Zie het arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 november 2014, rov. 1.1 t/m 1.10.
HR, 15-04-2016, nr. 15/01044
ECLI:NL:HR:2016:666, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-04-2016
- Zaaknummer
15/01044
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:666, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑04‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2414, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:4703, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2015:2414, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑12‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:666, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑04‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑01‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/211 met annotatie van
Uitspraak 15‑04‑2016
Inhoudsindicatie
(Appel)procesrecht, octrooirecht. Kort geding, spoedeisend belang. Belang bij hoger beroep in verband met proceskostenveroordeling in eerste aanleg; taak appelrechter. Aanhouding van beslissing door hof; waken tegen onredelijke vertraging van de procedure (art. 20 Rv); ongenoegzame gronden. Proceskosten in cassatie.
Partij(en)
15 april 2016
Eerste Kamer
15/01044
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
De vennootschap naar vreemd recht ASTELLAS PHARMA INC.,gevestigd te Tokyo, Japan,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. W.A. Hoyng,
t e g e n
SYNTHON B.V.,gevestigd te Nijmegen,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. R.P.J.L. Tjittes en mr. G.R. den Dekker.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Astellas en Synthon.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/09/441842/KG ZA 13-461 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 24 juli 2013;
b. het arrest in de zaak 200.134.315/01 van het gerechtshof Den Haag van 18 november 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Astellas beroep in cassatie ingesteld. Synthon heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Synthon heeft geconcludeerd tot verwerping van het principale beroep met betrekking tot de onderdelen 1 en 2 onder c en tot (gedeeltelijke) referte ten aanzien van de onderdelen 2 onder a en b en 3. Astellas heeft geconcludeerd tot verwerping van het incidentele beroep, met veroordeling van Synthon in de kosten op de voet van art. 1019h Rv.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt in het principale cassatieberoep en in het incidentele cassatieberoep tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van Astellas heeft bij brief van 24 december 2015 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1–1.10. Deze komen, voor zover thans van belang, op het volgende neer.
(i) Astellas is houdster van een Europees octrooi voor een zogenaamd hydrogelpreparaat met aanhoudende afgifte (hierna: het octrooi). Het octrooi is wegens het bereiken van de maximale beschermingsduur geëxpireerd op 10 september 2013 (derhalve kort na het hierna in 3.2 genoemde vonnis in eerste aanleg in de onderhavige procedure).
(ii) Astellas heeft op diverse Europese markten producten aangetroffen waarvan in de bijsluiters Synthon als fabrikant wordt vermeld (hierna: de Synthon-producten).
3.2
In dit kort geding vorderde Astellas in eerste aanleg Synthon te verbieden om inbreuk op het octrooi te maken en om onrechtmatig te handelen door anderen in staat te stellen inbreuk op het octrooi te maken.De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen en Astellas veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van Synthon begroot op € 75.000,--.
3.3.1
Astellas heeft in hoger beroep, in verband met het feit dat het octrooi inmiddels was geëxpireerd, haar eis gewijzigd en gevorderd dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en Synthon beveelt de namen en adressen van de producenten van de Synthon-producten te verstrekken, met veroordeling van Synthon in de proceskosten in beide instanties op de voet van art. 1019h Rv.
3.3.2
Het hof heeft iedere beslissing aangehouden totdat in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure onherroepelijk is beslist ter zake van de gestelde octrooi-inbreuk of onrechtmatig handelen door Synthon wegens verhandeling van de Synthon-producten, dan wel totdat die procedure anderszins definitief is geëindigd.
Het hof heeft daartoe in de eerste plaats overwogen dat Astellas geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot verkrijging van informatie omtrent de identiteit van de producenten van Synthon-producten, zodat deze vordering reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt (rov. 4.1).
Voorts heeft het hof ten aanzien van de vordering van Astellas tot veroordeling van Synthon in de proceskosten in beide instanties, als volgt overwogen:
“4.2 (…) Niet bestreden is dat Astellas alleen al vanwege de proceskostenveroordeling in de eerste aanleg belang heeft bij haar hoger beroep en dus bij de beoordeling van het bestreden vonnis. In aanmerking nemend dat ook ten aanzien hiervan spoedeisend belang ontbreekt en – naar ter zitting is medegedeeld – een bodemprocedure over de inbreukvraag reeds aanhangig is, ziet het hof aanleiding de beoordeling van de grieven – waarbij Astellas uitsluitend nog belang heeft in het kader van de proceskostenveroordeling – en de beslissing ter zake van de gevorderde proceskosten aan te houden totdat in de bodemprocedure onherroepelijk is beslist, dan wel deze procedure anderszins definitief is beëindigd.”
3.4
De klachten van middel 1 van het principale beroep – dat gericht is tegen het oordeel in rov. 4.1 dat Astellas geen spoedeisend belang bij haar vordering heeft – kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5
Zowel de middelen 2 en 3 van het principale beroep als het middel in het incidentele beroep zijn gericht tegen rov. 4.2 (hiervoor in 3.3.2 geciteerd). De in deze middelen aangevoerde klachten komen, naar de kern genomen, erop neer dat het hof ten onrechte spoedeisend belang heeft vereist voor de beoordeling of Astellas in eerste aanleg terecht in de proceskosten is veroordeeld, en ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, iedere beslissing heeft aangehouden totdat in de bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist dan wel totdat de bodemprocedure op andere wijze is beëindigd.
3.6.1
Aan de beslissing tot aanhouding heeft het hof ten grondslag gelegd (i) dat spoedeisend belang ontbreekt bij beoordeling van het bestreden vonnis met het oog op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, en (ii) dat een bodemprocedure over de inbreukvraag reeds aanhangig is.
3.6.2
Met betrekking tot eerstgenoemde grond wordt als volgt overwogen. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad levert voor een partij die in eerste aanleg in de proceskosten is veroordeeld, deze veroordeling een voldoende belang op bij het instellen van hoger beroep tegen die uitspraak (HR 22 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9705, NJ 2007/188). Dat geldt tevens indien de appelrechter in kort geding oordeelt dat spoedeisend belang ontbreekt bij de in hoger beroep te beoordelen vordering. De appelrechter dient ook in een dergelijk geval te beslissen over de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling. Daartoe moet hij onderzoeken of de vordering die in eerste aanleg ter beoordeling voorlag terecht is toe- of afgewezen, met inachtneming van het in appel gevoerde debat en naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing in hoger beroep (afgezien van de omstandigheid dat het spoedeisend belang inmiddels is komen te vervallen) (vgl. HR 3 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1050, NJ 1993/714).
3.6.3
Het hof heeft evenwel niet miskend dat geen spoedeisend belang vereist is voor de vordering van Astellas tot vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter, voor zover zij daarin is veroordeeld in de proceskosten. De daarop gerichte rechtsklachten kunnen dan ook bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. De overweging van het hof dat Astellas weliswaar belang, maar geen spoedeisend belang heeft bij beoordeling van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, diende immers slechts ter motivering van zijn beslissing om de beoordeling van de grieven en de beslissing ter zake van de proceskosten voorlopig aan te houden.
