HR, 10-04-2007, nr. 01224/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ5713
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-04-2007
- Zaaknummer
01224/06
- LJN
AZ5713
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ5713, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑04‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ5713
ECLI:NL:HR:2007:AZ5713, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑04‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ5713
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑07‑2006
- Vindplaatsen
Conclusie 10‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Opzet bij medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Vooropgesteld wordt dat (a) ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat hij als medepleger heeft deelgenomen aan het wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden van X en Y, hetgeen uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, en (b) voor zo een bewezenverklaring niet is vereist dat verdachte op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader(s). Gelet daarop kan onbesproken blijven waaraan het hof zijn oordeel heeft ontleend dat verdachte “gelet op zijn positie als bestuurder van de bus, ook moet hebben gezien dat X en Y waren gekneveld”.
Nr. 01224/06
Mr Machielse
Zitting 2 januari 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 13 oktober 2005 voor: "Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk.(1)
2. De verdachte heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring. Het bewezenverklaarde opzet zou niet uit de bewijsmiddelen zijn af te leiden.
3.2. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 17 november 1998 tot en met 22 november 1998 te Amsterdam en te Almere en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] plaats laten nemen in een bestelbusje
- en de handen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geboeid en vastgebonden en
- de ogen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met tape afgeplakt en
- de mond van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met tape afgeplakt en
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aldus meegenomen."
3.3. Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
1.1 De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2004.
Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben een keer naar Amstelveen geweest met [medeverdachte 2], een Zuid-Amerikaan en nog een paar mensen.
In de week van 17 november 1998 heb ik twee Zuid-Amerikanen gezien, te weten [medeverdachte 1] en een man genaamd [medeverdachte 3]. Op 17 november 1998 heb ik een blauwe bestelbus van het merk Toyota, type Hiace, met kenteken [AA-BB-00], gehuurd bij [A]. De bus die ik had gehuurd was groot, met een laadbak en een achterbank.
Ik ben met de bus naar de flat van [medeverdachte 4] gereden. Daar was nog een personenauto, volgens mij van het merk Rover. Deze auto was van [medeverdachte 5]. In de auto zaten mensen. Zeker waren [medeverdachte 5], [medeverdachte 4] en de twee Zuid-Amerikanen aanwezig. Als eerste heb ik [medeverdachte 2] bij zijn woning opgehaald. [Medeverdachte 2] zat in de personenauto en wees de weg. Ik reed achter de personenauto aan in de bus.
Toen kwamen er nog twee mensen bij. We hebben eerst een man bij een flat opgehaald. Ik zag een Afrikaanse man in de auto stappen. Ik heb daarna nog een tweede persoon in de bus zien stappen.
We zijn met de bus en de personenauto naar Almere gereden. In de bus zaten [medeverdachte 2], [medeverdachte 4], de twee Zuid-Amerikanen en de twee Afrikanen. Ik bestuurde de bus. Er moest gesproken worden.
1.2 De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 maart 2003.
Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Degene die ik in mijn verklaringen [medeverdachte 1] heb genoemd is [medeverdachte 1].
Toen we van de Bijlmer (het hof begrijpt hier en telkens: te Amsterdam) naar Almere reden, zaten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in het busje. Ik zat de hele tijd in het busje totdat ik wegging uit Almere.
1.3 Een proces-verbaal van 10 april 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. H.A. van Eijk, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 april 2002 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [verdachte]:
U toont mij foto's uit de serie 10.2.2. Ik herken de man op foto IV als [medeverdachte 2].
U toont mij de foto's uit de serie 10.6: ik herken de man op foto 3 als [medeverdachte 1]. U toont mij de foto's uit de serie 10.8: foto 7 herken ik als [medeverdachte 4]. U toont mij de foto's uit de serie 10.9: foto 4 herken ik als [medeverdachte 2]. U toont mij de foto's uit serie E: ik herken op foto 6 [medeverdachte 5].
Ik heb het busje bestuurd. [Medeverdachte 4] (het hof begrijpt hier en telkens: [medeverdachte 4]) en [medeverdachte 1] stapten bij mij in. Toen zijn we naar [medeverdachte 2] gereden, naar een flat in de Bijlmer. Die reed een stukje met mij mee maar heeft ook in de andere auto gezeten omdat hij de weg wist. [Medeverdachte 2] heeft mensen gebeld om te komen. In de Bijlmer heb ik constant achter het stuur van het busje gezeten. [Medeverdachte 5] reed voorop. In de Bijlmer stapte een Afrikaan in het busje. De tweede Afrikaanse man hebben we opgehaald. Toen hebben we de Bijlmer verlaten. [Medeverdachte 2] zat bij [medeverdachte 5] in de auto en zij reden voorop richting Almere. Ik reed daar in het busje achteraan. Iemand zei tegen mij dat ik de auto waarin [medeverdachte 5] had gereden kon pakken en terug kon gaan. Dat heb ik gedaan.
In het busje, dan wel in de auto, die richting Almere reden, zaten [medeverdachte 5], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], een andere Zuid-Amerikaan, [medeverdachte 4], ik en twee Afrikanen die we in de Bijlmer hadden opgehaald.
