Het gaat om de zaken tegen [betrokkene 4] (22/02806), [betrokkene 5] (22/02827) en [betrokkene 8] (22/02838).
HR, 23-04-2024, nr. 22/02962
ECLI:NL:HR:2024:619
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-04-2024
- Zaaknummer
22/02962
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:619, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑04‑2024; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1112
ECLI:NL:PHR:2023:1112, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 05‑12‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:619
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0088
Uitspraak 23‑04‑2024
Inhoudsindicatie
Als leider deelnemen aan criminele organisatie die zich op grote schaal bezighoudt met hennepteelt (art. 11a (oud) Opiumwet jo. 140.3 (oud) Sr), medeplegen telen, verkopen en aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep, meermalen gepleegd (art. 3.B en 3.C jo. 11.5 Opiumwet) en medeplegen witwassen van geldbedragen (art. 420bis.1.b Sr). 1. Leiderschap criminele organisatie bij ondergeschikte rol. Heeft verdachte als ‘leider’ deelgenomen aan criminele organisatie? 2. Verbeurdverklaring geldbedragen na ontslag van alle rechtsvervolging t.z.v. witwassen van die geldbedragen, art. 33.1 en 33a.1.a Sr. Ad 1. Gelet op wetsgeschiedenis bij art. 140 Sr gaat het bij vraag of deelnemer aan criminele organisatie kan worden aangemerkt als ‘leider’ daarvan, erom of deelnemer binnen organisatie bepaalde macht heeft of bepaald gezag bezit. Omstandigheden die daarvoor van belang kunnen zijn, zijn dat deelnemer dwingende aanwijzingen kan geven of dat deelnemer binnen organisatie belangrijke initiatieven ontplooit, waarnaar anderen zich richten. Het is onder omstandigheden mogelijk meerdere deelnemers als ‘leider’ aan te merken (vgl. HR:2018:2331). Verder staat aan aanmerken van deelnemer als ‘leider’ niet in de weg dat deelnemer binnen organisatie zelf ondergeschikt is aan een of meer andere deelnemers. Hof heeft vastgesteld dat verdachte in leidinggevende rol was betrokken bij hennepkwekerijen, dat hij A bij afwezigheid verving, dat hij knippers voor hennepkwekerijen regelde en deze ook aanstuurde, en dat hij geld investeerde in nieuwe hennepkwekerijen. ’s Hofs daarop gebaseerde oordeel dat verdachte ‘leider’ a.b.i. art. 140 Sr was, getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Ad 2. Middel neemt tot uitgangspunt dat verbeurdverklaring van geldbedragen verband houdt met veroordeling voor witwassen van die geldbedragen, terwijl verdachte in relatie tot al die geldbedragen voor dat feit is ontslagen van alle rechtsvervolging. In ’s hofs overwegingen ligt echter als (niet onbegrijpelijk) oordeel besloten dat genoemde geldbedragen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring omdat deze baten vormen van t.l.v. verdachte bewezenverklaarde feiten, waarbij het gaat om (grootschalige) hennepteelt en handel in hennep(stekken). Volgt verwerping. Samenhang met HR:2024:405, HR:2024:406, HR:2024:415, HR:2024:416 en HR:2024:418 en met 22/02806, 22/02827 en 22/02838 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/02962
Datum 23 april 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden van 22 juli 2022, nummer 21-006993-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden Baumgardt en Van Berlo hebben daarop schriftelijk gereageerd. In deze reactie is ook een aanvulling op de schriftuur opgenomen. Deze aanvulling is pas bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen nadat de daarvoor in de wet gestelde termijn was verlopen. De Hoge Raad zal daarom op deze aanvulling geen acht slaan.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 05-900887-11 onder 1 tenlastegelegde, voor zover deze inhoudt dat de verdachte als ‘leider’ heeft deelgenomen aan de in de bewezenverklaring bedoelde criminele organisatie.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is, in de zaak met parketnummer 05-900887-11 onder 1, ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 maart 2012 tot en met 17 maart 2015, te Velp, gemeente Rheden en te Epe en te Arnhem en op meerdere (andere) locaties elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en [medeverdachte 5] en [betrokkene 9] , welke organisatie tot oogmerk had het opzettelijk plegen van misdrijven, namelijk - het uitvoeren en in de uitoefening van een beroep of bedrijf het opzettelijk telen en bereiden en bewerken en aanwezig hebben van één of meerdere kilogrammen hennep en een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en hennepstekken en moederplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten- in een pand aan de [a-straat 1] te [plaats] en- in een pand aan de [b-straat 1] te [plaats] en- in een pand aan de [c-staat 1] te [plaats] en- in een pand aan de [d-straat 1-2] te [plaats] en- in een pand aan de [e-straat 1] te [plaats] en- in een pand aan de [f-straat 1] te [plaats] en- in een pand aan de [h-straat 1] te [plaats] en- in een pand aan de [i-straat 1] te [plaats] en- in een pand aan de [j-straat 1] te [plaats] ,
van welke organisatie hij, verdachte, leider was.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de bewijsvoering die is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 19. Daarvan zijn in het bijzonder de volgende van de rechtbank overgenomen bewijsoverwegingen van belang:
“De rol van de verdachten
Hierna zal de rechtbank op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen de rol beschrijven die de verdachten binnen de organisatie vervulden.
De rol van [medeverdachte 3]
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte 3] een leidinggevende rol in [B] heeft gehad. Dit volgt uit de verklaringen van [betrokkene 7] , [betrokkene 6] en [betrokkene 10] en wordt ondersteund door de OVC-gesprekken waarin [medeverdachte 3] duidelijk zijn leidinggevende rol benadrukt. [medeverdachte 3] investeerde in kwekerijen en hield zich bezig met de in- en verkoop van hennep en hennepstekken. Ook bepaalde hij de in- en verkoopprijzen van de hennep. Tevens betaalde hij de mensen die voor [B] werkte, uit. Wanneer [medeverdachte 4] er niet was, nam hij de werkzaamheden van [medeverdachte 4] over. Iedereen had naar hem te luisteren. Het was duidelijk dat hij samen met [medeverdachte 4] en in mindere mate met [verdachte] bepaalde wat er moest gebeuren in [B] .
De rol van [medeverdachte 4]
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte 4] eveneens, naast [medeverdachte 3] , een leidinggevende rol in [B] heeft gehad. [medeverdachte 4] werkte voornamelijk buiten [B] . Hij keek of de beschikbare ruimtes geschikt waren om een hennepkwekerij in op te zetten. Ook hielp hij met opzetten van hennepkwekerijen en verzorgde hij zelf hennepkwekerijen. Hij regelde knippers en betaalde de mensen voor hun werkzaamheden. Ook regelde hij de bankzaken voor [B] . Samen met [medeverdachte 3] en in mindere mate met [verdachte] bepaalde hij wat er moest gebeuren in [B] . Ook [medeverdachte 4] investeerde een deel van de winst in nieuwe kwekerijen.
Rol van [verdachte]
had een ondergeschikte rol ten opzichte van [medeverdachte 3] , maar had eigen hennepkwekerijen en was betrokken bij hennepkwekerijen van [B] . [verdachte] regelde knippers voor de hennepkwekerijen en stuurde de mensen ook aan tijdens het knippen. [verdachte] verving [medeverdachte 3] als hij niet op [B] was. Voor zijn eigen kwekerijen maakte hij gebruik van de faciliteiten van [B] . Ook [verdachte] had een leidinggevende rol, maar kleiner dan die van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Ook [verdachte] investeerde geld in nieuwe hennepkwekerijen.
(...)
Conclusie
(...)
Binnen de criminele organisatie was sprake van een duidelijke structuur en taakverdeling. De criminele organisatie had een driekoppige leiding, te weten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en in mindere mate [verdachte] , ieder met een eigen aandachtsveld. Als het nodig was, vervingen de leidinggevenden elkaar tijdelijk, of werd [medeverdachte 3] door [betrokkene 8] vervangen. Onder de leidinggevenden werkten personen die kwekerijen bouwden en verzorgden ( [betrokkene 5] , [betrokkene 10] en [betrokkene 6] ), de medewerkers in de growshop ( [betrokkene 9] en [betrokkene 8] ), koeriers voor geld, hennep en hennepstekken ( [medeverdachte 5] en [betrokkene 8] ) en technische mensen ( [betrokkene 7] en [betrokkene 4] ). Verder maakte de organisatie gebruik van een aantal vaste hennepknippers, die per dag werden betaald.
(...)
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat een samenwerkingsverband aanwezig was van voldoende structuur en duurzaamheid om te kunnen spreken van een organisatie in de betekenis die daaraan in de rechtspraak over artikel 11a (thans 11b) van de Opiumwet is gegeven. Ook is de rechtbank van oordeel dat, kijkend naar de organisatiestructuur en het gebruik van technische hulpmiddelen, sprake was van een zeer professionele organisatie waarin men bedrijfsmatig, dus in de uitoefening van bedrijf of beroep, werkte.
Uit de hiervoor beschreven rol van de verdachten [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , [medeverdachte 5] en [betrokkene 9] blijkt dat zij deel hebben uitgemaakt van een criminele organisatie. Zij hebben een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, kort weergegeven, het behalen van criminele winsten door de teelt van en handel in hennep en hennepstekken. Door de rolverdeling en specialisatie was weliswaar niet ieder lid van de organisatie bij iedere kwekerij of bij alle werkzaamheden van de organisatie betrokken, maar dit staat niet aan een bewezenverklaring in de weg. Daarom kunnen onder feit 1 ook de kwekerijen worden bewezen, die werden geëxploiteerd door de criminele organisatie in de periode dat verdachte daarvan deel uit maakte, maar waarvan geen rechtstreekse betrokkenheid van verdachte kon worden bewezen.
De verdachten [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] hebben tevens leiding gegeven aan de organisatie.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 11a (oud) en 11b van de Opiumwet in samenhang met artikel 140 lid 3 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende begrip ‘leider’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in het samenstel van die bepalingen.
2.3.2
Deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde:
- artikel 11a Opiumwet, zoals dat luidde tot 1 maart 2015:
“1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Artikel 140, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.”
- artikel 11b Opiumwet, zoals dat luidde vanaf 1 maart 2015:
“1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11 derde, en vijfde lid, of 11a, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Artikel 140, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.”
- artikel 140 lid 3 (oud) Sr, dat bij de inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen (Stb. 2019, 311), zonder inhoudelijke wijziging is vernummerd tot artikel 140 lid 4 Sr:
“Ten aanzien van de oprichters, leiders of bestuurders kunnen de gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd.”
2.3.3
De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 4 februari 1999 tot wijziging van de artikelen 140 en 443 van het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1999, 80) houdt onder meer in:
- de memorie van toelichting:
“Gekozen is voor het begrip «leider».
(...)
De «leider» hoeft niet de hoogste leider te zijn, en het leiderschap hoeft op geen enkele wijze geformaliseerd te zijn. Van belang is, of andere deelnemers aan de organisatie op aanwijzing van de betrokkene handelen. «Leider» is diegene die bij het optreden van het verband initiatieven ontplooit waarnaar de andere deelnemers zich richten. Dit ontplooien van initiatieven kan spontaan gebeuren.”
- de nota naar aanleiding van het verslag:
“Inderdaad kan met de leden van de PvdA-fractie worden ingestemd dat de mate van dwang waarmee de betrokkene aan andere deelnemers aanwijzingen geeft, van belang kan zijn voor de vraag of hij «leider» van de betrokken organisatie is. Als de betrokkene andere deelnemers bevelen geeft, kan hij eerder als leider gelden dan wanneer hij alleen maar raad verstrekt. Doorslaggevend is uiteindelijk of de betrokkene binnen de organisatie een bepaalde macht heeft; een bepaald gezag bezit. Als de betrokkene dwingende aanwijzingen kan geven, kan zo’n machtspositie al gauw worden aangenomen. Dat de betrokkene binnen de organisatie belangrijke initiatieven ontplooit, is eveneens een aanwijzing dat de betrokkene een dergelijke positie heeft, en daarmee een «leider» van de organisatie is.
(...)
Doorslaggevend voor het zijn van «leider» is, zo werd reeds gesteld in antwoord op vragen van de PvdA-fractie, het hebben van een bepaalde macht; het bezitten van een bepaald gezag. Een dergelijke positie kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat de betrokkene aan deelnemers bevelen kan geven, en uit de omstandigheid dat de betrokkene bij het optreden van het verband al dan niet spontane initiatieven ontplooit waarnaar anderen zich richten. Zo kan bij een roofoverval één van de deelnemers het initiatief nemen tot het plegen van geweld tegen één of meer concrete personen, waarna anderen zijn voorbeeld volgen. Dat is een aanwijzing dat de betrokkene in de betreffende organisatie een bepaalde macht en een bepaald gezag bezit. Dergelijke aanwijzingen kunnen de rechter tot de overtuiging brengen dat de betreffende deelnemer een leider van de organisatie was. Naar mijn mening is het niet zo, dat bijna alle deelnemers binnen een organisatie vroeger of later als leider kunnen worden aangemerkt. Niet het ontplooien van initiatieven sec, maar het zich daarnaar richten door andere deelnemers is van belang. Doorslaggevend is uiteindelijk het hebben van een bepaalde macht; het bezitten van een bepaald gezag.”
(Kamerstukken II 1997/98, 25638, nr. 6, p. 2 en 4.)]
2.4.1
Gelet op deze wetsgeschiedenis gaat het bij de vraag of een deelnemer aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) of 11b Opiumwet dan wel artikel 140 Sr, kan worden aangemerkt als ‘leider’ van die organisatie, erom of die deelnemer binnen de organisatie een bepaalde macht heeft of een bepaald gezag bezit. Omstandigheden die daarvoor van belang kunnen zijn, zijn dat de deelnemer dwingende aanwijzingen aan andere deelnemers kan geven of dat de deelnemer binnen de organisatie belangrijke initiatieven ontplooit, waarnaar andere deelnemers zich richten.
2.4.2
Het is onder omstandigheden mogelijk om, met inachtneming van de onder 2.4.1 genoemde maatstaf, binnen een organisatie meerdere deelnemers als ‘leider’ aan te merken (vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2331). Verder staat, zoals ook in de onder 2.3 weergegeven wetsgeschiedenis tot uitdrukking komt, aan het aanmerken van een deelnemer als ‘leider’ niet in de weg dat de betreffende deelnemer binnen de organisatie zelf ondergeschikt is aan een of meer andere deelnemers aan de organisatie. Voor zover het cassatiemiddel van een andersluidende opvatting over het begrip ‘leider’ uitgaat, is het tevergeefs voorgesteld.
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een leidinggevende rol was betrokken bij hennepkwekerijen van [B] , dat hij [medeverdachte 3] bij afwezigheid verving, dat hij knippers voor de hennepkwekerijen regelde en deze knippers ook aanstuurde, en dat hij geld investeerde in nieuwe hennepkwekerijen. Het op die vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte ‘leider’, als bedoeld in artikel 140 Sr, was van de in de bewezenverklaring genoemde organisatie, getuigt – gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld – niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Ook in zoverre faalt het cassatiemiddel.
3. Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verbeurdverklaring van een geldbedrag op de ING-rekening van [B] en van de geldbedragen die zijn aangetroffen in [B] .
3.2.1
Het hof heeft in de zaak met parketnummer 05-900887-11 vijf feiten bewezenverklaard. De bewezenverklaring van feit 1 is weergegeven onder 2.2.1. Daarnaast is onder meer bewezenverklaard dat:
“2.
hij in de periode van 1 maart 2012 tot en met 17 maart 2015, te Velp, gemeente Rheden en te Epe en te Arnhem en op meerdere (andere) locaties elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of aanwezig heeft gehad een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of hennepstekken en/of moederplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten
- in een pand aan de [a-straat 1] te [plaats] (telkens) (ongeveer) 766 hennepplanten in de periode van 1 september 2013 tot en met 17 december 2013 en
- in een pand aan de [b-straat 1] te [plaats] (telkens) (ongeveer) 1439 hennepplanten en (ongeveer) 41,2 kilogram (geknipte) henneptoppen in de periode van 1 april 2013 tot en met 4 februari 2014 en
- in een pand aan de [c-staat 1] te [plaats] (telkens) (ongeveer) 1524 hennepplanten en/of hennepstekken in de periode van 1 november 2013 tot en met 26 augustus 2014 en
- in een pand aan de [e-straat 1] te [plaats] (telkens) (ongeveer) 1174 hennepplanten in de periode van 1 juli 2012 tot en met 14 oktober 2014 en
- in een pand aan de [h-straat 1] te [plaats] (telkens) (ongeveer) 3771 hennepplanten in de periode van 1 maart 2012 tot en met 5 november 2014 en
- in een pand aan de [i-straat 1] te [plaats] (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of hennepstekken in de periode van 1 december 2013 tot en met 9 april 2014.
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 oktober 2014, te Velp, gemeente Rheden, tezamen in vereniging met anderen, telkens in een pand aan de [k-straat 1] , opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of aanwezig heeft gehad meerdere kilogrammen hennep en/of een (groot) aantal hennepstekken zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”.
5.
hij in de periode van 1 september 2013 tot en met 27 november 2014,
in Nederland, tezamen in vereniging met een ander of anderen, telkens voorwerpen, te weten
- 66.046,52 Euro (ING-bank tnv [B] ) en
- 50.691 Euro en
(...)
verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven geld/voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren van enig misdrijf
(...).”
