - zakelijk weergegeven - nog aangevoerd dat verdachte geen enkele bijdrage aan het telen van de hennep heeft geleverd, dat zij nimmer in de kweekruimtes aanwezig is geweest en dat zij slechts op de hoogte was van de aanwezigheid van de kwekerij.
Het hof overweegt als volgt.
Het in vereniging plegen van een delict veronderstelt een bewuste, nauwe en volledige samenwerking. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte], voordat hij de kwekerij begon, met zijn echtgenote, verdachte [verdachte], heeft gesproken over zijn voornemen hun financiële problemen op te lossen door het telen van hennepplanten. De verdachte heeft op geen enkele wijze getracht te voorkomen dat haar echtgenoot dit voornemen zou uitvoeren. Nu met de opbrengst van de hennepteelt een gedeelte van hun gezamenlijke schulden ook daadwerkelijk is afgelost, heeft verdachte eveneens geprofiteerd van de baten van de kwekerij.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat er sprake is van het tezamen en in vereniging telen van hennepplanten ook al heeft verdachte zelf geen telingshandelingen verricht en kwam zij niet in de ruimten waarin werd geteeld.
Het hof verwerpt het verweer."
Voorts zijn de volgende twee bewijsmiddelen relevant voor de beantwoording van de in cassatie voorgelegde vraag:
" 2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de regiopolitie Midden- en West-Brabant, met proces-verbaalnummer PL203A 2010064275-4, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 19 mei 2010 ondertekend door [verbalisant 2] voornoemd, inhoudende, als de tegenover verbalisante afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van [medeverdachte]:
Ik woon samen met mijn vrouw aan de [a-straat 1] te Kaatsheuvel. Dit betreft een huurwoning met winkel. Wij huren dit pand.
Mijn vrouw en ik runnen samen de winkel. (...) Wij hebben zakelijk schulden (...). Ongeveer augustus 2009 sprak ik samen met mijn vrouw over de hoge lasten die wij hadden. Omdat wij een hoge maandlast hebben van de huur en deze nauwelijks konden betalen hadden wij het erover om hennepplanten te kweken om zo de huur te kunnen opbrengen en te kunnen leven. Ik ben begonnen in oktober 2009 met het opbouwen van een ruimte in de schuur, achter het huis. (...)
Begin dit jaar 2010 kon ik aan spullen komen om uit te breiden. Op zolder heb ik een ruimte ingericht. Eind april 2010 heb ik twee kweektenten op de eerste verdieping geplaatst.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de regiopolitie Midden- en West-Brabant, met proces-verbaalnummer PL203A 2010064275-3, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 19 mei 2010 ondertekend door [verbalisant 2] voornoemd, inhoudende, als de tegenover verbalisante afgelegde en hierna zakelijk weergegeven verklaring van [verdachte]:
Ik woon samen met mijn man, genaamd [medeverdachte], aan de [a-straat 1] te Kaatsheuvel. Dit betreft een woning met winkel. Wij huren dit pand. Mijn man en ik betalen de huur. Vanwege de hoge huurlasten hebben wij het erover gehad om hennepplanten te gaan kweken, om zo onze lasten te betalen. [medeverdachte] zou dat gaan regelen.
Ik weet dat er een ruimte is ingericht in de schuur en ik weet dat hij later boven bezig is geweest. Ik weet dat hij vanaf oktober 2009 bezig is. Daardoor konden wij onze lasten betalen.
4.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:
Mijn man en ik hadden op een gegeven moment enorme schulden. Wij konden onder meer de huur van ons winkelpand in Kaatsheuvel niet meer betalen. Mijn man vertelde toen dat hij in dat pand een hennepkwekerij wilde beginnen. We moesten iets doen om onze schulden te kunnen betalen. Het idee om een hennepkwekerij te beginnen kwam van mijn man. Hij heeft ook de kwekerij opgebouwd en ingericht en hij heeft de planten verzorgd. (...) ln zekere zin heb ik (...) geprofiteerd van de opbrengst van de kwekerij want een deel daarvan heeft mijn man gebruikt om onze huurschuld te voldoen.
Ik heb mijn man niet belet om een hennepkwekerij te beginnen. Ik heb daarin berust. "
3.3. De stellers van het middel betogen dat niet blijkt dat verdachte haar echtgenoot heeft aangemoedigd, hem heeft gerustgesteld, of zich anderszins heeft bemoeid met de hennepkwekerij. Als verdachte niet bij de uitvoering van het misdrijf betrokken is geweest, zullen toch zware eisen moeten worden gesteld aan de mate van samenwerking met haar echtgenoot. En die samenwerking ontbreekt totaal. Niet blijkt dat verdachte mede heeft georganiseerd, dat zij een gelijkwaardige rol heeft gespeeld als [medeverdachte]. Het hof heeft dus aan de woorden "tezamen en in vereniging met een ander", welke woorden duiden op medeplegen, een onjuiste uitleg gegeven.
