HR 2 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2573.
HR, 23-05-2023, nr. 21/02333
ECLI:NL:HR:2023:755
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-05-2023
- Zaaknummer
21/02333
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:755, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑05‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:196
ECLI:NL:PHR:2023:196, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:755
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Hennepteelt (art. 3.B Opiumwet) en diefstal elektriciteit d.m.v. verbreking (art. 311.1.5 Sr) in door verdachte gehuurde woning. 1. Bewijsklacht hennepteelt. 2. Bewijsklacht diefstal van elektriciteit. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02333
Datum 23 mei 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 mei 2021, nummer 23-002589-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J. Bussink, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
- vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 171 uren, subsidiair 85 dagen hechtenis, belopen;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2023.
Conclusie 28‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Falende bewijsklacht t.a.v. telen van hennep en diefstal van elektriciteit. Slagende klacht m.b.t. schending inzendtermijn in de cassatiefase. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02333
Zitting 28 maart 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 25 mei 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod" en 2. “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J.J. Bussink, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde telen van hennep en de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit door middel van verbreking niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid en dat de verwerping van het daarop betrekking hebbende verweer onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed.
3.2
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“Feit 1
hij op 20 februari 2020 te Amsterdam, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal 667 hennepplanten.
feit 2
hij op 20 februari 2020 te Amsterdam, een hoeveelheid stroom, die aan een ander toebehoorde, te weten aan Liander NV, heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.”
3.3
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 25 mei 2021.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Sinds 2018 huur ik de woning aan de [a-straat 1] in Amsterdam.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 28 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s B 027-028).
Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in als mededeling van
de verbalisant:
Op 20 februari 2020 had ik telefonisch contact met [betrokkene 1], fraudespecialist bij Liander. Hij verklaarde mij dat hij een onderzoek had gedaan rondom de woning [a-straat 1] te Amsterdam. Onmiddellijk begaf ik mij naar de opgegeven woning. Voor de deur werd ik aangesproken door [betrokkene 1]. Hij verklaarde mij: "Ik heb een onderzoek gedaan in dit gebouw naar aanleiding van een storing in de elektriciteitsaanvoer. Meestal betekent dit dat er ergens een hennepplantage is in het gebouw. Ik ben daar ook naar op zoek gegaan. Na mijn onderzoek ben ik er van overtuigd dat er in perceel [a-straat 1] te Amsterdam een in werking zijnde hennepplantage aanwezig is. De woning is compleet geblindeerd en bij mijn onderzoek voelde ik dat de elektrastandleiding onder genoemd perceel warmer is dan normaal en boven het pand een normale temperatuur heeft. Dit wijst op een overmatig gebruik van elektriciteit in [a-straat 1]".
Op 20 februari 2020 ben ik binnengetreden in de [a-straat 1] te Amsterdam voorzien van een machtiging tot binnentreden. Bij betreden van de woning voelde ik aan de temperatuur en de luchtvochtigheid direct dat er in de woning een hennepplantage aanwezig was. Ik zag dat in de woonkamer twee ruimtes waren gemaakt welke volledig als plantage waren ingericht. Ruimte B was volledig ingericht en daar stonden 667 hennepplanten in potten. Na onderzoek in de inpandige meterkast bleek dat er sprake was van diefstal van elektriciteit. De gebruikte elektra werd buiten de meter om geconsumeerd.
3. Een proces-verbaal van bevindingen van 1 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina B 040).
Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in als mededeling van de verbalisant:
Uit gevorderde gegevens bij de energieleverancier Vandebron Energie BV en de woningbeheerder Rebo Vastgoedmanagement blijk dat de contractant voor de energieleverantie en de huurder van de woning (het hof begrijpt: de woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam) de hierna genoemde [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] is.
4. Een proces-verbaal van aangifte van 28 maart 2020, opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s B 001-003).
Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van aangever [betrokkene 2]:
Pleegplaats: Amsterdam, [a-straat 1]
Namens Liander N.V. ben ik, [betrokkene 2], in dienstbetrekking als medewerker fraude bij Liander N.V., uit hoofde van mijn functie bevoegd om van diefstal energie, al dan niet na verbreking van verzegeling, aangifte te doen bij de politie. Op verzoek van Liander N.V. is - in samenwerking met de politie te Amsterdam - op 20 februari 2020 door fraudespecialist M09 van Liander N.V., een onderzoek ingesteld naar de aansluiting, waaronder de meetinrichting die eigendom is van Liander N.V. en die zich bevindt in bovengenoemd perceel. Als in deze aangifte wordt gesproken over hennepplantage en/of hennepplanten en/of hennepresten, kan ik mededelen dat voornoemde fraudespecialist en politieambtenaar [verbalisant 1] hebben verklaard dat zij dit herkenden aan de hen bekende kleur en vormgeving en dat zij daarbij de hen bekende, typische, geur van hennep roken.
De fraudespecialist zag dat de zegels van de Flatkast waren verbroken. Hij zag dat op de klemmen van de Flatkast een illegale aansluiting was gemaakt. Voorts zag hij dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. Door de manipulatie werd de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
Uit het door Liander N.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in bovengenoemd perceel tot 20 februari 2020.
Niemand had het recht of de toestemming van Liander N.V. om het zegel te verbreken of wijziging in de installatie of bedrading aan te brengen. Niemand is gerechtigd de elektra, zijnde eigendom van Liander N.V., op deze wijze weg te nemen en zich toe te eigenen.
5. Een geschrift, te weten een bijlage bij de aangifte van Liander, zijnde een Opnameformulier energiefraude van 20 februari 2020 (dossierpagina B 12- B20).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Opname formulier energiefraude
Naam: [verdachte]
Datum: 20 februari 2020
Straatnaam: [a-straat 1]
Postcode: [postcode] woonplaats Amsterdam
betreft: woning
betreft: contractant
inhuisdatum: 04-10-2018
De eerdergenoemde fraudespecialist zag dat de zegels van de Flatkast waren verbroken. Hij zag dat op de klemmen van de Flatkast een illegale aansluiting was gemaakt. Voorts zag hij dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en voorzag deze van elektriciteit.
Aangetroffen feiten en omstandigheden
In overleg met [verbalisant 1] ben ik tot de slotsom gekomen dat hier 2 keer eerder is geoogst. Dit is gebaseerd op knipscharen met hennepresten en cannacutter met hennepresten.
Overige opmerkingen: Aangetroffen hennepplantage in flat op 1ste verdieping in 2 ruimtes.”
3.4
De verdachte heeft blijkens de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 mei 2021 onder meer het volgende verklaard:
“Sinds 2018 huur ik de woning aan de [a-straat 1] in Amsterdam. Ik heb daar zelf gewoond
tot het wat minder met mij ging. Mijn relatie ging uit en de kosten waren te hoog om het alleen te betalen. Ik heb de woning daarom eind 2019 verhuurd voor vier maanden. Ik heb dat gedaan omdat ik het huis niet wilde kwijtraken. Dit is toen prima gegaan. Eind 2020 heb ik het opnieuw verhuurd, maar toen is er een hennepplantage ontdekt. De huurder heb ik Ieren kennen toen ik aan het gokken was in het casino. Ik had geld nodig en raakte met een koppel in gesprek dat in Amsterdam werkte. Ik gaf aan dat ik mijn woning wilde verhuren. Dit was eind september of oktober 2020. Toen ik de woning aan hen verhuurde, heb ik dit niet vastgelegd omdat ik dit eerder ook niet had gedaan. Ik kwam altijd aan het einde van de maand € 2.000,00 ophalen, daar maakte ik telefonisch een afspraak voor. Ik betaalde zelf inclusief de stroom een bedrag van € 1.400,00 ongeveer, dan hield ik wat geld over. Dit was contant geld en dit stortte ik bij de bank. Ik heb dit op verschillende rekeningen gestort en ik heb ook niet altijd alles gestort. De woning is een galerijflat. Bij het ophalen van het geld stond ik alleen bij de voordeur, ik ben niet naar binnen geweest. Ik zag alleen de gang en links en rechts de deur naar de slaapkamer. Ik kon door de ramen in de slaapkamers naar binnen kijken als de gordijnen open waren, maar ik heb niets gezien of geroken. U zegt mij dat een medewerker van Liander heeft verklaard dat de ramen geblindeerd waren. De ramen waren niet geblindeerd aan de voorkant.
