Het cassatieberoep in de samenhangende zaak met rolnummer 16/02753 ( [A] ) is bij akte tijdig ingetrokken.
HR, 29-05-2018, nr. 16/03373
ECLI:NL:HR:2018:789
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-05-2018
- Zaaknummer
16/03373
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:789, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑05‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:361
ECLI:NL:PHR:2018:361, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 17‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:789
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑11‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑11‑2017
- Vindplaatsen
NJ 2018/359 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2018-0242
Uitspraak 29‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen van het telen van hennep, art. 3.B. Opiumwet. Bewijsklacht medeplegen. Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof o.m. vastgesteld dat in een (slaap)kamer op de eerste etage een sigarettenpeuk is aangetroffen met daarop DNA dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte, dat in de schuur van de woning in Breda voor hennepteelt gebruikte handschoenen zijn aangetroffen met daarin aan de binnenzijde DNA-materiaal dat overeenkomt met het DNA-profiel van mededader C alsmede het DNA-profiel van bewoner en mededader A, dat verdachte tezamen met een onbekende persoon naar een growshop is gegaan en zich vervolgens heeft opgehouden in de nabijheid van genoemde woning en dat verdachte in OVC-gesprekken met C, welke gesprekken zijn opgenomen in een auto die zich t.t.v. die gesprekken in de omgeving van B bevond, heeft gesproken over het laten komen van "die Duitser" naar de bouwmarkt, (de wijze van) vervoer van zakken, het plaatsen van groeilicht/lampen en de zichtbaarheid van een over het plafond lopende kabel. ‘s Hofs mede daarop gebaseerde oordeel dat sprake is van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van verdachte met zijn mededaders, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. CAG: anders. Samenhang met 16/02820.
Partij(en)
29 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/03373
SSA/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 mei 2016, nummer 22/002994-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde en de opgelegde straf, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring ten aanzien van het handelen tezamen en in vereniging (hierna: het medeplegen) niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 mei 2011 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van inbeslagneming [a-straat 1] te Breda (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 19 mei 2011 vond een doorzoeking plaats in de woning aan de [a-straat 1] te Breda. Deze woning wordt blijkens een huurovereenkomst gehuurd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
In de meterkast werd waargenomen dat de kap van de meterkast niet meer was verzegeld. Door een medewerker Enexis van de afdeling Fraudebestrijding werd een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt waarin is omschreven dat er in deze woning illegaal stroom is gebruikt.
In het toilet werd waargenomen dat de plafond was voorzien van enkele boorgaten en dat de luchtafvoer niet was voorzien van een rooster. De toilet was blijkbaar voorheen voorzien van een verlaagd plafond welke is verwijderd.
In de tuin is een schuur gevestigd. Na openen van deze schuur is een complete inventarisatie van een hennepkwekerij in beslag genomen.
In de 1e kamer werden diverse materialen voor een hennepkwekerij in beslag genomen.
De 3e kamer rechts was een lege kamer welke was voorzien van ijzeren haken aan het plafond, houten balken en een donker kleed welke was bevestigd aan een houten plank te grote van het slaapkamer raam, welke kan relateren dat in deze kamer, kwekerij(en) heeft plaatsgevonden.
Op de traptreden werden diverse hennepresten aangetroffen en voor nader onderzoek in beslag genomen.
Op de overloop/zolder was een geopende kamer. Deze was leeg en had rondom de muren een vochtrand dan wel een vervuilingrand, welke kan relateren dat in deze kamer, kwekerij(en) heeft plaatsgevonden.
2. Een geschrift, zijnde een aangifte, (...) opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 5] , medewerkster Fraudebestrijding Enexis B.V. (...). Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Pleegplaats: Breda
Adres: [a-straat 1]
Verklaring aangever
De fraude-inspecteur constateerde op 19 mei 2011 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan:
De fraudespecialist en de politieambtenaar hebben aan de hand van indicatoren vastgesteld dat er sprake is geweest van eerdere oogsten. Uit het door Enexis B.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in bovengenoemd perceel. Dit betekent dat er in deze periode vermoedelijk sprake is van tenminste 4 eerdere oogsten. Deze indicatoren wonden onderbouwd met foto's. Op de foto's afgedrukt op bladzijde 2011 is te zien dat er resten van planten aangetroffen zijn. Dit is een aanwijzing voor eerdere oogsten. Op de foto's afgedrukt op bladzijde 2113 is te zien dat er sprake was van een flinke vervuiling van gebruikte apparatuur. Dit is een aanwijzing dat de apparatuur langer in gebruik is. Ook de koolstoffilter was sterk vervuild. Op de foto afgedrukt op bladzijde 2114 is de ketting verschoven, zodat aangetoond kan worden dat dit koolstoffilter hier vanaf het begin van de kweekperiode gehangen heeft. Op diverse materialen zijn kalkresten aangetroffen. Dit is een aanwijzing dat er al langere tijd gekweekt is. De foto's op bladzijde 2115 tonen de betreffende kalkresten. Op de foto op bladzijde 2116 staan aangetroffen materialen die gebruikt worden in het droogproces van de hennep.
Een bijlage bij dit rapport houdt onder meer in (blz 2118):
Stof op: Kappen van armatuur van de assimilatielampen, het stoffilter van de koolcilinder, rotorblad van ventilator.
Kalkaanslag op: afdekzeil, plantpotten.
Afval: Hennepafval in zakken, hennepaanslag op schaartjes, oude aarde-afval in zakken/potten, verpakking stekblokken, verpakking.
Droogmateriaal: droogrekjes
Overig materiaal: schaartjes.