De dag dat ik het busje leende, was niet de eerste dag dat ik [medeverdachte 1] meemaakte. Ik heb hem namelijk een paar dagen daarvoor naar Schiphol gereden. Hij zei dat hij bij de balie ging informeren naar de koffer of tas die hij kwijt was geraakt. Ik heb [medeverdachte 1] toen weer teruggereden naar Amsterdam. Hij had toen geen koffer of tas bij zich.
1.4 Een proces-verbaal van 13 mei 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. H.A. van Eijk, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 mei 2002 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [verdachte]:
Eén dag of twee dagen voordat we met het door mij geregelde busje naar Almere reden, heeft een ontmoeting plaatsgevonden in Amstelveen. [Medeverdachte 2], [medeverdachte 6], [medeverdachte 1] en ik waren daarbij aanwezig. Ik weet dat [medeverdachte 1] sprak met [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4]). [Medeverdachte 2] zei dat hij de volgende dag met zijn mensen, Afrikanen, over de verdwenen koffer zou gaan praten.
De indeling van het busje dat ik had opgehaald was als volgt: voorin waren twee rijen zitplaatsen achter elkaar met daarachter een laadruimte.
Toen mij werd gevraagd om een busje te regelen, begreep ik dat ze gezamenlijk ergens heen wilden gaan om te praten. Ik begreep dat de Zuid-Amerikanen en de Afrikanen met elkaar moesten praten over de koffer.
1.5 Een proces-verbaal (...) van 12 september 2001, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 september 2001 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [verdachte]:
Ik wil nu verklaren over hetgeen in november 1998 is gebeurd. Er zijn meerdere ontmoetingen geweest met de Afrikanen op verschillende plaatsen. Een van die Afrikanen wist waar de andere Afrikanen woonden. De Zuid-Amerikanen wilden van deze Afrikaan weten waar deze anderen woonden om hen te vragen waar de vermiste koffer was. Afgesproken werd elkaar de volgende dag weer te ontmoeten. De Zuid-Amerikanen hadden mij gevraagd voor de volgende dag een busje te regelen. Zij wilden namelijk gezamenlijk praten. Die bus wilden zij hiervoor gaan gebruiken. Ik heb een blauwe bus met een dubbele cabine gehuurd.
Later hoorde ik dat de zwarte mensen die waren gedood te maken hadden met de Zuid-Amerikanen over wie ik heb verklaard.
1.6 Een proces-verbaal (...) van 13 september 2001, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 september 2001 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [verdachte]:
Natuurlijk wist ik wel waar het over ging. Ik stond er vrijwel altijd bij. Ik heb op Schiphol met een Afrikaan gesproken. Ik moest het eerste contact leggen omdat de Zuid-Amerikanen niet goed Engels spraken. Ik weet dat de koffer veel waarde had.
2.1 Een proces-verbaal van 7 maart 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. H.A. van Eijk, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 maart 2002 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [medeverdachte 1]:
Ik was in 1998 een week in Nederland. Ik kwam met een koffer aan. Ik had toen een ticket Caracas-Amsterdam-Londen. Mij was gevraagd een koffer met cocaïne naar Nederland te brengen.
U laat mij foto nummer 8 uit de serie 10.7 zien. Ik heb die man gezien in die week in 1998. Ik hoor u zeggen dat deze man [verdachte] heet. Deze [verdachte] is mij in die week in 1998 opgevallen.
Ik ben die week in 1998 in een blauw busje vervoerd.
2.2 Een proces-verbaal van 9 april 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. H.A. van Eijk, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 april 2002 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [medeverdachte 1]:
Op 13 november 1998 kwam ik op Schiphol aan.
3.1 De verklaring van de getuige [medeverdachte 4], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2005.
Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb in onderhavige strafzaak eerder verklaringen afgelegd, bij de politie en bij de rechter-commissaris. Ik heb altijd naar waarheid verklaard.
In november 1998 was ik in Madrid. [Verdachte] belde mij in Madrid op en vroeg of ik naar Nederland wilde komen omdat er problemen waren. Ik ben dezelfde dag naar Nederland gegaan. [Verdachte] heeft me van Schiphol opgehaald. We hebben toen gelijk over de problemen gesproken want het waren ernstige problemen. In Nederland heb ik contact gehad met Zuid-Amerikanen.
Ik ben aanwezig geweest bij een ontmoeting tussen Afrikaners en Zuid-Amerikanen. Dat was de trip die eindigde in Noordeloos. Die dag zijn we met een personenauto en een bus vertrokken. Ik zat eerst in de personenauto en later in de bus. Wij zijn eerst naar Almere gereden en daarna naar een polder, waarvan ik nu weet dat het bij de plaats Noordeloos was. Wij zouden bijeen komen om te praten. Wij zijn langs huizen gereden totdat wij compleet waren. Een van de Afrikaners is bij zijn huis opgehaald. Beide Afrikaners zijn aan de achterzijde van de bus, in de laadruimte, ingestapt. Ik heb gezien dat de Afrikaners waren geboeid. Toen ik vanuit de personenauto in de bus stapte, waren de handen en het gezicht van de Afrikaners al getapet. Toen ik in de bus stapte, heb ik vuurwapens gezien.
Ik heb gezien dat [verdachte] de bus heeft bestuurd.