De achterkant weet ik niet, want ik heb daar niet gekeken.
De huurders hebben zich niet ingeschreven, want het was maar voor een korte periode. U vraagt
mij of ik op enige manier, behalve de kopie van het paspoort, kan aantonen dat deze meneer daadwerkelijk mijn onderhuurder was. Ik heb alleen een kopie van een paspoort van de huurders. Ik had ook een telefoonnummer, maar ik heb mijn telefoon verkocht. Daar heb ik niet bij nagedacht, dat was voordat ik bij de recherche kwam. U kunt zien in mijn persoonsgegevens dat ik schulden heb en geen waardevolle spullen, ik moest een rekening betalen anders zou ik gegijzeld worden. Ik heb verder geen bankgegevens van de huurders. Toen ik een huissleutel had en naar binnen ging, lag er niks van hun. U zegt mij dat u het merkwaardig vindt dat er in vijf maanden tijd in totaal € 14.750,00 gestort is op mijn bankrekening en dat dit geen enkele keer een storting van € 2.000,00 betreft.
Ik stortte niet alles rechtstreeks, het was ook leefgeld en ik had een zwart baantje in de horeca. Het ging die periode slecht met mij, ik had een huurachterstand en heb ook gegokt met het geld.
Ik heb niet gezien dat de stroom is omgelegd en ik kan dit zelf niet gedaan hebben want ik ben absoluut niet technisch.”
3.5
Uit de aan het hof ter terechtzitting in hoger beroep van 25 mei 2021 overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota blijkt dat de raadsvrouw van de verdachte het verweer heeft gevoerd dat – samengevat weergegeven – uit niets blijkt dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de opbouw dan wel exploitatie van de hennepkwekerij. Evenmin zou blijken dat de verdachte op enige wijze heeft bijgedragen aan de diefstal van elektriciteit dan wel het aanleggen van de illegale aansluiting voor de elektriciteitsmeter daartoe. Er zouden überhaupt geen aanwijzingen zijn dat de verdachte in de ten laste gelegde periode in de woning is geweest: de verdachte was niet in de woning aangetroffen, er waren geen ooggetuigen, geen camerabeelden en in de woning lagen geen persoonlijke spullen van de verdachte. Forensische sporen van de verdachte die op zijn aanwezigheid in de woning kunnen duiden waren er evenmin, aldus de raadsvrouw.
3.6
Het hof heeft dit verweer in het bestreden arrest als volgt verworpen:
“Het hof stelt vast dat de verdachte huurder is van de woning en daar de energie afneemt. In die woning is een hennepkwekerij aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij de woning aan een derde heeft onderverhuurd en gesteld dat deze onderhuurder de hennepkwekerij daar buiten zijn medeweten heeft geplaatst. Deze stelling is onderbouwd met een kopie van een paspoort. Het hof is echter van oordeel dat er zelfs geen begin van aannemelijkheid is voor deze stelling. Het hof acht de kopie van een paspoort van de beweerdelijke onderhuurder daartoe onvoldoende, nu dit op geen enkele manier aantoont dat iemand anders dan de verdachte in de woning is geweest. Voorts is onaannemelijk dat de verdachte zelfs geen telefoongegevens heeft van deze persoon, die zijn woning enkele maanden zou hebben gehuurd. Onder deze omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat het de verdachte is geweest die de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en stroom heeft weggenomen. Daarom acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk hennep heeft geteeld en met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid stroom heeft weggenomen door middel van verbreking, zoals hierna weergegeven.”
3.7
In het middel wordt geklaagd over de bewezenverklaring van beide feiten. Ik bespreek eerst de klacht over het bewijs van hennepteelt (feit 1) en daarna de klacht over het bewijs van diefstal door middel van verbreking (feit 2).