3.4. Van medeplegen kan men spreken als sprake is van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking, door de stellers aangeduid als de subjectieve voorwaarde, en/of van een gezamenlijke uitvoering, aangeduid als de objectieve voorwaarde. Er kan zelfs medeplegen worden aangenomen als verdachte niet eens bij de uitvoering van het delict aanwezig is.2.In zijn dissertatie schrijft Postma m.i. terecht dat de ontwikkeling in het medeplegen is gegaan van een causale benadering met de nadruk op de bijdrage aan de daadwerkelijke uitvoering naar een benadering die de verantwoordelijkheid voor het plaatsvinden van het delict centraal stelt.3.Degene die alleen maar aanwezig is, niet heeft deelgenomen aan de uitvoering van het delict en evenmin nauw betrokken is bij planning of organisatie daarvan, kan niet als medepleger verantwoordelijk worden gehouden voor dat delict.4.
3.5. Ik geef een voorbeeld van een geval dat een zekere gelijkenis heeft met de onderhavige zaak en waarin de verantwoordelijkheid voor het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen wel voldoende grond bood voor het aannemen van medeplegen. Het betreft twee broers die samen eigenaar zijn van een schildersbedrijf dat is gevestigd in een perceel waarin een hennepkwekerij is aangetroffen. De hennepkwekerij is opgezet door een van de broers. De andere broer heeft verklaard dat hij wist dat er een hennepkwekerij boven de zaak was gevestigd. Het pand was eigendom van beide broers. In het arrest van de Hoge Raad is het volgende te lezen:
"2.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat verdachte bij het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit, te weten het voorhanden hebben van een hoeveelheid hennepplanten, moet worden aangemerkt als medepleger, nu verdachte willens en wetens heeft samengewerkt met zijn broer en mededader bij het voorhanden hebben van de hennepplanten. De hennepkwekerij bevond zich in het bedrijfspand van verdachte en zijn broer. Verdachte wist dat zijn broer de hennepkwekerij in hun bedrijfspand exploiteerde. Hij heeft zich daarvan niet gedistantieerd. Aldus heeft verdachte de hennepkwekerij tezamen en in vereniging met in ieder geval zijn broer aanwezig gehad."
2.4. Het oordeel van het Hof dat de verdachte de hennepplanten tezamen en in vereniging met een ander of anderen aanwezig heeft gehad, is gelet op hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld, toereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel faalt."5.
3.6. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en haar echtgenoot samen verantwoordelijk waren voor de woning waarin de hennepkwekerij is geïnstalleerd. In bewijsmiddel 3 verklaart verdachte dat zij het er met verdachte over heeft gehad om hennepplanten te gaan kweken om zo de lasten te betalen, hetgeen ook werkelijk is geschied. De hennepkwekerij is met instemming van verdachte geïnstalleerd in hun beider woning. De opbrengsten van de hennepkwekerij is aan hen beiden ten goede gekomen. Het oordeel van het hof dat er sprake is van medeplegen geeft naar mijn oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
4.1. Het eerste middel klaagt over schending van de redelijke termijn omdat tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van het dossier ter griffie van de Hoge Raad meer dan acht maanden zijn verlopen.
4.2. Het cassatieberoep is ingesteld op 28 december 2012 en het dossier is eerst op 11 december 2013 bij de Hoge Raad ontvangen. Aldus is inderdaad de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn met drie maanden en dertien dagen overschreden. Deze overschrijding van de redelijke termijn zal gevolgen moeten hebben voor de straftoemeting.
5. Het eerste middel faalt. Het tweede middel is terecht voorgesteld, hetgeen tot een vermindering van de opgelegde straf behoort te leiden. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de opgelegde straf zal verminderen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑07‑2014
HR 17 november 1981, NJ 1983, 84; HR 17 december 1985, NJ 1986, 427; HR 15 april 1986, NJ 1986, 740; HR 12 februari 2002, NJ 2002, 351; Anne Postma, Opzet en toerekening bij medeplegen, diss RUG 2014, p. 14.
Opzet en toerekening bij medeplegen, p. 21.
HR 19 oktober 1993, NJ 1994, 50 m.nt. ThWvV; HR 15 april 1997, DD 97.213; HR 22 december 2009, NJ 2010, 193 m.nt. Mevis.
HR 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4260.