3.7.1
Naar aanleiding van de klachten die gericht zijn tegen de aanhouding door het hof van zijn beslissing, wordt het volgende vooropgesteld.
Ingevolge art. 20 lid 1 Rv waakt de rechter tegen onredelijke vertraging van de procedure. Dat geldt ook in een kort geding, ongeacht of (nog) spoedeisend belang bestaat bij de aan de orde zijnde vorderingen. Dat brengt mee dat, indien partijen om uitspraak hebben verzocht en geen nadere instructie meer nodig is, de rechter in beginsel einduitspraak zal moeten doen. De rechter kan echter in bepaalde, door hem (in het proces-verbaal van de zitting of in een tussenuitspraak) te vermelden omstandigheden aanleiding zien de einduitspraak aan te houden. Zo is denkbaar dat de rechter in kort geding, in verband met de regel dat hij zijn uitspraak dient te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure (HR 21 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1705, NJ 1996/462), zijn uitspraak – indien de spoedeisendheid daaraan niet in de weg staat – aanhoudt op de grond dat de uitspraak in de bodemprocedure binnenkort te verwachten valt.
3.7.2
In het onderhavige geval hadden beide partijen uitspraak gevraagd en was nadere instructie met het oog op het wijzen van een eindarrest kennelijk niet nodig. Mede gelet op de onbepaalde en daarom mogelijk (zeer) lange duur van de door het hof bepaalde aanhouding, zijn de aan zijn beslissing tot aanhouding ten grondslag gelegde omstandigheden – dat het belang van Astellas bij beoordeling van de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling niet spoedeisend is en dat inmiddels een bodemprocedure over de inbreukvraag aanhangig is – in het licht van hetgeen hiervoor in 3.7.1 is overwogen, onvoldoende om die aanhouding te kunnen rechtvaardigen. De daarop gerichte klachten van de middelen in de beide beroepen zijn derhalve gegrond.
3.8
Nu de klachten van beide beroepen in zoverre gegrond zijn, worden partijen over en weer in het ongelijk gesteld. Hierin ziet de Hoge Raad aanleiding de kosten van het geding in cassatie aldus te compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Daaraan doet niet af dat Synthon zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad ter zake van de middelen 2, onder a en b, en 3 in het principale beroep. Synthon heeft hieraan immers de clausulering verbonden dat haar referte zich niet uitstrekt tot de door Astellas aan het slagen van die middelen verbonden gevolgtrekkingen. Mede blijkens haar schriftelijke toelichting (onder 22 en 25) kan volgens Synthon het slagen van de onderdelen 2 (onder a) en 3 (onder a) in het principale beroep niet ertoe leiden dat het vonnis van de voorzieningenrechter alsnog vernietigd wordt op de grond dat de vordering van Astellas ten onrechte is afgewezen. Dit standpunt van Synthon is echter onjuist, omdat die kwestie na verwijzing nog openstaat, hetgeen vervolgens van belang is voor het oordeel omtrent de proceskostenveroordeling van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale en in het incidentele beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 november 2014;
wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 15 april 2016.
Conclusie 11‑12‑2015
Inhoudsindicatie
(Appel)procesrecht, octrooirecht. Kort geding, spoedeisend belang. Belang bij hoger beroep in verband met proceskostenveroordeling in eerste aanleg; taak appelrechter. Aanhouding van beslissing door hof; waken tegen onredelijke vertraging van de procedure (art. 20 Rv); ongenoegzame gronden. Proceskosten in cassatie.
Zaaknr: 15/0104
4 mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 11 december 2015
Conclusie inzake:
Astellas Pharma Inc.
tegen
Synthon B.V.
In deze kort gedingprocedure over beweerdelijke octrooi-inbreuk is door het hof overwogen dat spoedeisend belang bij de vordering tot bekendmaking van de namen en adressen van de producenten ontbreekt. Daarover klaagt het principaal cassatieberoep.
Het hof heeft daarnaast de beslissing op de gevorderde proceskosten, die naar het oordeel van het hof evenmin een onmiddellijke voorziening vergen, aangehouden totdat in de bodemprocedure onherroepelijk is beslist dan wel deze procedure anderszins definitief is beëindigd. Zowel het principale als het incidentele cassatieberoep richten klachten tegen het oordeel dat een spoedeisend belang bij de proceskostenveroordeling is vereist en tegen de aanhouding door het hof van de beslissing daarover op dit moment.
1. Feiten1. en procesverloop2.
1.1 Eiseres tot cassatie (hierna: Astellas) is houdster van Europees octrooi 0 661 045 B1 (hierna: EP 045 of het octrooi). Dit is een octrooi voor een ‘sustained-release hydrogel preparation’ (in de Nederlandse vertaling: ‘Hydrogelpreparaat met aanhoudende afgifte’) op een aanvrage van 10 september 1993 verleend op 3 juli 2002. Het octrooi doet een beroep op voorrang op basis van twee Japanse documenten, te weten JP 27497992 van 18 september 1992 en JP 16526393 van 8 juni 1993. Het octrooi was van kracht in de volgende landen: Oostenrijk, België, Zwitserland, Duitsland, Denemarken, Spanje Frankrijk, Groot-Brittannië, Griekenland, Ierland, Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Portugal en Nederland. EP 045 is wegens het bereiken van de maximale beschermingsduur geëxpireerd op 10 september 2013.
1.2 Op de Spaanse markt heeft Astellas de volgende producten aangetroffen:
- Tamsulosina KERN PHARMA 0,4 mg tabletten met vertraagde afgifte;
- Tamsulosina MABO 0,4 mg tabletten met vertraagde afgifte;
De respectieve bijsluiters vermelden als verantwoordelijken voor de fabricage Synthon Hispania, S.L. en verweerster in cassatie (hierna: Synthon).
1.3 Buiten de Spaanse markt en in andere Europese markten heeft Astellas onder meer de volgende producten aangetroffen:
- Promictan 0,4 (Finland)
- Tanyz Eraz 0,4 (Polen)
- Tamsulosine EG LP 0,4 (Frankrijk)
- Tamsulosine EG 0,4 (België)
- Tamsulosine MYLAN LP 0,4 (Frankrijk)
- Tamsulosine HCL Retard Mylan 0,4 (Frankrijk, Nederland)
Ook op de bijsluiters van deze producten worden Synthon Hispania, S.L. en Synthon als fabrikanten vermeld.
1.4 Op 17 mei 2012 heeft het Commerciële Gerecht nummer 10 van Barcelona op een daartoe strekkende vordering van onder meer Astellas bij wijze van voorlopige voorziening een verbod opgelegd inbreuk te maken op het Spaanse deel van EP 045 aan: Labaratorios Q Pharma, S.L., Prostrakan Farmaceutica, S.L.U., Laboratorios Cinfa, S.A., Sandoz Farmaceutica, S.A., Kern Pharma, S.L., Mabo Farma, S.A.U., Ratiopharm Espanã, S.A., Laboratorio Stada, S.L., Qualigen, S.L., Mylan Pharmaceuticals, S.L., Laboratorios Normon, S.A. en Synthon Hispania, S.L.
