Zie bijvoorbeeld HR 18 september 2001, LJN AD3530 rov. 3.3
HR, 08-01-2013, nr. 12/00944
ECLI:NL:HR:2013:BY5560
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-01-2013
- Zaaknummer
12/00944
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BY5560
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BY5560, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY5560
ECLI:NL:HR:2013:BY5560, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑01‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY5560
- Vindplaatsen
Conclusie 08‑01‑2013
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 12/00944
Mr. Vegter
Zitting: 6 november 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Bij arrest van 27 januari 2011 heeft het Hof te 's-Hertogenbosch verdachte wegens - kort gezegd - twee gevallen van het telen van hennep, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
2.
De verdachte heeft zelf beroep in cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftuur houdende twee middelen van cassatie ingediend.
3.
Het eerste middel klaagt over de bewezenverklaring van het 'telen' van hennep. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen zou wel volgen dat verdachte hennep 'aanwezig' heeft gehad maar niet dat hij hennep heeft geteeld.
4.
Voor de beoordeling van het middel is van belang dat het zich richt tegen het feit dat onder parketnummer 04-850758-07 aan verdachte ten laste is gelegd en bewezen is verklaard, kort gezegd het op 28 maart 2007 te Susteren telen van hennep. Het richt zich niet uitdrukkelijk tegen het aan verdachte onder parketnummer 04-850116-09 bewezen verklaarde op 29 augustus 2008 te Heerlen telen van hennep. Zoals zal blijken hangen beide feiten nauw met elkaar samen.
5.
Met betrekking tot parketnummer 04-850758-07 heeft het Hof ten laste van verdachte bewezenverklaard dat
'hij op 28 maart 2007 te Susteren opzettelijk heeft geteeld (in een bedrijfspand gelegen aan de [a-straat 1]) 360 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II'
6.
Voor de bewezenverklaring van dit feit is van belang - zoals zal worden toegelicht - dat onder parketnummer 04-850116-09 een soortgelijk feit ten laste van verdachte is bewezen verklaard. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezen verklaard dat
'hij op 29 augustus 2008 in de gemeente Heerlen opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [b-straat 1]) 304 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II'.
7.
Met betrekking tot dit feit heeft het Hof geen bewijsmiddelen uitgewerkt in de aanvulling bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv. Uit het arrest maak ik op dat het Hof art. 359, derde lid, tweede volzin, Sv heeft toegepast en - uitgaande van een bekennende verdachte - met een opgave van bewijsmiddelen heeft volstaan. In het arrest zelf heeft het Hof voorafgaand aan de bewezenverklaring met betrekking tot parketnummer 04-850116-09 het volgende overwogen:
'Het hof acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Roermond en ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof alsmede het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2008 en het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 26 oktober 2008, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij parketnummer 04-850116-09 ten laste gelegde heeft begaan'.
8.
Zoals hieronder zal blijken, is de bewezenverklaring van dit feit voor het Hof klaarblijkelijk van belang geweest voor de bewezenverklaring en de gebezigde bewijsconstructie van het feit waartegen het middel zich richt (kort gezegd: hennepteelt te Susteren). Daarom ga ik eerst nader in op de bewezenverklaring van de hennepteelt te Heerlen.
9.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 13 januari 2011 houdt - voor zover dat hier van belang is - het volgende in:
'De verdachte verklaart als volgt:
Ten aanzien van het feit met parketnummer 04-850116-09
Ik blijf bij mijn bekennende verklaring afgelegd ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Roermond.'
10.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank Roermond van 6 augustus 2009 houdt - voor zover dat hier van belang is - het volgende in:
De verdachte, ter terechtzitting ondervraagd, verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
[...]
'Het klopt dat ik op 29 augustus 2008 een hennepplantage in een pand aan de [b-straat 1] te Heerlen had en elektriciteit heb gestolen.'
