J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 424.
HR, 28-03-2023, nr. 21/02878
ECLI:NL:HR:2023:461
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-03-2023
- Zaaknummer
21/02878
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:461, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑03‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:155
ECLI:NL:PHR:2023:155, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑02‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:461
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0075
Uitspraak 28‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Hennepkwekerij op zolder van woning verdachte en haar echtgenoot. Medeplegen opzettelijk telen hennepplanten, art. 3.B Opiumwet. Bewijsklacht medeplegen. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2016:1316 m.b.t. medeplegen en in het bijzonder afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en uit HR:2019:97 m.b.t. rol die proceshouding van verdachte kan spelen. Hof heeft aan bewezenverklaring i.h.b. ten grondslag gelegd dat (i) hennepkwekerij is aangetroffen in woning waarin verdachte en haar medeverdachte feitelijk verbleven, (ii) verdachte en medeverdachte beiden konden beschikken over hennepkwekerij en (iii) hof de verklaring van verdachte dat zij niet wist om welke spullen het ging, niet aannemelijk vond. Deze omstandigheden zijn echter niet zonder meer voldoende om tot oordeel te komen dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking door verdachte met medeverdachte die was gericht op opzettelijk telen van hennep. Gelet op wat hiervoor is overwogen kan die gevolgtrekking daaraan ook niet worden verbonden in samenhang met wat hof blijkens bewijsvoering voor het overige in aanmerking heeft genomen, waaronder omstandigheid dat aannemelijke verklaring van verdachte over haar “rol bij kwekerij” is uitgebleven. Bewezenverklaring is dus ontoereikend gemotiveerd. Volgt (partiële) vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 21/02876, 21/02880 en 21/02881 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02878
Datum 28 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 juli 2021, nummer 21-002946-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Zevenboom, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van het telen van hennep niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 11 juli 2018 tot en met 26 september 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 56 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.2 zijn weergegeven.
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Tijdens een doorzoeking door de rechter-commissaris werd er op 26 september 2018 een zogenaamde “henneptent” aangetroffen op de zolder van de woning aan de [a-straat 1] in [plaats] . Deze woning werd toen bewoond door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . In de opgezette henneptent werden geen hennepplanten aangetroffen, maar was wel een hennepgeur aanwezig en bevonden zich 56 potten met aarde met daarin hennepresten. Naar het oordeel van het hof duidt dat erop dat recentelijk sprake is geweest van een hennepoogst. Na een cannabistest door de politie is gebleken dat het inderdaad om hennep ging. Verder zijn in de kweektent - onder meer - aangetroffen enkele knipschaartjes met hennepresten en een vuilniszak met verdroogde hennepresten. Naast de kweektent lagen verschillende hennep gerelateerde goederen, zoals assimilatielampen, een koolstoffilter en een luchtafzuiger. Verder werd geconstateerd dat een illegale aansluiting vanuit de meterkast naar de zolder van voornoemde woning liep, waar de kweektent stond.
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] op verzoek van een bekende van hem verschillende spullen heeft opgeslagen op zolder. De naam van deze persoon heeft verdachte niet genoemd. Verdachte wist naar eigen zeggen niet om wat voor spullen het ging.
Het hof acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk geworden. Omdat zij de naam van de persoon voor wie de goederen opgeslagen zouden zijn niet heeft genoemd, kan haar verklaring niet worden gecontroleerd. Daarbij komt dat op de zolder van de woning de kweektent niet was opgevouwen maar opgezet stond, dat in en naast deze tent verschillende hennep gerelateerde goederen zijn aangetroffen, waaronder hennepresten en dat de zolder was voorzien van een stroomvoorziening die buiten de meter om liep. Bovendien is een hennepgeur geroken. Onder al deze omstandigheden acht het hof het niet aannemelijk dat de opgezette tent op zolder niet als hennepkwekerij is benut en ook niet dat verdachte niet wist om wat voor spullen het ging. Het hof stelt dan ook vast dat er kort voor 26 september 2018 (de datum van de doorzoeking) en dus in de tenlastegelegde periode hennep is geteeld in de tent op de zolder van de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof van oordeel dat sprake is van medeplegen tussen verdachte en [medeverdachte] . De hennepkwekerij bevond zich immers in hun eigen woning waar zij ook beiden feitelijk verbleven en allebei konden beschikken over deze kwekerij. Nu beide verdachten geen verklaring hebben afgelegd over hun rol bij de kwekerij, gaat het hof er op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - van uit dat zij zich als medepleger schuldig hebben gemaakt aan de onder 1 primair tenlastegelegde hennepteelt.”