1.5 Op een daartoe strekkende vordering van Astellas van 4 september 2012, heeft de voorzieningenrechter van de (toen nog) rechtbank Arnhem op 5 september 2012 verlof verleend voor het doen leggen van een conservatoir bewijsbeslag onder Synthon op – kort gezegd – bewijs dat Synthon de hiervoor onder 1.2 en 1.3 genoemde producten (hierna: de Synthon-producten) heeft vervaardigd.
1.6 Dit conservatoir bewijsbeslag is op 13 en 14 september 2012 gelegd. De deurwaarder heeft in totaal 4 DVD+R diskettes met ‘mogelijke relevante digitale bestanden zich bevindende op of benaderd via het in het bedrijfspand aanwezige computersysteem’ en kopieën van ‘mogelijk relevante documenten uit de administratie’ in beslag genomen.
1.7 Bij brief van 21 september 2012 hebben de advocaten van Astellas Synthon verzocht inzage in het beslagen bewijs te verschaffen. Synthon heeft niet op dat verzoek gereageerd.
1.8 In een bij dagvaarding van 8 oktober 2012 bij de rechtbank (toen nog) Oost-Nederland (thans: rechtbank Gelderland) aanhangig gemaakt kort geding heeft Astellas – kort gezegd – inzage gevorderd in het in 1.6 bedoelde bewijsmateriaal.
De voorzieningenrechter heeft deze vordering bij vonnis van 1 februari 2013 toegewezen en daarbij onder meer het volgende overwogen:
“4.28. Gezien de hiervoor besproken over en weer gewisselde argumenten en grotendeels tegenstrijdige deskundigenverklaringen is er serieuze twijfel mogelijk over de vraag of de Synthon-producten onder de beschermingsomvang vallen van EP 045. Vooralsnog staat inbreuk bepaald niet vast.”
1.9 Bij beslissing van 2 mei 2013 heeft het Gerechtshof te Barcelona in hoger beroep het voorlopige inbreukverbod dat de Spaanse kortgedingrechter op 17 mei 2012, op een daartoe strekkende vordering van Astellas, had opgelegd, herroepen.
1.10 Bij beslissing van 17 mei 2013 heeft het Tribunal de Grande Instance de Paris in een procedure tussen Astellas en S.A.S. Biogaran enerzijds en Astellas en S.A.S. EG Labo-Laboratoires Eurogenerices anderzijds inbreuk niet aangenomen en bovendien geoordeeld dat er een serieuze kans bestaat dat het octrooi een nietigheidsprocedure niet zal overleven.
1.11 Astellas heeft Synthon bij inleidende dagvaarding van 1 mei 2013 in kort geding gedagvaard voor de rechtbank Den Haag en daarbij – samengevat – gevorderd dat de voorzieningenrechter Synthon zal verbieden om op enigerlei wijze betrokken te zijn bij inbreuk op EP 045 in Nederland en in alle andere gedesigneerde landen waar EP 045 van kracht is, en om onrechtmatig te handelen door gelieerde of derde partijen in staat te stellen inbreuk op EP 045 te maken in de gedesigneerde landen waar het octrooi van kracht is, met nevenvorderingen, waaronder het aan de producent(en) van de Synthon-producten verzoeken de vervaardiging van die producten te staken en onverwijld alle maatregelen te nemen die nodig zijn om te voorkomen dat reeds vervaardigde producten ter beschikking worden gesteld van een derde, met opgave van de naam en adresgegevens van iedere producent van de Synthon-producten, met veroordeling van Synthon in de kosten van de procedure3..
1.12 Aan deze vorderingen heeft Astellas ten grondslag gelegd dat Synthon inbreuk heeft gemaakt op EP 045 in ieder van de gedesigneerde landen, alsmede dat Synthon onrechtmatig handelde in Nederland door – kort gezegd – de inbreuken op het octrooi in andere landen dan Nederland te coördineren, te bevorderen, te faciliteren en/of daarvan te profiteren4..
1.13 De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 24 juli 2013 de vorderingen van Astellas afgewezen omdat onvoldoende aannemelijk was geworden dat met de verhandeling van de Sytnhon-producten inbreuk werd gemaakt op EP 0455..
1.14 Astellas is, onder aanvoering van vier grieven, van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Den Haag. Zij heeft daarbij gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep vernietigt, Synthon beveelt om de namen en adressen te verstrekken van de producenten van de Synthon-producten, zulks op straffe van een dwangsom, en voorts dat het hof Synthon veroordeelt in de proceskosten op de voet van art. 1019h Rv in beide instanties.
1.15 Synthon heeft de grieven bestreden en daarbij geconcludeerd tot – zakelijk weergegeven – bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover nodig met verbetering van gronden en met veroordeling van Astellas in de kosten uit hoofde van art. 1019h Rv in beide instanties.
1.16 Partijen hebben op 27 juni 2014 hun zaak doen bepleiten.
1.17 Het hof heeft bij arrest van 18 november 2014 iedere beslissing aangehouden totdat in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure ter zake van de gestelde inbreuk door Synthon op EP 045 en/of onrechtmatig handelen door Synthon wegens verhandeling van de Synthon-producten, onherroepelijk is beslist, dan wel totdat die procedure anderszins definitief is beëindigd, waarna de meest gerede partij de onderhavige zaak opnieuw op de rol kan brengen.
1.18 Astellas heeft tegen dit arrest tijdig6.beroep in cassatie ingesteld7..
Synthon heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep met betrekking tot de onderdelen 1 en 2 sub c van het cassatiemiddel en tot referte ten aanzien van de onderdelen 2 sub a, 2 sub b en 3 van het cassatiemiddel (behoudens de in onderdelen 2 sub a en 3 sub a door Astellas verbonden gevolgtrekkingen). Daarnaast heeft zij incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Astellas heeft geconcludeerd tot verwerping van het incidentele cassatieberoep. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten, waarna Astellas een conclusie van repliek heeft genomen en Synthon een conclusie van dupliek.
2. Bespreking van het principale en incidentele cassatieberoep
2.1
Het principale cassatieberoep bevat drie cassatiemiddelen. Het incidentele cassatieberoep bestaat uit één middel.