3.8
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde telen van hennep houden de door het hof gebezigde bewijsmiddelen in dat in het pand aan de [a-straat 1] te Amsterdam op 20 februari 2020 een hennepkwekerij met 667 hennepplanten is aangetroffen (bewijsmiddel 2) en dat de verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode huurder van het betreffende pand was (bewijsmiddel 1 en 3).
3.9
Het hof heeft verder geoordeeld dat de stelling van de verdachte dat hij de woning aan een derde had onderverhuurd en de opbouw en exploitatie van de hennepkwekerij buiten zijn weten om heeft plaatsgevonden niet aannemelijk is geworden, omdat deze stelling uitsluitend is onderbouwd met een kopie van een paspoort van de beweerdelijke onderhuurder en de verdachte van deze persoon bovendien geen telefoongegevens kon overleggen. Dit oordeel, dat zich in cassatie slechts in beperkte mate laat toetsen1., is niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat met het overleggen van een kopie van een paspoort nog geen enkele link is gemaakt met eventuele onderverhuur, laat staan – zo begrijp ik het oordeel van het hof – dat daaruit blijkt dat een ander dan de verdachte toegang tot de woning had. Het hof heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat de verdachte geen telefoongegevens heeft kunnen verstrekken van de beweerdelijke onderhuurder en het hof ook anderszins geen aanknopingspunten heeft gegeven ter onderbouwing van de stelling dat een ander voor de aangetroffen kwekerij verantwoordelijk is. De verklaring van de verdachte dat hij eerder wel over dergelijke telefoongegevens beschikte, maar dat hij de telefoon waarin die gegevens stonden opgeslagen heeft verkocht, maakt dat mijns inziens niet anders.
3.10
Gelet op het voorgaande is het bewijs dat de verdachte zich op 20 februari 2020 schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep toereikend gemotiveerd. Daarbij wijs ik erop dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat de eigenaar of huurder van een henneppand in zaken waarin direct bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt ontbreekt, toch als pleger kan worden veroordeeld als het niet anders kan zijn dan dat hij degene is geweest die de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Deze conclusie is gerechtvaardigd als de eigenaar of huurder, zoals in onderhavige zaak, ondanks dat alle pijlen in zijn richting wijzen, geen (aannemelijke) verklaring aflegt over de hem belastende feiten en omstandigheden.2.Dit is slechts anders wanneer het hof vaststellingen heeft gedaan ten aanzien van wezenlijke betrokkenheid van derden bij de hennepteelt3., of wanneer het hof in de bewijsvoering indicaties voor dergelijke betrokkenheid opneemt.4.Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake, zodat het hof tot een nadere motivering niet gehouden was.
3.11
Het middel faalt voor zover daarin wordt geklaagd over het bewijs van het onder 1 ten laste gelegde telen van hennep.
3.12
Bij de beoordeling van de klacht over het bewijs van de onder 2 bewezenverklaarde diefstal van elektriciteit door middel van verbreking moet worden vooropgesteld hetgeen Uw Raad in een arrest van 20 april 20215.heeft overwogen:
“In gevallen als het onderhavige, waarin het aantreffen van een hennepkwekerij gepaard gaat met het aantreffen van aanwijzingen dat de elektriciteit die wordt gebruikt voor die kwekerij, kort gezegd, ‘buiten de meter om’ wordt afgenomen, en de verdachte op die grond (ook) de diefstal van elektriciteit wordt verweten, verdient die diefstal zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. De betrokkenheid van de verdachte bij de teelt van hennep brengt immers op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig maakt aan het opzettelijk wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit (vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:390). Bij die bewijsvoering kan onder meer het volgende van belang zijn. Onder ‘wegnemen’ van een goed als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het zich verschaffen van de feitelijke heerschappij over het goed dan wel het aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrekken van dat goed. Elektriciteit wordt in deze zin pas ‘weggenomen’ door het verbruik ervan door apparaten of installaties die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3361). Dat als algemeen uitgangspunt kan gelden dat een rechthebbende weet wat zich in zijn pand bevindt dan wel wat zich daar afspeelt, volstaat doorgaans niet voor het bewijs van het opzettelijk wegnemen van de elektriciteit. Wel kunnen concrete gedragingen van de verdachte waaruit zijn betrokkenheid bij die teelt blijkt en de omstandigheden waaronder die teelt plaatsvond, meebrengen dat (het niet anders kan zijn dan dat) de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan het wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit (vgl. HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554).”