2.3.1
In onder meer zijn arrest van 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, heeft de Hoge Raad enige algemene beschouwingen over het medeplegen gegeven. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Verder kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323).
2.3.2
Wat betreft die proceshouding houdt de rechtspraak van de Hoge Raad onder meer in dat de weigering om een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op artikel 29 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 lid 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, niet tot het bewijs kan bijdragen. De rechter mag echter bij zijn bewijsoordeel wel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven. (Vgl. onder meer HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97.)
2.4.1
Het hof heeft aan de bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep in het bijzonder ten grondslag gelegd dat (i) de hennepkwekerij is aangetroffen in de woning waarin de verdachte en haar medeverdachte feitelijk verbleven, (ii) de verdachte en de medeverdachte beiden konden beschikken over de hennepkwekerij en (iii) het hof de verklaring van de verdachte dat zij niet wist om welke spullen het ging, niet aannemelijk vond. Deze omstandigheden zijn echter niet zonder meer voldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met de medeverdachte die was gericht op het opzettelijk telen van hennep. Gelet op wat hiervoor is overwogen onder 2.3.1 en 2.3.2 kan die gevolgtrekking daaraan ook niet worden verbonden in samenhang met wat het hof blijkens de hiervoor weergegeven bewijsvoering voor het overige in aanmerking heeft genomen, waaronder de omstandigheid dat een aannemelijke verklaring van de verdachte over haar “rol bij de kwekerij” is uitgebleven. De bewezenverklaring is dus ontoereikend gemotiveerd.
2.4.2
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissing over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2023.
Conclusie 07‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Het middel is gericht tegen (de motivering van) het bewezenverklaarde medeplegen van hennepteelt. Het middel slaagt. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02878
Zitting 7 februari 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 7 juli 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, voor 1. het medeplegen van het opzettelijk telen van ongeveer 56 hennepplanten en 2. het medeplegen van diefstal van elektriciteit door middel van verbreking veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Zevenboom, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld dat is gericht tegen (de motivering van) het bewezenverklaarde medeplegen van feit 1.
2. De bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen
2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1 primair:
zij in de periode van 11 juli 2018 tot en met 26 september 2018 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 56 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2 primair:
zij in de periode van 18 juli 2018 tot en met 26 september 2018 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander een hoeveelheid stroom/elektriciteit die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en haar mededader toebehoorde, te weten aan Stedin Netbeheer B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft door middel van verbreking.”
2.2
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (…) voor zover inhoudende (…) als relaas van verbalisant:
Op woensdag 26 september 2018 werd er door de rechter-commissaris in aanwezigheid van mij, verbalisant, een doorzoeking verricht in de woning aan de [a-straat 1] in [plaats]. Op de zolder van deze woning werd een zogenaamde henneptent aangetroffen. Deze tenten worden gebruikt voor de teelt van cannabis. In deze tent waren op dat moment geen hennepplanten aanwezig. Gelet op de aanwezige resten en de aanwezigheid van de geur van hennepplanten ontstond het vermoeden dat deze tent wel voor dergelijk doel in gebruik is geweest.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (…) voor zover inhoudende (…) als relaas van verbalisant:
“Op 26 september 2018 stelde ik een onderzoek in op het adres [a-straat 1] in [plaats], binnen de gemeente [plaats].
Op het adres [a-straat 1] in [plaats] staan de volgende personen ingeschreven:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1989 en [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1987.
Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij aanwezig was, waarvan de planten kennelijk waren geoogst. Op de zolder van de woning zag ik een zwarte kweektent met de afmeting 2.40 meter breed en 2.40 meter lang. In de kweektent zag ik 56 potten met aarde. In de potten met aarde zag ik diverse resten van de hennepplant. De resten zijn door mij positief getest.
In de kweektent zag ik de volgende goederen: 6 assimilatielampen, slakkenhuis, een koolstoffilter, zes armaturen, zes transformatoren op een schakelbord, verschillende chemicaliën, een waterzak met een dompelpomp en een stromingspomp, een weegschaal, twee snelheidsregelaars, een kachel en een luchtafzuiger.
Ik, verbalisant, constateerde op grond van mijn kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren.
Ik, verbalisant, stelde voor een representatieve bemonstering een aantal hennepplanten veilig. Deze monsters testen wij met gebruikmaking van de cannabistest. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor hennep of THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj vermeld op lijst 2 van de Opiumwet.