3. Een geschrift, zijnde een rapportage Aantreffen goederen gerelateerd aan hennepkwekerij [a-straat 1] te Breda 19 mei 2011 van Ecoloss Services BV d.d. 9 juni 2011, opgemaakt door [betrokkene 6] (...). Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
In opdracht van de politie Zuid-Holland-Zuid, afdeling zware Criminaliteit, zijn op 19 mei 2011 goederen welke konden worden gerelateerd aan een hennepkwekerij door Ecoloss Services BV verwijderd en getransporteerd.
Tijdens het onderzoek door de politie werd (rand)apparatuur ten behoeve van de inrichting van een hennepkwekrij c.q. de productie van hennep aangetroffen in een perceel gelegen aan de [a-straat 1] te Breda. De (rand)apparatuur was opgeslagen in een garage gelegen aan de achterzijde van een woning en op de begane grond en in een slaapkamer op de 1e etage.
In het pand werden aangetroffen:
- 531 gebruikte potten
- 18 hoge druk natriumlampen
- 51 armaturen
- 5 afzuiginstallaties c.q. aanjagers
- 5 koolstoffilters
- 46 transformatoren
- 9 ventilatoren
- 3 bevloeiingsinstallatie
- 3 dompelpompen
- 14 droogbedden c.q. rekken
- 1 EC-meter
- 1 hoge druk (hand)pomp
- 3 kachels
- 1 multifan
- 2 schakelkasten
- 2 sproeilansen
- 2 vloeistofbassins (leeg)
- 3 vloeistofpompen
- 1 kunststof rek
Naast de aangetroffen randapparatuur werden er in het pand geconcentreerde groeibevorderingsmiddelen aangetroffen, bestaande uit 3 jerrycans en 18 flacons meststoffen.
4. Een proces-verbaal Sporenonderzoek d.d. 19 mei 2011 van de politie Zuid-Holland-Zuid (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 19 mei 2011 werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker forensisch onderzoek naar sporen verricht in een woning aan [a-straat 1] te Breda. Er werd een onderzoek ingesteld naar aanleiding van de hierna veiliggestelde goederen:
A. Restanten van gedroogde plantendelen uit garage (SINr: AABY9165NL)
B. Restanten van gedroogde plantdelen van trap naar zolder (SINr: AABY9164NL)
C. Restant van een gedroogd plantendeel op schoen uit garage (SINr: AABY9161NL)
D. Restanten van gedroogde plantendelen uit hangnetten garage (SINr: AABY9162NL)
E. Restanten van plantendelen op voorzolder (SINr: AABY9163NL).
Ik, verbalisant, heb de gedroogde plantendelen middels Narcotest Disposakit nr. 8. getest. De geteste stof reageerde positief op de aanwezigheid van hennep/THC, zijnde een middel voorkomende op Lijst II van de Opiumwet.
5. Een proces-verbaal Sporenonderzoek d.d. 30 mei 2011 van de politie Zuid-Holland-Zuid (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 19 mei 2011 werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een handel e.d. softdrugs (lijst 2), gepleegd op 19 mei 2011.
Het onderzoek is verricht in een woning te [a-straat 1] Breda
De navolgende sporen zijn aangetroffen en veiliggesteld:
In de schuur:
- 1 paar geel witte rubber handschoenen op dacty/DNA SINr: AABY9166NL)
- 1 paar geel witte rubber handschoenen op dacty/DNA (SINr: AABY9174)
In slaapkamer 3 op eerste etage
- 1 sigarettenpeuk veiliggesteld op speeksel/DNA (SINr:9171NL)
6. Een proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen d.d. 22 augustus 2011 van de politie Zuid-Holland-Zuid (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Dat van de hierna als verdachte genoemd persoon werd door het Nederlands Forensisch Instituut een DNA profiel opgenomen in de nationale databank.
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [voornamen verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1980 te [geboortedatum]
Uit het vergelijkend onderzoek bleek dat het hieronder genoemde spoor is geïdentificeerd op het DNA profiel van verdachte voornoemd SIN: AABY9171NL
7. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2011.10.20.052, d.d. 1 november 2011, opgemaakt en ondertekend door de deskundige drs. J. Klaver (...). Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze deskundige:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AABY9166NL#01: een bemonstering van de binnenzijde van een rubber handschoen.
AABY9174NL#01: een bemonstering van de binnenzijde van een rubber handschoen.
SIN | Matchkans | Celmateriaal kan afkomstig zijn van |
AABY9166NL#01 | Kleiner dan 1 op 1 miljard | [betrokkene 1] |
AABY9174NL#01 | Kleiner dan 1 op 1 miljard | [medeverdachte] |
8. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2011 van de politie Zuid-Holland-Zuid (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 26 mei 2011 werd [medeverdachte] aangehouden. In zijn fouillering werd een sleutelbos aangetroffen.
De sleutelbos bestond uit:
- Insteeksleutel merk Zaso
- Sleutel merk Ivana.
Op 29 mei 2011 vond een doorzoeking plaats in de woning aan de [a-straat 1] te Breda. De sloten uit de voordeur werden in beslag genomen. De deur werd afgesloten met een deurslot en een insteekdeurslot. Op de deurslot staat Ivana vermeld en op het insteekslot staat Zaso vermeld.
Wij, verbalisanten, stelden vast dat de insteeksleutel van het merk Zaso paste in het insteekdeurslot Zaso. Het slot was hiermee te vergrendelen en te ontgrendelen. Ook werd door ons vastgesteld dat het deurslot Ivana met de deursleutel te vergrendelen en te ontgrendelen.
9. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juni 2011 van de politie Zuid-Holland-Zuid (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 6 juni 2011 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Met wie heb je een relatie?
- met [verdachte] . Sinds 2004.
- In 2006 hebben we het huis aan [b-straat] in Zwijndrecht gekocht.