3.2.2
Het hof heeft de verdachte onder meer veroordeeld voor het in de zaak met parketnummer 05-900887-11 onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde. Het hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 5 eerste alternatief, eerste en tweede gedachtestreepje. Daarbij gaat het om het bewezenverklaarde witwassen voor zover dat ziet op een geldbedrag op de ING-rekening van [B] en op geldbedragen die zijn aangetroffen in [B] .
3.2.3
Het hof heeft onder meer een geldbedrag op de ING-rekening van [B] en geldbedragen die zijn aangetroffen in [B] , verbeurdverklaard. Het hof heeft hierover overwogen:
“Voor wat betreft de overige geldbedragen bij [B] en op de rekening van [B] waarvan de rechtbank verdachte heeft ontslagen van alle rechtsvervolging, overweegt de rechtbank dat zij deze bedragen – onderdeel zijnde van het besmette vermogen – als van misdrijf afkomstig heeft aangemerkt. Hoewel de rechtbank het handelen met betrekking tot de geldbedragen bij en op de rekening van [B] niet als witwassen heeft gekwalificeerd, neemt dit niet weg dat het gaat om baten uit strafbare feiten. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank de volgende geldbedragen: € 76,01, € 20.000, € 6.000,-, € 21.245,- en € 3.370,- bij [B] (nummers 33 t/m 37 beslaglijst) en het geldbedrag van € 66.046,52 op de ING-rekening van [B] (nummer 67 beslaglijst) vatbaar voor verbeurdverklaring.”
3.3
De volgende bepalingen zijn van belang:
- artikel 33 lid 1 Sr:
“Verbeurdverklaring kan worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig strafbaar feit.”
- artikel 33a lid 1, aanhef en onder a, Sr:
“Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
a. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen.”
3.4
Het cassatiemiddel neemt tot uitgangspunt dat de verbeurdverklaring van het geldbedrag op de ING-rekening van [B] en de geldbedragen die zijn aangetroffen in [B] , verband houdt met de veroordeling voor feit 5, terwijl de verdachte in relatie tot al die geldbedragen voor dat feit is ontslagen van alle rechtsvervolging. In de onder 3.2.3 weergegeven overweging van het hof ligt echter als – niet-onbegrijpelijk – oordeel besloten dat de genoemde geldbedragen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring omdat deze de baten vormen van de ten laste van de verdachte onder 1-3 bewezenverklaarde feiten, waarbij het gaat om (grootschalige) hennepteelt en handel in hennep en hennepstekken. Het cassatiemiddel is daarom tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2024.
Conclusie 05‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Onderzoek Fiorino. Als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in art. 11 lid 3, 4 en 5 Opiumwet, (medeplegen van) witwassen, Opiumwetdelicten en verboden wapenbezit. M1: Gebruik voor bewijs verklaring niet-ondervraagde getuige i.s.m. art. 6 EVRM? M2: Oordeel hof dat verdachte 'leider' was van criminele organisatie begrijpelijk en/of voldoende met redenen omkleed? M3: Bewijsklacht medeplegen hennepteelt. M4: Bewijsklacht witwassen m.b.t. verbergen of verhullen "werkelijke aard" geldbedragen. M5: Klacht over verbeurdverklaring geldbedragen. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep. Samenhang met 22/02949, 22/02856, 22/02855, 22/02950 en 22/02835.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/02962
Zitting 5 december 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 22 juli 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens:
in de zaak met parketnummer 05-900887-11
- onder 1 “als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet”
- onder 2 en 3 “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”
- onder 4 “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd”
- onder 5 eerste alternatief, derde, vierde, zevende, achtste en negende gedachtestreepje “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd”
- onder 5 tweede alternatief, vijfde en zesde gedachtestreepje “witwassen, meermalen gepleegd”
- onder 6 “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, en
in de zaak met parketnummer 05-780186-16
“medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd”
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarnaast een aantal inbeslaggenomen voorwerpen – waaronder een aantal geldbedragen – verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer en ten aanzien van een aantal andere voorwerpen de teruggave aan de verdachte gelast, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
2. Er bestaat samenhang met de zaken tegen [medeverdachte 1] (22/02949), [medeverdachte 2] (22/02856), [medeverdachte 3] (22/02855), [medeverdachte 4] (22/02950) en [medeverdachte 5] (22/02835). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen. In de overige drie samenhangende zaken zijn namens de verdachten geen middelen ingediend en heeft de Hoge Raad reeds uitspraak gedaan.1.
3. Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, allen advocaat te Rotterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
4. Het middel bevat de klacht dat het hof in strijd met art. 6 EVRM de bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 1] voor het bewijs heeft gebruikt.
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte – voor zover voor de beoordeling van het middel relevant – in de gevoegde zaak met parketnummer 05-780186-16 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 6 januari 2015, in Nederland en in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) een of meer voorwerpen, te weten
- (in totaal) 3.101.203 euro, voorhanden heeft gehad en van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt en (telkens) van
- een of meer percelen/kavels grond in Köseler, te weten
a) Rasterkaartvlaknr. G.23a.l2.c.2c, kavel 190, perceel 2 (5206,40 m2) en
b) Rasterkaartvlaknr. G.23a.l2.c.2c, kavel 190, perceel 5, 2004,73 m2 en
c) Rasterkaartvlaknr. G.23a.l2.c.2c, kavel 194, perceel 2 (2569,98 m2) en
d) Rasterkaartvlaknr. G.23a. 12.c.4b, kavel 202, perceel 6 (1551,94 m2) en
e) Rasterkaartvlaknr. G.23a.l2.c.3a, kavel 205, perceel 2 (5203 m2) en
- een of meer percelen/kavels grond in Güzeller (Gebze/2), te weten
a) Rasternr. 31M3B, kavel 2646, perceel 1 (1902 m2) en
b) Rasternr. 31M3B, kavel 2647, perceel 1 (2847 m2) en
c) Rasternr. 31M3B, kavel 2645, perceel 1 (3237 m2) en
- een perceel/kavel grond in Şile, te weten
a) Rasterkaartvlaknr. 12-2, kavel 282, perceel 2 (377 m2) en
- een perceel/kavel grond in Güzeller (Gebze), te weten
a) Rasternr. G22B29B4D, kavel 5799, perceel 2 (14003 m2) en
- een perceel/kavel grond in Çiftlikköy (Yalova), te weten
a) Rasternr. G22cl4D2C, kavel 103, perceel 118 (15980,32 m2) en
- een perceel/kavel grond in de provincie Istanbul, district Pendik, wijk Dolayoba, te weten
a) Rasternr. G22B11A1C, kavel 3201, perceel 2 (572,22 m2) en
- een perceel/kavel grond in Muallim (Gezbe), te weten
a) Rasterkaartvlaknr. 27, kavel 0, perceel 907 (1380 m2) en
de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld en heeft verhuld wie de rechthebbende op bovengenoemde hoeveelheid geld en percelen/kavels grond was en bovengenoemde percelen/kavels grond heeft verworven, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.”
6. Deze bewezenverklaring steunt mede op de volgende verklaring van [betrokkene 1] :
“410. Een schriftelijk bescheid, te weten het proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1], ZD3b, p. 177-182, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de op 14 oktober 2014 afgelegde verklaring van verdachte [betrokkene 1]:
P. 177
Voor- en achternaam : [betrokkene 1]
Geboorteplaats en datum : [geboorteplaats] [geboortedatum] /1947
Ingeschreven in het bevolkingsregister van de Provincie - het District: [plaats]
Beroep : Kleermaker
Telefoon : Mobiel: [telefoonnummer 1]
P. 178
Ik heb een bedrijf in het binnenland genaamd [A] gevestigd op de [a-straat] . Mijn jaarinkomen waarvan ik een aangifte doe bedraagt ongeveer 70.000 Turkse Lira’s, maar mijn algemene inkomen bedraagt 200.000 Turkse Lira’s.
P. 179
Wat zijn uw huurinkomsten per maand/jaar?
Antwoord: Ik heb 1.000 Turkse Lira’s huurinkomsten per maand van mijn woning. Ik heb 800 Turkse Lira’s huurinkomsten per maand van mijn kantoor op het adres [b-straat] . Ik heb 650 Turkse Lira’s huurinkomsten van mijn kantoor in Esenler. Buiten de adressen die ik heb vermeld, heb ik verder geen huurinkomsten.
P. 180
Ik ontvang 1.400 Turkse Lira’s aan pensioeninkomsten.
P. 182
[medeverdachte 3] is de zoon van mijn broer. Zijn vader is [medeverdachte 2] , hij is mijn halfbroer, we hebben dezelfde moeder maar een andere vader. [verdachte] is de zoon van mijn broer. Hij is de broer van de hierboven genoemde [medeverdachte 3] .”
7. Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen een groot deel van de overwegingen van de rechtbank overgenomen en deze cursief verwerkt, waarbij het hof aan het begin opmerkt dat ‘de rechtbank’ in die cursieve gedeelten steeds als ‘het hof’ moet worden gelezen. De bewijsoverwegingen van het hof, houden – voor zover hier van belang – het volgende in:
“F. Witwassen Turkije
Ten aanzien van onroerend goed op naam van [betrokkene 1]
Ten aanzien van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[betrokkene 1] is de jongere halfbroer van de vader van [medeverdachte 3] en [verdachte] , zijnde [medeverdachte 2] . Hij is dus een oom van [medeverdachte 3] en [verdachte] . Hij is kleermaker. Zijn kantoor “ [A] ” is gevestigd op het adres [a-straat 1] , Istanbul. Op 14 oktober 2014 is (in Turkije) onder [betrokkene 1] (in het kantoor) een viertal agenda’s in beslag genomen, waaronder een agenda met het opschrift “ [betrokkene 15] Ticaret”, een agenda met het opschrift “Ital Trade” en een agenda met het opschrift “Ruhi Yalan”. De agenda’s bevatten door [betrokkene 1] gemaakte handgeschreven aantekeningen. Voorts is onder hem een aantal eigendomsakten op zijn naam en een eigendomsakte op naam van [betrokkene 2] , zijn echtgenote, in beslag genomen. Het telefoonnummer van [betrokkene 1] is [telefoonnummer 1] .
[…]
De beoordeling door het hof
Aan de hand van de aantekeningen in de voormelde (drie) in beslag genomen agenda’s is in het rekenprogramma Excel een kasopstelling gemaakt, die na de bijlagen aan dit vonnis is gehecht (hof: bijlage 2 bij het arrest).
[…]
Zoals gezegd, is aan de hand van de door [betrokkene 1] gemaakte aantekeningen in de agenda’s een kasopstelling gemaakt. Deze kasopstelling ziet op de periode van 2007 tot en met 25 augustus 2014, zijnde de datum van de laatst meegenomen aantekening uit de agenda “ [betrokkene 15] Ticaret” (een kostenpost van € 10.000,00). Het totaal van de in deze periode ontvangen gelden bedraagt €3.843.460,00 en het totaal van de uitgaven bedraagt € 3.230.203,00. “In kas” is in juli/augustus 2014 nog een bedrag van € 613.257,00.
Deze (nagenoeg sluitende) kasopstelling maakt het volgende inzichtelijk:
Van het geld van [medeverdachte 3] en [verdachte] (het bedrag van € 1.341.500,00) zijn de kavels 386,428 en 1434 gekocht (nadien herverkaveld, derde gedachtestreepje). Tevens zijn van dat geld de kavels in Güzeller gekocht (vierde gedachtestreepje). Deze kavels zijn ruim drie jaar later, in 2012, verkocht met een winst van ruim € 300.000,00. De verkoopopbrengst van € 512.160,00 (waarmee het bedrag “in kas” toeneemt van € 668.777,00 haar € 1.180.937,00) maakt het mogelijk om vervolgens de kavel 5799 te kopen (zesde gedachtestreepje onder b). Ook in 2012 volgen de aankopen van kavel 103 en 3201 (zevende en achtste gedachtestreepje). In datzelfde jaar is, zoals hiervóór bewezen, € 18.000,00 ingebracht door [medeverdachte 3] en [verdachte] , via hun ouders, en enkele jaren daarvoor al, in 2010, € 50.000,00 door [verdachte] . In 2014 is er nog de aankoop van kavel 0 (negende gedachtestreepje). In de tijd tussen de aankoop, van deze kavel en kavel 3201 is door [medeverdachte 3] en [verdachte] , zoals hiervóór bewezen, nog eens een totaalbedrag van € 440.000,00 ingebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit niet anders worden geconcludeerd dan dat de aantekeningen in de agenda's een door [betrokkene 1] bijgehouden administratie vormen van voor [medeverdachte 3] en [verdachte] aangekocht onroerend goed, met geld dat van hen is, beginnend in 2007/2008 met een totaalbedrag van € 1.341.500,00. Dit bedrag wordt geïnvesteerd en deels geherinvesteerd, en met in de volgende jaren door [medeverdachte 3] en [verdachte] verstrekt geld worden nieuwe investeringen gedaan. Uit de kasopstelling komt een beeld naar voren van (onvermijdelijke) vermenging van aantoonbaar aan [medeverdachte 3] en [verdachte] toebehorend geld met de andere (hiervóór niet besproken) ontvangsten in de kasopstelling. Gelet op deze vermenging mag het er naar het oordeel van rechtbank voor worden gehouden dat het gehele bedrag aan ontvangsten van € 3.843.460,00 geld van [medeverdachte 3] en/of [verdachte] betreft. In het verrichte onderzoek komen geen concrete aanwijzingen voor een andere herkomst naar voren. En ook hier geldt dat, gezien de aantoonbaar directe link met [medeverdachte 3] en [verdachte] wat betreft bijna tweederde deel van het totaal aan ontvangsten (€ 1.341.500,00 + € 508.000,00 + € 512.160,00 = € 2.361.660,00), van hen verwacht had mogen worden dat zij over de (mogelijk andere) herkomst van het resterende deel nader hadden verklaard. Dat hebben zij echter nagelaten.
Van het bedrag van € 3.843.460,00 is een bedrag van € 3.230.203,00 uitgegeven, grotendeels aan onroerende goederen, waaronder de kavels in de tenlastelegging. Uit al het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat deze kavels weliswaar op naam van [betrokkene 1] staan, maar feitelijk eigendom zijn van [medeverdachte 3] en/of [verdachte] .
Voorts verdient in dit verband nog opmerking dat de financiële situatie van [betrokkene 1] in de weg staat aan de aanname dat hij zelf de onroerende goederen (of een deel daarvan) heeft aangekocht. Hij heeft verklaard dat hij aangifte deed van een jaarinkomen (uit zijn bedrijf [A] ) van € 24.000,00 (70.000 TL), maar dat zijn werkelijke jaarinkomen € 67.000,00 (200.000 TL) was, nog aan te vullen met inkomsten uit verhuur van ruim € 800,00 per maand (2.450 TL per maand) en pensioeninkomsten van ongeveer € 470,00 per maand (1.400 TL per maand). Dat is over de periode van 2007 tot en met 2014 (de periode waarop de kasopstelling ziet) een totaalinkomen van ongeveer € 576.000,00. Over een deel van dit inkomen beschikt hij in oktober 2014 nog, te weten in contanten een bedrag van € 200.000,00 en een positief saldo op diverse bankrekeningen van in totaal ongeveer € 94.000,00. Van het restant heeft hij in zijn levensonderhoud moeten voorzien. Aankopen van onroerend goed tegen de hiervóór gebleken prijzen passen daarbij niet; hij heeft zich dat niet kunnen veroorloven.
Conclusie
Zoals de rechtbank hiervóór al heeft overwogen, kan het gehele vermogen van [B] en de vennoten door de vermenging met de van misdrijf afkomstige inkomsten als besmet en daarmee als van misdrijf afkomstig worden aangemerkt. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat het bedrag van ruim € 3.000.000,00 en de van dat geld aangekochte kavels alle uit misdrijf afkomstig zijn. Door zelf, dan wel met tussenkomst van andere personen, dat geld naar Turkije te brengen en van dat geld vervolgens in Turkije kavels te doen aankopen, via schijnconstructies met [betrokkene 1] en de echtgenote van [betrokkene 1] , heeft [verdachte] zich samen met anderen schuldig gemaakt aan witwassen. Meer in het bijzonder heeft hij het geld voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en heeft hij de werkelijke aard en herkomst van dat geld verhuld en verhuld wie daarop de rechthebbende was. Hetzelfde geldt voor de kavels. Ook hiervan heeft hij de werkelijke aard en herkomst verhuld en verhuld wie daarop de rechthebbende was. Voorts heeft hij de kavels verworven en omgezet.
[…]
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit meebrengt dat [verdachte] een bedrag van € 3.101.203 heeft witgewassen.”
8. Het hof heeft het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige bij tussenarrest van 21 januari 2021 toegewezen. Het is echter niet gelukt deze getuige te horen, omdat geen reactie is ontvangen op het verstuurde rechtshulpverzoek voor het horen van [betrokkene 1] , zo blijkt uit het proces-verbaal van het kabinet raadsheer-commissaris van 8 april 2022.