2.2
Middel 1 van het principale cassatieberoep is gericht tegen rechtsoverweging 4.1, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
“Synthon heeft bestreden dat Astellas spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot verkrijging van informatie omtrent de identiteit van de producenten van de Synthon- producten nu het octrooi inmiddels is geëxpireerd. Astellas heeft daarop aangevoerd dat die vordering ertoe dient haar in staat te stellen tegen die producenten schadevergoedingsacties te kunnen instellen. Astellas stelt dat zij bij het verkrijgen van die informatie spoedeisend belang heeft in verband met de mogelijke verjaring van haar vorderingen tegen die producenten, indien zij eerst de uitkomst van de bodemprocedure zou moeten afwachten. Naar het oordeel van het hof kan dat standpunt niet als juist worden aanvaard. De verjaringstermijn voor het instellen van een schadevordering vangt immers niet eerder aan dan nadat de identiteit van de schadeplichtige bekend is geworden (art. 3:310 lid 1 BW). Er is vanuit te gaan dat dit in de gedesigneerde landen waar EP 045 van kracht is, waartoe de vordering van Astellas zich mede uitstrekt, eveneens het geval is. Nu Astellas geen ander spoedeisend belang bij deze vordering heeft gesteld, komt deze reeds wegens gebrek aan spoedeisend belang niet voor toewijzing in aanmerking.”
2.3
Het middel klaagt in twee onderdelen dat dit oordeel onjuist dan wel onvoldoende begrijpelijk is. Volgens onderdeel 1 ziet het hof over het hoofd dat naar Nederlands recht een actie uit onrechtmatige daad in ieder geval verjaart door verloop van 20 jaar na de onrechtmatige daad en had het hof in overweging moeten nemen dat in de bodemprocedure behoudens het uitbrengen van de dagvaarding geen enkele proceshandeling was verricht en/althans dat bodemprocedures meer dan 20 jaar kunnen duren.
Onderdeel 2 betoogt dat het oordeel van het hof dat er vanuit is te gaan dat ook in de gedesigneerde landen waar EP 045 van kracht is de verjaring van een vordering tot schadevergoeding pas aanvangt nadat de identiteit van de schadeplichtige bekend is geworden, zonder nadere motivering onbegrijpelijk is omdat (i) het hof op geen enkele wijze tot uitdrukking brengt dat er van harmonisatie van het recht in Nederland en de gedesigneerde landen ten aanzien van verjaring sprake is, (ii) dit een feitelijke stelling betreft die in de procedure door Synthon in het geheel niet is aangevoerd, en (iii) Astellas in hoger beroep onweersproken heeft gesteld dat in Frankrijk men bijvoorbeeld slechts over de drie jaar voorafgaande aan de dagvaarding schadevergoeding kan krijgen.
2.4
Bij de behandeling van de onderdelen dient voorop te worden gesteld dat spoedeisend belang in de zin van art. 254 lid 1 Rv een wezenlijk element is in de procesvoering in kort geding zowel bij de beoordeling of de eisende partij toegang tot de kort gedingrechter dient te worden verleend alsook bij de beoordeling van de vraag of de gevorderde voorziening dient te worden toegewezen. Ook wanneer over dit element tussen partijen geen geschil van mening bestaat is de rechter ambtshalve bevoegd hierover te oordelen. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening dient te worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging van beide partijen. De appelrechter beoordeelt niet of in eerste aanleg spoedeisend belang bestond maar of in hoger beroep nog een spoedeisend belang bestaat. Een dergelijk oordeel is aan de feitenrechter voorbehouden en derhalve in cassatie slechts beperkt toetsbaar. Aan de motivering van dit (feitelijke) oordeel kunnen voorts geen al te strenge eisen worden gesteld, waarbij de omvang af hangt van de omstandigheden van het geval. Echter, ook in kort geding gelden de grondbeginselen van een goede procesorde waartoe behoort dat een rechterlijke beslissing zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang teneinde deze beslissing controleerbaar en aanvaardbaar te maken8..
2.5
Uit de gedingstukken blijkt dat Astellas pas bij pleidooi in hoger beroep heeft gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij het bekend maken aan haar van de namen en adressen van de producenten van de Synthon-producten. In de pleitnota is onder nr. 55 daarover het volgende opgenomen:
“Het is niet Synthon dat de litigieuze producten produceert. Astellas heeft een spoedeisend belang bij het bekend maken aan Astellas wie die producent resp. producenten zijn. Waarom spoedeisend? Astellas dreigt anders rechten te verliezen door verjaring. In bepaalde jurisdicties (bijvoorbeeld Frankrijk) kan men bijvoorbeeld slechts over drie jaar voorafgaand aan de dagvaarding schadevergoeding krijgen. De producten van Synthon verschenen in 2011 op de markt (de toelating – zie prod. 54 – is van 11 maart 2011).”
2.6
Het hof heeft in cassatie niet bestreden geoordeeld dat de hiervoor geciteerde onderbouwing van Astellas het enige door haar gestelde belang is. In cassatie wordt evenmin bestreden dat Synthon heeft gesteld9.dat en waarom de spoedeisendheid ontbreekt.
2.7
Uit het citaat uit de pleitnota van Astellas blijkt dat zij niet meer heeft gesteld dan dat zij “anders rechten dreigt te verliezen door verjaring”. Gelet op deze uiterst summiere onderbouwing van de stelling dat zij spoedeisend belang heeft bij haar vordering in hoger beroep behoefde het hof niet in te gaan op de in onderdeel 1 geschetste situatie en faalt dit onderdeel.
2.8
Astellas heeft in hoger beroep bij pleidooi voorts volstaan met het stellen dat in bepaalde jurisdicties een korte verjaringstermijn geldt en als voorbeeld daarvan Frankrijk genoemd. Over het recht met betrekking tot de verjaring van een schadevergoedingsactie in alle landen waarin het octrooi van kracht was, heeft Astellas zich in het geheel niet uitgelaten. Onder die omstandigheden en gelet op de aard van de kort gedingprocedure is het uitgangpunt van het hof dat de verjaringstermijn voor het instellen van een schadevordering ook in de gedesigneerde landen waar EP 045 van kracht is niet eerder aanvangt dan nadat de identiteit van de schadeplichtige bekend is geworden10., voldoende begrijpelijk gemotiveerd.
De klachten van onderdeel 2 stuiten hierop af.
2.9
De middelen 2 en 3 van het principale cassatieberoep en het middel van het incidentele cassatieberoep richten zich tegen rechtsoverweging 4.2, waarin het hof het volgende heeft geoordeeld:
“Daarnaast heeft Astellas gevorderd dat Synthon wordt veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. Niet bestreden is dat Astellas alleen al vanwege de proceskostenveroordeling in de eerste aanleg belang heeft bij haar hoger beroep en dus bij de beoordeling van het bestreden vonnis. In aanmerking nemend dat ook ten aanzien hiervan spoedeisend belang ontbreekt en - naar ter zitting is medegedeeld - een bodemprocedure over de inbreukvraag reeds aanhangig is, ziet het hof aanleiding de beoordeling van de grieven - waarbij Astellas uitsluitend nog belang heeft in het kader van de proceskostenveroordeling - en de beslissing ter zake van de gevorderde proceskosten aan te houden totdat in de bodemprocedure onherroepelijk is beslist, dan wel deze procedure anderszins definitief is beëindigd.”