3.2 Een proces-verbaal van 28 januari 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. H.A. van Eijk, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 januari 2003 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [medeverdachte 4]:
Ik ben (het hof begrijpt: in november 1998) naar Nederland gevlogen en heb op Schiphol [verdachte] ontmoet. Hij was in gezelschap van voor mij onbekende Zuid-Amerikaanse mannen. De Zuid-Amerikanen zeiden dat een gesprek noodzakelijk was en dat [medeverdachte 2] daar ook bij moest zijn. We hebben [medeverdachte 2] opgehaald. [Medeverdachte 2] werd door de Zuid-Amerikanen gedwongen om er nog een persoon bij te halen. Ook zijn nog andere personen van huis gehaald. We zijn op verschillende adressen geweest, met de personenauto en een personenbusje. Later, toen ik zelf in het busje plaatsnam, zag ik dat de twee negroïde mannen tape in hun gezicht en bij hun handen hadden, zodat ze hun handen niet vrij konden bewegen. Ik vermoedde al dat er op dat moment geen sprake meer zou zijn van een gesprek.
3.3 Een proces-verbaal (...) van 4 december 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 1] (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 december 2002 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte 4]:
[Medeverdachte 2] kwam naar beneden en kwam bij ons in de auto zitten. We zijn gaan rijden met een bestelbus en een personenauto. [Medeverdachte 2] moest de mensen brengen bij het huis van die personen. Die personen zijn in de bestelauto gezet. Beide opgehaalde negroïde mannen zaten op de grond in de laadruimte van de bestelbus. Ik zag dat beide mannen gekneveld waren. We reden op een autosnelweg. Al die tijd heb ik bij twee mannen een vuurwapen gezien. De twee negroïde mannen werden meegenomen naar bosjes. Daarna hoorde ik twee knallen. Ik begreep dat ze de mannen hadden doodgeschoten.
4.1 Een geschrift, zijnde de vertaling van het Nederlands van een in de Engelse taal gestelde, handgeschreven en ondertekende verklaring, opgemaakt door de politie Ghana Narcoticabrigade op 27 november 1998 (...).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 november 1998 afgelegde verklaring van [medeverdachte 2]:
Op 13 november 1998, toen ik op het vliegveld (Schiphol International Airport) werkzaam was, kwam een man genaamd [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte], de verdachte) genaamd naar me toe en vroeg me naar de bagage van zijn vriend [medeverdachte 1], die vanuit Venezuela via Amsterdam naar Londen reisde. Deze bagage was vermist of kwijt geraakt. [Verdachte] vertelde me dat [medeverdachte 1] mijn hulp nodig had om de bagage te traceren. Ik verwees hem naar [slachtoffer 1].
Op 14 november 1998 zijn [medeverdachte 1] de eigenaar van de bagage, en een andere Venezolaan naar me toegekomen om te vragen of hun bagage al was gevonden. Zij zeiden me dat ik [slachtoffer 1] en zijn vrienden moest bellen. Ik heb dat gedaan en [slachtoffer 1] zei me dat ze er nog steeds naar zochten. Op 18 november 1998 zijn deze mensen naar me toegekomen en drongen er op aan dat ze [slachtoffer 1] en diens collega's wilden ontmoeten. Ze kwamen in een Toyota Hiace minibus. Ze dwongen me in de auto te stappen en zijn weggereden. [Slachtoffer 1] kwam. Toen hebben ze [slachtoffer 1] gedwongen ons naar het huis van [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) te brengen. Hij werd ook de auto (het hof begrijpt de bestelauto ofwel -bus) in gedwongen die met ons is weggereden.
4.2 Een geschrift, zijnde de vertaling in het Nederlands van een in de Engelse taal gestelde, handgeschreven en ondertekende verklaring, opgemaakt door de politie Ghana Narcoticabrigade op 9 december 1998 (...).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 december 1998 afgelegde verklaring van [medeverdachte 2]:
Ik heb [slachtoffer 1] gebeld. De mensen dwongen [slachtoffer 1] om in de bus te gaan zitten. We reden richting Breda.
4.3 Een geschrift, zijnde de vertaling in het Nederlands van een in de Franse taal gestelde en ondertekend proces-verbaal van de Republiek Frankrijk Ministerie van Binnenlandse Zaken Generale Directie van de Nationale Politie no. 01-1131 (...).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 juni 2001 afgelegde verklaring van [medeverdachte 2]:
In het busje zag ik dat ze plakband op de mond van [slachtoffer 2] hadden geplakt en zijn handen waren ook vastgebonden met plakband.
4.4 Een geschrift, zijnde een gefaxte kopie van een proces-verbaal van getuigenverklaring van de rechtbank van Melun (Frankrijk), kabinet van M.Th. Dubuis (vice-president) met nummer CRI 10/2004 (...).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 september 2004 afgelegde verklaring van [medeverdachte 2]:
Ik heb alles verteld. Ik heb de waarheid verteld.
5.1 Een proces-verbaal (...) van 10 april 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 23 mei 2001 heb ik (het hof begrijpt: verbalisant [verbalisant 1] voornoemd) drie foto- identificatietesten samengesteld (Deel 1 onder 10.6 t/m 10.8.1).
Hieronder volgt per serie een aangepaste index waarbij de nummering van de namen per index correspondeert met het fotonummer per serie.
Fotoserie A
In serie A is een collectie samengesteld om een persoon, genaamd: [medeverdachte 1], geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats]. De foto van genoemde [medeverdachte 1] is afgebeeld onder nummer 3 van deze serie.