9. Op de terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om onder meer de getuige [betrokkene 1] te horen over het witwassen in Turkije. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt hieromtrent in:
“De raadsvrouw deelt mee:
[…] Mijn verzoek is concreet om de behandeling van de zaak aan te houden om de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] te horen. [betrokkene 1] over het witwassen in Turkije en [betrokkene 3] over de feiten waar hij in naar voren komt, waaronder feiten 1 tot en met 3.
[…]
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee:
Het verzoek wordt afgewezen. In grote lijnen is dezelfde redenering van toepassing als de redenering van het hof in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 2] . Het gaat erom dat naar het oordeel van het hof de verhoren van de getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 1] niet binnen een aanvaardbare termijn kunnen plaatsvinden. Dit houdt verband met de afdoening van de zaken die met elkaar samenhangen en die begint met de inhoudelijke behandeling van vandaag. In het tussenarrest is aangegeven binnen welke termijn de verhoren moesten plaatsvinden en binnen welke termijn concreet uitzicht moest zijn op een verhoor. Het hof vat het zo op dat de raadsheer-commissaris uit een zekere welwillendheid verder is gegaan. Maar dat is buiten die gestelde termijnen geweest en dat was voor het hof niet nodig geweest, zeg ik u eerlijk. De termijnen zijn juist gesteld om planningsproblemen zo beperkt mogelijk te houden. Het gaat om omvangrijke zaken met vele verdachten en evenzoveel raadslieden. Het is een omvangrijk dossier en de uitdrukkelijke insteek van het hof is om in alle zaken op dezelfde dag uitspraak te kunnen doen. Als de zaak van verdachte wordt aangehouden, moeten ook alle andere zaken worden aangehouden en kan er geen uitspraak worden gedaan op de datum die het hof voor ogen heeft. Dit zou tot gevolg hebben dat de afdoening van alle zaken nog langer op zich laat wachten, welke vertraging zomaar een jaar zou kunnen bedragen. Het horen van de getuigen moet dan ook worden afgezet tegen het algemeen belang van een spoedige en doeltreffende berechting. Het hof is van oordeel dat het belang van een spoedige en doeltreffende berechting in dit stadium van het strafproces, mede gelet op wat eerder allemaal aan onderzoek is gedaan, de doorslag moet geven.”
10. De raadsvrouw van de verdachte heeft op de terechtzitting van 28 april 2022 vervolgens het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota, die voor zover hier relevant het volgende inhoudt:
“Feit 1 onder parallelle dagvaarding - witwassen in Turkije
67. Laat de verdediging vooropstellen dat er, naar haar stellige overtuiging, geen enkele aanwijzing uit het dossier te destilleren is met betrekking tot het witwassen van geldstromen alsmede onroerend goed in Turkije. De enkele veronderstelling van enige betrokkenheid daartoe zijn de aangetroffen aantekeningen van oom [betrokkene 1] . Van belang in dat kader om op te merken is het feit dat dit schriftje door de war is geraakt, bij dan wel door de inbeslagname. Dit maakt het per definitie al uitdagender om verstrekkende conclusies, zoals in ieder geval het openbaar ministerie doet, hierop te baseren.
68. Daarnaast worden de aantekeningen van [betrokkene 1] ook niet ondersteund door andere bewijsmiddelen: de reisbewegingen stroken niet met de aantekeningen alsook enig OVC of tapgesprek die naar (mogelijke) investeringen in Turkije wijst, blijft uit.
69. Kan uw Hof dan uit die - gemankeerde - aantekeningen afleiden dat die getallen, en mogelijk bedragen, dan daadwerkelijk vanuit Nederland naar Turkije zijn vervoerd alsmede in beheer bij [betrokkene 1] zijn gekomen en in totaliteit toebehoren aan de [broers] ? Deze veronderstelling wordt in ieder geval niet bevestigd door [betrokkene 1] dan wel de beide [broers] . Ook is het veronderstelling op veronderstelling, want die getallen, daarvan meent men te kunnen concluderen dat deze gaan over duizendtallen, maar enig bewijs hiervoor ontbreekt.
70. En wat zou dan de herkomst zijn geweest? Zoals reeds aangegeven, blijkt niet van enige criminele activiteit van voor 2013. De losse flodder underground banking dan? Ondanks het gedane onderzoek naar de broers, blijkt hiervan niets.
71. Zoals reeds aangegeven stroken ook de reisbewegingen niet met de aantekeningen.
72. In eerste aanleg heeft mijn voorganger terecht de vraag gesteld of we kunnen uitsluiten dat het om een andere [verdachte] en [medeverdachte 3] kan gaan, maar daarnaast ook of we kunnen uitsluiten dat niet alle getallen/bedragen aan hen toebehoren en daarmee uitsluiten dat [betrokkene 1] zelf aan underground banking doet? Dit uitsluiten, kunnen we niet.”
11. In cassatie wordt geklaagd dat het hof de door [betrokkene 1] bij de politie afgelegde verklaring voor het bewijs heeft gebruikt, terwijl er geen ondervragingsrecht is gerealiseerd ten aanzien van deze getuige en het hof niet heeft doen blijken te hebben onderzocht of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen en of is voldaan aan art. 6 EVRM. Het gaat – zo blijkt uit de toelichting op het middel – om de hierboven onder 6 weergegeven verklaring die [betrokkene 1] op 14 oktober 2014 heeft afgelegd bij de politie.
12. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de Hoge Raad in zijn arrest van 3 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1349, heeft overwogen:
“In gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. (Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, rechtsoverweging 2.12.2 en 2.12.3, en HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418, rechtsoverweging 2.4.2.)”2.
13. Het hof heeft kort gezegd bewezenverklaard dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan witwassen door – met tussenkomst van anderen – van misdrijf afkomstig geld naar Turkije te brengen en daar via schijnconstructies met onder meer [betrokkene 1] kavels te doen aankopen. Aan deze bewezenverklaring heeft het hof in de kern de kasopstelling ten grondslag gelegd die is gemaakt aan de hand van de aantekeningen in de agenda’s die onder [betrokkene 1] in beslag zijn genomen. Hieruit heeft het hof afgeleid dat de aantekeningen in de agenda’s een door [betrokkene 1] bijgehouden administratie vormen van voor [medeverdachte 3] en de verdachte aangekocht onroerend goed, met geld dat van hen is, evenals dat de kavels weliswaar op naam staan van [betrokkene 1] , maar feitelijk eigendom zijn van [medeverdachte 3] en/of de verdachte. Het hof heeft in dat verband nog opgemerkt dat de financiële situatie van [betrokkene 1] in de weg staat aan de aanname dat hij zelf de onroerende goederen (of een deel daarvan) heeft aangekocht. Deze laatste vaststelling heeft het hof ontleend aan de verklaring die [betrokkene 1] heeft afgelegd bij de politie.
14. Het hof heeft het aanhoudingsverzoek ten behoeve van het horen van de getuige [betrokkene 1] afgewezen en de door [betrokkene 1] afgelegde verklaring voor het bewijs gebruikt. Het hof heeft dus kennelijk geoordeeld dat art. 6 EVRM niet in de weg staat aan het gebruik van deze verklaring voor het bewijs.
15. Het hof heeft – in cassatie onbestreden – geoordeeld dat de getuige niet binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Hierin ligt het oordeel besloten dat er een goede reden bestond voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht met betrekking tot [betrokkene 1] . Daarnaast heeft het hof de voor de bewezenverklaring relevante vaststelling, inhoudende dat de onroerende goederen niet met het geld van [betrokkene 1] , maar met het geld van [medeverdachte 3] en de verdachte zijn gekocht, gebaseerd op de aantekeningen in de agenda’s. Deze vaststelling is daarmee mede gebaseerd op ander bewijs. In het licht van het geringe gewicht van de door [betrokkene 1] bij de politie afgelegde verklaring voor de bewijsvoering, kon het hof ook zonder dat er compenserende maatregelen waren, gebruik maken van deze verklaring van de niet-ondervraagde getuige.3.Gelet hierop is de klacht dat het gebruik van de verklaring van [betrokkene 1] in strijd is met art. 6 EVRM, tevergeefs voorgesteld.
16. Het middel faalt.
Het tweede middel
17. Het middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte ‘leider’ was van de criminele organisatie, niet zonder meer begrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen omkleed.
18. Het hof heeft in de zaak met parketnummer 05-900887-11 onder 1 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 maart 2012 tot en met 17 maart 2015, te Velp, gemeente Rheden en te Epe en Arnhem en op meerdere (andere) locaties elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en [medeverdachte 5] en [betrokkene 9] , welke organisatie tot oogmerk had het opzettelijk plegen van misdrijven, namelijk - het uitvoeren en in de uitoefening van een beroep of bedrijf het opzettelijk telen en bereiden en bewerken en aanwezig hebben van één of meerdere kilogrammen hennep en een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en hennepstekken en moederplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten:
- in een pand aan de [c-straat 1] te Arnhem en
- in een pand aan de [d-straat 1] te Epe en
- in een pand aan de [e-straat 1] te Zutphen en
- in een pand aan de [f-straat 1] te Oosterbeek en
- in een pand aan de [g-straat 1] te Arnhem en
- in een pand aan de [h-straat 1] te Deventer en
- in een pand aan de [i-straat 1] te Vianen en
- in een pand aan de [j-straat 1] te ECk en Wiel en
- in een pand aan de [k-straat 1] te Arnhem,
van welke organisatie hij, verdachte, leider was;”
19. Het hof heeft, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, het volgende overwogen:
“D. De criminele organisatie (feit 1)
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld – kort en zakelijk weergegeven – dat bewezen kan worden dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld – kort en zakelijk weergegeven – dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair meent de verdediging dat gelet op het verweer ten aanzien van feit 2 en feit 3, de aanvangsperiode van deelname aan de criminele organisatie niet vóór het moment van de eerste verkoop van stekken dan wel de inrichting van de hennepstekkerij kan vallen en daarmee ook een vrijspraak zou moeten volgen voor kwekerijen die eerder in tijd zouden zijn geëxploiteerd.
De beoordeling door het hof
Het tenlastegelegde
De feitelijke omschrijving van de tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie luidt, voor zover thans van belang, dat:
• [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 10] , [betrokkene 9] , [betrokkene 8] en [medeverdachte 5] binnen de organisatie opzettelijk
• hennep hebben uitgevoerd
• en in de uitoefening van beroep of bedrijf
• hennep hebben geteeld, bereid, bewerkt en/of meerdere kilogrammen (dus een grote hoeveelheid) aanwezig hebben gehad en
• een groot aantal hennepplanten, hennepstekken en moederplanten aanwezig hebben gehad,
• in een aantal locaties, waaronder [B] , en met name genoemde kwekerijen en kwekerijen in locaties elders in Nederland.
Bij de verdachten [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 8] is ook ten laste gelegd dat zij oprichter, leider en/of bestuurder van de criminele organisatie waren.
Algemeen juridisch kader
Artikel 11a van de Opiumwet (thans artikel 11b van de Opiumwet) is een specialis van artikel 140 Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor de uitleg van het begrip criminele organisatie in deze bepalingen, verwijst de rechtbank naar de jurisprudentie over artikel 140 Sr. Volgens vaste rechtspraak moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr worden verstaan: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt niet, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie is nodig dat op basis van de bewijsmiddelen een drietal elementen kan worden vastgesteld:
- Is sprake van een organisatie?
- Heeft deze organisatie tot oogmerk het plegen van misdrijven?
- Heeft de verdachte aan de organisatie deelgenomen, had hij een aandeel in of gaf hij ondersteuning aan gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van dat oogmerk?
Daarbij is het van belang op te merken dat:
- een deelnemer van de organisatie niet hoeft te hebben samengewerkt met alle andere deelnemers, noch ze hoeft te kennen,
- en dat de samenstelling van de organisatie kan wijzigen.
Volgens bestendige jurisprudentie is sprake van deelneming aan een criminele organisatie als de
verdachte in zijn algemeenheid weet – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Daarnaast is voor deelneming vereist dat de deelnemer tot de organisatie moet behoren en dat de deelnemer een aandeel moet hebben in dan wel gedragingen dient te ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Het voldoen aan dergelijke vereisten veronderstelt opzet. Medeplichtigheid aan enig misdrijf waarop het oogmerk van de organisatie is gericht, kan voldoende zijn om van deelneming te spreken. Medeplegen in juridische zin is voor deelneming niet vereist.
Binnen het hiervoor geschetste juridische kader dient de rechtbank te beoordelen of en in hoeverre de verdachten moeten worden aangemerkt als behorend tot een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet (thans artikel 11b van de Opiumwet).
De organisatie en de deelnemers aan die organisatie
Ten aanzien van de voorgaande vragen zijn de verklaringen van [betrokkene 7] , [betrokkene 6] en [betrokkene 10] van belang. De rechtbank zal hierna allereerst ingaan op de relevante delen uit die verklaringen.
De door [betrokkene 7] afgelegde verklaringen
[betrokkene 7] heeft verklaard dat hij vanaf medio 2010 echt begonnen is bij [B] . Door zijn elektronische achtergrond waren de elektronische en andere technische klussen voor hem. Hij bouwde schakelkasten voor hennepkwekerijen en heeft storingen in oude schakelkasten verholpen. Ook heeft hij materialen voor het maken van nieuwe schakelkasten bij onder andere het bedrijf [C] gehaald.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hadden het samen voor het zeggen en zij bepaalden ook samen wat er moest gebeuren in [B] . [betrokkene 7] heeft altijd begrepen dat [B] van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] was en dat [verdachte] er later bij is gekomen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] maakten de dienst uit, ieder op hun eigen wijze. [verdachte] net iets minder.
In [B] , de growshop, werden veel hennepstekken en hennep verkocht. De opbrengsten uit de hennephandel was een veelvoud van de opbrengsten uit het growshop-gebeuren. [medeverdachte 3] hield zich bezig met de in- en verkoop van hennep. Hij kocht ook de hennepstekken in. [medeverdachte 3] bepaalde de verkoopprijzen. Af en toe adviseerde [medeverdachte 3] ook wat iemand nodig had voor een hennepkwekerij, maar liet dit vroeger meer over aan [betrokkene 11] en later aan [betrokkene 8] (rechtbank: [betrokkene 8] ) en [betrokkene 9] (rechtbank: [betrokkene 9] ). Iedereen had naar hem te luisteren en dat is inclusief [verdachte] . Alleen [medeverdachte 4] hoefde dat niet te doen. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] waren echt dikke vrienden. Over het algemeen gaf [medeverdachte 3] op een vriendelijke manier leiding, maar hij kon ook echt boos zijn. [betrokkene 7] heeft gezien dat [medeverdachte 3] in de periode dat hij op [B] werkte, heel vaak geld heeft ontvangen van diverse personen of uitbetalingen aan deze personen heeft gedaan. Vaak werd het geld aangeleverd in plastic zakjes en de klanten verlieten de shop weer met zogenaamde strijkzakken gevuld met hennep, dan wel werd er hennep aangeleverd waarna de klant zijn geld van [medeverdachte 3] ontving. [betrokkene 7] heeft gezien dat het meestal aanzienlijke bedragen waren van vele duizenden euro's, vaak bestonden de geldbedragen uit grote hoeveelheden biljetten van 10, 20 en/of 50 euro.
[medeverdachte 4] was eigenlijk de enige persoon met de kennis om een bedrijf te voeren en om hennep te kweken. Hij was veruit de meest intelligente persoon binnen [B] . [medeverdachte 4] deed het werk voornamelijk buiten het pand. Hij keek of er een ruimte geschikt was voor een hennepkwekerij, maar deed ook zo zijn witte overall aan en stond midden tussen de hennepplanten om te kijken of de hennepplanten er goed bijstonden. [betrokkene 7] heeft dit meerdere malen gezien in de tijd dat hij werkzaam was voor [B] . [medeverdachte 4] deed alle legale bankzaken van [B] . [medeverdachte 4] hield zich bezig met het opzetten van nieuwe ruimtes ten behoeve de hennepkwekerijen, maar hij verzorgde ook zelf hennepkwekerijen. Ook begeleidde [medeverdachte 4] de kwekerijen. De hennephokken waar [medeverdachte 4] veel kwam waren onder andere Winterswijk, [k-straat 1] en Westervoort. [medeverdachte 4] heeft [betrokkene 7] ook geldgegeven om naar de bedrijven [C] of [D] gaan om daar goederen in te kopen. [betrokkene 7] heeft gezien dat [medeverdachte 4] o.a. [betrokkene 6] en [betrokkene 5] (rechtbank: [betrokkene 5] ) betaalde voor bewezen diensten.
[verdachte] had een ondergeschikte rol en moest doen wat er door [medeverdachte 3] werd gezegd. In het begin moest [verdachte] kwekerijen opzetten en later stuurde [verdachte] personen die een kwekerij wilde beginnen ook door naar [medeverdachte 4] . Er ontstond een duidelijke taakverdeling. [verdachte] stuurde een groepje Turken aan en ging ook mee naar de hennepkwekerijen om te controleren. Hij vertrouwde niemand. In de periode dat [medeverdachte 3] op vakantie was, betaalde [verdachte] mensen aan de balie uit. [medeverdachte 3] liep altijd naar boven als hij mensen uitbetaalde.