De stroomvoorziening van de hennepkwekerij is onderzocht door een fraude-inspecteur bij de netwerkbeheerder Stedin, in aanwezigheid van mij verbalisant. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Door de netwerkbeheerder Stedin werd aangifte gedaan van diefstal van stroom.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (…) voor zover inhoudende (…) als relaas van verbalisant:
Ik heb een onderzoek ingesteld naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van [verdachte], wonende te [a-straat 1] in [plaats].
Verdroogde resten van hennepplanten waren aangetroffen op de zolder van dit perceel. Op de zolder stond een vuilniszak, waarin de verdroogde resten waren aangetroffen. Op de grond in de kweektent zijn knipschaartjes aangetroffen. Op deze knipschaartjes bevonden zich hennepresten. In de kweektent is een aantal (vuilnis)zakken met potgrond aangetroffen. In deze potgrond bevonden zich gebruikte stekblokjes/rondjes en wortelresten. Verder hadden diverse stukken samengeperste potgrond dezelfde vorm en inhoud als de lege potten die in de kweekruimte waren aangetroffen. In de al geoogste hennepkwekerij waren potten met potgrond aangetroffen. In deze potgrond bevonden zich wortelresten van hennepplanten, wat erop duidt dat sprake is geweest van een eerdere oogst.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (…) voor zover inhoudende (…) als relaas van verbalisant:
Op 29 september 2018 werd door mij, verbalisant [verbalisant], een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats naar aanleiding van het aantreffen van een aangetroffen hennepplantage waar de hennepplanten reeds geoogst waren op de [a-straat 1] te [plaats]. Hierbij werden in de kweekruimte diverse hennepresten aangetroffen. Deze resten heb ik in een sealzak bij elkaar verzameld en in beslag genomen. Uit de zak werd door mij een monster genomen. Dit monster werd door mij getest waarbij ik gebruik maakte van een cannabistest van het merk MMC International test. Ik zag dat de test een duidelijke positieve kleurreactie gaf, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (…) voor zover inhoudende (…) als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik ben als fraudespecialist in dienst van Stedin Netbeheer B.V. Op 26 september 2018 was ik samen met politieambtenaren bij het pand aan de [a-straat 1] te [plaats].
Bij controle van de netcomponenten van Stedin Netbeheer B.V. en de elektrische installatie in de meterkast zag ik dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was. Voorts zag ik dat er in de hoofdaansluitkast op de plaats waar door personeel van een provider een hoofdzekering was geïnstalleerd er nu een hoofdzekering is bijgeplaatst. Door deze hoofdzekering bij te plaatsen kan er een grotere hoeveelheid elektrisch vermogen afgenomen worden.
Ik zag dat er aan de bovenzijde van de hoofdzekering(en) een illegale aansluiting was bijgeplaatst en aangesloten. Deze illegale aansluiting zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter zodat alle elektriciteit die via deze illegale aansluiting werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd.
Deze illegale aansluiting was destijds bij het aansluiten van het pand op het elektriciteitsnet van Stedin Netbeheer BV niet in opdracht van Stedin Netbeheer BV geïnstalleerd. Bij het volgen van de illegale aansluiting zag ik dat deze uit kwam in een onderverdeling van elektriciteit waaruit de aanwezige hennepkwekerij ongemeten van elektriciteit werd voorzien.
2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2021 houdt het volgende in:
“De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Mijn partner, [betrokkene 1], heeft iemand geholpen door wat spullen op te slaan bij ons op zolder. Ik had geen idee wat voor spullen dit waren.
(…)
Ik had niet in de gaten wat voor attributen bij ons op zolder stonden. Het stond mij vooral enorm in de weg. Ik was het er eigenlijk niet mee eens dat deze spullen op onze zolder werden opgeslagen. Op zolder deed ik de was en het stond mij dus erg in de weg.
Ik was niet op de hoogte van de illegale aansluiting van stroom buiten de meterkast om. Ik weet niet wie deze illegale aansluiting heeft aangelegd. Het klopt dat de elektriciteitskosten inmiddels aan Stedin zijn betaald. Ik heb dit bedrag overgemaakt in oktober 2018. Hiervan is een bewijs naar het hof gestuurd. Op een gegeven moment werd onze elektriciteitsmeter afgesloten. Ik kwam toen op straat te staan met ons zoontje. Wij hadden geen warm water meer. Toen moest ik de elektriciteitskosten wel betalen.