2.10
Kern van zowel middel 2 in het principale cassatieberoep als van de onder 2 (i) geformuleerde klacht in het incidentele cassatieberoep is dat spoedeisend belang rechtens geen voorwaarde is om in hoger beroep in kort geding te kunnen beoordelen of Astellas terecht in de proceskosten van de eerste aanleg is veroordeeld. In het incidentele cassatieberoep wordt ter toelichting op deze rechtsklacht gewezen op het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 14 oktober 201411.en het arrest van de Hoge Raad van 24 november 199512..
2.11
Veroordeling in de proceskosten behoeft niet te worden gevorderd. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep oordeelt de rechter ambtshalve over de proceskosten13.. Als de appelrechter het vonnis waarvan beroep bekrachtigt, neemt hij de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling over. Wanneer hij het vonnis echter vernietigt of de in eerste aanleg ingestelde vordering in hoger beroep afwijst bijvoorbeeld bij gebrek aan belang of omdat toewijzing onmogelijk is geworden, zal de appelrechter moeten beslissen over de kosten van de eerste aanleg. Er behoeft daarom niet tegen de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling te worden gegriefd14.. Een en ander geldt ook in kort geding15..
2.12
In het onder 2.10 genoemde arrest van 24 november 1995 heeft de Hoge Raad de taak van de appelrechter in zo’n geval omschreven. Om de vraag te kunnen beantwoorden welke van de partijen als de in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd, dient de appelrechter te onderzoeken of de vordering in eerste instantie al dan niet terecht was afgewezen16.. Dat onderzoek moet ook worden verricht in hoger beroep indien het materiële geschil niet meer bestaat; in een dergelijk geval is de in eerste aanleg ten laste van een partij uitgesproken proceskostenveroordeling een voldoende belang voor deze partij om te appelleren17..
Zoals het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch bij arrest van 14 oktober 2014 met juistheid heeft overwogen dient de beoordeling in hoger beroep of de proceskostenbeslissing van de eerste aanleg juist is, dus ex tunc te geschieden.
2.13
Uit het voorgaande volgt m.i. dat een door een partij gevorderde kostenveroordeling geen voorlopige voorziening is waarvoor de eis van spoedeisendheid geldt. Ook indien het materiële geschil inmiddels is opgelost18.of indien het spoedeisend belang in hoger beroep ontbreekt19., dient de kort gedingrechter in hoger beroep immers de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling te toetsen aan de hand van de vraag of die partij in eerste aanleg wel terecht in de kosten is veroordeeld, welke beoordeling dan per definitie niet meer spoedeisend is. De gevorderde kosten van het hoger beroep dienen te worden beoordeeld aan de hand van de vraag wie in hoger beroep de in het ongelijk gestelde partij is. Daarvoor is spoedeisendheid evenmin vereist.
2.14
De onder 2.10 genoemde klachten van het principale en incidentele cassatieberoep slagen derhalve.
2.15
Middel 3 van het principale cassatieberoep en de klachten van het middel onder 2 en 3 van het incidentele cassatieberoep richten zich tegen het oordeel van het hof in rechtsoverweging 4.2 en het dictum van het bestreden arrest om iedere beslissing in de onderhavige procedure aan te houden totdat in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure onherroepelijk is beslist dan wel totdat deze bodemprocedure anderszins definitief is beëindigd.
2.16
Volgens het principale middel is deze beslissing (i) “in strijd met het recht (en met name onder meer met het EVRM) althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk” omdat het gevolg is dat “een partij die in een kort geding procedure in eerste instantie ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van aanzienlijke proceskosten (te weten in casu € 75.000) is veroordeeld een gehele (langdurige en kostbare) bodemprocedure in drie instanties zou moeten voeren voordat de wederpartij in de kort geding procedure in de proceskosten van beide instanties kan worden veroordeeld (hetgeen te meer klemt nu de uitkomst in een bodemprocedure geen relatie heeft althans behoeft te hebben m.b.t. de veroordeling in de kosten van de kort geding procedure), dan wel gedwongen is die bodemprocedure met alle mogelijk nadelige gevolgen van dien in te trekken.”
Het middel voert als tweede reden aan dat partijen niet om aanhouding hebben verzocht, zodat “het hof (in de omstandigheden van de onderhavige zaak) de beoordeling van de grieven en de beslissing terzake van de gevorderde proceskosten niet althans niet zonder voldoende klemmende redenen had mogen aanhouden, en uit het arrest niet blijkt dat het hof voldoende klemmende redenen aanwezig achtte voor aanhouding dan wel zijn beslissing op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd.”
2.17
Het incidentele middel klaagt – samengevat – dat het hof het processuele belang van Synthon bij een beslissing op de gevorderde proceskosten heeft miskend. Gelet op het ontbreken van spoedeisend belang lag de vordering van Astellas tot informatie over de identiteit van de producenten van Synthon producten voor afwijzing gereed en ligt het belang van Astellas bij de behandeling van de grieven nog slechts in de proceskostenveroordeling. Het hof had zich echter rekenschap dienen te geven van het processuele belang van Synthon bij een beslissing over de (aanzienlijke20.) gevorderde proceskosten in de appelinstantie.
2.18
Met betrekking tot de relatie van de beoordeling in kort geding tot die in de bodemzaak geldt het volgende.
De kort gedingrechter mag partijen niet doorverwijzen naar de bodemrechter21., maar hij dient zich in beginsel wel te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure22..
2.19
Indien de civiele bodemrechter al vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, dient de kortgedingrechter in beginsel zijn vonnis af te stemmen op het oordeel van die bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of in een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum van het vonnis, en ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit uitgangspunt. Dit zal het geval kunnen zijn indien het vonnis van de civiele bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen23..
Een oordeel van de bodemrechter over het materiële geschil is daarmee ook van belang bij de beoordeling door de appelrechter als hiervoor onder 2.12 bedoeld of een proceskostenveroordeling in eerste aanleg juist is geweest.
2.20
Zoals in de schriftelijke toelichting van Synthon (op p. 8) wordt betoogd is het niet gebruikelijk dat de appelrechter in kort geding zijn beslissing aanhoudt in afwachting van de definitieve beëindiging van het geschil. Er is evenwel geen regel die het de kortgedingrechter (in beginsel) verbiedt om zijn vonnis aan te houden totdat de bodemrechter zijn oordeel heeft gegeven en het kan in bepaalde gevallen ook efficiënt zijn om het te doen, bijvoorbeeld wanneer het vonnis van de bodemrechter aanstaande is. Indien de voorzieningenrechter de gevraagde voorlopige voorziening echter zo ingrijpend vindt dat hij zich, mede met het oog op een mogelijk andersluidend oordeel van de bodemrechter, terughoudend wil opstellen, moet hij de gevraagde voorziening afwijzen24..
2.21
Het is in het algemeen aan de rechter voorbehouden om te bepalen of hij een tussenvonnis of een eindvonnis zal wijzen. Als er geen stukken meer in het geding behoeven te worden gebracht, standpunten moeten worden ingenomen, bewijsverrichtingen moeten plaatsvinden of anderszins de zaak nog niet voor toewijzing of afwijzing gereed ligt, is een tussenvonnis geïndiceerd.