De technische mensen die werkzaam waren voor [B] waren sowieso [betrokkene 4] , [betrokkene 6] en nog iemand voordat [betrokkene 7] kwam. [betrokkene 7] heeft [betrokkene 6] leren kennen toen er een winkelpand werd gehuurd waar een hennepkwekerij in zou komen. Daar heeft [betrokkene 7] een schakelbord voor gemaakt. [betrokkene 6] runde die hennepkwekerij zelf. [betrokkene 6] kwam ook wel eens op [B] . In het begin (rechtbank: medio 2010) niet, toen regelde [betrokkene 5] (rechtbank: [betrokkene 5] ) dat. [betrokkene 5] kreeg ruzie over de betaling met [betrokkene 6] en vanaf dat moment kwam [betrokkene 6] zelf naar [B] om de kweekbenodigdheden te halen. Vrij snel kwam hij dagelijks op [B] . In de hennepkwekerij in Deventer heeft [betrokkene 6] geknipt bij verschillende oogsten en leidingen voor airconditioning aangelegd. Ook heeft hij de hennepkwekerij verzorgd. Tevens heeft [betrokkene 6] de verzorging gedaan van de hennepkwekerij aan de [g-straat 1] in Arnhem. [betrokkene 7] heeft samen met [betrokkene 6] vrijwel alles aangesloten in de hennepkwekerij in Westervoort. [betrokkene 6] maakte de prijsafspraken met [medeverdachte 3] over deze hennepkwekerij. Daar is geoogst. [betrokkene 7] heeft gezien dat [betrokkene 6] de oogst heeft ingeleverd.
[betrokkene 7] kent [betrokkene 4] vanaf dag één dat hij op [B] kwam (rechtbank: medio 2010). De laatste drie jaar was [betrokkene 4] meer voor [B] bezig bij het maken van hennephokken. [betrokkene 4] was één van de technische mannen. Als één project klaar was, de opbouw van een hennepkwekerij, dan begon [medeverdachte 4] aan het volgende project. [betrokkene 7] maakte de schakelborden en [betrokkene 4] deed het installatiewerk. [medeverdachte 4] was de persoon die de zaken met [betrokkene 4] besprak. [betrokkene 7] heeft gezien dat [betrokkene 4] door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werd betaald. [betrokkene 4] heeft een installatiebedrijf. Hij leverde CO2-meters via zijn bedrijf aan [B] . Eigenlijk hebben [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] aan [betrokkene 4] opdracht gegeven hennepkwekerijen te bouwen. [betrokkene 7] heeft van [betrokkene 4] gehoord dat hij leidingwerk, pijpen en toebehoren via zijn bedrijf heeft ingekocht en dat dit werd afgenomen door [B] . Ook nam [betrokkene 4] voor zijn installatiebedrijf installatiematerialen af van [C] , maar gebruikte dit weer voor de hennepkwekerijen.
[betrokkene 7] heeft verklaard dat [medeverdachte 5] (rechtbank: [medeverdachte 5] ) een koeriertje was. [betrokkene 7] heeft [medeverdachte 5] leren kennen vanaf dag één dat hij bij [B] kwam werken (rechtbank: medio 2010). [medeverdachte 5] vervoerde altijd hennep en geld voor [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Dat deed hij tot de laatste dag dat [betrokkene 7] bij [B] heeft gewerkt. [betrokkene 7] zag [medeverdachte 5] daar een heel aantal jaren. [medeverdachte 5] heeft altijd vervoersklusjes gedaan. [betrokkene 7] heeft hem geregeld met geld en hennep bij [B] binnen zien komen en ook bij [betrokkene 13] . [betrokkene 7] is bij gesprekken geweest tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] en tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] , waarin tegen [medeverdachte 5] werd gezegd dat hij geld en/of hennep moest gaan ophalen en/of wegbrengen. [medeverdachte 5] was vaak veel uren aanwezig op [B] . Hij zat soms wel uren te wachten op een bepaalde lading die hij dan moest wegbrengen voor [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Dat verschilde van een paar kilo’s tot heel veel kilo’s. [betrokkene 7] heeft gezien dat de auto waarmee [medeverdachte 5] reed, werd volgeladen met zakken hennep. Dat waren dan zwarte strijkzakken waarvan [betrokkene 7] wel eens heeft gezien dat die vlak van tevoren werden gevuld. De werkruimte van [betrokkene 7] was op enig moment in gebruik genomen als opslagruimte. In een kamer daarnaast werd hennep gewogen en ingepakt. Dat werd door [betrokkene 8] en [betrokkene 9] gedaan. [medeverdachte 5] reed in zijn personenauto wanneer hij kleinere hoeveelheden tot aan een aantal kilo’s moest vervoeren. Ging het om grote hoeveelheden, van 20 tot 60 kilo, dan werd er voor [medeverdachte 5] een busje geregeld of kwam [medeverdachte 5] zelf met een busje. [betrokkene 7] heeft [medeverdachte 5] horen zeggen dat hij naar Amsterdam en Heerlen ging. [medeverdachte 5] vervoerde ook kweekmaterialen. Bij afwezigheid van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] werd [medeverdachte 5] ook door [verdachte] aangestuurd. [verdachte] heeft een keer zakken hennep in de auto van [medeverdachte 5] geladen op het moment dat [medeverdachte 3] op vakantie was en [medeverdachte 4] er ook niet was.
[betrokkene 7] is geconfronteerd met foto 's van in beslaggenomen apparatuur. Hij heeft verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 4] GPS-trackers heeft aangeschaft. Hij heeft een GPS-tracker geplaatst bij een jongen in de [wijk] (rechtbank: een wijk in Arnhem). Deze trackers werden gebruikt door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] om aan te tonen dat mensen contact met elkaar hadden. Hij heeft van [medeverdachte 4] begrepen dat die jongen klappen heeft gehad, omdat ze dachten dat hij de rip in Westervoort had gedaan. De aangetroffen detectoren heeft [betrokkene 7] niet gekocht. Ze werden gebruikt om te kijken of mensen een telefoon bij zich hadden. [betrokkene 7] heeft de op een foto afgebeelde jammer niet aangeschaft. Jammers worden gebruikt om in een auto te leggen. Mocht er dan een tracker onder zitten, dan kan je de auto niet volgen en doet de tracker dus zijn werk niet.
De door [betrokkene 10] afgelegde verklaringen
[betrokkene 10] heeft verklaard dat hij voor [medeverdachte 3] een hekwerk heeft gemaakt. Zo is hij erin gerold. Toen kwam hij een keer bij iemand binnenlopen en zag een hennepkwekerijtje. Op deze manier is [betrokkene 10] begonnen met knippen en schoonmaken. Hij werkte toen nog bij een baas, maar dat was niet meer te combineren en hij is toen continu aan de gang gegaan met hennep activiteiten. In 2007 is [betrokkene 10] echt hokken gaan bijhouden. Eerst meelopen en dan gewoon water geven, van begin tot het eind. Later heeft [betrokkene 10] ook achter de balie van [B] gewerkt. [betrokkene 10] heeft tot 2012 in hennepkwekerijen gewerkt. Eerst knippen en schoonmaken en later met water geven. [betrokkene 10] heeft verklaard dat hij een paar weken in de winkel van [B] heeft gewerkt. [medeverdachte 3] was een soort van de baas, omdat het pand van hem was. Dat is wat [medeverdachte 3] zelf heeft gezegd. [betrokkene 10] heeft voor [medeverdachte 3] hennep geknipt. [betrokkene 10] werd contant door [medeverdachte 3] betaald.
[betrokkene 10] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] zich altijd meer met de boekhouding bezig hield. Hij was ook niet veel op de zaak. [medeverdachte 4] was thuis of [betrokkene 10] was met hem mee. [medeverdachte 4] was meer van de buitendienst. Bijhouden van hennepkwekerijen vond [medeverdachte 4] leuk. [medeverdachte 4] had een adviserende rol binnen de organisatie. Hij deed dat vaak, met klanten en met producten. [medeverdachte 4] ging voor kwaliteit en deed elke week bodemonderzoek. [medeverdachte 4] wist waar hij mee bezig was. [medeverdachte 4] beheerde echt de hennepkwekerijen en [medeverdachte 3] zat alleen maar in de winkel. [medeverdachte 3] regelde daar alles, de verkoop. Daar bemoeide [medeverdachte 4] zich niet mee. De verkoop van growshop-artikelen en handel van hennep, dat deed [medeverdachte 3] allemaal. [betrokkene 4] (rechtbank: [betrokkene 4] ) was de elektricien. Hij legde vaak de stroom aan. Hij pelde de stroom aan de leidingen (rechtbank: de illegale aansluiting van een kwekerij op het elektriciteitsnet maken). [betrokkene 4] deed de laatste tijd meer voor [verdachte] .
De door [betrokkene 6] afgelegde verklaringen
[betrokkene 6] heeft verklaard dat er tassen vol met geld naar Amsterdam gingen. [betrokkene 8] (rechtbank: [betrokkene 8] ) zat boven geld te tellen en te bundelen. Hij moest het geld in de auto van [medeverdachte 3] (rechtbank: [medeverdachte 3] ) zetten. [betrokkene 6] heeft gezien dat er gelddoor [medeverdachte 3] werd geteld met een geldtelmachine en dat er werd betaald voor de hennep die door [betrokkene 8] in ontvangst werd genomen. [betrokkene 8] controleerde de kwaliteit van de hennep. [betrokkene 8] bracht geld met de auto naar Turkije. [betrokkene 6] heeft gezien dat er sporttassen vol met geld aan [betrokkene 8] werd gegeven om naar Turkije te brengen. Het ging om tonnen aan euro’s per keer. Ongeveer zes keer per jaar. [betrokkene 8] is de schoonzoon van [betrokkene 9] (rechtbank: [betrokkene 9] ), die ook werkt op [B] . [betrokkene 8] telde het gelden was de grootste vertrouwenspersoon van de leiding van [B] . [betrokkene 8] bestelde hennepstekken, nam de hennep in en keurde de hennep. Eigenlijk deed [betrokkene 8] de handel van hennepstekken en hennep. Hij belde de gasten van de ARA als het vuil opgehaald moest worden. Ook regelde hij het geld, hij bestelde dat. [betrokkene 8] belde dan iemand op en dan moest er geld worden gebracht. Degene die dat geld kwam brengen, was die kleine, [medeverdachte 5] (rechtbank:. [medeverdachte 5] ). Er kwam ook wel eens een ander klein Turkje.
[betrokkene 4] (rechtbank: [betrokkene 4] ) was de technische man van [medeverdachte 4] . Hij verzorgde de stroom en de techniek tijdens het bouwen van de hennepkwekerijen. Deze hokken werden door [medeverdachte 4] beheerd. Het geld werd in kweekruimtes geïnvesteerd. Er werd door [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] geïnvesteerd. Dat deden zij samen. [medeverdachte 4] ging kijken of de ruimtes geschikt waren. [medeverdachte 4] wilde nog weleens een ruimte afkeuren, waarna [verdachte] hier toch in verder ging, bijvoorbeeld de locatie in Zutphen.
[medeverdachte 3] handelde in hennep en financierde hennephokken. Hij had zelf ook hennephokken, die vielen onder alle drie de mannen. [medeverdachte 3] had een hennephok, [betrokkene 8] keurde de hennep en bepaalde de prijs voor de inkoop. [medeverdachte 3] en [betrokkene 8] zijn twee handen op één buik. [medeverdachte 3] bepaalde de prijs van de hennep. [betrokkene 8] mocht dus wel de inkoop doen. [medeverdachte 3] deed ook wel eens de inkoop.
[verdachte] leunde een beetje op [medeverdachte 3] . Hij had zelf wat hennepkwekerijen. Met [betrokkene 5] (rechtbank: [betrokkene 5] ) heeft hij samen in Epe een hennepkwekerij gehad. [betrokkene 5] had een auto van [verdachte] gekocht en dan werd het deel van de auto na de opbrengst van de hennepkwekerij afbetaald. [verdachte] regelde ook knippers voor de hennepkwekerijen van hemzelf en de hennepkwekerijen van [B] . Als [medeverdachte 3] op vakantie was dan nam [verdachte] de in- en verkoop van hennep over.
[medeverdachte 4] was de buitendienstman. Hij bekeek de locaties en zat buiten op de hennepkwekerijen. [medeverdachte 5] (rechtbank: [medeverdachte 5] ) was de transporteur. [medeverdachte 5] had een Opel eh een busje. Hij had een verborgen ruimte in zijn bus. Dat was een donkere Opel Vivaro. [betrokkene 6] weet dat [medeverdachte 5] kilo’s (rechtbank: hennep) meenam. Hij was een tussenhandelaar. Hij nam een proefzakje mee en kwam dan terug om hele grote partijen op te halen. Hij reed vaak richting Utrecht en Amsterdam. Hij reed het liefste in de spits. [medeverdachte 5] kwam ook terug met grote partijen geld. [betrokkene 6] weet dit, omdat hij wel eens mee heeft geholpen met inpakken.
[betrokkene 6] is vier/vijf jaar geleden (rechtbank: vóór verhoor 2015) bij [B] begonnen. Hij is benaderd door [betrokkene 5] (rechtbank: [betrokkene 5] ), die ook een hennepkwekerij had met [verdachte] en die in Epe is opgepakt. [betrokkene 5] is ook opgepakt in een andere hennepkwekerij in Winterswijk. [betrokkene 6] denkt dat [medeverdachte 3] , [betrokkene 5] als loopjongen heeft gebruikt om hem te benaderen. [betrokkene 6] is toen vrij snel aan [medeverdachte 4] gekoppeld. [betrokkene 11] (rechtbank: [betrokkene 7] ), de elektricien, liep er toen ook al rond. De rechterhand van [medeverdachte 4] , [betrokkene 10] (rechtbank: [betrokkene 10] ), ging net weg toen [betrokkene 6] begon. [betrokkene 7] deed stroompikken en borden maken (rechtbank: kwekerijen illegaal aansluiten op het elektriciteitsnet en schakelborden maken). Ook hing hij apparatuur op, zoals camera’s, maar ook onder auto’s, afluisterapparatuur en dergelijke.
[betrokkene 9] was magazijnbediende. Hij maakte lijsten klaar voor de mensen die hun spullen kwamen ophalen. Hij mixte de voedingen en maakte het magazijn schoon. Hij wist als enige het mixrecept voor de voedingen en kon daarom niet uit de organisatie stappen. Hij kende ook alle leveranciers.
[betrokkene 4] (rechtbank: [betrokkene 4] ) was een elektricien en koeltechnieker. Hij had zijn eigen bedrijf. [betrokkene 4] bestelde koelwanden, leidingen, kabels, pompen, etc. voor [B] op naam van zijn bedrijf in opdracht van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Dit deed hij zodat [B] deze producten niet hoefde te bestellen, want dat zou opvallen. [betrokkene 4] schreef officiële rekeningen uit op naam van zijn bedrijf, waardoor alles gedekt was. Hij controleerde de stroom van de hennepkwekerijen en bouwde hennepkwekerijen. Hij gebruikte sleutels, zegeltangen en loodjes voor elektriciteitshuisjes die gestolen waren uit auto’s van de Nuon, Liander enz. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hadden anderen opdracht gegeven om dit te stelen.
[betrokkene 5] deed veel zaken met [verdachte] . [verdachte] zorgde dat [betrokkene 5] schulden kreeg, zodat [betrokkene 5] niet weg kon en bij de organisatie bleef. [betrokkene 5] heeft hennepkwekerijen verzorgd in Winterswijk en Epe en is daar door de politie opgepakt.
Verder zijn de verklaringen van [betrokkene 8] en [betrokkene 9] nog van belang. De rechtbank zal daarop hierna ingaan.
De door [betrokkene 9] afgelegde verklaring
[betrokkene 9] heeft verklaard dat hij een jaar heeft gewerkt in het magazijn van [B] . Hij is één keer mee geweest naar de hennepkwekerij in Epe. [betrokkene 9] is daar toen aangehouden toen hij hennep aan het knippen was. Hij verdiende daar 100 tot 150 euro per dag mee. Hij kreeg dat geld soms van [verdachte] , van [B] . Hij had het adres om naar de parkeerplaats in de buurt van Apeldoorn te komen van [verdachte] gekregen. [medeverdachte 4] zat veel achter de computer, die deed waarschijnlijk de boekhouding. [betrokkene 7] ging vaak met klanten mee. Dan pakte hij wat spulletjes en dan ging hij mee. De klanten op [B] kwamen gewoon naar iemand toelopen, naar [betrokkene 9] of naar [medeverdachte 3] . [betrokkene 9] of [medeverdachte 3] handelde de betalingen af. Iedereen had toegang tot de kas.
De door [betrokkene 8] afgelegde verklaring
[betrokkene 8] heeft verklaard dat [B] van [medeverdachte 3] was. [verdachte] en [medeverdachte 4] zag hij af en toe. [betrokkene 8] werd betaald door [medeverdachte 3] . [betrokkene 8] verdiende in [B] € 1.000,- per maand. Hij heeft wel eens hennep ingekocht.