[betrokkene 1] heeft een eigen kitbedrijf. Ik werk ook binnen dat bedrijf. Ik regel alles achter de schermen, zoals de planning. Als gezin kunnen wij goed leven van de inkomsten van ons kitbedrijf. Wij hebben nooit financiële problemen gehad, totdat wij advocaatkosten moesten betalen vanwege de Belgische strafzaak waarin [betrokkene 1] verwikkeld raakte. Inmiddels hebben wij al deze kosten betaald.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging - zakelijk weergegeven:
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat er een hennepkwekerij in werking is geweest in de tenlastegelegde periode. Er zijn geen hennepplanten aangetroffen op de zolder. Weliswaar stond er een tent en zijn er verdroogde hennepresten gevonden, maar er is geen bewijs dat er hennep is geoogst. De verklaring van mijn cliënt is ook niet heel ongeloofwaardig. Indien het hof ervan uit gaat dat er wel een hennepkwekerij in werking was op de zolder van de woning van mijn cliënt, is het de vraag in welke periode deze kwekerij in werking zou zijn geweest. Toen de henneptent werd ontdekt, zijn geen hennepplanten aangetroffen. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat mijn cliënt en haar medeverdachte [betrokkene 1] hennep hebben geteeld in de tenlastegelegde periode. Ook kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van medeplegen, nu niet duidelijk is welke bijdrage mijn cliënt heeft geleverd aan de tenlastegelegde feiten. Zij wist helemaal niet welke spullen naar boven werden gesjouwd in de woning. Gelet op het voorgaande dient mijn cliënt vrijgesproken te worden van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Mijns inziens kan ook niet worden bewezen dat mijn cliënt wetenschap heeft gehad van de onder 2 tenlastegelegde diefstal van stroom. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen niet wanneer de stroom zou zijn weggenomen. Daarnaast is niet duidelijk wie de illegale aftakking heeft aangelegd. Mijn cliënt moet daarom ook worden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde feit.
Voor medeplichtigheid aan beide tenlastegelegde feiten is ook te weinig bewijs, zodat mijn cliënt tevens van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. In dit verband merk ik op dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat mijn cliënt op enige wijze betrokken is geweest bij het telen van hennep dan wel bij de diefstal van stroom.”
2.4
Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft het hof het volgende overwogen:
“Standpunt van het openhaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten. Hij heeft daartoe - kort gezegd - betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat er een hennepkwekerij in werking is geweest in de tenlastegelegde periode. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de onder 2 tenlastegelegde diefstal van stroom en blijkt uit de bewijsmiddelen niet wanneer de stroom is weggenomen. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van medeplegen, nu niet duidelijk is welke bijdrage verdachte heeft geleverd aan de tenlastegelegde feiten. Ook voor medeplichtigheid aan beide feiten is te weinig bewijs, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde feiten worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Tijdens een doorzoeking door de rechter-commissaris werd er op 26 september 2018 een zogenaamde “henneptent” aangetroffen op de zolder van de woning aan de [a-straat 1] in [plaats]. Deze woning werd toen bewoond door verdachte en medeverdachte [betrokkene 1]. In de opgezette henneptent werden geen hennepplanten aangetroffen, maar was wel een hennepgeur aanwezig en bevonden zich 56 potten met aarde met daarin hennepresten. Naar het oordeel van het hof duidt dat erop dat recentelijk sprake is geweest van een hennepoogst. Na een cannabistest door de politie is gebleken dat het inderdaad om hennep ging. Verder zijn in de kweektent - onder meer - aangetroffen enkele knipschaartjes met hennepresten en een vuilniszak met verdroogde hennepresten. Naast de kweektent lagen verschillende hennep gerelateerde goederen, zoals assimilatielampen, een koolstoffilter en een luchtafzuiger. Verder werd geconstateerd dat een illegale aansluiting vanuit de meterkast naar de zolder van voornoemde woning liep, waar de kweektent stond.
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [betrokkene 1] op verzoek van een bekende van hem verschillende spullen heeft opgeslagen op zolder. De naam van deze persoon heeft verdachte niet genoemd. Verdachte wist naar eigen zeggen niet om wat voor spullen het ging.