Indien echter alle elementen voor een eindvonnis aanwezig zijn, zal de rechter m.i. eindvonnis moeten wijzen met het oog op het voorschrift van het eerste lid van art. 20 Rv waarin is bepaald dat de rechter waakt tegen onredelijke vertraging van de procedure25.. Omdat de bepaling in de afdeling van de algemene procedurevoorschriften staat, geldt deze ook in kort geding.
2.22
Wat betreft de vordering tot bekendmaking van de namen en adressen heeft het hof als gezegd geoordeeld dat spoedeisend belang ontbrak. Deze vordering lag dus voor afwijzing gereed, met als gevolg dat ook een beslissing over de proceskosten in hoger beroep had kunnen worden gegeven. Het aanhouden van beide beslissingen door het hof geeft m.i. dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Ten aanzien van de kostenveroordeling van de eerste aanleg had het hof m.i. inzicht moeten geven in zijn beweegreden(en) om de beslissing aan te houden totdat in de bodemprocedure onherroepelijk is beslist, dan wel deze procedure anderszins definitief is beëindigd26.. Het hof heeft echter geen enkele motivering gegeven en dus ook niet tot uitdrukking gebracht of aanhouding van de beslissing over de proceskosten ook kan wachten indien een definitieve beslissing in de bodemzaak vele jaren gaat duren.
Op dit punt is het oordeel van het hof m.i. onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
Het principale en incidentele cassatieberoep slagen mitsdien in zoverre.
3. Conclusie in het principale en incidentele cassatieberoep
De conclusie in het principale cassatieberoep en het incidentele cassatieberoep strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑12‑2015
Voor zover thans van belang. Zie voor het procesverloop in eerste aanleg rov. 1 van het vonnis van 24 juli 2013 en p. 1 onder “het geding” van het arrest van 18 november 2014.
Zie het arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 november 2014, rov. 2.1.
Zie het arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 november 2014, rov. 2.2.
Zie het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 24 juli 2013, rov. 4.23 en dictum.
De cassatiedagvaarding is op 13 januari 2015 uitgebracht.
Het bestreden arrest is een tussenarrest, waartegen slechts cassatieberoep openstaat indien dit is toegestaan (art. 401a lid 1 Rv). In de aanbiedingsbrief bij de cassatiedagvaarding van 13 januari 2015 staat vermeld dat het instellen van cassatie is toegestaan. Uit ambtshalve navraag bij de griffie van het gerechtshof Den Haag is gebleken dat het hof bij brief van 29 januari 2015 aan de advocaten van partijen heeft gereageerd op het verzoek van de advocaat van Astellas van 9 en 14 januari 2015 om alsnog een inhoudelijke beslissing te geven in de onderhavige zaak. Bij brief van 29 januari 2015 heeft het hof dit verzoek afgewezen maar hierbij wel toestemming verleend om cassatieberoep in te stellen van het tussenarrest van het hof van 18 november 2014.
Zie o.m. HR 2 februari 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB3472, NJ 1968/62; HR 1 december 1972, ECLI:NL:HR1972:AB6720, NJ 1973/111; HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986, NJ 1993/659 m.nt. D.W.F. Verkade, rov. 3.4; HR 30 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6341, NJ 2001/389 m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.4.2; HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437, NJ 2003/343 m.nt. H.J. Snijders ; HR 20 september 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE4432, JOL 2002/475; HR 22 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553, NJ 2003/78 m.nt. P.A. Stein. Zie voorts J.H. Blaauw, Het kort geding, A. Algemeen deel, Deventer: Kluwer, 2002, p.7-8; Burgerlijke Rechtsvordering, Tjong Tjin Tai, art. 254, aant. 1-6; Tonkens-Gerkema, T&C Rv, veertiende afdeling, inleidende opmerkingen; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/252 met verdere verwijzingen naar rechtspraak en literatuur en Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/191.
Zie de pleitnota van Synthon onder 11 en de samenvatting daarvan door het hof in de eerste volzin van rov. 4.1.
Zie over de diverse soorten vermoedens Asser Procesrecht/Asser 3 2013/297-305.
ECLI:NL:HR:1995:ZC, NJ 1996/163.
HR 28 november 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9604, NJ 1987/ 380.
AsserProcesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/250.
AsserProcesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/183 en 252.
Zie ook HR 23 februari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2000, NJ 1996/395.
HR 22 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9705, NJ 2007/188.
Zie de vorige noot.
Zie HR 20 september 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE4432, JOL 2002/475.
In voetnoot 4 van de cassatiedagvaarding staat vermeld dat deze kosten op grond van een partijafspraak zijn begroot op € 150.000,--.
Zie over de bezwaren uitvoerig Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 426-427.
Zie Burgerlijke Rechtsvordering, Tjong Tjin Tai, art. 257, aant. 6 met verdere verwijzingen.
HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128NJ 2015/266 m.nt. J.W. Zwemmer, rov. 3.3.2 met verwijzing naar HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015, NJ 2011/304.
HR 15 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1919, NJ 1996/509.
Verg. EHRM 20 februari 2003, nr. 50 272/99.
Ook partijen zijn op de voet van het tweede lid art. 20 Rv verplicht een verzoek om de procedure te bevriezen te motiveren, zie Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 133.
Beroepschrift 10‑04‑2015
Hoge Raad der Nederlanden
Zitting van 10 april 2015
CONCLUSIE VAN ANTWOORD, TEVENS HOUDENDE INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP
Inzake:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SYNTHON B.V.
gevestigd te Nijmegen,
verweerster in het principaal cassatieberoep,
eiseres in het incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mrs. R.P.J.L. Tjittes en G.R. den Dekker
tegen:
De vennootschap naar vreemd recht ASTELLAS PHARMA INC.
gevestigd te Tokyo, Japan,
eiseres in het principaal cassatieberoep,
verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. W.A. Hoyng
Verweerster in het principaal cassatieberoep, tevens eiseres in het incidenteel cassatieberoep, Synthon B.V. (‘Synthon’), doet eerbiedig zeggen voor antwoord:
- (A)
dat in het aangevallen arrest niet op de in cassatie met de onderdelen 1 en 2 sub c aangevoerde gronden het recht is geschonden, terwijl evenmin op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen zijn verzuimd, zodat het principaal cassatieberoep in zoverre moet worden verworpen;
- (B)
dat zij zich refereert aan het oordeel van de Hoge Raad ter zake van de in cassatie met de onderdelen 2 sub a, 2 sub b en 3 aangevoerde gronden, behoudens de in onderdelen 2 sub a en 3 sub a door eiseres in het principale cassatieberoep, tevens verweerster in het incidentele cassatieberoep. Astellas Pharma Inc (‘Astellas’), aan het slagen van de klachten verbonden gevolgtrekkingen (nu het Hof wat Synthon betreft het bestreden vonnis had moeten bekrachtigen met veroordeling van Astellas in de proceskosten in beide instanties);
- (C)
dat zij incidenteel cassatieberoep instelt tegen het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 18 november 2014 tussen partijen gewezen, aan de hand van het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als is vervat in het ten deze bestreden arrest, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende, mede in onderlinge samenhang te lezen redenen;
Inleiding
1.