Hoe ziet jouw gezinssamenstelling eruit?
- [verdachte] , mijn partner, en ons dochtertje.
Wie zijn de vrienden van [verdachte] ?
- [medeverdachte] . Deze jongens komen ook wel bij ons thuis.
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2011 van de politie Zuid-Holland-Zuid (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 7 juni 2011 afgelegde verklaring van [medeverdachte] :
[medeverdachte] , wie is [betrokkene 1] ?
- Dat is een jongen die ik ken. Wij kennen elkaar 2 tot 3 jaar.
Zegt het adres [a-straat 1] te Breda jou iets?
- Ja, dat klinkt mij wel bekend als het adres van [betrokkene 1]
Kan jij de woning van [betrokkene 1] binnen?
- Ja, dat denk ik wel volgens mij heb ik de sleutels van die woning bij mij.
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2011 van de politie Zuid-Holland-Zuid (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 7 juni 2011 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
- Waar woon je in Duitsland?
Ik leef hier in Nederland. Al drie jaar. Ik heb in Leipzig gewoond voordat ik in 2008 naar Nederland kwam.
- Via wie ben je naar Nederland gekomen?
Via [verdachte] , een vriend van mij.
- Je had het over [verdachte] ?
[verdachte] .
- Hoe ben je aan de woning aan de [a-straat 1] gekomen?
[betrokkene 2] heeft mij geholpen bij het inschrijven (het hof begrijpt; [betrokkene 2] )
- Kunnen we er vanuit gaan dat jij degene bent die het huurcontract heeft ondertekend?
Ja, dat is mijn handtekening. Ik heb toch gezegd dat het mijn huis is. Ik woonde daar.
12. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2011 van de politie Zuid-Holland-Zuid (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 7 juni 2011 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Hoe ging het met die woonruimte?
- [betrokkene 1] (het hof begrijpt; [betrokkene 1] ) was zelf op zoek gegaan naar woning en kwam op een gegeven moment met een huurwoning in Breda. Dit betrof een woning aan de [a-straat 1] .
- [betrokkene 1] ging die woning huren.
In hoeverre was [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ) op de hoogte van deze werkwijze?
- Hij wist het
Kwam [verdachte] wel eens bij hem aan de [a-straat 1] ?
- Ja die kwam daar wel eens
Hoe vaak kwam [verdachte] daar?
- In het begin wel vaak. Hij ging daar ook nog wel eens heen om te blowen.
13. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 juni 2011 van de politie Zuid-Holland-Zuid (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 8 juni 2011 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]
- Wie bezoeken jou aan de [a-straat 1] ?
[verdachte] ook, [medeverdachte] ook, die was met [verdachte] mee. (het hof begrijpt: [medeverdachte] en de verdachte)
Ik heb het loodje van de meterkast afgehaald. Ik had nog iets nodig voor de stroom.
14. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 mei 2011 van de politie Zuid-Holland-Zuid (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
OVC-gesprek 1 april 2011.
Hieronder zijn enkele passages aangehaald van een gesprek wat [medeverdachte] en [verdachte] in de auto voeren op 1 april 2011
17:09:26
[medeverdachte] : Laten we die Duitser effe naar de BOUWMARKT komen
[verdachte] : voor die zakken
[medeverdachte] : ja.. toch..
[verdachte] : zie je het voor je, dat snapt ie allemaal niet eens joh, hij doet het in zijn eentje nog opvallender als dat wij het zouden doen he
[medeverdachte] : wou je deze op het plein zetten
[verdachte] : voordeur...boodschappen! Er is een maand niks gebeurd daar joh...zie je hem dat al doen...
[medeverdachte] : Ja of we halen die auto effe op
[verdachte] : Bij hem?
[medeverdachte] : ja
[verdachte] : maar die auto staat daar ook vandaag voor het eerst daar
[medeverdachte] : ja nou en. Auto's zat
[verdachte] : dus die kennen ze toch ook al lang
[medeverdachte] : al die spullen uit te gaan laaien
[verdachte] : ik loop een (1) keer met die vier (4) tassen achterin, twee links, twee rechts. Zo door de voordeur als jij hem openzet vanaf de parkeerplaats met die.. en binnen ben ik met die vier zakjes
[medeverdachte] : links...rechts/rest.... van de grond
[verdachte] : laat die Duitster er lekker buiten. Ik wil hem best die auto pakken natuurlijk
[medeverdachte] : Ja (lachend)
[verdachte] : daarom heb je alweer hoofdpijn van hem hoor, als je hem moet gaan vragen he?
[medeverdachte] : ja
[verdachte] : dan gaat ie rustig een opmerking plaatsen: ja en uh hallo uh loop ik nog meer risico. Maar dan...
[verdachte] : dat is een strak plan van jou zeg
[verdachte] : dat is het gewoon, ik heb het gewoon veelste warm heel de tijd
17:20:26
[verdachte] zegt, we kenne ook bij jou voor proberen.. (ovb) zelf gezegd het is wel een optie, maar ja je zit een beetje met je buren he.. (ovb)
[medeverdachte] zegt, het is wel een optie inderdaad he dan hebben we nog wat meer dozen weer naar binnen te sjouwen. maar voor mij maak het niet zoveel uit.... (ovb) kleuren printer een contract versturen..
[verdachte] zegt, als ze/je weggaat (mvb)
[medeverdachte] zegt, ja als ze/je weggaat (mvb)
[verdachte] zegt, dan heb je daar ook rust dan ken je daar nog op een gegeven moment DIE AARDE gaan doen.
[verdachte] zegt, voor mij boeit het geen tering, maar het is het is wat jij zei... (ovb) met dat rijden. Dat je niet daar in de buurt moet komen (mvb).