Fotoserie B
In fotoserie B is een collectie samengesteld om een persoon genaamd: [verdachte], geboren [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats]. De foto van [verdachte] is afgebeeld onder nummer 8 van deze fotoserie.
Fotoserie C
In fotoserie C is een collectie samengesteld om een persoon genaamd: [medeverdachte 4], geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats]. De foto van [medeverdachte 6] is afgebeeld onder nummer 7 van deze fotoserie.
5.2 Een proces-verbaal (...) van 4 april 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Onderwerp: samenstelling foto-identificatietest (foslo). Fotoserie E.
Op 4 april 2002 heb ik een foto-identificatietest laten samenstellen door een medewerker van het regionaal recherche informatiecentrum te Amsterdam. Hierin is onder nummer 6 een foto verwerkt van een man genaamd: [medeverdachte 5], geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats].
5.3 Een geschrift, zijnde een lijst met namen (het hof begrijpt: behorend bij fotoserie genoemd D) (...).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Foto 3: [slachtoffer 1], [geboortedatum]-1959
Foto 4: [medeverdachte 2], [geboortedatum]-1965
Foto 7 [slachtoffer 2], [geboortedatum]-1963.
6.1 Een proces-verbaal van een technisch sporenonderzoek (...) van 24 november 1998, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (...).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 22 november 1998 hebben wij een onderzoek naar sporen ingesteld in de omgeving van de Hugo Botterweg te Noordeloos. Dit onderzoek vond plaats naar aanleiding van het aantreffen van twee stoffelijke overschotten in een sloot.
Onderzoek plaats delict
Tijdens het onderzoek werd door ons het volgende gezien en bevonden:
Op ongeveer drie meter ten zuiden van de brug lagen twee slachtoffers in de wetering. Zij lagen gedeeltelijk onder het ijs.
Bij beide slachtoffers waren de handen strak omwikkeld met een grijze kunststof tape. Ook de mond en de ogen waren met soortgelijk tape afgeplakt.
Dactyloscopisch signalement/identificatie
Van beide slachtoffers werd een dactyloscopisch signalement vervaardigd. De vingerafdrukken waren identiek aan die van de vingerafdrukken voorkomend op het vingerafdrukkenblad van respectievelijk [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1959 en [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1963.
3.4. In de aanvulling op het verkort arrest heeft het hof - voor zover van belang - nog de volgende bewijsoverweging opgenomen:
"Nadere bewijsoverwegingen
(...)
3. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij geen weet had van de vrijheidsbeneming en de dwang die op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is uitgeoefend en dat hij niet heeft gezien dat zij gekneveld waren. Verdachte wist blijkens zijn eigen verklaring en die van [medeverdachte 6] van de hoed en de rand betreffende de verdwenen koffer van [medeverdachte 1] en uit de verklaringen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] blijkt dat vanaf het eerste moment bij het (thuis) ophalen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dwang is gebruikt. De verdachte moet, gelet op zijn positie als bestuurder van de bus, ook hebben gezien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren gekneveld."
3.5. In de toelichting op het middel worden de bezwaren tegen de bewezenverklaring toegespitst op de laatste volzin van de bewijsoverweging. Deze zou niet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt hoe het met de zichtbaarheid in de bus gesteld was en of verdachte, als bestuurder van de bestelbus, zicht heeft gehad op de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die op de grond van de laadruimte waren gezet, aldus de toelichting.
3.6. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat:
- verdachte wist dat [medeverdachte 1] bij zijn aankomst in Nederland een koffer kwijt was geraakt, dat die koffier veel waarde vertegenwoordigde, dat de twee Afrikanen ([slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) met de verdwenen koffer te maken hadden en de Zuid-Amerikanen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wilden weten waar de verdwenen koffer was (bewijsmiddelen 1.3, 1.4, 1.5 en 1.6);
- verdachte meer dan slechts een dienstverlenende rol heeft gespeeld. Immers, uit bewijsmiddel 4.1 blijkt dat verdachte [medeverdachte 2] heeft gevraagd om zijn, verdachtes, vriend [medeverdachte 1] te helpen de verdwenen kostbare bagage te traceren. Tevens blijkt uit bewijsmiddel 3.1 en 3.2 dat [medeverdachte 4] speciaal op verzoek van verdachte naar Nederland is gekomen en met verdachte over de gerezen ernstige problemen heeft gepraat. Verdachte was bij aankomst van [medeverdachte 6] in het gezelschap van de Zuid-Amerikanen;
- [medeverdachte 2] is gedwongen in de bestelbus plaats te nemen (b.m. 4.1);
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook de bestelbus in zijn gedwongen (b.m. 3.3, 4.1 en 4.2)
3.7. Verdachte heeft speciaal [medeverdachte 4] uit Madrid laten overkomen omdat er ernstige problemen waren, kennelijk met Zuid-Amerikanen, over een op Schiphol verdwenen koffer die een grote waarde vertegenwoordigde. Het hof heeft hieruit kunnen opmaken dat verdachte moet hebben beseft dat de ernstige problemen verband hielden met de verdwijning van een partij cocaïne. Dezelfde [medeverdachte 4] heeft gezien dat de twee latere slachtoffers op de grond in de laadruimte van de bus zijn gezet en dat zij waren geboeid en dat zij tape in het gezicht hadden. Voorts heeft hij vuurwapens gezien toen hij in de bus stapte. Klaarblijkelijk heeft hij voor in de bus plaatsgenomen, waar ook verdachte zich bevond. Het hof heeft voorts kennelijk acht geslagen op de algemene ervaringsregel dat het niet gebruikelijk is om een busje met een dubbele cabine te huren wanneer men met iemand alleen maar wil praten. Uit de bewijsmiddelen kan inderdaad niet worden afgeleid dat verdachte heeft gezien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], eenmaal gezeten op grond in de laadruimte van de bestelbus, gekneveld waren. Dat laat onverlet dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, zeker gezien de alles behalve marginale rol die verdachte in het geheel heeft gespeeld en het grote financiële verlies voor de Zuid-Amerikanen bij de verdwijning van de koffer, dat verdachte (samen met zijn mededaders) het opzet heeft gehad [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van hun vrijheid te beroven danwel beroofd te houden teneinde hen te confronteren met de verdwijning van de koffer met cocaïne. De opzet op de vrijheidsberoving staat ook los van de vraag of verdachte wist wat er met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou gebeuren.