In onderdeel 2 sub a en onderdeel 3 sub a van de cassatiedagvaarding richt Astellas Klachten tegen de overwegingen van het Hof in respectievelijk rov. 4.2 en het dictum van het arrest.1. Astellas bestrijdt de oordeelsvorming van het Hof — uiteraard — vanuit haar eigen belang en perspectief, en verbindt aan (het slagen van) haar klachten in deze (sub)onderdelen dito gevolgtrekkingen. Synthon wenst om die reden incidentele cassatieklachten te formuleren tegen deze overwegingen van het Hof.
Klachten
2.
Het is onjuist, dan wel zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk, dat het Hof in rov. 4.2 en het dictum van zijn arrest
- (i)
iedere beslissing heeft aangehouden en niet is overgegaan tot een beslissing op het hoger beroep, inclusief de proceskosten ten aanzien waarvan het Hof ten onrechte (afzonderlijk) spoedeisend belang als vereiste heeft gesteld, en
- (ii)
in rov. 4.2 enkel de belangen van Astellas bepalend heeft geacht voor het aanhouden van zijn beslissing over de grieven en de gevorderde proceskosten, en
- (iii)
is voorbij gegaan aan het processuele belang van Synthon (en Astellas) bij een beslissing over de proceskosten van de appelinstantie.
3.
Voornoemde oordelen en beslissingen van het Hof zijn onjuist, dan wel onbegrijpelijk, omdat het Hof in rov. 4.2 weliswaar oog heeft voor het processueel belang van Astellas bij het hoger beroep in verband met de beslissing over de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, maar heeft miskend dat hetzelfde moet gelden voor het belang van Synthon bij een beslissing op de gevorderde proceskosten. Gezien het petitum van de memorie van grieven, waarin Astellas (tot vernietiging van het bestreden vonnis, maar) niet tot toewijzing van de in eerste aanleg afgewezen vorderingen heeft geconcludeerd in verband met het feit dat het octrooi inmiddels is geëxpireerd,2. resteert in hoger beroep enkel nog de vordering van Astellas tot informatie over de identiteit van de producenten. Deze ligt vanwege het ontbreken van spoedeisend belang (vgl. rov. 4.1) voor afwijzing gereed. Voeg daarbij dat het Hof (terecht) heeft overwogen dat het belang van Astellas bij beoordeling van de grieven uitsluitend nog is gelegen in de proceskostenveroordeling (vgl. rov. 4.2), en het is duidelijk dat niets in de weg heeft gestaan aan een beslissing van het Hof op het hoger beroep — namelijk: tot bekrachtiging van het bestreden vonnis — inclusief de gevorderde proceskosten. Voor het nemen van een beslissing over de proceskostenveroordeling in kort geding is immers, anders dan het Hof ten onrechte heeft gemeend, niet (afzonderlijk) spoedeisend belang vereist.3. Tegen deze achtergrond valt mitsdien niet in te zien dat, en waarom, het Hof iedere beslissing heeft aangehouden totdat in de bodemprocedure over de inbreukzaak zal zijn beslist of deze anderszins is beëindigd. Dit geldt temeer, daar het Hof zich tevens rekenschap had moeten geven van het processuele belang van Synthon (en Astellas) bij een beslissing over de — aanzienlijke4. — gevorderde proceskosten in de appelinstantie, waarvoor immers (ook) nodig is te weten wie als de ‘in het ongelijk gestelde partij’ heeft te gelden. Er zij nog op gewezen dat Astellas niet de bedoeling heeft gehad om door het instellen van de bodemprocedure in de inbreukzaak de beslissing in het onderhavige kort geding te doen aanhouden, zoals genoegzaam blijkt uit onderdeel 3 van de cassatiedagvaarding.
4.
Synthon maakt zowel in het principaal als in het incidenteel cassatieberoep aanspraak op de proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv.
Met conclusie:
In het principaal cassatieberoep:
tot verwerping van het beroep met betrekking tot onderdelen 1 en 2 sub c van het cassatiemiddel en tot referte ten aanzien van onderdelen 2 sub a, 2 sub b en 3 van het cassatiemiddel (behoudens de in onderdelen 2 sub a en 3 sub a door Astellas verbonden gevolgtrekkingen), kosten rechtens.
In het incidenteel cassatieberoep:
tot vernietiging en terug-verwijzing, kosten rechtens.
Advocaten
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 10‑04‑2015
Het gaat om een tussenarrest, waartegen het Hof bij brief aan partijen d.d. 29 januari 2015 tussentijds cassatieberoep heeft opengesteld.
Vgl. mvg tevens akte houdende wijziging van eis, nr. 113–114, en vgl. bestreden arrest, rov.1.1.
Vgl. Hof Den Bosch 14 oktober 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4238, met verwijzing naar HR 24 november 1995, NJ 1996, 163.
Deze kosten zijn op grond van partijafspraak begroot op € 150.000,-, vgl. pleitaantekeningen hoger beroep zijdens Synthon, nr. 77; cassatiedagvaarding Astellas, onderdeel 2 sub b.
Beroepschrift 13‑01‑2015
Heden, de dertiende januari tweeduizendenvijftien, ten verzoeke van de vennootschap naar vreemd recht ASTELLAS PHARMA INC., gevestigd te Tokyo, Japan (‘Astellas’),
die in deze zaak woonplaats kiest aan het Amstelplein nr. 1 (1096 HA) te Amsterdam, ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden Mr W.A. Hoyng, die door Astellas is aangewezen om als zodanig haar te vertegenwoordigen in na te melden cassatieprocedure;
heb ik,
mr. Pascal Theodorus Dingenus van Damme, als toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Wilhelmus Lambertus Groenendaal, gerechtsdeurwaarder te Nijmegen en aldaar kantoorhoudende aan de Wijchenseweg 118,
AAN:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SYNTHON B.V., gevestigd en kantoorhoudende te (6545 CM) Nijmegen aan de Microweg 22 (‘Synthon’); en op dat adres dit exploot doende en afschrift van dit exploot:
- □
latende aan: [de heer A.J.H Pegt, aldaar als juist werkzaam;]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten;
AANGEZEGD:
dat Astellas hierbij beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof Den Haag uitgesproken op 18 november 2014 en gewezen onder zaaknummer 200.134.315/01, tussen Astellas als appellante en Synthon als geïntimeerde;
GEDAGVAARD:
om op vrijdag zes maart tweeduizendenvijftien om 10.00 uur 's ochtends, niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad in diens gebouw aan de Kazernestraat 52 te Den Haag;
MET DE UITDRUKKELIJKE VERMELDING:
- —
dat indien de verweerder in cassatie, advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van de verweerder om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen vervalt;
- —
bij verschijning in het geding van gedaagde een griffierecht zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- —
de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel
- —
van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het, griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de, rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet.