[medeverdachte] zegt, eigenlijk zou ik het gewoon... (ovb) Want dan kennen ze geen twee (2) weken staan. Twaalf (12) dagen ook eigenlijk niet. Maximaal tien (10) dagen. Want ik heb eigenlijk net een beetje te weinig licht. Zou ik er effe snel een lampie bij moeten hangen?
[verdachte] zegt, dat is het probleem niet hoor
[medeverdachte] zegt, nou als ze staan wel.
[verdachte] vraagt, hoeveel lampen heb je nu, twee (2)?
[medeverdachte] zegt, ja
[verdachte] , zegt, ja dan moet je er een (1) tje bij hebben?
[medeverdachte] (ovb)
[verdachte] zegt, maar uh wat zie je daar voor probleem in? Ik heb uh.. (ovb) in de garage liggen.
Alles.
[medeverdachte] (ovb)... vierhonderd (400) watt (mvb)
[medeverdachte] zegt, ja we kunnen op zich ook wel.... (ovb) een 600 er tussen hangen (mvb)
[verdachte] zegt (ovb) driehonderd (300). Je hoef toch alleen maar een vierhonderd (400) bulb te kopen.
[verdachte] zegt, dus gewoon een setje kopen.
[medeverdachte] zegt, ja maar die koop ik nou niet meer.
[verdachte] zegt, nee precies, maar als je die een maandag koopt en die erbij hangt als ze al staan dat gaat bijna niet.
[medeverdachte] zegt, nou dan moet ik ze weg halen en die andere verplaatsen.. (ovb)..
[verdachte] zegt, ja
[medeverdachte] zegt, Ja [verdachte].. ja he.. waarom denken we daar nou pas aan?
[verdachte] zegt, Ja dat schoot me ineens te binnen vanwege dat rijden, omdat we natuurlijk (mvb) hierheen rijden. En omdat jij dat had gezegd met dat rijden. Rijden ze weer niet. Ik denk ja dan heb je dat ook niet (mvb).
[medeverdachte] zegt.. (ovb) gisteren aan gedacht
[verdachte] zegt, no
[verdachte] zegt, maar ja zo'n ouwe lamp van mij met een ouwe bulb dan blijft die zestien (16) zat
[medeverdachte] zegt, het gaat om groeilicht. Moet je hebben.
[verdachte] zegt, ja dat is dus uh een paar uurtjes samen extra werk. Een (1) keer naar het bureau en een (1) keer STEKKER eruit en STEKKER erin
[medeverdachte] zegt, ja klopt.., lekker doen..
[verdachte] zegt, dat moet jij lekker zelf zeggen..
17:24:21
[verdachte] zegt, we pleuren die dozen erin en dan gaan we terug, gaan we wat eten en dan gaan we vanavond/dalijk op ons gemakkie zitten
[medeverdachte] zegt, ja wel. AARDE halen
[verdachte] zegt, ja
[verdachte] zegt, dan ken ik dat raampje misschien laten maken door [betrokkene 3] (fon).
[medeverdachte] zegt, o ja
[verdachte] zegt, ik zit alleen heel erg. Als ik nagedacht had als er dan zo'n vent is, als die vent moet pissen, dan heb je wel een klein probleempje. Die kabel loopt over het plafond he.
[medeverdachte] zegt, ja.
[verdachte] zegt, dus je ken hem niet laten pissen. Dat ken echt niet! Ik had al gedacht, we draaien effe het bolletje dr uit dat het licht kapot is, maar dan zie je het nog.
[medeverdachte] zegt, ja.
[verdachte] zegt, we moeten er echt wat tegenaan hangen hoor.
[medeverdachte] zegt, hij is wel wit he? Geschilderd toch (mvb).
[verdachte] zegt, nee zwart
[medeverdachte] zegt, o zwarte okee
[verdachte] zegt, ja in de gang loopt ie ook maar door heeftie dat bosje... (ovb)
[medeverdachte] zegt, ja ja okee.
15. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2011 van de politie Zuid-Holland-Zuid (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
In de periode van 18 januari 2011 tot 28 april 2011 wordt middels het telefoonnummer in gebruikt bij [verdachte] veel telefonisch contact gelegd met het telefoonnummer van [betrokkene 1] .
Op 1 april 2011 zijn er opnamen gemaakt van gesprekken tussen [medeverdachte] en [verdachte] . (hof: zie bewijsmiddel 14) Tijdstippen 17.09 en 17.24 en 17.26 uur.
Uit gegevens van het baken blijkt dat het voertuig van [medeverdachte] op bovengenoemde datum en tijdstippen zich in de omgeving van Breda bevond.
16. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 mei 2011 van de politie Zuid-Holland-Zuid (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op maandag 17 januari 2011 werd waargenomen dat:
12.09
uur.
[verdachte] rijdt als bestuurder van de Volkswagen, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] , in Zwijndrecht. Op de bijrijderplaats van de Volkswagen zit een onbekende man. Die verder NN1 wordt genoemd.
12.50
uur.
[verdachte] parkeert de Volkswagen gekentekend [AA-00-BB] op het terrein van Zadelhof, bio cultuur (growshop, te Etten-Leur. [verdachte] en NN1 stappen uit de Volkswagen en lopen in de richting van dit bedrijf.
12.54
uur.
[verdachte] en NN1 lopen vanuit de richting van Zadelhof bio cultuur en vervolgens stappen zij als respectievelijk bestuurder en bijrijder in de Volkswagen voorzien van het kenteken [AA-00-BB] , waarna zij wegrijden.
13.08
uur.