4. Het middel faalt. Ambtshalve gronden voor vernietiging heb ik niet aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met de zaak onder nummer 01224/06, in welke zaak ik heden eveneens concludeer.
Uitspraak 10‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Opzet bij medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Vooropgesteld wordt dat (a) ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat hij als medepleger heeft deelgenomen aan het wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden van X en Y, hetgeen uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, en (b) voor zo een bewezenverklaring niet is vereist dat verdachte op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader(s). Gelet daarop kan onbesproken blijven waaraan het hof zijn oordeel heeft ontleend dat verdachte “gelet op zijn positie als bestuurder van de bus, ook moet hebben gezien dat X en Y waren gekneveld”.
10 april 2007
Strafkamer
nr. 01224/06
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 oktober 2005, nummer 23/000347-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 11 september 2003 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 3 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd" veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met verbeurdverklaring en teruggave zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. In de toelichting wordt aangevoerd dat 's Hofs nadere vaststelling dat de verdachte - gelet op zijn positie als bestuurder van de bus - ook moet hebben gezien dat de slachtoffers gekneveld waren, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 17 november 1998 tot en met 22 november 1998 te Amsterdam en te Almere en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] plaats laten nemen in een bestelbusje
- en de handen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geboeid en vastgebonden en
- de ogen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met tape afgeplakt en
- de mond van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met tape afgeplakt en
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aldus meegenomen."
3.2.2. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2004, voor zover inhoudende:
"Ik ben een keer naar Amstelveen geweest met [medeverdachte 2], een Zuid-Amerikaan en nog een paar mensen.
In de week van 17 november 1998 heb ik twee Zuid-Amerikanen gezien, te weten [medeverdachte 1] en een man genaamd [medeverdachte 3]. Op 17 november 1998 heb ik een blauwe bestelbus van het merk Toyota, type Hiace, met kenteken [AA-BB-00], gehuurd bij [A]. De bus die ik had gehuurd was groot, met een laadbak en een achterbank.
Ik ben met de bus naar de flat van [medeverdachte 4] gereden. Daar was nog een personenauto, volgens mij van het merk Rover. Deze auto was van [medeverdachte 5]. In de auto zaten mensen. Zeker waren [medeverdachte 5], [medeverdachte 4] en de twee Zuid-Amerikanen aanwezig. Als eerste heb ik [medeverdachte 2] bij zijn woning opgehaald. [Medeverdachte 2] zat in de personenauto en wees de weg. Ik reed achter de personenauto aan in de bus.
Toen kwamen er nog twee mensen bij. We hebben eerst een man bij een flat opgehaald. Ik zag een Afrikaanse man in de auto stappen. Ik heb daarna nog een tweede persoon in de bus zien stappen.
We zijn met de bus en de personenauto naar Almere gereden. In de bus zaten [medeverdachte 2], [medeverdachte 4], de twee Zuid-Amerikanen en de twee Afrikanen. Ik bestuurde de bus. Er moest gesproken worden."
2. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 maart 2003, voor zover inhoudende:
"Degene die ik in mijn verklaringen [medeverdachte 1] heb genoemd is [medeverdachte 1].
Toen we van de Bijlmer (het hof begrijpt hier en telkens: te Amsterdam) naar Almere reden, zaten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in het busje. Ik zat de hele tijd in het busje totdat ik wegging uit Almere."
3. Een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"U toont mij foto's uit de serie 10.2.2. Ik herken de man op foto IV als [medeverdachte 2].
U toont mij de foto's uit de serie 10.6: ik herken de man op foto 3 als [medeverdachte 1]. U toont mij de foto's uit de serie 10.8: foto 7 herken ik als [medeverdachte 4]. U toont mij de foto's uit de serie 10.9: foto 4 herken ik als [medeverdachte 2]. U toont mij de foto's uit serie E: ik herken op foto 6 [medeverdachte 5].