11.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2008, houdt onder meer in dat in de door verdachte gehuurde woning een gebruiksklare inrichting voor de teelt van hennep aanwezig was in een slaapvertrek waar 304 hennepplanten aanwezig waren. Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 26 oktober 2008, houdt onder meer in dat bij een gehouden MMC kleur-reactietest bleek dat de stof - een onderdeel van het in de woning genomen hennepmonster - positief reageerde op de aanwezigheid van hennep.
12.
Voor de bewijsconstructie van de hennepteelt te Susteren, waartegen het middel zich richt, is met name de bijzondere overweging omtrent het bewijs van belang. Daarin wordt ook de link met de zojuist besproken door verdachte erkende hennepteelt te Heerlen gelegd. De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen voor de hennepteelt te Susteren houden kort gezegd in dat verdachte een bedrijfspand heeft gehuurd waarin een in werking zijnde professionele hennepkwekerij met 360 hennepplanten is aangetroffen. Op zichzelf beschouwd volgt uit de desbetreffende door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet (ondubbelzinnig) dat verdachte hennep heeft geteeld. Dit volgt echter wel uit de door het Hof gebezigde bijzondere overweging omtrent het bewijs die in het arrest is opgenomen. Het Hof verwerpt daarbij een ter terechtzitting gevoerd verweer en besluit dit sub B.v. met een voor de bewijsconstructie doorslaggevende overweging.
13.
De bijzondere overweging omtrent het bewijs houdt - voor zover dat hier van belang is - het volgende in:
'B.i.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem bij parketnummer 04-850116-09 ten laste gelegde.
Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat verdachte geen medeplichtigheid aan de aangetroffen hennepplantage verweten kan worden aangezien hij bij het aangaan van de huurovereenkomst met betrekking tot de loods - alle omstandigheden in aanmerking genomen - niet het vermoeden had of behoefde te hebben dat in die loods hennep zou worden geteeld. Door het aangaan van die huurovereenkomst heeft hij dan ook niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij meewerkte aan strafbaar handelen.
B.ii.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op 28 maart 2007 is in een bedrijfspand aan de [a-straat 1] te Susteren een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Verdachte heeft dit pand gehuurd van [betrokkene 1].
B.iii.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting van de politierechter en het hof verklaard in november 2006 te zijn benaderd door twee - voor hem onbekende - Belgische mannen genaamd 'Jean en Jim' met het verzoek om voor hen een bedrijfspand te huren. Verdachte zou naar eigen zeggen zijn gezwicht voor de hem toegezegde geldelijke vergoeding van EUR 250,00 per week en het pand aan de [a-straat 1] hebben gehuurd. Toen eenmaal goederen in de loods stonden, mocht verdachte niet meer in de loods komen. Verdachte heeft betoogd geen weet te hebben gehad van de aanwezigheid van de hennepplantage in het bedrijfspand die door de politie is aangetroffen op 28 maart 2007.
B.iv.
Het hof kan aan de door verdachte weergegeven voorstelling van zaken om de volgende redenen geen geloof hechten nu:
- -
de stelling dat verdachte zou zijn benaderd door hem onbekend zijnde buitenlandse mannen niet aannemelijk is in aanmerking genomen dat hij naar eigen verklaring zich niet bezig hield met de verhuur van loodsen en dienaangaande ook niet bekend kon zijn bij derden;
- -
verdachte over mannen van Belgische origine verklaard waarmee hij een huurovereenkomst zou zijn aangegaan waarvan hij desondanks niet méér wist dan hun voornamen Jean en Jim;
- -
redelijkerwijs niet valt in te zien dat die onbekend gebleven mannen in België geen loods konden huren noch dat zij in Nederland zelfstandig een loods konden huren en in plaats daarvan verdachte hiervoor hebben moeten benaderen;
- -
die inhield dat voornoemde mannen in het geheel geen contact zouden hebben opgenomen met verdachte naar aanleiding van het feit dat hun kwekerij door de politie ontmanteld was, waardoor hun investering in de hennepkwekerij verloren was gegaan.