De Volkswagen voorzien van het kenteken [AA-00-BB] staat zonder inzittenden geparkeerd op de Somenweide te Breda. [verdachte] en NN1 lopen weg vanuit de richting van de Volkswagen.
13.12
uur.
[verdachte] en NN1 lopen op een pleintje gelegen tussen de Oppermoeren, Raaimoeren en de [a-straat 1] te Breda.
14.00
uur.
[verdachte] en NN1 lopen over de Oppermoeren te Breda in de richting van de Volkswagen gekentekend [AA-00-BB] ."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"In de woning aan de [a-straat 1] te Breda is op 19 mei 2011 een hennepkwekerij aangetroffen. Het huurcontract voor deze woning stond op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , de partner van de verdachte. [betrokkene 2] was in de bewezenverklaarde periode woonachtig in Zwijndrecht, samen met de verdachte en hun beider kind. [betrokkene 1] woonde wel daadwerkelijk in deze woning in Breda. Hij paste op de woning. Hij heeft ook het loodje van electriciteitsmeter verwijderd. Uit de aangetroffen dna-sporen in de rubberen handschoenen van [betrokkene 1] en [medeverdachte] leidt het hof af dat zij beiden daadwerkelijk werkzaamheden ten behoeve van het kweken van hennep verricht hebben. [medeverdachte] beschikte over de sleutels van de woning en had aldus te allen tijde toegang tot deze woning. In kamer 3 is een peuk aangetroffen met daarop dna van de verdachte. In deze kamer is op enig moment ook hennep gekweekt. Ook uit het als bewijsmiddel weergegeven OVC gesprek tussen verdachte en [medeverdachte] , alsmede de observatied.d. 17 januari 2011 leidt het hof af dat de verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en met [betrokkene 1] , werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de kwekerij. Hierbij is sprake geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de intellectuele en/of materiele bijdrage aan het delict van ieder van de drie verdachten van voldoende gewicht is, om de gevolgtrekking 'medeplegen' te kunnen dragen (HR 2.12.2014, ECLI:NL:HR:2014:3474).
Periode
Uit de onder bewijsmiddel 2 en 3 weergegeven omstandigheden, leidt het hof af dat er in de periode voorafgaand aan de datum 19 mei 2011 hennep in de woning gekweekt is. Het hof wijst daarbij nog op het gegeven dat in de woning hennepafval is aangetroffen en voor het knippen gebruikte schaartjes. De omstandigheid dat de potjes niet schoon waren, betekent dat deze niet zo gekocht zijn, ook niet tweedehands."
2.3.
Blijkens zijn hiervoor onder 2.2 weergegeven bewijsvoering heeft het Hof onder meer vastgesteld dat in een (slaap)kamer op de eerste etage een sigarettenpeuk is aangetroffen met daarop DNA dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte, dat in de schuur van de woning aan de [a-straat 1] in Breda voor hennepteelt gebruikte handschoenen zijn aangetroffen met daarin aan de binnenzijde DNA-materiaal dat overeenkomt met het DNA-profiel van mededader [medeverdachte] alsmede het DNA-profiel van bewoner en mededader [betrokkene 1] , dat de verdachte op 17 januari 2011 tezamen met een onbekende persoon naar een growshop is gegaan en zich vervolgens heeft opgehouden in de nabijheid van genoemde woning en dat de verdachte in OVC-gesprekken op 1 april 2011 met [medeverdachte] , welke gesprekken zijn opgenomen in een auto die zich ten tijde van die gesprekken in de omgeving van Breda bevond, heeft gesproken over – kort gezegd – het laten komen van "die Duitser" naar de bouwmarkt, (de wijze van) vervoer van zakken, het plaatsen van groeilicht/lampen van 300, 400 en 600 Watt en de zichtbaarheid van een over het plafond lopende kabel. Het mede daarop gebaseerde oordeel van het Hof dat sprake is van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn mededaders, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel faalt in zoverre.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2018.
Conclusie 17‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG over o.m. medeplegen van het opzettelijk telen van hennep. De plv. AG stelt zich op het standpunt dat het medeplegen onvoldoende is gemotiveerd en dat de Hoge Raad het arrest gedeeltelijk dient te vernietigen.
Nr. 16/03373 Zitting: 17 april 2018 | Mr. D.J.M.W. Paridaens Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 20 mei 2016 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Er bestaat samenhang met de zaak 16/02820.1.Ook in deze zaak zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de verdachte heeft mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld. Bij schriftuur zijn twee middelen van cassatie voorgesteld.2.
4. Het eerste middel valt in drie deelklachten uiteen. Geklaagd wordt dat het oordeel van het hof dat sprake was van hennepteelt onvoldoende is gemotiveerd. Daarnaast wordt geklaagd dat de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen ontoereikend is gemotiveerd. Tot slot bevat het middel de klacht dat de bewezen verklaarde pleegperiode niet uit de bewijsmiddelen blijkt.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:3.
“hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 mei 2011 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II”.
6. Deze bewezenverklaring steunt op 16 bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling verkort arrest. Deze bewijsmiddelen houden, samengevat en voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in.