Ik heb het busje bestuurd. [Medeverdachte 4] (het hof begrijpt hier en telkens: [medeverdachte 4]) en [medeverdachte 1] stapten bij mij in. Toen zijn we naar [medeverdachte 2] gereden, naar een flat in de Bijlmer. Die reed een stukje met mij mee maar heeft ook in de andere auto gezeten omdat hij de weg wist. [Medeverdachte 2] heeft mensen gebeld om te komen. In de Bijlmer heb ik constant achter het stuur van het busje gezeten. [Medeverdachte 5] reed voorop. In de Bijlmer stapte een Afrikaan in het busje. De tweede Afrikaanse man hebben we opgehaald. Toen hebben we de Bijlmer
verlaten. [Medeverdachte 2] zat bij [medeverdachte 5] in de auto en zij reden voorop richting Almere. Ik reed daar in het busje achteraan. Iemand zei tegen mij dat ik de auto waarin [medeverdachte 5] had gereden kon pakken en terug kon gaan. Dat heb ik gedaan.
In het busje, dan wel in de auto, die richting Almere reden, zaten [medeverdachte 5], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], een andere Zuid-Amerikaan, [medeverdachte 4], ik en twee Afrikanen die we in de Bijlmer hadden opgehaald.
De dag dat ik het busje leende, was niet de eerste dag dat ik [medeverdachte 1] meemaakte. Ik heb hem namelijk een paar dagen daarvoor naar Schiphol gereden. Hij zei dat hij bij de balie ging informeren naar de koffer of tas die hij kwijt was geraakt. Ik heb [medeverdachte 1] toen weer teruggereden naar Amsterdam. Hij had toen geen koffer of tas bij zich."
4. Een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Eén dag of twee dagen voordat we met het door mij geregelde busje naar Almere reden, heeft een ontmoeting plaatsgevonden in Amstelveen. [Medeverdachte 2], [medeverdachte 6], [medeverdachte 1] en ik waren daarbij aanwezig. Ik weet dat [medeverdachte 1] sprak met [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4]). [Medeverdachte 2] zei dat hij de volgende dag met zijn mensen, Afrikanen, over de verdwenen koffer zou gaan praten.
De indeling van het busje dat ik had opgehaald was als volgt: voorin waren twee rijen zitplaatsen achter elkaar met daarachter een laadruimte.
Toen mij werd gevraagd om een busje te regelen, begreep ik dat ze gezamenlijk ergens heen wilden gaan om te praten. Ik begreep dat de Zuid-Amerikanen en de Afrikanen met elkaar moesten praten over de koffer."
5. Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik wil nu verklaren over hetgeen in november 1998 is gebeurd. Er zijn meerdere ontmoetingen geweest met de Afrikanen op verschillende plaatsen. Een van die Afrikanen wist waar de andere Afrikanen woonden. De Zuid-Amerikanen wilden van deze Afrikaan weten waar deze anderen woonden om hen te vragen waar de vermiste koffer was. Afgesproken werd elkaar de volgende dag weer te ontmoeten. De Zuid-Amerikanen hadden mij gevraagd voor de volgende dag een busje te regelen. Zij wilden namelijk gezamenlijk praten. Die bus wilden zij hiervoor gaan gebruiken. Ik heb een blauwe bus met een dubbele
cabine gehuurd.
Later hoorde ik dat de zwarte mensen die waren gedood te maken hadden met de Zuid-Amerikanen over wie ik heb verklaard."
6. Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Natuurlijk wist ik wel waar het over ging. Ik stond er vrijwel altijd bij. Ik heb op Schiphol met een Afrikaan gesproken. Ik moest het eerste contact leggen omdat de Zuid-Amerikanen niet goed Engels spraken. Ik weet dat de koffer veel waarde had."
7. Een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
"Ik was in 1998 een week in Nederland. Ik kwam met een koffer aan. Ik had toen een ticket Caracas-Amsterdam-Londen. Mij was gevraagd een koffer met cocaïne naar Nederland te brengen.
U laat mij foto nummer 8 uit de serie 10.7 zien. Ik heb die man gezien in die week in 1998. Ik hoor u zeggen dat deze man [verdachte] heet. Deze [verdachte] is mij in die week in 1998 opgevallen.
Ik ben die week in 1998 in een blauw busje vervoerd."
8. Een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
"Op 13 november 1998 kwam ik op Schiphol aan."
9. De verklaring van de getuige [medeverdachte 4] ter terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2005, voor zover inhoudende:
"Ik heb in onderhavige strafzaak eerder verklaringen afgelegd, bij de politie en bij de rechter-commissaris. Ik heb altijd naar waarheid verklaard.
In november 1998 was ik in Madrid. [Verdachte] belde mij in Madrid op en vroeg of ik naar Nederland wilde komen omdat er problemen waren. Ik ben dezelfde dag naar Nederland gegaan. [Verdachte] heeft me van Schiphol opgehaald. We hebben toen gelijk over de problemen gesproken want het waren ernstige problemen. In Nederland heb ik contact gehad met Zuid-Amerikanen.
Ik ben aanwezig geweest bij een ontmoeting tussen Afrikaners en Zuid-Amerikanen. Dat was de trip die eindigde in Noordeloos. Die dag zijn we met een personenauto en een bus vertrokken. Ik zat eerst in de personenauto en later in de bus. Wij zijn eerst naar Almere gereden en daarna naar een polder, waarvan ik nu weet dat het bij de plaats Noordeloos was. Wij zouden bijeen komen om te praten. Wij zijn langs huizen gereden totdat wij compleet waren. Een van de Afrikaners is bij zijn huis opgehaald. Beide Afrikaners zijn aan de achterzijde van de bus, in de laadruimte, ingestapt. Ik heb gezien dat de Afrikaners waren geboeid. Toen ik vanuit de personenauto in de bus stapte, waren de handen en het gezicht van de Afrikaners al getapet. Toen ik in de bus stapte, heb ik vuurwapens gezien.
