Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba
Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/2.17:2.17 Termijnen in kort geding
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/2.17
2.17 Termijnen in kort geding
Documentgegevens:
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS443852:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 14 oktober 1983 (BurroughsfKooyman), NJ 1984, 131 (C), onder 3.
Pres. GHvJNAA 23 april 2008 (SADA/Aruba), LJN BD8943 (A), rov. 13; pres. GHvJNAA 19 juni 2009 (Caba/X), LJN BJ5850 (M), rov 1.3.
Pres. GHvJNAA 15 april 2008 (Aruba/SADA), LIN BD8935 (A), rov. 13.
Pres. GHvJNAA 23 april 2008 (SADA/Aruba), LiN BD8943 (A), rov. 2.2; pres. GHvJNAA 19 juni 2009 (Caba/X), LiN BJ5850 (M), rov 2.2.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In Rv 1931 gold voor hoger beroep van vonnissen in kort geding een afwijkende appeltermijn van veertien dagen, maar de termijnen voor indiening van memories waren dezelfde als bij bodemzaken (art. 235). In Rv 1958 is dit gewijzigd: de afwijkende appeltermijn werd afgeschaft en alle termijnen werden gehalveerd, omdat zaken in kort geding vanwege hun spoedeisend karakter snel behoren te worden behandeld. De termijnen gingen daardoor vijftien dagen duren, de helft van dertig dagen. In art. 235 is niet bepaald dat ook de termijn van het bij Rv 1958 ingevoerde art. 263a lid 3 wordt gehalveerd in geval van tussentijds hoger beroep in kort geding. Vermoedelijk is dat een vergissing.
In Rv 2005 zijn de termijnen voor bodemzaken verlengd tot zes weken, zodat de berekening van de termijnen in kort geding sindsdien uitkomt op drie weken.
De gehalveerde appeltermijn geldt ook bij vonnissen gewezen op verzet tegen een uitspraak in kort geding.1
In de praktijk komt hoger beroep in kort geding veel voor. Daarbij wordt vaak alle tijd genomen voor het opstellen en indienen van pleitnotities. Met grote regelmaat wijst het Hof vonnis in hoger beroep in kort geding waarbij wordt vastgesteld dat het spoedeisend belang niet meer bestaat of dat in elk geval de omstandigheden van het geval en de belangen van partijen ten tijde van de uitspraak van het Hof aanzienlijk afwijken van die ten tijde van de bestreden beslissing.
In Rv 2005 is een voorziening ingevoerd voor zaken met grote spoed: het spoedappel. De laatste volzin van art. 235 bepaalt dat de president op verzoek de termijnen kan verkorten.
Ook in art. 7, 15 en 17 worden aan de president bevoegdheden toegekend op het gebied van spoedeisendheid, zij het dat de daar geregelde bevoegdheden ook toekomen aan de rechter in eerste aanleg.
De Samenwerkingsregeling en de ELRO bepalen niets over de vraag waar de president te bereiken is: er is geen wettelijke vestigingsplaats en geen wettelijke griffie of kabinet van de president. Wel is geregeld dat de president lid is van het Hof (art. 49 lid 1 Samenwerkingsregeling, art. 14 lid 1 ELRO), dat de president bepaalt op welke wijze de werkzaamheden van de Gerechten (art. 9 ELRO) en het Hof (art. 15 lid 1 ELRO) worden verdeeld en dat de president zich kan laten vervangen (art. 15 lid 2 ELRO). Op grond hiervan kan de president een regeling vaststellen over waar (bij welke griffie) verzoeken aan de president worden ingediend en wie die verzoeken behandelt. In de praktijk worden verzoeken om spoedappel ingediend op Curaçao ter attentie van de president van het Hof, meestal bij de secretaresse van de president, en vervolgens door de president verdeeld onder een aantal aangewezen rechters op Curaao, Aruba en Sint Maarten, met als uitgangspunt dat het verzoek behandeld wordt op de zittingsplaats waar de bestreden beslissing gegeven is. In Aruba worden verzoeken om spoedappel ook wel rechtstreeks ingediend bij de aangewezen rechter.
Als de president overweegt het verzoek toe te wijzen, dient hij in elk geval de wederpartij gelegenheid te geven tot reactie. Van geval tot geval beoordeelt de president of hij het verzoek mondeling behandelt.2
Wie mag het verzoek indienen en in welk stadium? Bij mijn weten hebben tot nog toe uitsluitend appellanten een dergelijk verzoek ingediend, en altijd tegelijk met of vlak na de instelling van het appel. Ik meen dat het verzoek mag worden ingediend door eenieder die bevoegd is appel in te stellen (in grote lijnen: partijen bij het bestreden vonnis en rechtsopvolgers), mits de indiener belang daarbij heeft. Voorts meen ik dat indiening mogelijk blijft zolang er belang bij bestaat, d.w.z. totdat de laatste verkortbare termijn verstreken is. Naarmate men langer wacht met het indienen van het verzoek, maakt het minder kans. Een partij die geen haast heeft gemaakt met het instellen van appel en tijd nodig heeft voor het ontwikkelen van grieven, mag minder snel verlangen dat de termijnen voor de wederpartij worden verkort. Dit kan strijd opleveren met de equality of arms van art. 6 EVRM.
Gelet op de strekking van de bevoegdheid moet aangenomen worden dat in de bevoegdheid om de termijnen te verkorten enige andere bevoegdheden besloten liggen ter bevordering van een snelle behandeling: de bevoegdheid om te bepalen dat de memoriewisseling geheel wordt overgeslagen en de bevoegdheid om bepaalde snelheidsbevorderende rolbeslissingen te nemen (zie art. 94 en 97 Procesreglement welke bepalingen zelf geen buitenwettelijke bevoegdheden kunnen scheppen), zoals dagbepaling voor mondeling of schriftelijk pleidooi, al dan niet met bepaling dat uitstel niet zal worden toegestaan.3
Welke maatstaf dient de president te hanteren bij de beoordeling van een dergelijk verzoek? Gelet op de wettekst moet er sprake zijn van 'grote spoed', hetgeen een strengere eis is dan dat er sprake is van een spoedeisende zaak waarin een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist als bedoeld in art. 226 lid 1. Verder is er sprake van een discretionaire bevoegdheid, gelet op het woord 'kan'. De president zal een belangenafweging maken.4 Dit betreft in de eerste plaats een afweging van het belang van verzoeker bij een snelle afdoening tegen het belang van de wederpartij bij voldoende gelegenheid voor het voorbereiden van verweer. Daarnaast mogen m.i. praktische overwegingen een rol spelen, zoals het zittingsrooster en het reisschema van het Hof. De kans van slagen van het appel dient m.i. buiten beschouwing te blijven. De meeste verzoeken worden afgewezen. Gevallen waarin de president termijnen heeft verkort zijn: een stakingsgeschil tussen Aruba en zijn ambtenaren en twee zaken waarin een vader een verbod vorderde dat een moeder een kind zou meenemen op een geplande vlucht naar Nederland om zich aldaar te vestigen.