- Op 19 mei 2011 vond een doorzoeking plaats in een woning aan de [a-straat 1] in Breda (bewijsmiddel 1);
- In een slaapkamer in de woning, in een schuur in de tuin en in de garage werden materialen voor een hennepkwekerij aangetroffen en in beslag genomen (bewijsmiddel 1 en 3);
- In het verslag van het fraudeonderzoek door Enexis B.V. wordt vermeld dat de aangetroffen sporen op de apparatuur doen vermoeden dat er sprake is van tenminste vier eerdere oogsten (bewijsmiddel 2);
- In de 3e slaapkamer op de 1e verdieping en op de overloop/zolder werden sporen aangetroffen die gerelateerd kunnen worden aan hennepteelt. In het toilet wordt waargenomen dat er enkele boorgaten in het plafond zaten en dat de luchtafvoer niet was voorzien van een rooster. Een eerder aanwezig verlaagd plafond was verwijderd (bewijsmiddel 1);
- In de garage, op traptreden en op zolder worden restanten van hennep/THC aangetroffen (bewijsmiddel 1 en 4);
- In de woning is illegaal stroom afgenomen (bewijsmiddel 1, 2 en 13);
- In de schuur worden twee paar geelwitte rubber handschoenen aangetroffen. Na bemonstering van de binnenzijde van deze handschoenen is het onderzoeksmateriaal onderworpen aan DNA-onderzoek. Daaruit is gebleken dat het celmateriaal aangetroffen op de binnenzijde van één paar van de handschoenen afkomstig kan zijn van [betrokkene 1] en dat het celmateriaal aangetroffen op de binnenzijde van het andere paar handschoenen afkomstig kan zijn van [medeverdachte 2] . In beide gevallen is sprake van een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard. Verder levert een sigarettenpeuk, die is gevonden in de 3e slaapkamer op de eerste etage, na een vergelijkend onderzoek een match op met het DNA-profiel van de verdachte (bewijsmiddel 5, 6 en 7);
- De woning aan de [a-straat 1] in Breda werd blijkens de huurovereenkomst door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gehuurd, maar werd enkel door [betrokkene 1] bewoond. [betrokkene 2] was in de bewezenverklaarde periode woonachtig in Zwijndrecht, samen met de verdachte en hun beider kind. (bewijsmiddel 1, 9, 10, 11 en 12);
- De verdachte was bevriend met [betrokkene 1] en kwam wel eens in een woning aan de [a-straat 1] in Breda (bewijsmiddel 11, 12 en 13);
- Op 17 januari 2011 wordt de verdachte met een onbekende persoon (NN1) in Zwijndrecht geobserveerd. Vervolgens zijn deze personen gezien bij een growshop in Etten-Leur en parkeren zij later de auto op de Somenweide in Breda. De personen lopen op een pleintje gelegen tussen de Oppermoeren, Raaimoeren en Noortberghmoeren in Breda en lopen ongeveer drie kwartier later weer terug naar de auto (bewijsmiddel 16);
- Op 1 april 2011 is een ovc-gesprek opgenomen tussen de verdachte en [medeverdachte 2] in de auto. Gesproken wordt over aarde, over kweeklicht, over hoeveel dagen ze staan en dat een gebroken raampje misschien gemaakt kan worden door [betrokkene 3] , maar dat er een “klein probleempje” is als deze persoon naar het toilet gaat omdat er een kabel over het plafond loopt. De verdachte was ten tijde van dit gesprek in de omgeving van Breda (bewijsmiddel 14 en 15).
7. De aanvulling verkort arrest bevat de volgende nadere bewijsoverweging:
“In de woning aan de [a-straat 1] te Breda is op 19 mei 2011 een hennepkwekerij aangetroffen. Het huurcontract voor deze woning stond op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , de partner van de verdachte. [betrokkene 2] was in de bewezenverklaarde periode woonachtig in Zwijndrecht, samen met de verdachte en hun beider kind. [betrokkene 1] woonde wel daadwerkelijk in deze woning in Breda. Hij paste op de woning. Hij heeft ook het loodje van elektriciteitsmeter verwijderd. Uit de aangetroffen dna-sporen in de rubberen handschoenen, van [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] leidt het hof af dat zij beiden daadwerkelijk werkzaamheden ten behoeve van het kweken van hennep verricht hebben. [medeverdachte 2] beschikte over de sleutels van de woning en had aldus te allen tijde toegang tot deze woning. In kamer 3 is een peuk aangetroffen met daarop dna van de verdachte. In deze kamer is op enig moment ook hennep gekweekt. Ook uit het als bewijsmiddel weergegeven OVC gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 2] , alsmede de observatie d.d. 17 januari 2011 leidt het hof af dat de verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en met [betrokkene 1] , werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de kwekerij. Hierbij is sprake geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de intellectuele en/of materiele bijdrage aan het delict van ieder van de drie verdachten van voldoende gewicht is om de gevolgtrekking 'medeplegen' te kunnen dragen (HR 2.12.2014, ECLI:NL:HR:2014:3474).
Periode
Uit de onder bewijsmiddel 2 en 3 weergegeven omstandigheden, leidt het hof af dat er in de periode voorafgaand aan de datum 19 mei 2011 hennep in de woning gekweekt is. Het hof wijst daarbij nog op het gegeven dat in de woning hennepafval is aangetroffen en voor het knippen gebruikte schaartjes. De omstandigheid dat de potjes niet schoon waren, betekent dat deze niet zo gekocht zijn, ook niet tweedehands.”
Hennepteelt
8. De eerste deelklacht betreft de motivering dat sprake was van hennepteelt. Het hof is ervan uitgegaan dat er in de bewezenverklaarde periode een hennepkwekerij aanwezig was in een woning aan de [a-straat 1] in Breda. Dat oordeel acht ik geenszins onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er op het perceel hennepmaterialen en -resten zijn aangetroffen, er illegaal stroom is afgetapt en er diverse aanwijzingen voor eerdere hennepoogsten zijn geconstateerd (zie de bewijsmiddelen 1 tot en met 3). Daarbij wijs ik erop dat het hof het verweer dat de aangetroffen sporen verklaard kunnen worden doordat sprake was van tweedehands materialen als niet aannemelijk terzijde heeft geschoven, aangezien er hennepafval en voor het knippen gebruikte schaartjes zijn aangetroffen en de potjes voor de hennepplanten niet schoon waren. Voor het overige stuit de betreffende klacht af op de selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter om van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze klacht faalt.
