RvdW 2023/435:Hennepkwekerij op zolder van woning verdachte en haar echtgenoot. Medeplegen opzettelijk telen hennepplanten, art. 3 onder B Opiumwet. Bewijsklacht medeplegen. HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2016/411, m.nt. N. Rozemond m.b.t. medeplegen en in het bijzonder afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en uit NJ 2019/310, m.nt. N. Rozemond m.b.t. rol die proceshouding van verdachte kan spelen. Hof heeft aan bewezenverklaring i.h.b. ten grondslag gelegd dat (i) hennepkwekerij is aangetroffen in woning waarin verdachte en haar medeverdachte feitelijk verbleven, (ii) verdachte en medeverdachte beiden konden beschikken over hennepkwekerij en (iii) hof de verklaring van verdachte dat zij niet wist om welke spullen het ging, niet aannemelijk vond. Deze omstandigheden zijn echter niet zonder meer voldoende om tot oordeel te komen dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking door verdachte met medeverdachte die was gericht op opzettelijk telen van hennep. Gelet op wat hiervoor is overwogen kan die gevolgtrekking daaraan ook niet worden verbonden in samenhang met wat hof blijkens bewijsvoering voor het overige in aanmerking heeft genomen, waaronder omstandigheid dat aannemelijke verklaring van verdachte over haar ‘rol bij kwekerij’ is uitgebleven. Volgt (partiële) vernietiging en terugwijzing. Samenhang met o.m. 21/02876, 21/02880 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o).