Ik heb gezien dat [verdachte] de bus heeft bestuurd."
10. Een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 4]:
"Ik ben (het hof begrijpt: in november 1998) naar Nederland gevlogen en heb op Schiphol [verdachte] ontmoet. Hij was in gezelschap van voor mij onbekende Zuid-Amerikaanse mannen. De Zuid-Amerikanen zeiden dat een gesprek noodzakelijk was en dat [medeverdachte 2] daar ook bij moest zijn. We hebben [medeverdachte 2] opgehaald. [Medeverdachte 2] werd door de Zuid-Amerikanen gedwongen om er nog een persoon bij te halen. Ook zijn nog andere personen van huis gehaald. We zijn op verschillende adressen geweest, met de personenauto en een personenbusje. Later, toen ik zelf in het busje plaatsnam, zag ik dat de twee negroïde mannen tape in hun gezicht en bij hun handen hadden, zodat ze hun handen niet vrij konden bewegen. Ik vermoedde al dat er op dat moment geen sprake meer zou zijn van een gesprek."
11. Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 4]:
"[Medeverdachte 2] kwam naar beneden en kwam bij ons in de auto zitten. We zijn gaan rijden met een bestelbus en een personenauto. [Medeverdachte 2] moest de mensen brengen bij het huis van die personen. Die personen zijn in de bestelauto gezet. Beide opgehaalde negroïde mannen zaten op de grond in de laadruimte van de bestelbus. Ik zag dat beide mannen gekneveld waren. We reden op een autosnelweg. Al die tijd heb ik bij twee mannen een vuurwapen gezien. De twee negroïde mannen werden meegenomen naar bosjes. Daarna hoorde ik twee knallen. Ik begreep dat ze de mannen hadden doodgeschoten."
12. Een geschrift, zijnde de vertaling in het Nederlands van een in de Engelse taal gestelde, handgeschreven en ondertekende verklaring, opgemaakt door de Ghanese politie, voor zover inhoudende als de op 27 november 1998 afgelegde verklaring van [medeverdachte 2]:
"Op 13 november 1998, toen ik op het vliegveld (Schiphol International Airport) werkzaam was, kwam een man genaamd [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte], de verdachte) genaamd naar me toe en vroeg me naar de bagage van zijn vriend [medeverdachte 1], die vanuit Venezuela via Amsterdam naar Londen reisde. Deze bagage was vermist of kwijt geraakt. [Verdachte] vertelde me dat [medeverdachte 1] mijn hulp nodig had om de bagage te traceren. Ik verwees hem naar [slachtoffer 1].
Op 14 november 1998 zijn [medeverdachte 1] de eigenaar van de bagage, en een andere Venezolaan naar me toegekomen om te vragen of hun bagage al was gevonden. Zij zeiden me dat ik [slachtoffer 1] en zijn vrienden moest bellen. Ik heb dat gedaan en [slachtoffer 1] zei me dat ze er nog steeds naar zochten. Op 18 november 1998 zijn deze mensen naar me toegekomen en drongen er op aan dat ze [slachtoffer 1] en diens collega's wilden ontmoeten. Ze kwamen in een Toyota Hiace minibus. Ze dwongen me in de auto te stappen en zijn weggereden. [Slachtoffer 1] kwam. Toen hebben ze [slachtoffer 1] gedwongen ons naar het huis van [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) te brengen. Hij werd ook de auto (het hof begrijpt de bestelauto ofwel -bus) in gedwongen die met ons is weggereden."
13. Een geschrift, zijnde de vertaling in het Nederlands van een in de Engelse taal gestelde, handgeschreven en ondertekende verklaring, opgemaakt door de Ghanese politie, voor zover inhoudende als de op 9 december 1998 afgelegde verklaring van [medeverdachte 2]:
"Ik heb [slachtoffer 1] gebeld. De mensen dwongen [slachtoffer 1] om in de bus te gaan zitten. We reden richting Breda."
14. Een geschrift, zijnde de vertaling in het Nederlands van een in de Franse taal gesteld en ondertekend proces-verbaal van de Franse politie, voor zover inhoudende als de op 12 juni 2001 afgelegde verklaring van [medeverdachte 2]:
"In het busje zag ik dat ze plakband op de mond van [slachtoffer 2] hadden geplakt en zijn handen waren ook vastgebonden met plakband."
15. Een geschrift, zijnde een kopie van een proces-verbaal betreffende een getuigenverklaring van de Rechtbank te Melun (Frankrijk),voor zover inhoudende als de op 22 september 2004 afgelegde verklaring van [medeverdachte 2]:
"Ik heb alles verteld. Ik heb de waarheid verteld."
16. Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 23 mei 2001 heb ik (het hof begrijpt: verbalisant [verbalisant 1] voornoemd) drie foto-identificatietesten samengesteld (Deel 1 onder 10.6 t/m 10.8.1).
Hieronder volgt per serie een aangepaste index waarbij de nummering van de namen per index correspondeert met het fotonummer per serie.