Bewezenverklaarde periode
9. Voor zover geklaagd wordt over de lengte van de bewezenverklaarde periode (van 1 januari 2009 tot en met 19 mei 2011) merk ik op dat een pleegperiode niet inhoudt dat de verdachte zich gedurende die hele tijd schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten.4.Bovendien gaat de steller van het middel eraan voorbij dat bewezen is verklaard dat de verdachte “op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 mei 2011” (en derhalve niet in de gehele pleegperiode) de hem verweten handelingen heeft verricht. De vastgestelde pleegperiode is ook niet onbegrijpelijk, aangezien het hof in zijn nadere bewijsoverweging heeft aangegeven de pleegperiode te hebben ontleend aan de bewijsmiddelen 2 en 3. Uit bewijsmiddel 2 blijkt dat op 19 mei 2011 onderzoek heeft plaatsgevonden op het adres [a-straat 1] in Breda en dat er aan de hand van indicatoren namens Enexis B.V. is vastgesteld dat er ten minste vier eerdere hennepoogsten zijn geweest. Voorts kon het hof er gelet op de bewijsmiddelen 11 en 12 vanuit gaan dat medepleger [betrokkene 1] tijdens de gehele bewezenverklaarde periode in de woning aan de [a-straat 1] in Breda woonde. Ook deze klacht faalt.
Medeplegen
10. Voor de beoordeling van de derde deelklacht over de motivering van het medeplegen, dient vooropgesteld te worden dat voor de bewezenverklaring en kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. De bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict moet daarbij van voldoende gewicht zijn. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan of het helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel over de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip, waarbij aangetekend kan worden dat aan het niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers, aldus de Hoge Raad, om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.5.
11. Het hof heeft – anders dan de rechtbank en in afwijking van de gevorderde vrijspraak door de advocaat-generaal bij het hof – geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep in Breda. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat in de woning aan de [a-straat 1] in Breda hennep is geteeld. Het hof wijst erop dat een peuk met DNA van de verdachte is aangetroffen in een kamer waarin op enig moment hennep is gekweekt. Naast de aangetroffen DNA-sporen in twee rubberen handschoenen van [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] zou ook uit het tot het bewijs gebezigde ovc-gesprek tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] van 1 april 2011 en de observatie van 17 januari 2011 blijken dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de kwekerij. Sprake zou zijn geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van ieder van de drie verdachten van voldoende gewicht is om de gevolgtrekking 'medeplegen' te kunnen dragen.
12. In het licht van hetgeen ik hiervoor onder randnummer 10. heb opgemerkt, rijst de vraag of het medeplegen voldoende is gemotiveerd. De omstandigheid dat een peuk met DNA-materiaal dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte is aangetroffen in een kamer waarin op enig moment hennep is gekweekt, is mogelijk redengevend om de wetenschap bij de verdachte van de hennepteelt in de woning aan te nemen, maar hieruit blijkt niet dat de verdachte de hennepteelt gezamenlijk heeft uitgevoerd en zeker niet dat deze bijdrage van voldoende gewicht is. Een dergelijke bijdrage kan ook niet zonder meer worden afgeleid – al dan niet in samenhang met de sigarettenpeuk – uit het OVC-gesprek en de observatie. Zonder nadere motivering, is onduidelijk welke redengevende feiten en omstandigheden het hof uit deze bewijsmiddelen heeft afgeleid. Indien het hof het oog heeft gehad op het aanleveren van goederen van een growshop, dan merk ik op dat dergelijke gedragingen een faciliterend karakter hebben en niet zonder meer als een bijdrage van voldoende gewicht kan worden beschouwd. Nu ook anderszins niet blijkt van enige vorm van gezamenlijk uitvoeren van de hennepteelt, is het bewezen verklaarde medeplegen niet toereikend gemotiveerd.
13. Het middel slaagt voor zover wordt geklaagd over de motivering van het medeplegen. Hoewel het tweede middel in principe geen bespreking meer behoeft, bespreek ik het hierna kort.
14. Het tweede middel klaagt dat het hof verzuimd heeft te reageren op een voorwaardelijk getuigenverzoek.
15. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 19 april 2016 houdt over het in het middel genoemde getuigenverzoek het volgende in:
“De raadsvrouw deelt mede dat de verdediging zich wenst aan te sluiten bij de getuigenverzoeken die zijn gedaan in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 2] .”
16. Geconstateerd kan worden dat de bestreden uitspraak geen beslissing inhoudt over enig getuigenverzoek. Kennelijk heeft het hof de mededeling van de raadsvrouw op de terechtzitting van 19 april 2016 niet opgevat als een getuigenverzoek als bedoeld in art. 315 Sv in verbinding met art. 328 Sv (en art. 415 Sv). Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat bepaalde eisen worden gesteld aan getuigenverzoeken om een responsieplicht te scheppen.6.De mededeling van de raadsvrouw dat zij zich ‘wenst aan te sluiten bij de getuigenverzoeken die zijn gedaan in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 2] ’ is onvoldoende specifiek nu uit die mededeling niet blijkt om welke getuigen het precies gaat. Ten overvloede wijs ik erop dat ook als het hof het verzoek wel had moeten opvatten als een getuigenverzoek als bedoeld in art. 315 Sv in verbinding met art. 328 Sv (en art. 415 Sv), het middel eveneens niet tot cassatie kan leiden. Het (in de samenhangende zaak [medeverdachte 2] (rolnummer 16/02820) als enige overgebleven) getuigenverzoek was er – blijkens het strafdossier – op gericht om aan te tonen dat er geen hennepplantage aanwezig was in de woning aan de [a-straat 1] . Zoals ik eerder al heb aangegeven, is het oordeel van het hof dat er sprake was van een hennepplantage niet onbegrijpelijk. Daarvan uitgaande, heeft het hof het verzoek kennelijk (en niet onbegrijpelijk) niet noodzakelijk geacht voor zijn te nemen beslissingen.7.