3.13
De zaak die leidde tot het onder 3.12 door de Hoge Raad aangehaalde arrest van 9 april 20196.laat zich op relevante punten vergelijken met de onderhavige zaak. In die zaak had de verdachte zich (onder meer) schuldig gemaakt aan het in zijn woning opzettelijk telen van hennep. Ten aanzien van de bewezenverklaarde diefstal van elektriciteit door middel van verbreking hielden de door het hof gebezigde bewijsmiddelen in dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken en de stroom ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Het hof had voorts niet onbegrijpelijk vastgesteld dat het standpunt van de verdachte dat erop neerkwam dat niet hij, maar een derde, de hennepkwekerij in zijn woning had ingericht en geëxploiteerd, "zelfs het begin van aannemelijkheid ontbeert". De Hoge Raad oordeelde dat, het voorgaande in aanmerking genomen, het kennelijke oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die ten behoeve van het telen van hennep in zijn woning met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid stroom heeft weggenomen door middel van verbreking, niet onbegrijpelijk en toereikend is gemotiveerd.
3.14
Het arrest lijkt in lijn met het standpunt van mijn voormalig ambtgenoot Knigge in zijn conclusie voorafgaand aan het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 20187.dat het ontbreken van direct bewijs voor een wegnemingshandeling door de verdachte niet in alle gevallen aan een bewezenverklaring in de weg hoeft te staan. Indien bijvoorbeeld als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte de desbetreffende hennepkwekerij in zijn eentje heeft opgezet, ingericht en onderhouden, terwijl een illegale elektriciteitsaansluiting onderdeel van de hennepkwekerij uitmaakt, zou daaruit kunnen worden afgeleid dat hij ook degene is geweest die de elektriciteit heeft gestolen.
3.15
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde houden de door het hof gebezigde bewijsmiddelen in dat de zegels van de Flatkast waren verbroken en de stroom ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen (bewijsmiddel 2, 4 en 5). Nu het hof verder, mijns inziens niet onbegrijpelijk, heeft vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de hennepkwekerij (alleen) heeft opgebouwd en geëxploiteerd, is, gelet op het voorgaande, het kennelijke oordeel van het hof dat het dus ook niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die, ten behoeve van die hennepkwekerij, de verzegeling van de Flatkast heeft verbroken en elektriciteit heeft gestolen, evenmin onbegrijpelijk. Dat oordeel is voorts toereikend gemotiveerd. Het middel is ook in zoverre tevergeefs voorgesteld.
3.16
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
4. Het tweede middel
4.1
Het middel klaagt dat de inzendtermijn in de cassatiefase is overschreden.
4.2
Het cassatieberoep is ingesteld op 2 juni 2021. De stukken van het geding zijn op 10 mei 2022 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dit brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Deze overschrijding kan niet meer worden gecompenseerd door een voortvarende afdoening, terwijl tevens een taakstraf is opgelegd die niet minder beloopt dan 100 uren. Aldus komt deze zaak in aanmerking voor strafvermindering.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑03‑2023
Zie HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5560; HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1553; HR 2 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2573; HR 3 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2534; HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2340; HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:48; HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554 en HR 12 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:850. Vgl. ook N. Seijlhouwer-de Visser, ‘De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar of huurder van een henneppand’, NTS 2020/109, nr. 5, p. 350.
Zie onder meer HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2967 en HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202.
Zie onder meer HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:46 en HR 23 oktober 2012, ECLI:NL:2012:BX6764. Vgl. ook N. Seijlhouwer-de Visser, ‘De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar of huurder van een henneppand’, NTS 2020/109, nr. 5, p. 350 en 351.
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:511.
HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554.
PHR 9 januari 2018, ECLI:NL:PHR:2018:8 voorafgaand aan HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:390.