Het hof acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk geworden. Omdat zij de naam van de persoon voor wie de goederen opgeslagen zouden zijn niet heeft genoemd, kan haar verklaring niet worden gecontroleerd. Daarbij komt dat op de zolder van de woning de kweektent niet was opgevouwen maar opgezet stond, dat in en naast deze tent verschillende hennep gerelateerde goederen zijn aangetroffen, waaronder hennepresten en dat de zolder was voorzien van een stroomvoorziening die buiten de meter om liep. Bovendien is een hennepgeur geroken. Onder al deze omstandigheden acht het hof het niet aannemelijk dat de opgezette tent op zolder niet als hennepkwekerij is benut en ook niet dat verdachte niet wist om wat voor spullen het ging. Het hof stelt dan ook vast dat er kort voor 26 september 2018 (de datum van de doorzoeking) en dus in de tenlastegelegde periode hennep is geteeld in de tent op de zolder van de woning van verdachte en medeverdachte [betrokkene 1]. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof van oordeel dat sprake is van medeplegen tussen verdachte en [betrokkene 1]. De hennepkwekerij bevond zich immers in hun eigen woning waar zij ook beiden feitelijk verbleven en allebei konden beschikken over deze kwekerij. Nu beide verdachten geen verklaring hebben afgelegd over hun rol bij de kwekerij, gaat het hof er op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - van uit dat zij zich als medepleger schuldig hebben gemaakt aan de onder 1 primair tenlastegelegde hennepteelt.
Datzelfde geldt voor de onder 2 primair tenlastegelegde diefstal van elektriciteit. Ook hier acht het hof medeplegen bewezen. De illegale aansluiting ten behoeve van de hennepkwekerij liep, zoals gezegd, vanuit de meterkast naar de zolder van de toenmalige woning van verdachte en [betrokkene 1]. Ook in de tenlastegelegde periode werd de elektriciteit illegaal afgenomen. Dat verdachte en [betrokkene 1] hier niet van op de hoogte zouden zijn, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Het hof verklaart daarom bewezen dat verdachte zich als medepleger aan de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten heeft schuldig gemaakt.”
3. Het middel
3.1
In het middel wordt geklaagd dat het hof de bewezenverklaring van het medeplegen van het telen van hennep onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.2
De steller van het middel voert in de toelichting in de kern aan dat het door het hof bewezenverklaarde medeplegen aan hennepteelt, zonder nadere motivering, niet begrijpelijk is, nu de bewijsvoering van het hof ziet op “de wetenschap” en “de beschikkingsmacht” van de hennepkwekerij, maar niets inhoudt over de voor medeplegen vereiste “nauwe en bewuste samenwerking” en “het gewicht van een veronderstelde intellectuele en/of materiële bijdrage” van de verdachte aan het telen van de hennep.
Juridisch kader
3.3
De deelnemingsvorm ‘medeplegen’ is op zichzelf een ‘inhoudsloos begrip’. Het gaat altijd om het medeplegen van het grondfeit (in casu: het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep).1.De Hoge Raad heeft vanaf 2014 in verschillende arresten algemene beschouwingen gewijd aan het medeplegen.2.Vóór 2014 had hij al uitgemaakt dat voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dat het accent hierbij meer ligt op de samenwerking dan op de vraag wie welke handelingen heeft verricht.3.Dit is bij hennepteelt niet anders.4.De vraag of aan het vereiste van nauwe en bewuste samenwerking is voldaan, laat zich volgens de Hoge Raad niet in algemene zin beantwoorden.5.In elke zaak komt het aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Bij die beoordeling kan de feitenrechter in de ogen van de Hoge Raad rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De cassatierechter heeft benadrukt dat de kwalificatie medeplegen slechts dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren.
3.4
In 2016 herhaalt de Hoge Raad nog eens dat het beslissingskader zoals dat tot dan toe is neergelegd in zijn jurisprudentie, niet anders dan globaal kan zijn.6.Hij licht toe dat dit enerzijds samenhangt met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen. Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen.7.
Bespreking van het middel
3.5
Voor de bespreking van het middel acht ik het van belang specifiek stil te staan bij een tweetal arresten van de Hoge Raad. In beide arresten stond de vraag centraal of de verdachte kon worden veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep. Evenals in de onderhavige zaak ging het in beide arresten om de echtgenote van de medeverdachte en om het telen van hennep in de echtelijke woning. Anders dan in de onderhavige zaak had de echtgenote in beide zaken verklaard dat zij wist van de kwekerij.