B.v.
Op grond daar van komt het hof tot de gevolgtrekking dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat verdachte gelijk later bij het bij parketnummer 04-850758-07 ten laste gelegde feit zelfstandig de hennepkwekerij aan de [a-straat] te Susteren heeft geëxploiteerd.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.'
14.
In deze bijzondere overweging omtrent het bewijs heeft het Hof aangegeven dat en waarom hij van oordeel is dat verdachte 'zelfstandig de hennepkwekerij aan de [a-straat] te Susteren heeft geëxploiteerd'. Dit betreft een conclusie van feitelijke aard die is getrokken uit feiten en omstandigheden die zijn vastgesteld in de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. In cassatie kan niet worden onderzocht of een dergelijke conclusie juist is, slechts of deze begrijpelijk is.1. Het door het Hof vastgestelde exploiteren van de hennepkwekerij omvat het telen van de in die kwekerij aanwezige hennep.2. Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd is er niet slechts een 'vermoeden' dat verdachte hennep heeft gekweekt. Het Hof legt een link met het door verdachte bekende feit door te wijzen op de overeenkomst tussen beide feiten. Dat op de overeenkomst tussen beide feiten wordt gewezen is duidelijk ondanks dat het Hof minder gelukkige bewoordingen gebruikt.3. Onbegrijpelijk acht ik de door het Hof getrokken conclusie niet zodat het middel faalt.
15.
Het tweede klaagt over schending van het recht om in de cassatiefase binnen een redelijke termijn te worden berecht. Het middel is gegrond nu de stukken van het geding op 30 januari 2012 ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen nadat op 8 januari 2011 beroep in cassatie was ingesteld. Gelet op HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358 rov. 3.5.2, moet dit leiden tot strafvermindering. Anders dan de steller van het middel voorstaat, is er geen reden om van de daarin gegeven regel af te wijken en de door het Hof opgelegde gevangenisstraf te wijzigen in een voorwaardelijke straf of een taakstraf. Dat geldt des te meer nu het Hof bij het bepalen van de op te leggen straf onder meer het volgende heeft overwogen:
'Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Naar het oordeel van het hof kan eveneens niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd [werkstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, PCV] omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt de omstandigheid dat het hof - anders dan de advocaat-generaal - tot een bewezen verklaring komt van het bij parketnummer 04-850758-07 primair ten laste gelegde en voorts de omstandigheid dat de verdachte binnen een tijdsbestek van anderhalfjaar zich meermalen schuldig maakt aan in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten, waaruit blijkt dat verdachte het kwalijke van zijn handelen niet inziet.'
16.
Dit wordt niet anders door de ambtshalve te constateren overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase doordat de Hoge Raad geen uitspraak zal doen binnen twee jaar nadat het beroep is ingesteld. Ook hier kan met strafvermindering worden volstaan.
17.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden vonnis behoren te leiden, anders dan die genoemd onder 16.
18.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de opgelegde straf, vermindering van de opgelegde straf wegens inbreuk op het in art. 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, en verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
Bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑01‑2013
Kamerstukken II 1996/97, 25 325, nr. 3, p. 1 '[...] het gehele illegale productieproces [...] vanaf het laten groeien van hennepplanten of -stekken tot en met de verkoop en aflevering van het eindproduct.'
Die bewoordingen (gelijk later bij het bij parketnummer 04-850758-07 ten laste gelegde feit) zijn minder gelukkig, omdat het niet anders kan dan dat het Hof doelt op parketnummer 04-850116-09.
Uitspraak 08‑01‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO en strafvermindering i.v.m. de overschrijding van de redelijke termijn.
Partij(en)
8 januari 2013
Strafkamer
nr. S 12/00944
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 januari 2011, nummer 20/002885-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee maanden en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 8 januari 2013.