Tussenconclusie
Uit de voormelde verklaringen komt naar voren dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] – naast de legale growshop – de leiders waren van een criminele organisatie met betrekking tot hennep(teelt), waarbij [verdachte] een minder grote rol vervulde dan de andere twee. Een organisatie gericht op het verdienen van geld met het hebben van hennepkwekerijen en de in- en verkoop van hennep en hennepstekken. Onder de leidinggevenden werkten volgens de verklaringen in ieder geval [betrokkene 9] en [betrokkene 8] in de growshop, [betrokkene 8] en [medeverdachte 5] als koeriers van hennep en/of geld en [betrokkene 7] en [betrokkene 4] als technische mensen voor de kwekerijen. [betrokkene 6] wordt genoemd als iemand die kwekerijen bouwde en verzorgde en ook [betrokkene 5] komt ten aanzien van die werkzaamheden voor in de verklaringen. Tot slot heeft [betrokkene 10] zelf verklaard dat hij zich bezig heeft gehouden met het bijhouden van hennepkwekerijen.
[…]
De rol van de verdachten
Hierna zal de rechtbank op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen de rol beschrijven die de verdachten binnen de organisatie vervulden.
De rol van [medeverdachte 3]
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte 3] een leidinggevende rol in [B] heeft gehad. Dit volgt uit de verklaringen van [betrokkene 7] , [betrokkene 6] en [betrokkene 10] en wordt ondersteund door de OVC-gesprekken waarin [medeverdachte 3] duidelijk zijn leidinggevende rol benadrukt. [medeverdachte 3] investeerde in kwekerijen en hield zich bezig met de in- en verkoop van hennep en hennepstekken. Ook bepaalde hij de in- en verkoopprijzen van de hennep. Tevens betaalde hij de mensen die voor [B] werkte, uit. Wanneer [medeverdachte 4] er niet was, nam hij de werkzaamheden van [medeverdachte 4] over. Iedereen had naar hem te luisteren. Het was duidelijk dat hij samen met [medeverdachte 4] en in mindere mate met [verdachte] bepaalde wat er moest gebeuren in [B] .
De rol van [medeverdachte 4]
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte 4] eveneens, naast [medeverdachte 3] , een leidinggevende rol in [B] heeft gehad. [medeverdachte 4] werkte voornamelijk buiten [B] . Hij keek of de beschikbare ruimtes geschikt waren om een hennepkwekerij in op te zetten. Ook hielp hij met opzetten van hennepkwekerijen en verzorgde hij zelf hennepkwekerijen. Hij regelde knippers en betaalde de mensen voor hun werkzaamheden. Ook regelde hij de bankzaken voor [B] . Samen met [medeverdachte 3] en in mindere mate met [verdachte] bepaalde hij wat er moest gebeuren in [B] . Ook [medeverdachte 4] investeerde een deel van de winst in nieuwe kwekerijen.
Rol van [verdachte]
had een ondergeschikte rol ten opzichte van [medeverdachte 3] , maar had eigen hennepkwekerijen en was betrokken bij hennepkwekerijen van [B] . [verdachte] regelde knippers voor de hennepkwekerijen en stuurde de mensen ook aan tijdens het knippen. [verdachte] verving [medeverdachte 3] als hij niet op [B] was. Voor zijn eigen kwekerijen maakte hij gebruik van de faciliteiten van [B] . Ook [verdachte] had een leidinggevende rol, maar kleiner dan die van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Ook [verdachte] investeerde geld in nieuwe hennepkwekerijen.
[…]
Conclusie
Uit de verklaringen van [betrokkene 7] , [betrokkene 6] en [betrokkene 10] en de andere hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een aantal zelfstandige kwekerijen die toevallig hun kweekbenodigdheden betrokken van [B] , maar dat sprake is van een criminele organisatie die werd geleid vanuit [B] .
Deze criminele organisatie heeft in ieder geval van 1 januari 2007 tot 17 maart 2015 bestaan. Verder werkten de meeste verdachten meerdere jaren bij de criminele organisatie. Er is dus sprake van een zekere duurzaamheid.
Binnen de criminele organisatie was sprake van een duidelijk structuur en taakverdeling. De criminele organisatie had een driekoppige leiding, te weten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en in mindere mate [verdachte] , ieder met een eigen aandachtsveld. Als het nodig was, vervingen de leidinggevenden elkaar tijdelijk, of werd [medeverdachte 3] door [betrokkene 8] vervangen. Onder de leidinggevenden werkten personen die kwekerijen bouwden en verzorgden ( [betrokkene 5] , [betrokkene 10] en [betrokkene 6] ), de medewerkers in de growshop ( [betrokkene 9] en [betrokkene 8] ), koeriers voor geld, hennep en hennepstekken ( [medeverdachte 5] en [betrokkene 8] ) en technische mensen ( [betrokkene 7] en [betrokkene 4] ). Verder maakte de organisatie gebruik van een aantal vaste hennepknippers, die per dag werden betaald.
Het “hoofdkantoor” van de organisatie was growshop [B] . Hier werd alles besproken, werden de werkzaamheden in de kwekerijen van de organisatie gepland en werden nieuwe locaties besproken. Ook de in- en verkoop van hennep en hennepstekken vondplaats in de growshop of werd vanuit de growshop aangestuurd. Door de organisatie werden bedrijfsmatig meerdere hennepkwekerijen en stekkenkwekerijen geëxploiteerd. In de kwekerijen werd hennep geteeld, geknipt en gedroogd. Met behulp van moederplanten werden stekken gekweekt. Door de criminele organisatie zijn vele honderden kilo’s hennep verkocht en duizenden hennepstekken verhandeld. Men had dus grote hoeveelheden hennep en hennepplanten aanwezig. De criminele organisatie had de teelt en handel in hennep en hennepstekken tot oogmerk, zijnde misdrijven die strafbaar zijn gesteld in de Opiumwet.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat een samenwerkingsverband aanwezig was van voldoende structuur en duurzaamheid om te kunnen spreken van een organisatie in de betekenis die daaraan in de rechtspraak over artikel 11a (thans 11b) van de Opiumwet is gegeven. Ook is de rechtbank van oordeel dat, kijkend naar de organisatiestructuur en het gebruik van technische hulpmiddelen, sprake was van een zeer professionele organisatie waarin men bedrijfsmatig, dus in de uitoefening van bedrijf of beroep, werkte.
Uit de hiervoor beschreven rol van de verdachten [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , [medeverdachte 5] en [betrokkene 9] blijkt dat zij deel hebben uitgemaakt van een criminele organisatie. Zij hebben een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, kort weergegeven, het behalen van criminele winsten door de teelt van en handel in hennep en hennepstekken. Door de rolverdeling en specialisatie was weliswaar niet ieder lid van de organisatie bij iedere kwekerij of bij alle werkzaamheden van de organisatie betrokken, maar dit staat niet aan een bewezenverklaring in de weg. Daarom kunnen onder feit 1 ook de kwekerijen worden bewezen, die werden geëxploiteerd door de criminele organisatie in de periode dat verdachte daarvan deel uit maakte, maar waarvan geen rechtstreekse betrokkenheid van verdachte kon worden bewezen.
De verdachten [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] hebben tevens leiding gegeven aan de organisatie.”
20. Het bewezenverklaarde feit waar het in dit middel om draait, is strafbaar gesteld in het huidige art. 11b Opiumwet (ten tijde van het bewezenverklaarde nog 11a Opiumwet4.). Art. 11b Opiumwet moet volgens de memorie van toelichting bij de invoering van dat artikel worden gezien als “een species van artikel 140 Sr”.5.Daarom is de jurisprudentie en literatuur over art. 140 Sr ook van belang voor de invulling van art. 11b Opiumwet. Bovendien wordt in het tweede lid van art. 11b Opiumwet een deel van art. 140 Sr van overeenkomstige toepassing verklaard. De relevante bepalingen luiden als volgt.
- art. 11b Opiumwet:
“1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde, vierde en vijfde lid, of 11a, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Artikel 140, vierde en vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.”
- art. 140 lid 4 Sr:
“Ten aanzien van de oprichters, leiders of bestuurders kunnen de gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd.”
21. Op grond van art. 11b lid 2 Opiumwet in verbinding met art. 140 lid 4 Sr, kan ook de straf voor een ‘leider’ van een organisatie als bedoeld in art. 11b lid 1 Opiumwet met een derde worden verhoogd. Het begrip ‘leider’ is in 1999 aan art. 140 Sr toegevoegd.6.In de memorie van toelichting wordt hierover het volgende opgemerkt:
“Ingevolge de voorgestelde wijziging van het derde lid worden naast de bestuurders en oprichters ook de leiders van criminele organisaties aldaar met een hogere straf bedreigd. Naar mijn mening omvat het begrip bestuurders ook thans reeds de leidinggevenden aan een criminele organisatie. Artikel 140 ziet op organisaties die gewoonlijk geen bestuurders in de civielrechtelijke betekenis kennen. Dat brengt mee dat aan deze strafverhogingsgrond weinig betekenis zou toekomen, als slechts civielrechtelijke bestuurders bedoeld worden. Het komt mij echter raadzaam voor, hier ter voorkoming van misverstanden te verduidelijken dat elke persoon die leiding geeft de strafverhoging riskeert.
Gekozen is voor het begrip «leider». Dit is een ander begrip dan het begrip «feitelijke leiding geven», dat gebruikt wordt in artikel 51 lid 2 ten 2e van het Wetboek van Strafrecht. Deze andere term is bewust gekozen. Beide begrippen fungeren in een andere context. In artikel 51 gaat het om feitelijke leiding geven aan een door een rechtspersoon gepleegd strafbaar feit. Doorslaggevend voor de uitleg van dat begrip is de betrokkenheid van de leidinggever bij die strafbare gedraging. Hier gaat het niet om het leiding geven aan een feit, maar om het leiden van een organisatie. Dat vergt een andere invulling. De keuze voor een ander begrip bevordert, dat deze invulling niet wordt belast met dogmatiek die in een ander kader past.
De «leider» hoeft niet de hoogste leider te zijn, en het leiderschap hoeft op geen enkele wijze geformaliseerd te zijn. Van belang is, of andere deelnemers aan de organisatie op aanwijzing van de betrokkene handelen. «Leider» is diegene die bij het optreden van het verband initiatieven ontplooit waarnaar de andere deelnemers zich richten. Dit ontplooien van initiatieven kan spontaan gebeuren.”7.
22. In de Nota naar aanleiding van het verslag is door de toenmalige Minister van Justitie nog het volgende opgemerkt over het begrip ‘leider’ als bedoeld in art. 140 Sr:
“Inderdaad kan met de leden van de PvdA-fractie worden ingestemd dat de mate van dwang waarmee de betrokkene aan andere deelnemers aanwijzingen geeft, van belang kan zijn voor de vraag of hij «leider» van de betrokken organisatie is. Als de betrokkene andere deelnemers bevelen geeft, kan hij eerder als leider gelden dan wanneer hij alleen maar raad verstrekt. Doorslaggevend is uiteindelijk of de betrokkene binnen de organisatie een bepaalde macht heeft; een bepaald gezag bezit. Als de betrokkene dwingende aanwijzingen kan geven, kan zo’n machtspositie al gauw worden aangenomen. Dat de betrokkene binnen de organisatie belangrijke initiatieven ontplooit, is eveneens een aanwijzing dat de betrokkene een dergelijke positie heeft, en daarmee een «leider» van de organisatie is.
[…]
Doorslaggevend voor het zijn van «leider» is, zo werd reeds gesteld in antwoord op vragen van de PvdA-fractie, het hebben van een bepaalde macht; het bezitten van een bepaald gezag. Een dergelijke positie kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat de betrokkene aan deelnemers bevelen kan geven, en uit de omstandigheid dat de betrokkene bij het optreden van het verband al dan niet spontane initiatieven ontplooit waarnaar anderen zich richten. Zo kan bij een roofoverval één van de deelnemers het initiatief nemen tot het plegen van geweld tegen één of meer concrete personen, waarna anderen zijn voorbeeld volgen. Dat is een aanwijzing dat de betrokkene in de betreffende organisatie een bepaalde macht en een bepaald gezag bezit. Dergelijke aanwijzingen kunnen de rechter tot de overtuiging brengen dat de betreffende deelnemer een leider van de organisatie was. Naar mijn mening is het niet zo, dat bijna alle deelnemers binnen een organisatie vroeger of later als leider kunnen worden aangemerkt. Niet het ontplooien van initiatieven sec, maar het zich daarnaar richten door andere deelnemers is van belang. Doorslaggevend is uiteindelijk het hebben van een bepaalde macht; het bezitten van een bepaald gezag.”8.
23. Uit deze wetgeschiedenis volgt dat de ‘leider’ in de zin van art. 140 lid 4 Sr degene is die het in een organisatie voor het zeggen heeft en daarbinnen een centrale rol inneemt.9.Het is goed mogelijk dat meerdere personen tegelijk als leider van een organisatie aangemerkt kunnen worden en niet elke leider hoeft een even zwaarwegende rol in het geheel te hebben gehad.10.Eerder heeft mijn voormalig ambtgenoot Vegter opgemerkt dat de ‘leider’ van een organisatie zich vooral onderscheidt door gedragingen als het nemen van initiatief, het verdelen van taken, het geven van opdrachten, het (eventueel) sanctioneren van overtredingen of het verdelen van de opbrengst van criminele activiteiten.11.
24. Het hof heeft geoordeeld dat – hoewel hij een minder grote rol vervulde dan zijn medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] – de verdachte de leider was van een criminele organisatie die gericht was op het verdienen van geld met het hebben van hennepkwekerijen en de in- en verkoop van hennep en hennepstekken. De stellers van het middel betogen dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is, omdat het hof onder meer heeft vastgesteld dat de verdachte een ondergeschikte rol had en moest doen wat er door [medeverdachte 3] werd gezegd.
25. Voor zover de stellers van het middel hiermee als uitgangspunt kiezen dat een leider in de zin van art. 140 lid 4 Sr niet ondergeschikt kan zijn aan een ander binnen dezelfde organisatie, faalt het middel gelet op hetgeen ik hiervoor heb vooropgesteld. Uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis volgt immers dat de strafverzwaringsgrond van art. 140 lid 4 Sr niet alleen bedoeld is voor de “hoogste leider” van een organisatie.
26. Vervolgens is de vraag of de vaststellingen van het hof over de rol van de verdachte voldoende grond bieden voor het oordeel dat de verdachte kan worden aangemerkt als leider van de criminele organisatie. Uit de bewijsvoering van het hof kan ten aanzien van het opzetten van hennepkwekerijen worden afgeleid dat er binnen de organisatie een duidelijke taakverdeling was ontstaan, waarin de verdachte een groepje Turken aanstuurde en ook meeging naar de hennepkwekerijen om te controleren. Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in de kweekruimtes investeerden en dat [medeverdachte 4] nog weleens een ruimte wilde afkeuren, waarna de verdachte hier toch in verder ging. Ook heeft het hof vastgesteld dat [medeverdachte 3] – die volgens het hof een grotere rol had dan de verdachte – door de verdachte werd vervangen als hij er niet was. Dan betaalde hij bijvoorbeeld mensen uit aan de balie en stuurde hij [medeverdachte 5] aan. Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte kan worden aangemerkt als ‘leider’ van de organisatie als bedoeld in art. 140 lid 4 Sr, is niet onbegrijpelijk en bovendien toereikend gemotiveerd.
27. Dat – zoals de stellers van het middel op zichzelf terecht betogen – uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte ten opzichte van [medeverdachte 3] een ondergeschikte rol had en moest doen wat er door hem werd gezegd, doet aan de begrijpelijkheid van dat oordeel niet af. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof in zijn hiervoor onder 19 geciteerde overweging expliciet heeft onderkend dat de verdachte een minder grote rol had dan [medeverdachte 3] en dat een kleinere rol in de organisatie – gelet op hetgeen uit de hiervoor besproken wetsgeschiedenis kan worden afgeleid – niet zonder meer meebrengt dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als ‘leider’ van de organisatie als bedoeld in art. 140 lid 4 Sr.
28. Het middel faalt.
Het derde middel
29. Het middel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte als medepleger is aan te merken ten aanzien van de hennepkwekerijen te Arnhem en Vianen.
30. Het hof heeft ten laste van de verdachte in de zaak met parketnummer 05-900887-11 onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 maart 2012 tot en met 17 maart 2015, te Velp, gemeente Rheden te Epe en te Arnhem en op meerdere (andere) locaties elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of aanwezig heeft gehad een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of hennepstekken en/of moederplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten
- in een pand aan de [c-straat 1] te Arnhem (telkens) (ongeveer) 766 hennepplanten in de periode van 1 september 2013 tot en met 17 december 2013 en
- in een pand aan de [d-straat 1] te Epe (telkens) (ongeveer) 1439 hennepplanten en (ongeveer) 41,2 kilogram (geknipte) henneptoppen in de periode van 1 april 2013 tot en met 4 februari 2014 en
- in een pand aan de [e-straat 1] te Zutphen (telkens) (ongeveer) 1524 hennepplanten en/of hennepstekken in de periode van 1 november 2013 tot en met 26 augustus 2014 en
- in een pand aan de [g-straat 1] te Arnhem (telkens) (ongeveer) 1174 hennepplanten in de periode van 1 juli 2012 tot en met 14 oktober 2014 en/of
- in een pand aan de [i-straat 1] te Vianen (telkens) (ongeveer) 3771 hennepplanten in de periode van 1 maart 2012 tot en met 5 november 2014 en
- in een pand aan de [j-straat 1] te Eck en Wiel (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of hennepstekken in de periode van 1 december 2013 tot en met 9 april 2014”.