3.6
In de zaak die resulteerde in HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202, NJ 2018/50, had het hof de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep. Het hof had daarbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat (i) de verdachte wist dat de hennepplantage in haar woning aanwezig was, (ii) zij aan de opbouw en exploitatie van de kwekerij geen einde had gemaakt hoewel dat als enig eigenaar van de woning in haar macht lag, (iii) zij had toegestaan dat de kwekerij werd gefinancierd uit gemeenschappelijke gelden en (iv) zij profiteerde of zou profiteren van de opbrengsten van de kwekerij. De Hoge raad casseerde en overwoog dat deze omstandigheden niet zonder meer voldoende zijn om te kunnen aannemen dat de verdachte het opzettelijk telen van hennepplanten heeft medegepleegd nu zij in de kern niet meer inhouden dan dat de verdachte aan een ander gelegenheid en middelen heeft verschaft voor het telen van hennepplanten in haar woning, hetgeen op het eerste gezicht duidt op gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht, en dat zij heeft geprofiteerd of zou profiteren van de opbrengst van dat telen. De bewezenverklaring was in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
3.7
Vergelijkbaar is de zaak die ten grondslag lag aan HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:72. Het hof kwam tot een bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep en had aan zijn oordeel ten grondslag gelegd dat (i) de hennepkwekerij was aangetroffen op het adres waar de verdachte tezamen met haar echtgenoot – de medeverdachte – en hun kinderen woonde, (ii) de verdachte wist dat de medeverdachte in de studioruimte op de zolder van de gezamenlijke woning een hennepkwekerij had opgezet, (iii) de verdachte maandelijks een voorschot van ruim € 450 op de energienota voldeed, (iv) het leeuwendeel van deze energiekosten betrekking moet hebben gehad op het in werking zijn van de hennepkwekerij, en (v) het ervoor moet worden gehouden dat – gelet op de energiekosten en de vaste lasten – het gezinsinkomen aangevuld moest zijn geweest uit een andere inkomstenbron, namelijk de inkomsten uit de kwekerij. Ook hier vernietigde de Hoge Raad het arrest van het hof en overwoog dat de omstandigheden niet zonder meer voldoende zijn om tot het oordeel te komen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met de medeverdachte die was gericht op het opzettelijk telen van hennep.8.
3.8
In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat op de zolder in de woning van de verdachte en haar partner een opgezette kweektent is aangetroffen met daarin onder meer hennepresten en henneppotten en daarnaast hennep gerelateerde goederen als assimilatielampen, een koolstoffilter en een luchtafzuiger.9.Verder heeft het hof vastgesteld dat in de tent een hennepgeur is geroken en dat er een stroomvoorziening is aangelegd buiten de meter om.
3.9
Het hof heeft overwogen dat het – onder de vastgestelde omstandigheden – niet aannemelijk geworden acht dat de opgezette tent op zolder niet als hennepkwekerij is benut. Ook de verklaring van de verdachte dat “haar partner op verzoek van een bekende van hem verschillende spullen op zolder heeft opgeslagen” en dat zij “niet wist om wat voor spullen het ging” acht het hof niet aannemelijk geworden.
Aan zijn oordeel dat de verdachte als medepleger van het opzettelijk telen van hennep kan worden aangemerkt, heeft het hof ten grondslag gelegd dat (i) de hennepkwekerij zich bevond in de eigen woning van de verdachte en haar partner, (ii) beide verdachten feitelijk in de woning verbleven en over de kwekerij konden beschikken (iii) en beide verdachten geen verklaring hebben afgelegd over hun rol bij de kwekerij. In het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn deze door het hof voor het bewijs redengevend geachte feiten en omstandigheden ten aanzien van de gebleken rol van de verdachte niet voldoende voor de bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep. De steller van het middel klaagt hierover terecht.
4. Slotsom
4.1
Het middel slaagt.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑02‑2023
HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, m.nt. P.A.M. Mevis, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, m.nt. P.A.M. Mevis en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, m.nt. N. Rozemond. Zie verder J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 439 e.v.
Zie HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481 en HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443.
Zie N. Seijlhouwer-de Visser,‘De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar of huurder van een henneppand’, in: NTS 2020/109, nr. 5, p. 349-357.
HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.1, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.2.1.
HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413, m.nt. N. Rozemond, rov. 3 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412, m.nt. N. Rozemond, rov. 3.
Vgl. HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1162, rov. 2.3.1.
HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:72, rov. 3.3.1.
Deze vaststelling verdraagt zich niet met het tweede bewijsmiddel, waarin wordt gerelateerd dat ook deze goederen in de kweektent lagen.