Fotoserie A
In serie A is een collectie samengesteld om een persoon, genaamd: [medeverdachte 1], geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats]. De foto van genoemde [medeverdachte 1] is afgebeeld onder nummer 3 van deze serie.
Fotoserie B
In fotoserie B is een collectie samengesteld om een persoon genaamd: [verdachte], geboren [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats]. De foto van [verdachte] is afgebeeld onder nummer 8 van deze fotoserie.
Fotoserie C
In fotoserie C is een collectie samengesteld om een persoon genaamd: [medeverdachte 4], geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats]. De foto van [medeverdachte 6] is afgebeeld onder nummer 7 van deze fotoserie."
17. Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Onderwerp: samenstelling foto-identificatietest (foslo). Fotoserie E.
Op 4 april 2002 heb ik een foto-identificatietest laten samenstellen door een medewerker van het regionaal recherche informatiecentrum te Amsterdam. Hierin is onder nummer 6 een foto verwerkt van een man genaamd: [medeverdachte 5], geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats]."
18. Een geschrift, zijnde een lijst met namen behorend bij fotoserie D, voor zover inhoudende:
"Foto 3:[slachtoffer 1], [geboortedatum]-1959
Foto 4: [medeverdachte 2], [geboortedatum]-1965
Foto 7:[slachtoffer 2], [geboortedatum]-1963."
19. Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 22 november 1998 hebben wij een onderzoek naar sporen ingesteld in de omgeving van de Hugo Botterweg te Noordeloos. Dit onderzoek vond plaats naar aanleiding van het aantreffen van twee stoffelijke overschotten in een sloot.
Onderzoek plaats delict
Tijdens het onderzoek werd door ons het volgende gezien en bevonden:
Op ongeveer drie meter ten zuiden van de brug lagen twee slachtoffers in de wetering. Zij lagen gedeeltelijk onder het ijs.
Bij beide slachtoffers waren de handen strak omwikkeld met een grijze kunststof tape. Ook de mond en de ogen waren met soortgelijk tape afgeplakt.
Dactyloscopisch signalement/identificatie
Van beide slachtoffers werd een dactyloscopisch signalement vervaardigd. De vingerafdrukken waren identiek aan die van de vingerafdrukken voorkomend op het vingerafdrukkenblad van respectievelijk [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1959 en [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1963."
3.2.3. Het Hof heeft in een nadere bewijsoverweging, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij geen weet had van de vrijheidsbeneming en de dwang die op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is uitgeoefend en dat hij niet heeft gezien dat zij gekneveld waren. Verdachte wist blijkens zijn eigen verklaring en die van [medeverdachte 6] van de hoed en de rand betreffende de verdwenen koffer van [medeverdachte 1] en uit de verklaringen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] blijkt dat vanaf het eerste moment bij het (thuis) ophalen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dwang is gebruikt. De verdachte moet, gelet op zijn positie als bestuurder van de bus, ook hebben gezien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren gekneveld."
3.3. Vooropgesteld moet worden (a) dat ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij als medepleger heeft deelgenomen aan het wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hetgeen uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, en (b) dat voor zo een bewezenverklaring niet is vereist dat de verdachte op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader(s). Gelet daarop kan onbesproken blijven de vraag waaraan het Hof zijn oordeel heeft ontleend dat de verdachte "gelet op zijn positie als bestuurder van de bus, ook moet hebben gezien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren gekneveld".
3.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 april 2007.
Beroepschrift 07‑07‑2006
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verdachte], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Amsterdam uitgesproken op 13 oktober 2005.
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 350, 359, 415 Sv geschonden doordien het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Met name kan het opzet van verzoeker daaruit niet volgen. De bewezenverklaring is op grond hiervan niet naar de eis van de wet behoorlijk met redenen omkleed.
Toelichting
1
Het hof heeft in dit verband, zakelijk weergegeven, overwogen:
‘Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij geen weet had van de vrijheidsbeneming en de dwang die op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is uigeoefend en dat hij niet heeft gezien dat zij gekneveld waren. Verdachte wist blijkens zijn eigen verklaring en die van [medeverdachte 6] van de hoed en de rand betreffende de verdwenen koffer van [medeverdachte 1] en uit de verklaringen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] blijkt dat vanaf het eerste moment bij het (thuis) ophalen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dwang is gebruikt. De verdachte moet, gelet op zijn positie als bestuurder van de bus, ook hebben gezien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren gekneveld.’
2
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan evenwel niet blijken hoe het met de zichtbaarheid in de bus gesteld was. De indeling van de bus was als volgt: voorin waren twee rijen zitplaatsen achter elkaar met daarachter een laadruimte. De slachtoffers zijn volgens de verklaring van [medeverdachte 4] op de grond in de laadruimte van de bestelbus gezet.
3
Verzoeker was bestuurder van de bestelbus, maar uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat hij als bestuurder zicht heeft gehad op de grond van de laadruimte van de bus. 's‑Hofs oordeel dat hij gelet op zjin positie moet hebben gezien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gekneveld waren kan dus niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid, zodat 's‑hofs arrest niet in stand kan blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr [advocaat], advocaat, kantoorhoudende te [plaats], aan de [adres], die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
[plaats], 7 juli 2006
mr [advocaat]