31. Het middel is toegespitst op de kwekerij in het pand aan [c-straat 1] in Arnhem en op de kwekerij in het pand aan de [i-straat 1] in Vianen. De bewijsoverwegingen van het hof houden over deze kwekerijen het volgende in:
“B. De hennepteelt in de verschillende kwekerijen (feit 2)
De rechtbank zal hierna ingaan op diverse ten laste gelegde hennepkwekerijen waarbij, zoals hierna zal blijken, verdachte betrokken is geweest. Daarbij komt de vraag aan de orde of verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. De rechtbank merkt hierover vooraf het volgende op. Medeplegen is slechts bewijsbaar indien sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
[c-straat 1] in Arnhem
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 december 2013 is in het pand aan de [c-straat 1] in Arnhem een hennepkwekerij aangetroffen. Op de eerste verdieping en op de zolder zijn in totaal drie ruimtes aangetroffen, die waren ingericht voor het telen van hennep. In ruimte 1 op de eerste verdieping stonden 133 hennepplanten en op de zolder stonden in ruimte 2 255 hennepplanten en in ruimte 3 378 hennepplanten. In totaal zijn er 766 hennepplanten gevonden. De hennepplanten zijn positief getest op THC, waarmee wordt aangetoond dat het om hennep gaat. De elektriciteit voor de hennepkwekerij is illegaal afgenomen.
Het pand aan de [c-straat 2] in Arnhem behoort toe aan [betrokkene 14] . Op de begane grond is [E] gevestigd. Van dit restaurant is [betrokkene 15] de vennoot. [betrokkene 16] treedt op als zaakwaarnemer voor de eigenaar van het pand en heeft verklaard dat [betrokkene 15] de horecaruimte en de bovenwoning, [c-straat 2] en [c-straat 1] , heeft gehuurd vanaf 1 september 2012. De gesprekken over de huur zijn gevoerd met [betrokkene 15] en [betrokkene 17] , haar man. Uit de Gemeentelijke Basis Administratie volgt dat [betrokkene 15] twee kinderen heeft met [betrokkene 17] .
[…]
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – kort en zakelijk weergegeven – vrijspraak bepleit van betrokkenheid van verdachte als medepleger bij de hennepkwekerij aan de [c-straat 1] in Arnhem.
De beoordeling door het hof
Door de verdediging wordt niet betwist en uit het dossier volgt ook dat er aan de [c-straat 1] in Arnhem in de periode van 1 september 2013 tot en met 17 december 2013 hennep is geteeld. De vraag die voorligt, is of verdachte als medepleger van het telen van hennep in dit pand kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In de ten laste gelegde periode is een aantal relevante gesprekken opgenomen:
Op 2 september 2013 heeft [verdachte] telefonisch contact opgenomen met [betrokkene 17] (rechtbank: [betrokkene 17] ): “ [verdachte] (sh) belt naar [betrokkene 17] (ngd) en vraagt of deze vanavond op de zaak is. [betrokkene 17] zegt tot 22 a 23 uur daar te zullen zijn. [verdachte] geeft aan dat hij na achten even langs zal komen.”
Op 21 oktober 2013 is een gesprek opgenomen in [B] tussen [verdachte] , [betrokkene 18] en een onbekend gebleven man: “ [verdachte] adviseert [betrokkene 18] om af en toe een deken langs de luxaflex uit het raam te hangen, effe luchten. Dan denken mensen die langs lopen hee, een echt huis. [betrokkene 18] zegt goed. ... [verdachte] en [betrokkene 18] praten intussen over de deken, verschil in graden tussen buiten en binnen: buiten 35 binnen 60. Lampen aan, 50 60 graden. Lampen uit.. eind Wiet... [betrokkene 18] heeft het over een lamp vier planten. [verdachte] heeft het over 1 plant geeft 150 gram. [betrokkene 18] zegt veel. [verdachte] vraagt iets, waarop [betrokkene 18] zegt: een jaar. Gesprek over voeding, duizend watt, veel licht. [verdachte] : Licht is gewicht. Hoe meer licht hoe beter. [betrokkene 18] zegt klopt. ...”
Op 14 november 2013 om 12.37 uur heeft [verdachte] gebeld met het telefoonnummer 06- [telefoonnummer 2] : “ [verdachte] zegt dat hij bij [F] in de [l-straat] is en vraagt of [betrokkene 18] weet waar dat is. [betrokkene 18] verstaat het niet goed. [verdachte] probeert het uit te leggen. [betrokkene 18] komt eraan.” Door het observatieteam wordt vervolgens omstreeks 13.01 uur waargenomen dat een grijze Opel Astra met het kenteken [kenteken 1] stopt op de [l-straat] in Arnhem en een Aziatische vrouw en een Aziatische man uit die auto stappen en het eetcafé “ [F] ” binnengaan. Er wordt waargenomen dat de vrouw in gesprek gaat met [verdachte] . Na deze ontmoeting wordt waargenomen dat de Aziatische man en de Aziatische vrouw een pand aan de [c-straat 1] in Arnhem ingaan. Na een uur hebben zij het pand verlaten en zijn zij naar [m-straat 1] in [plaats] gereden. Uit de gegevens van de RDW blijkt het kenteken op naam te staan van [betrokkene 18] , wonende aan de [m-straat 1] in [plaats] . De foto’s die het observatieteam heeft gemaakt van de Aziatische man en de Aziatische vrouw worden vergeleken met de politiefoto van [betrokkene 19] en de pasfoto van [betrokkene 18] , waarbij bij de man wordt vastgesteld dat het gaat om dezelfde persoon en bij de vrouw dat er grote gelijkenis is en niet kan worden uitgesloten dat het dezelfde vrouw betreft. [betrokkene 18] heeft verklaard dat [betrokkene 19] haar ex-man is en dat ze wel eens in [B] is geweest.
Op 17 december 2013 is de politie het pand aan de [c-straat 1] in Arnhem binnengetreden. Op diezelfde datum is er om 13.35 uur telefonisch contact tussen [betrokkene 17] en [verdachte] :
“ [verdachte] : Hallo?
[betrokkene 17] : Waar ben je mijn beste?
[verdachte] : Ik zit op Schiphol joh..
[betrokkene 17] : O ok.. De situatie is niet goed.. daarom dacht ik laat ik je even bellen.
[verdachte] : O! Is dat zo?
[betrokkene 17] : Ja.
[verdachte] : Ok ehh..
[betrokkene 17] : .. [zucht].. Ok..
[verdachte] : Ok is goed.. we spreken elkaar later wel.
[betrokkene 17] : Ok tot ziens.
[verdachte] : Ok.”
Om 14.00 uur wordt [verdachte] ook gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer 06- [telefoonnummer 2] : “ [verdachte] zegt...... (ntv) uurtje op de zaak. NN-vrouw zegt ja. [verdachte] zegt een uurtje. Nn-vrouw zegt oké.” Omstreeks 15.16 uur is vervolgens een gesprek opgenomen in [B] tussen [verdachte] , [betrokkene 18] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] :
“ [betrokkene 18] : Hij had jou opgebeld... Hij belde jou op?
[verdachte] : ntv.
[medeverdachte 3] : De laatste paar weken ntv.
[medeverdachte 4] : Okee, ntv.
[medeverdachte 3] : Ik werk nog even door tot het gaan sneeuwen.
[medeverdachte 4] : O, ntv gaat sneeuwen. Ntv. Het jaar daar voor ook.
[medeverdachte 3] : ntv dagen geleden ntv.
[medeverdachte 4] : Natte sneeuw, ntv blijft liggen.
[betrokkene 18] : Ja maar als zes weken zeven weken die...
[verdachte] : Als lang is, alsje bijna moet knippen, ntv. Dan beter nu.
[betrokkene 18] : Beter nu hahaha!
[medeverdachte 4] : ntv (lacht)
[betrokkene 18] : Moet ntv weken. Dat die jongen op wiet wacht ntv klein is. Ntv.
[medeverdachte 4] : ntv.
[betrokkene 18] : Nee, hij ntv de veertig geven. En dat ntv.
[medeverdachte 4] : ntv.
[betrokkene 18] : Wel jammer, maar ook wel gelukkig.
[medeverdachte 4] : Hoezo gelukkig?
[betrokkene 18] : Jongen ntv.
[medeverdachte 4] : O, op die manier.
[betrokkene 18] : ntv toch?
[medeverdachte 3] : Uiteindelijk is er iemand ntv die daar woont.
[medeverdachte 4] : Ja, soms ntv.
Nnman1: Twee en een halve kilo ntv.
[medeverdachte 4] : ntv, echt groot. (...)
[medeverdachte 4] : Dat was gewoon pech ja. Die buren weten ook hh, en die ntv stinken hoor ik net.
[verdachte] : ntv Die hele buurt stonk naar wiet, ntv waren gewoon aan het knippen.
[medeverdachte 4] : Ja met knippen ntv vaak.
[verdachte] : ntv. Dit was echt klare wiet wat je rook.
(…)
[betrokkene 18] : De politie ntv
[medeverdachte 4] : Hun weten ook niet waar het pand is, dus als de mensen gaan bellen en klagen, hun ruiken ook wat, hun weten ook niet waar ntv is
[verdachte] : Ik denk dat alleen verhoortje.
[betrokkene 18] : Alleen verhoor?
[verdachte] : ntv, hij zei ntv zei hij.
[betrokkene 18] : ntv (lacht)
[medeverdachte 4] : fornuis of eh...
[verdachte] : Ja, ntv boven ntv [betrokkene 17]
[medeverdachte 4] : O, ntv nou weet ik het weer.
[verdachte] : ntv twee verdiepingen
[medeverdachte 3] : Als maar een hok gepakt ntv
[betrokkene 18] : Alleen voor ons?”
Gelet op de data en tijdstippen waarop de bovengenoemde gesprekken zijn gevoerd, de inhoud van de gevoerde gesprekken die op elkaar aansluit en de observatie van [betrokkene 18] in eetcafé “ [F] ”, volgend op een telefoongesprek over die ontmoetingsplek, concludeert de rechtbank dat [betrokkene 18] de gebruiker was van telefoonnummer 06- [telefoonnummer 2] .
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep in het pand aan de [c-straat 1] in Arnhem.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in ieder geval [verdachte] en [betrokkene 18] als medepleger betrokken waren bij de hennepkwekerij. Zowel [verdachte] als [betrokkene 18] is in het pand aan de [c-straat 1] in Arnhem geweest. [verdachte] heeft [betrokkene 18] geadviseerd om het er uit te laten zien als een echt huis en zij spreken kort gezegd over wat nodig is voor een goede kwekerij. Ook hebben zij elkaar ontmoet in eetcafé “ [F] ” waarna [betrokkene 18] naar het pand aan de [c-straat 1] in Arnhem is gegaan. Op het moment dat de politie het pand is binnengetreden, heeft er vrijwel direct telefonisch contact plaatsgevonden tussen de huurder van het pand, [betrokkene 17] , en [verdachte] en tussen [betrokkene 18] en [verdachte] . Ongeveer een uur later is er op [B] een gesprek opgenomen tussen [verdachte] , [betrokkene 18] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] waarin wordt gesproken over de kwekerij aan de [c-straat 1] in Arnhem en wordt de situatie besproken, waarbij duidelijk is dat elke deelnemer aan dit gesprek op de hoogte is van de kwekerij en zich bemoeit met de ontstane situatie, namelijk dat de politie de hennepkwekerij heeft aangetroffen. De rechtbank concludeert dat dit gesprek de regievoering ten aanzien van deze kwekerij betreft. Hoewel het hof van oordeel is dat dit gesprek en de overige bewijsmiddelen onvoldoende is voor het medeplegen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bij deze kwekerij past dit wel in het beeld van de organisatie, zoals de rechtbank heeft geschetst onder de (bewijs)waardering van de verklaringen van [betrokkene 7] , [betrokkene 6] en [betrokkene 10] .
Het hof is van oordeel dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen, waaronder [betrokkene 18] , hennep heeft geteeld in het pand aan de [c-straat 1] in Arnhem.
[…]
[i-straat 1] , Vianen
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 5 november 2014 is in het pand [i-straat 1] te Vianen een hennepkwekerij aangetroffen met drie kweekruimtes met in totaal 1531 hennepplanten en 2240 hennepstekken. [betrokkene 20] , geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] is op heterdaad aangehouden. De verbalisant heeft, op grond van zijn kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, geconstateerd dat het hennepplanten waren. De elektriciteit werd illegaal afgenomen.
Op de kappen van de lampen lag een dikke laag stof, het witte filtermateriaal van de koolstoffilters was zo vervuild dat deze voor meerdere oogsten moeten zijn gebruikt. Onder de bevestigingsbanden is geen vuil aangetroffen. Er stonden koolstoffilters die kennelijk bij eerdere oogsten waren gebruikt. Een koolstoffilter gaat gemiddeld 5 hennepoogsten mee. De vloer en het watervat waren bedekt met een dikke laag kalkaanslag. Er lage droge hennepresten op de vloer. Er zijn voor het knippen van hennep gebruikte schaartjes gevonden.
[…]
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – kort en zakelijk weergegeven – vrijspraak bepleit van betrokkenheid van verdachte als medepleger bij de hennepkwekerij. De raadsvrouw heeft daarbij onder meer gewezen op de verklaring bij de rechter-commissaris van verhuurder [betrokkene 21] , die het pand telkens voor een jaar verhuurde en het pand samen met de huurder heeft geïnspecteerd voor de huurperiode die in 2014 aanving. De onderzoeksresultaten in 2012 passen bij de verklaring van verdachte dat hij in 2012 samen met [betrokkene 22] in opdracht van [betrokkene 23] werkzaamheden heeft verricht in een pand in het kader van het opknappen van een kantoor.
De beoordeling door het hof
Door de verdediging wordt niet betwist en uit het dossier volgt dat er aan de [i-straat 1] te Vianen in de periode van 1 maart 2012 tot en met 5 november 2014 hennep is geteeld. De vraag die voorligt, is of verdachte als medepleger van het telen van hennep in dit pand kan worden aangemerkt.
Volgens peilbakengegevens heeft de Volkswagen Polo, kenteken [kenteken 2] , in gebruik bij [verdachte] , op 19 maart 2012 vanaf 09:52 uur tot 10:19 uur stilgestaan aan de [n-straat] / [i-straat 1] te Vianen. Op 19 maart 2012 te 10:43 uur straalde de telefoon van [verdachte] de zendmast aan nabij de Vijfheerenlanden 171 te Vianen.
Op 11 april 2012 om 9:20 uur en 9:48 uur belt [verdachte] met [betrokkene 8] via telefoonmasten te Vianen aan de Vijfheerenlanden 171 en de Fokkerstraat 18. [verdachte] spreekt via telefoonmasten te Vianen aan de Vijfheerenlanden 171 met [betrokkene 24] . Zij spreken af elkaar te ontmoeten bij de Formido bouwmarkt in Vianen.
Op 16 april 2012 om 23:35 uur belt [verdachte] met [betrokkene 23] . Er wordt niet opgenomen.
Op 17 april 2012 heeft [verdachte] telefonisch contact met [betrokkene 23] . Zij maken een afspraak op de carpoolplaats.
Op 17 april 2012 belt [verdachte] om 10:03 uur met [betrokkene 24] en om 13:38 uur sms’t hij met [betrokkene 25] . Zijn telefoon is telkens verbonden via de telefoonmast te Vianen aan de Vijfheerenlanden 171. Om 13:44 uur sms’t hij wederom met [betrokkene 25] , waarin hij laat weten dat hij klaar is met werken. Zijn telefoon straalt dan een telefoonmast aan het Kosterijland in Bunnik aan, waaruit is af te leiden dat [verdachte] vanuit Vianen onderweg was richting Arnhem.
Op 18 april 2012 omstreeks 09:24 uur rijdt [verdachte] in een Volkswagen Polo, kenteken [kenteken 2] , met een NN-man vanuit Arnhem naar de bouwmarkt Formido aan de Hagenweg te Vianen. Daar ontmoet hij twee andere NN-mannen. Met de drie mannen rijdt hij in een Peugeot Boxer naar de [i-straat 1] te Vianen. Een van de mannen is herkend als [betrokkene 23] .
In de nacht van 21 mei 2014 is er telefonisch contact tussen [verdachte] en [betrokkene 22] . [betrokkene 22] is gebeld door een vriend en hij kan “die van ons” niet bereiken. De buurman gaat er naartoe en [betrokkene 22] gaat er ook naar toe. [betrokkene 22] is net uit Zutphen vertrokken. Buiten zou worden geschreeuwd en er zouden “Ooms” zijn (politie). De buurman is aanwezig, hij is bezig in de garage. [verdachte] spreekt af met [betrokkene 22] . [betrokkene 22] meldt dat hij hem heeft gesproken en dat hij gewoon binnen zit. Er is niets meer. Op [i-straat 1] te Vianen is gevestigd “ [G] ”. [betrokkene 23] probeert [verdachte] te bellen. [verdachte] stuurt een sms met de tekst “morgen”. [betrokkene 23] antwoordt “Ok, truste”. De telefoon van [verdachte] straalt de mast aan de Edisonweg te Vianen aan. De Audi met kenteken [kenteken 3] , in gebruik bij [verdachte] , is op 21 mei 2014 tussen 01:05 uur 01:57 in Vianen, nabij de [i-straat 1] .