TENEINDE:
Alsdan namens Astellas als eiseres tot cassatie tegen het bestreden arrest te horen aanvoeren de navolgende:
Middelen van cassatie
schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het Hof heeft overwogen en beslist als in het bestreden arrest weergegeven, zulks op de volgende, mede in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden:
1.
Ten onrechte althans, onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd overweegt het Hof in r.o. 4.1 het navolgende:
‘Synthon heeft bestreden dat Astellas spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot verkrijging van informatie omtrent de identiteit van de producenten van de Synthon-producten nu het octrooi inmiddels is geëxpireerd. Astellas heeft daarop aangevoerd dat die vordering ertoe dient haar in staat te stellen tegen die producenten schadevergoedingsacties te kunnen instellen. Astellas stelt dat zij bij het verkrijgen van die informatie spoedeisend belang heeft in verband met de mogelijke verjaring van haar vorderingen tegen die producenten, indien zij eerst de uitkomst van de bodemprocedure zou moeten afwachten. Naar het oordeel van het hof kan dat standpunt niet als juist worden aanvaard. De verjaringstermijn voor het instellen van een schadevordering vangt immers niet eerder aan dan nadat de identiteit van de schadeplichtige bekend is geworden (art 3:310 lid 1 BW). Er is vanuit te gaan dat dit in de gedesigneerde landen waar EP 045 van kracht is, waartoe de vordering van Astellas zich mede uitstrekt, eveneens het geval is. Nu Astellas geen ander spoedeisend belang bij deze vordering heeft gesteld, komt deze reeds wegens gebrek aan spoedeisend belang niet voor toewijzing in aanmerking.’
hetgeen onjuist dan wel onvoldoende begrijpelijk is aangezien
- i.
het hof over het hoofd ziet dat naar Nederlands recht een actie uit onrechtmatige daad in ieder geval verjaart door verloop van 20 jaar na de onrechtmatige daad (art. 3:310 lid 1 BW) (waarbij het Hof bovendien in overweging had moeten nemen dat in de bodemprocedure behoudens het uitbrengen van de dagvaarding geen enkele proceshandeling was verricht en/althans dat bodemprocedures meer dan 20 jaar kunnen duren (zie bijvoorbeeld Rockwool/Isover HR 15 februari 2008, NJ 2008/449));
en/of
- ii.
zonder enige nadere motivering een dergelijk uitgangspunt onbegrijpelijk is hetgeen terneer klemt waar het hof op geen enkele wijze tot uitdrukking brengt dat er van harmonisatie van het recht in Nederland en de gedesigneerde landen ten aanzien van verjaring enige sprake is (quod non) en/of nu een en ander (een feitelijke stelling) in de procedure door Synthon in het geheel niet is aangevoerd en/of nu Astellas onweersproken had gesteld ‘In bepaalde jurisdicties (bijvoorbeeld Frankrijk) kan men bijvoorbeeld slechts over de drie jaar voorafgaande aan de dagvaarding schadevergoeding verkrijgen’(pleitnota in appel nr. 54).
2.
Ten onrechte althans niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd overweegt het Hof in r.o. 4.2:
‘In aanmerking nemend dat ook ten aanzien hiervan spoedeisend belang ontbreekt …’
Deze beslissing is onjuist althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, aangezien
- a.
spoedeisend belang rechtens geen voorwaarde is om in hoger beroep in kort geding te kunnen beoordelen of de vorderingen van Astellas in eerste aanleg terecht zijn afgewezen en of Astellas terecht in de proceskosten van de eerste instantie is veroordeeld en voor de toewijsbaarheid van de vordering van Astellas in beroep dat het vonnis in de eerste aanleg dient te worden vernietigd en Synthon in de proceskosten van beide instanties dient te worden veroordeeld, en/of
- b.
(mocht over het argument onder a. anders worden geoordeeld) Synthon niet heeft betwist dat de vordering t.a.v. de proceskosten (die zeer aanzienlijk waren te weten — uit hoofde van door partijen gemaakte afspraken — € 75.000 in eerste aanleg en € 150.000 in hoger beroep) spoedeisend was, en/of
- c.
Astellas (onbestreden) had gesteld dat een voor haar gunstige uitspraak in de onderhavige zaak moest leiden tot een bevestiging van het vonnis in de zogenaamde inzage zaak (zaak 200.122.803/01) welke na de onderhavige pleidooien in staat van wijzen was, hetgeen betekende dat Astellas bij zo'n uitspraak spoedeisend belang had althans zonder nadere motivering die ontbreekt niet begrijpelijk is waarom spoedeisend belang zou ontbreken.
3.
De beslissing van het Hof om de zaak aan te houden is ook onjuist althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, aangezien
- a.
Het onjuist en in strijd met het recht (en met name onder meer met het EVRM) is althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk is dat een partij die in een kort geding procedure in eerste instantie ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van aanzienlijke proceskosten (te weten in casu € 75.000) is veroordeeld een gehele (langdurige en kostbare) bodemprocedure in drie instanties zou moeten voeren voordat de wederpartij in de kort geding procedure in de proceskosten van beide instanties kan worden veroordeeld (hetgeen te meer klemt nu de uitkomst in een bodemprocedure geen relatie heeft althans behoeft te hebben m.b.t. de veroordeling in de kosten van de kort geding procedure), dan wel gedwongen is die bodemprocedure met alle mogelijk nadelige gevolgen van dien in te trekken en/of
- b.
noch Astellas noch Synthon het hof tijdens het pleidooi uit hoofde van art. 229 Rv heeft verzocht om de beoordeling van de grieven en de beslissing ter zake van de gevorderde proceskosten aan te houden totdat in de bodemprocedure onherroepelijk is beslist, zodat het hof (in de omstandigheden van de onderhavige zaak) de beoordeling van de grieven en de beslissing ter zake van de gevorderde proceskosten niet althans niet zonder voldoende klemmende redenen had mogen aanhouden, en uit het arrest niet blijkt dat het hof voldoende klemmende redenen aanwezig achtte voor aanhouding dan wel zijn beslissing op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd.
Astellas maakt aanspraak op de proceskostenveroordeling ex art. 1019h Rv.
Mitsdien:
Namens Astellas wordt geconcludeerd dat de Hoge Raad het arrest waartegen dit cassatieberoep is gericht dient te vernietigen, met zodanige verdere beslissing mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten.
De kosten van dit exploot zijn voor mij, deurwaarder: € 82,63
Explootkosten € 77,84
Infokosten KVK € 4,79
[Ondergetekende verklaart dat het doen en het beloop van de verschotten voor de goede verrichting van de ambtshandeling noodzakelijk waren en dat hij/zij geen rechtstreeks of middelijk belang heeft in de onderneming of derde die de kosten factureerde.]
[t.k. gerechtsdeurwaarder]