Op 30-07-14 om 09:35 praat [betrokkene 4] met [verdachte] .
“ [verdachte] : Ja. Maar je weet nog steeds niet wat het in Utrecht was he? ntv Vianen.
[betrokkene 4] : Wat ga je er mee doen dan?
[verdachte] : ntv Door gegaan daar, zit nieuw in.
[betrokkene 4] : oké!
[verdachte] : Maar die gasten komen toch niet binnen nu en een paar weken.
[betrokkene 4] : Nee, maar we moeten die deuren nog ntv werken. (...)
[verdachte] : Nee, helemaal niet. We hebben die Marokkaanse buurman ernaast (...)
[verdachte] : Die hebben ons juist geholpen een paar keer.
[betrokkene 4] : Ja, dan houdt hij ook zijn bek dicht natuurlijk als hij wat krijgt.
[verdachte] : Ja precies, ntv honderd.
[betrokkene 4] : Daar hoeft hij niks voor te doen, alleen maar zijn bek te houden.
[verdachte] : Ja dat krijgt hij sinds een half jaar. Want dat wou hij niet aannemen, want hij kwam toen ons waarschuwen, dat hij zegt ik heb laatst wat geroken (rechtbank: hennep), mij maakt het niet uit wat jullie doen, ntv het weet. Toen heb ik gezegd: nu je het toch weet, krijg je die (fon: vijfhonderd) in de maand.”
[betrokkene 7] heeft verklaard dat [betrokkene 4] het leidingwerk in de hennepkwekerij aan de [i-straat 1] in Vianen heeft gedaan. Dat heeft [betrokkene 4] hem verteld. [betrokkene 4] was daar over het dak gekropen en hij had daarbij zijn knieën open gehaald. Deze kwekerij was volgens [betrokkene 7] van [verdachte] en van [betrokkene 23] . Dat heeft [betrokkene 7] van hen zelf gehoord. De kwekerij in Vianen was twee keer geript. Daarom heeft [betrokkene 22] in de kwekerij geslapen. [betrokkene 7] heeft dat van [betrokkene 22] zelf of van iemand anders gehoord. [betrokkene 7] heeft de camerabeelden gezien waarop de bus te zien was waarmee die overval gepleegd is. [betrokkene 23] en [betrokkene 22] kwamen met een recorder bij [betrokkene 7] met het verzoek om te proberen die beelden scherper te krijgen. De dag daarvoor had [verdachte] dat al aan hem gevraagd.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep in het pand aan de [i-straat 1] te Vianen. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat in ieder geval [verdachte] , [betrokkene 7] en [betrokkene 4] betrokken waren bij de hennepkwekerij en dat in deze hennepkwekerij meerdere keren is geoogst.”
32. Bij de bespreking van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voor het bewijs van medeplegen geldt op grond van de vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat sprake moet zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen.12.Het criterium van een nauwe en bewuste samenwerking veronderstelt opzet op zowel de samenwerking als op het grondfeit. De omstandigheid dat de verdachte niet lijfelijk aanwezig is geweest bij het tenlastegelegde grondfeit en ook geen uitvoeringshandelingen ten aanzien daarvan heeft verricht, behoeft niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring van medeplegen.13.Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de verdachte niet op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader(s).14.Het zwaartepunt van het leerstuk medeplegen ligt dus niet zozeer bij de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht, maar meer op de samenwerking tussen de verschillende daders.
33. In een tweetal overzichtsarresten uit december 2014 heeft de Hoge Raad een aantal aandachtspunten geformuleerd voor de “belangrijke en moeilijke vraag” wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken.15.De kwalificatie van medeplegen is volgens de Hoge Raad slechts aan de orde als de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Vervolgens gaat de Hoge Raad in op het vaak aan de orde zijnde vraagstuk hoe de rechter moet beoordelen of de bijdrage van de verdachte kan worden aangemerkt als medeplegen of medeplichtigheid aan een strafbaar feit. In de regel geldt dat de bijdrage van een medepleger zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering, maar noodzakelijk is dat volgens de Hoge Raad niet. Als het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zal de rechter een eventuele bewezenverklaring van medeplegen nauwkeurig moeten motiveren. Daarbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
34. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet te snel moet worden aangenomen dat de verdachte het opzettelijk telen van hennepplanten heeft medegepleegd. In het geval waarin de vaststellingen van het hof niet meer inhouden dan dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat de verdachte een woning of ruimte (en eventueel de bijbehorende voorzieningen) ter beschikking heeft gesteld voor die kwekerij, volgt een vernietiging van de veroordeling in cassatie.16.De bijkomende omstandigheid dat de verdachte daarbij in ruil voor het ter beschikking stellen van die woning of ruimte ook meedeelt in de winst van die kwekerij, maakt eveneens nog niet dat sprake is van medeplegen van het telen.17.Dat geldt ook als de verdachte de financiering van de kwekerij heeft gefaciliteerd of heeft toegestaan dat deze uit gemeenschappelijke gelden van het gezin werden gefinancierd, alsmede voor de omstandigheid dat de verdachte de mensen heeft geregeld die de hennepplantage hebben aangelegd.18.
35. Aangezien al deze omstandigheden in wezen niets inhouden waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte betrokken was bij de teelt zelf, bleven deze veroordelingen voor het medeplegen van hennepteelt niet in stand. Daarvoor is meer nodig, zo blijkt bijvoorbeeld uit HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:893. In die zaak had het hof vastgesteld dat de verdachte en een medeverdachte de taak op zich hadden genomen om de hennepplanten water te geven en bij te houden, hetgeen zij een periode ook daadwerkelijk hadden gedaan en waarvoor de verdachte een vergoeding van € 500,- per week ontving.19.Hier kon dus een directe link tussen de verdachte en de hennepteelt worden geconstrueerd en liet de Hoge Raad de bewezenverklaring van het medeplegen van hennepteelt in stand.20.Echter, ook als de bewijsvoering niet direct duidt op betrokkenheid van de verdachte bij het daadwerkelijk telen van hennep, is een bewezenverklaring van medeplegen niet uitgesloten. Dan moet het bewijs van de nauwe en bewuste samenwerking bijvoorbeeld worden gevonden in omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte een (zeer) grote rol had in de totstandkoming van de hennepkwekerij en kan worden aangemerkt als initiatiefnemer daarvan.21.
36. Het hof is voor elk van de in de bewezenverklaring genoemde adressen afzonderlijk ingegaan op de rol van de verdachte bij de aldaar aangetroffen hennepkwekerijen. Het hof bespreekt daarbij steeds eerst welke feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen volgen over de betrokkenheid van de verdachte bij de betreffende hennepkwekerij, om vervolgens tot een oordeel te komen over de vraag of de verdachte ten aanzien van die kwekerij als medepleger kan worden aangemerkt.
37. Ten aanzien van de kwekerij aan de [c-straat 1] in Arnhem heeft het hof geoordeeld dat uit de bewijsmiddelen in ieder geval volgt dat de verdachte en [betrokkene 18] als medepleger betrokken waren bij de hennepkwekerij. Ter onderbouwing van dat oordeel heeft het hof in zijn bewijsoverweging een aantal nadere vaststellingen gedaan op grond van de bewijsmiddelen, die het hof daarbij kennelijk in het bijzonder in aanmerking heeft genomen. Zo heeft het hof op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte in het pand aan de [c-straat 1] in Arnhem is geweest, dat de verdachte [betrokkene 18] heeft geadviseerd om de kwekerij eruit te laten zien als een echt huis en dat zij hebben gesproken over wat nodig is voor een goede kwekerij. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat er nadat de kwekerij door de politie was ontdekt, vrijwel direct telefonisch contact plaatsgevonden tussen de huurder van het pand, [betrokkene 17] , en de verdachte en tussen de verdachte en [betrokkene 18] en dat er vervolgens een uur later op [B] een gesprek is opgenomen tussen de verdachte, [betrokkene 18] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] waarin zij spreken over de situatie en waarbij duidelijk is dat elke deelnemer aan dit gesprek op de hoogte is van de kwekerij en zich bemoeit met de ontstane situatie, namelijk dat de politie de kwekerij heeft ontdekt.
38. Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen, waaronder [betrokkene 18] , hennep heeft geteeld aan de [c-straat 1] in Arnhem, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Het betoog van de steller van het middel dat “er niet blijkt van gedragingen die bestaan uit meer dan het geven van advies en het bieden van een luisterend oor na de inval van de politie” en dat “van exploitatie, overleg dan wel enige andere gedraging die onder medeplegen kan vallen niet kan blijken”, snijdt geen hout. Hoewel uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte direct betrokken was bij de hennepteelt zelf, komt daaruit naar mijn oordeel wel voldoende naar voren dat de verdachte ten aanzien van die hennepteelt nauw en bewust met onder andere [betrokkene 18] heeft samengewerkt. In de bewijsvoering ligt besloten dat de verdachte nauw betrokken was bij deze hennepkwekerij en daarbij een coördinerende en bepalende rol had ten aanzien van de betreffende kwekerij, die het hof als medeplegen heeft kunnen kwalificeren. Dit kennelijke oordeel sluit nauw aan bij hetgeen blijkt uit de bewijsvoering ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde als leider deelnemen aan een criminele organisatie. Daarvoor geldt immers dat het hof heeft bewezenverklaard dat de hennepkwekerij in het pand aan de [c-straat 1] in Arnhem één van de panden was waar die criminele organisatie werd geëxploiteerd, terwijl het hof over de rol van de verdachte binnen die organisatie heeft vastgesteld hij samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] de driekoppige leiding van de organisatie was en dat onder deze leidinggevenden een aantal personen werkten die kwekerijen bouwden en verzorgden.
39. Voor zover het middel klaagt over het bewezenverklaarde medeplegen ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [c-straat 1] in Arnhem, faalt het.
40. De stellers van het middel richten zich vervolgens tegen het oordeel van het hof dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [i-straat 1] in Vianen. Het hof heeft geoordeeld dat uit de bewijsmiddelen volgt dat in ieder geval de verdachte, [betrokkene 7] en [betrokkene 4] bij de kwekerij betrokken waren en dat er meerdere keren is geoogst. Het hof heeft voorts geoordeeld dat de verdachte op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, kan worden aangemerkt als medepleger van het telen van hennep in het betreffende pand. Anders dan bij de zojuist besproken kwekerij in Arnhem, heeft het hof ten aanzien van de kwekerij in Vianen geen nadere vaststellingen gedaan op grond van de bewijsmiddelen die het in het bijzonder in aanmerking heeft genomen bij zijn oordeel dat sprake is van medeplegen.
41. De bewijsvoering die het hof van de rechtbank heeft overgenomen in zijn arrest is daarmee niet meer dan een herhaling en opsomming van hetgeen uit de in de bijlage bij het arrest opgenomen bewijsmiddelen ten aanzien van deze kwekerij blijkt. Uit deze opsomming van feiten en omstandigheden blijkt naar mijn oordeel onvoldoende om daaruit op zichzelf te kunnen afleiden dat de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger. Het hof wijst er daarbij op dat de bewijsmiddelen “in onderlinge samenhang” moeten worden beschouwd, maar die onderlinge samenhang wordt mij op sommige punten zonder nadere motivering van het hof, die ontbreekt, niet direct duidelijk. Het lag in dit verband op de weg van het hof om nadere vaststellingen en overwegingen te wijden aan de vraag of er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen met betrekking tot de hennepteelt, maar die ontbreken en worden hier nodig gemist.
42. Voor zover het middel klaagt over de bewezenverklaring van het medeplegen ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [i-straat 1] te Vianen, is het terecht voorgesteld. Tot cassatie hoeft dat evenwel niet te leiden, omdat de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit (kort gezegd: het medeplegen van hennepteelt op zes verschillende adressen) niet zodanig wordt aangetast dat de verdachte een rechtens te respecteren belang heeft bij zijn klacht.
43. Het middel slaagt deels, maar leidt niet tot cassatie.
Het vierde middel
44. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde feit wat betreft het verbergen of verhullen van “de werkelijke aard” van geldbedragen van in totaal 284.450 Euro onvoldoende met redenen is omkleed. Daartoe wordt aangevoerd dat de aard van geldbedragen niet wordt verborgen of verhuld door die geldbedragen op een – volgens het hof – ongebruikelijke plaats te bewaren. Immers, “geld blijft geld”, aldus de stellers van het middel.
45. Het hof heeft ten laste van de verdachte in de zaak met parketnummer 05-900887-11 onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 14 oktober 2014, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van voorwerpen, te weten in totaal 284.450 Euro de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen en verhuld en heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende(n) op een voorwerp was/waren, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s) in een woning aan de [o-straat 1] van [betrokkene 26] en [betrokkene 27] , (in totaal) 74.950 Euro verborgen in een jas in de kledingkast (24.950 Euro) en in een poef op de slaapkamer (25.000 Euro) en in een bank in de woonkamer (25.000 Euro) en in totaal 210.500 Euro ondergebracht en/of onder laten brengen in een ING bankkluis op naam van [betrokkene 28] en/of [betrokkene 29] , terwijl hij wist dat bovenomschreven geld – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was van enig misdrijf;”
46. Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen een groot deel van de overwegingen van de rechtbank overgenomen en deze cursief verwerkt, waarbij het hof aan het begin opmerkt dat ‘de rechtbank’ in die cursieve gedeelten steeds als ‘het hof’ moet worden gelezen. De bewijsoverwegingen van het hof, houden – voor zover hier van belang – het volgende in:
“E. Het witwassen
Ten aanzien van de herkomst
[…]
De beoordeling door het hof
[…]
Gelet op al het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de omvang van de illegale handel worden bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich schuldig hebben gemaakt aan onder meer het samen met anderen op grote schaal – met meerdere kwekerijen tegelijk en in lange periodes – kweken van hennep en verkopen van honderden kilo’s hennep en grote hoeveelheden hennepstekken. De betrokkenheid van [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] gaat naar het oordeel van de rechtbank ook al terug naar 2006-2007, waarna het – aldus [betrokkene 10] – steeds groter en meer werd.
[…]
Geldbedragen
Bij de doorzoekingen in het Fiorino-onderzoek zijn naast vele goederen grote contante geldbedragen in de woningen van de vennoten van [B] dan wel bij familieleden, al dan niet zorgvuldig verstopt, aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit, waaronder de handel in drugs, gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
[…]
Er zijn vervolgens diverse geldbedragen bij en van de vennoten [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] aangetroffen. […] Verder zijn gevonden:
- bij een doorzoeking op 14 oktober 2014 in een ING-kluis te Arnhem - gehuurd door [betrokkene 29] (rechtbank: zus van [verdachte] en [medeverdachte 3] ) en/of [betrokkene 28] - een contant geldbedrag van totaal € 210.500,- bestaande uit vier bundels bankbiljetten met elk 100 biljetten van € 500, - (totaal € 200.000, -) en een ING enveloppe inhoudende bankbiljetten van € 50,- en € 100,- (resterende € 10.500,-), geld waarvan de rechtbank later zal overwegen dat dit van de vennoten [medeverdachte 3] en [verdachte] is (feit 4 onder parketnummer 05-90088711);
- op 14 oktober 2014 in de woning aan de [o-straat 1] te [plaats] - de woning van [betrokkene 27] (rechtbank: zus van [verdachte] en [medeverdachte 3] ) - geldbedragen, waarvan [betrokkene 27] heeft verklaard dat de bedragen van € 25.000,- (aan de onderzijde van de bank verstopt in de voering achter een rits), € 25.000,- (in de voering aan de onderzijde van een poef) en € 24.950,- (jas slaapkamer) van haar broertje [verdachte] zijn en het bedrag van € 94.600 in de afzuigkap van haar broer [medeverdachte 3] (met daarbij ook drie stapels van [verdachte] ) is; (feit 4 onder parketnummer 05-900887-11);
[…]
Geld in de woning van [betrokkene 27] en in de ING-kluis (feit 4 onder parketnummer 05/900887-11)
De beoordeling door het hof
Bij de doorzoeking in de woning aan de [o-straat 1] te [plaats] - vanaf omstreeks april 2014 de woning van [betrokkene 27] en haar man [betrokkene 26] (daarvoor aan de [p-straat 1] te [plaats] ) — zijn op 14 oktober 2014 de volgende geldbedragen aangetroffen:
- € 25.000,- aan de onderzijde van de hoekbank verstopt in de voering achter de rits (in de woonkamer op de eerste etage);
- €94.600,- in de afzuigkap (in de keuken op de eerste etage);
- € 25. 000,- verstopt in de voering aan de onderzijde van een poef (in de slaapkamer op de tweede etage);
- € 24.950,- in een jas in een kledingkast (in de slaapkamer op de derde etage); zijnde in totaal € 169.550,-.
[…]
De rechtbank acht dan ook bewezen dat deze geldbedragen daadwerkelijk toebehoren aan [medeverdachte 3] en [verdachte] .
ING-kluis
Op 14 oktober 2014 heeft ook bij de ING-bank, gevestigd aan het Willemsplein 38 in Arnhem, een doorzoeking plaatsgevonden. Deze doorzoeking was gericht op de kluis die vanaf 28 januari 2010 werd gehuurd door [betrokkene 29] e/o [betrokkene 28] en was voorzien van nummer [001] . De inhoud van de kluis bestond onder meer uit: vier bundels bankbiljetten van elk honderd biljetten van € 500,00 (totaal:€200.000,-);
een ING-enveloppe met bankbiljetten van € 100,00 en € 50,00 (totaal: € 10.500,), zijnde een bedrag van in totaal € 210.500,-.
Vanaf 29 februari 2012 is [betrokkene 27] als gemachtigde vermeld. De personen [medeverdachte 3] , [verdachte]
en [medeverdachte 4] hebben geen bankkluis in gebruik, aldus de ING.
[…]
Conclusie
Gelet op al het voorgaande en in het bijzonder nu:
- een omvangrijk bedrag met daarbij € 200.000,- aan vijfhonderdeuro-biljetten in de kluis is aangetroffen en deze biljetten nagenoeg alleen in het criminele circuit worden gebruikt;
- niet aannemelijk is dat [betrokkene 27] en [betrokkene 29] bedragen van deze omvang hebben kunnen sparen; door [medeverdachte 3] en [verdachte] veel geld met de grootschalige hennepteelt en handel in hennep en hennepstekken is verdiend;
- er sprake is van een zekere wederzijdse financiële hulp;
- in de woning van [betrokkene 27] een totaalbedrag van € 169.550,- voor [medeverdachte 3] en [verdachte] is bewaard, zoals [betrokkene 27] ook zelf heeft verklaard;
- in een OVC-gesprek concreet over het huren van een kluis door de zwager en/of zus van [verdachte] (en [medeverdachte 3] ) wordt gesproken en hiervan ook daadwerkelijk sprake is; en tot slot
- na de uitnodiging van [betrokkene 29] op het politiebureau duidelijk overleg - duidend op een belang bij de inhoud van de verklaringen van [betrokkene 29] - plaatsvindt en zij vervolgens een verklaring aflegt conform het advies van [medeverdachte 3] ;
acht de rechtbank alles in onderlinge samenhang bezien - bewezen dat niet alleen de bedragen in de woning van [betrokkene 27] (waarvan in ieder geval € 74.950,- van [verdachte] en € 94.600 van [medeverdachte 3] en [verdachte] is), maar ook de bedragen in de kluis aan [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben toebehoord. Zij zijn de daadwerkelijke rechthebbenden van deze geldbedragen.
Gelet op al het voorgaande - en in het bijzonder de inkomsten van [medeverdachte 3] en [verdachte] voor 2007 en de omvang en verdiensten van de illegale handel daarna - acht de rechtbank niet aannemelijk dat dit geld al voor 2007 is verdiend. Zoals overwogen is de rechtbank van oordeel dat het gehele vermogen van de vennoten - en dus ook van [medeverdachte 3] en [verdachte] - in de periode van in ieder geval 2007 tot en met 2014 is besmet. Daarmee kunnen ook deze geldbedragen als van misdrijf afkomstig worden aangemerkt. Op grond van dit voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat [medeverdachte 3] en [verdachte] geldbedragen hebben laten verstoppen in de woning van hun zus en in de kluis van hun zus en zwager (met de zus die de financiën van [verdachte] regelt als gemachtigde) hebben laten onderbrengen. Daarmee hebben zij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen in de vorm van het verbergen/verhullen van de werkelijke aard/herkomst en rechthebbenden van de genoemde geldbedragen (sub a).”
47. De verdachte is veroordeeld voor witwassen als bedoeld in art. 420bis lid 1, aanhef en onder a, Sr. Dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde feit:22.
“Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.”
48. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven (Stb. 2001, 606), houdt onder meer het volgende in:
“Verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enz. (eerste lid, onderdeel a)
Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben en geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen «verbergen» en «verhullen» impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Vaak zal het gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. Dit betekent dat voor het bewijs van het verbergen of verhullen vaak naar meer handelingen (transacties) in het witwastraject zal moeten worden gekeken. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. Juist die ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties brengt mee dat werkelijke aard, herkomst, vindplaats, rechten enzovoort buiten beeld blijven. Het voorgaande sluit niet uit dat onder omstandigheden ook een enkele handeling verbergen of verhullen zou kunnen opleveren, hoewel in zo'n geval waarschijnlijk eerder gesproken kan worden van een van de gedragingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b, van de artikelen 420bis en 420quater (zie hierna).
Over de termen «verbergen of verhullen» kan nog het volgende worden opgemerkt. In plaats van de in richtlijn 91/308/EEG voorkomende, wat verouderde term «verhelen» is de term «verbergen» gekozen. «Verbergen» en «verhullen» zullen elkaar grotendeels overlappen. Van een volstrekt onzichtbaar maken van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort behoeft geen sprake te zijn. Als dat zo zou zijn, zou het zelden tot een strafvervolging kunnen komen. Van «verhullen» - volgens Van Dale synoniem voor «versluieren» - zal al sprake kunnen zijn als door bepaalde constructies een mistgordijn wordt opgeworpen dat weliswaar enig zicht op het voorwerp en de daarbij betrokken personen toelaat, maar het niet mogelijk maakt om met enige zekerheid de (legale) herkomst en de rechthebbende vast te stellen.
De trits feiten die volgens de richtlijn verhuld kunnen worden (werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of eigendom van voorwerpen), is in zijn geheel in artikel 420bis, eerste lid, onder a, overgenomen. Veelal zullen feiten samenvallen, dat wil zeggen tezamen door een en dezelfde witwashandeling worden verhuld. Zo zal het verbergen of verhullen van de vervreemding of de verplaatsing vaak neerkomen op het verbergen van de vindplaats of de rechthebbende. Met het verbergen of verhullen van de «werkelijke aard» van het voorwerp wordt bedoeld het voorwenden van een andere aard dan de werkelijke (bijvoorbeeld gelden worden gepresenteerd als de winst uit een legaal bedrijf, terwijl ze in werkelijkheid uit drugshandel afkomstig zijn). Toegevoegd is het verbergen of verhullen van degene die het voorwerp voorhanden heeft. Hierbij gaat het om degene die het voorwerp feitelijk tot zijn beschikking heeft. Vaak laten witwasconstructies er namelijk geen twijfel over bestaan wie in juridische zin rechthebbende op het voorwerp is, maar zijn ze er juist op gericht te verhullen wie feitelijk de beschikkingsmacht over het voorwerp heeft.”23.
49. Het middel berust op de opvatting dat de werkelijke aard van een geldbedrag niet kan worden verborgen of verhuld door het op een ongebruikelijke plaats te bewaren, omdat het hetzelfde geldbedrag blijft. Daarmee miskennen de stellers van het middel echter dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte 3] de geldbedragen die afkomstig waren van misdrijf hebben verstopt in de woning van hun zus en in de kluis van hun zus en zwager en niet op een plek die aan henzelf toebehoort.24.Door een voorwerp bij een ander onder te brengen wordt de schijn gewekt dat dit voorwerp aan die ander toebehoort en is het voorwerp moeilijker in verband te brengen met de eigenaar en diens criminele activiteiten, zodat mede het zicht op de werkelijke (criminele) aard van het voorwerp wordt bemoeilijkt. Dit volgt ook uit de bewijsoverwegingen van het hof, waarin het hof heeft moeten vaststellen aan wie de aangetroffen contante geldbedragen toebehoorden en wat de werkelijke aard was aangetroffen contante geldbedragen (geen spaargeld of geld dat afkomstig was uit de verkoop van goud). Gelet hierop acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte zich, door de geldbedragen te laten verstoppen in de woning van zijn zus en in de kluis van zijn zus en zwager, schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen in de vorm van het verbergen/verhullen van de werkelijke aard van de genoemde bedragen en het verbergen/verhullen van de rechthebbende(n) op de gelden, toereikend gemotiveerd.
50. Het middel faalt.
Het vijfde middel
51. Het middel houdt in dat het hof het bedrag op de ING-rekening van [B] en enkele in [B] aangetroffen geldbedragen ten onrechte verbeurd heeft verklaard.
52. Het hof heeft ten laste van de verdachte in de zaak met parketnummer 05-900887-11 onder 5 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 september 2013 tot en met 14 oktober 2014, in Nederland, tezamen in vereniging met een ander of anderen, telkens voorwerpen, te weten
- 66.046,52 Euro (ING-bank tnv [B] ) en
- in totaal 50.691 Euro, en
[…]
verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven geld/voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren van enig misdrijf”.
53. Ten aanzien van de geldbedragen en/of voorwerpen van [B] en de vennoten als bedoeld in voormelde bewezenverklaring heeft het hof het volgende overwogen:
“Het hof acht bewezen dat de in [B] aangetroffen geldbedragen en het geldbedrag op de bankrekening van [B] onmiddellijk afkomstig zijn uit één of meer door verdachte en medeverdachten gepleegde misdrijven. Het hof verwijst hiervoor naar de overwegingen over de grootschalige hennepteelt en de handel in hennep en hennepstekken, waarmee veel geld is verdiend. Nu echter niet is gebleken van verdere gedragingen gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst, kan het voorhanden hebben van die geldbedragen niet als witwassen worden gekwalificeerd. Ten aanzien van deze bewezen verklaarde feiten, vermeld onder 5 eerste alternatief, achter het eerste en tweede gedachtestreepje, zullen [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] worden ontslagen van alle rechtsvervolging. […].”
54. Het arrest van het hof houdt ten aanzien van de in cassatie bestreden beslissing tot verbeurdverklaring – voor zover van belang – het volgende in:
“Voor wat betreft de overige geldbedragen bij [B] en op de rekening van [B] waarvan de rechtbank verdachte heeft ontslagen van alle rechtsvervolging, overweegt de rechtbank dat zij deze bedragen – onderdeel zijnde van het besmette vermogen – als van misdrijf afkomstig heeft aangemerkt. Hoewel de rechtbank het handelen met betrekking tot de geldbedragen bij en op de rekening van [B] niet als witwassen heeft gekwalificeerd, neemt dit niet weg dat het gaat om baten uit de strafbare feiten. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank de volgende geldbedragen: € 76,01, € 20.000, € 6.000,-, € 21.245,- en € 3.370,- bij [B] (nummers 33 t/m 37 beslaglijst) en het geldbedrag van € 66.046,52 op de ING-rekening van [B] (nummer 67 beslaglijst) vatbaar voor verbeurdverklaring.”
55. De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Art. 33 lid 1 Sr:
“Verbeurdverklaring kan worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig strafbaar feit.”
- Art. 33a Sr lid 1 Sr:
“Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
a. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
b. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
d. voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;
e. voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;
f. zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder a tot en met e bedoelde voorwerpen.”
56. In de toelichting voeren de stellers van het middel onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2005 aan dat verbeurdverklaring enkel kan worden uitgesproken “bij veroordeling ter zake van een strafbaar feit (art. 33 Sr)” en betogen zij dat dat betekent dat er bij ontslag van alle rechtsvervolging geen verbeurdverklaring kan worden opgelegd. Omdat de verdachte ten aanzien van het witwassen van de verbeurdverklaarde geldbedragen door het hof is ontslagen van alle rechtsvervolging, zou het hof deze geldbedragen ten onrechte verbeurd hebben verklaard.
57. In de zaak die ten grondslag lag aan het arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2005, waarop de stellers van het middel een beroep doen, had het hof de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging op de grond dat het bewezenverklaarde hem niet kan worden toegerekend. In dit arrest heeft de Hoge Raad ten aanzien van een daarnaast door het hof opgelegde verbeurdverklaring van een zakmes overwogen:
“De wettelijke voorwaarde voor de oplegging van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is dat sprake is van een “veroordeling wegens enig strafbaar feit”. De bewoordingen van art. 33 lid 1 Sr laten dus niet toe dat de verbeurdverklaring wordt uitgesproken in het geval dat de verdachte, zoals hier, van alle rechtsvervolging is ontslagen. Het oordeel van het Hof dat het zakmes vatbaar is voor verbeurdverklaring, is derhalve niet juist.”25.
58. Voor zover de stellers van het middel klagen dat de verbeurdverklaring in strijd is met art. 33 lid 1 Sr omdat de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde witwassen van de verbeurdverklaarde geldbedragen is ontslagen van alle rechtsvervolging, faalt het. Anders dan in de hiervoor genoemde zaak uit 2005, is de verdachte in onderhavige zaak wel degelijk veroordeeld wegens “enig strafbaar feit”, zodat aan deze (basis)voorwaarde voor verbeurdverklaring van art. 33 lid 1 Sr is voldaan.
59. Het hof heeft geoordeeld dat het bedrag op de ING-rekening van [B] en enkele in [B] aangetroffen geldbedragen – ondanks het ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het witwassen van deze bedragen – vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat het gaat om baten uit de strafbare feiten. In dit verband is van belang dat het hof in zijn overweging ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde witwassen heeft overwogen dat het bewezen acht dat de geldbedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit één of meer door verdachte en medeverdachten gepleegde misdrijven, waarbij het wijst op de overwegingen over de grootschalige hennepteelt en de handel in hennep en hennepstekken, waarmee veel geld is verdiend.
60. Hieruit blijkt dat het hof de verbeurdverklaring van het bedrag op de ING-rekening van [B] en de in [B] aangetroffen geldbedragen heeft gebaseerd op de grond van art. 33a lid 1 onder a Sr, omdat de geldbedragen kunnen worden aangemerkt als baten uit de grootschalige hennepteelt en de handel in hennep en hennepstekken. Nu de verbeurdverklaring niet is gebaseerd op het onder 5 bewezenverklaarde feit, doet het ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit niet af aan het oordeel van het hof dat de geldbedragen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.
61. Het middel faalt.
Slotsom
62. Het eerste, tweede, vierde en vijfde middel falen. Het derde middel is ten dele terecht voorgesteld, maar leidt niet tot cassatie. Het eerste, tweede, derde en vijfde middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
63. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
64. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑12‑2023
HR 3 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1349, r.o. 2.4.2.
Vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1930, r.o. 2.5.2.
Deze vernummering heeft plaatsgevonden bij de Wet van 12 november 2014 tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt (Stb. 2014, 444). De inwerkingtreding van deze wet vond plaats op 1 maart 2015 (Stb. 2014, 489). Daarom verwijst het hof onder de ‘toepasselijke wettelijke voorschriften’ terecht naar “11a (oud) van de Opiumwet”. De inhoud van het huidige art. 11b Opiumwet en het oude art. 11a Opiumwet is – behoudens een tweetal ondergeschikte wijzigingen – hetzelfde gebleven.
Zie de Wet van 4 februari 1999 tot wijziging van de artikelen 140 en 443 van het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1999, 80).
Kamerstukken II 1997/98, 25638, nr. 6, p. 2 en 4.
Vgl. Ten Voorde, in: T&C Strafrecht, art. 140 Sr, aant. 10 (online, bijgewerkt 1 augustus 2023). Zie ook A.N. Kesteloo, Strafbare deelneming aan criminele organisaties, Deventer: Wolters Kluwer 2023, p. 44.
HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2331, r.o. 2.4.1.
Zie ECLI:NL:PHR:2018:1192, onder 12. Zie voorts A.N. Kesteloo, Strafbare deelneming aan criminele organisaties, Deventer: Wolters Kluwer 2023, p. 44.
HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481, m.nt. N. Keijzer, r.o. 2.3. Zie voorts J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 437. Zie ook HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7725 en HR 9 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7275, NJ 2010/194, m.nt. P.A.M. Mevis.
HR 17 november 1981, NJ 1983/84, m.nt. Th.W. van Veen (containerdiefstal), r.o. 6.
HR 10 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5713, r.o. 3.3.
HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, m.nt. P.A.M. Mevis, r.o. 3.1-3.3 en HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391, m.nt. P.A.M. Mevis, r.o. 3.1-3.3. Vgl. ook navolgende arresten HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716, r.o. 3.2 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, m.nt. N. Rozemond, r.o. 3.2.
Zie HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2861, r.o. 2.4, HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3317, r.o. 2.4, HR 16 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:243, r.o. 2.4 en HR 28 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:336, r.o. 2.4. Vgl ook HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:461, r.o. 2.4.1.
Zie HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:719, r.o. 2.4 en HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:72, r.o. 3.3.1.
Zie HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1794, r.o. 2.4 en HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202, r.o. 2.5.
Zie HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:893, r.o. 2.4.
Vgl. ook HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:776, 3.2 en HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:789, NJ 2018/359, m.nt. N. Rozemond, r.o. 2.3. Zie voorts de zaken die ten grondslag lagen aan de conclusies van mijn ambtgenoot Hofstee ECLI:NL:PHR:2021:899, onder 22 en 23 en ECLI:NL:PHR:2023:270, onder 22 en 23.
Vgl. bijvoorbeeld ECLI:NL:PHR:2016:1284, onder 20 en 21, ECLI:NL:PHR:2017:297, onder 25, ECLI:NL:PHR:2017:283, onder 9 en 10 en ECLI:NL:PHR:2021:656, onder 10 en 11. De Hoge Raad deed het cassatieberoep in deze zaken steeds af met art. 81 RO.
Per 1 januari 2015 is in lid 1 “vier jaren” vervangen door “zes jaren” (Stb. 2014, 513).
Kamerstukken II, 1999/20 27159, nr. 3, p. 14-15.
In dit opzicht verschilt de onderliggende zaak van de zaken die leidden tot HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:790, r.o. 2.3 en HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3687, r.o. 2.4.2.
HR 25 januari 2005, NbSr 2005/51, r.o. 4.2.2.