17. Het middel faalt.
18. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde en de opgelegde straf, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑04‑2018
Nadat de raadsman met een beroep op art. 4.8.2 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden tijdig en schriftelijk om een aanvulling van de processtukken met stukken uit de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verzocht, is hij voor een afschrift van deze stukken verwezen naar mr. Malewitcz, advocaat van deze medeverdachte, en is hem door de rolraadsheer een nadere termijn verleend voor het wijzigen of aanvullen van de schriftuur dan wel het intrekken van middelen. Binnen die termijn is een aanvullende toelichting op het eerder ingediende tweede middel binnengekomen.
De verdachte is vrijgesproken van (het medeplegen van) diefstal van elektriciteit.
HR 2 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3728, NJ 2002/536.
Zie met name HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411.
Zie nader G. Pesselse & J.H.B. Bemelmans, ‘De geldigheid van getuigenverzoeken’, DD 2017/61.
Vgl. HR 15 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:409.
Beroepschrift 29‑11‑2017
De Hoge Raad der Nederlanden
Kazernestraat 52
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
Verzonden per telefax: 070 ‑ 753 0352
tevens per koerierspost.
Griffienummer: S 16/03373
(Samenhangend met S 16/02820)
[Hoge Raad der Nederlanden
Straf Griffie
INGEKOMEN]
[30 NOV. 2017]
[DATUM
NR 11:30]
AANVULLENDE TOELICHTING OP CASSATIEMIDDEL II,
ingediend bij schriftuur van cassatie houdende grieven in de zaak tegen [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1980, rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Den Haag (22/002994-15), uitgesproken op 20 mei 2016.
In het tweede cassatiemiddel dat is ingediend in de zaak onder bovengenoemd kenmerk is opgekomen tegen het verzuim van het hof te beslissen op een door de verdediging gedaan verzoek. Het bedoelde verzoek is in het proces-verbaal van de terechtzitting als volgt weergegeven:
‘De raadsvrouw deelt mede dat de verdediging zich wenst aan te sluiten bij de getuigenverzoeken die zijn gedaan in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2].’
Wat die getuigenverzoeken behelzen blijkt niet uit het onderliggende dossier. Op 17 november is aan de rolraadsheer verzocht om het onderhavige dossier aan te vullen met een aantal processtukken welke zich bevinden in de zaak tegen de bedoelde medeverdachte [medeverdachte 2], een medeverdachte wiens zaak ook in cassatie als samenhangend is geadministreerd.
In reactie op dat verzoek is erop gewezen dat de bedoelde stukken geen onderdeel uitmaken van het onderhavig dossier en daarom niet in afschrift verstrekt kunnen worden. Verwezen is naar de raadsman van voornoemde [medeverdachte 2]. Inmiddels zijn de verzochte stukken ook beschikbaar gekomen via deze raadsman.
Voor de beoordeling van het ingediende middel is het mogelijk van belang om ook inhoudelijk te bezien op welk verzoek niet is beslist en daarvoor zijn bedoelde stukken van belang. Het gaat daarbij om het proces-verbaal van de terechtzitting in de zaak [medeverdachte 2], een tweetal faxberichten welke voorafgaand aan die zitting zijn verstuurd door de raadsvrouw van [medeverdachte 2], en de overgelegde pleitnotities. Die stukken worden als bijlage aan deze aanvulling gehecht, zodat daarvan kan worden kennisgenomen.
Van belang is dat de bedoeling van de (waarnemend) raadsvrouw voldoende duidelijk was. Zij heeft zich aangesloten bij de verzoeken zoals gedaan in de zaak tegen [medeverdachte 2]. In die zaak is het (voorwaardelijke) verzoek gedaan om de getuige [getuige 1] te horen. Dat verzoek is verwoord in de punten # 72 en # 73 van de pleitnotitie en heeft te gelden als een verzoek om gebruik te maken van de in artikel 315 jo415 Sv geboden mogelijkheid.
Het verzoek in onderhavige zaak was ook voldoende concreet. Het hof is (in voorwaardelijke vorm) verzocht om in geval het niet tot een vrijspraak zou komen de gevraagde getuige op te roepen. Die voorwaarde heeft zich vervuld, zonder dat het hof op het gedane verzoek heeft beslist. Het was duidelijk dat het verzoek zag op de betwisting van de (mogelijke) bewezenverklaring gedurende een geruime periode.
Het hof heeft dus nagelaten te beslissen op een door de verdediging gedaan verzoek om een getuige op te roepen. Dit verzuim brengt gelet op het bepaalde in artikel 330 Sv nietigheid met zich mee.
Deze aanvullende toelichting wordt ondertekend en ingediend door mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Koningslaan 56, (1075 AE) Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 29 november 2017
P.M. Rombouts
Raadsman
Beroepschrift 17‑11‑2017
De Hoge Raad der Nederlanden
Kazernestraat 52
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
Verzonden per telefax: 070 ‑ 753 0352
tevens per koerierspost.
Griffienummer: S 16/03373
(Samenhangend met S 16/02820)
[… 10.00]
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak tegen [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1980, rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Den Haag (22/002994-15), uitgesproken op 20 mei 2016.
Rekwirant van cassatie dient hierbij het navolgende middelen in:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid tot gevolg heeft. In het bijzonder zijn de artikelen 359, tweede en derde lid jo415 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geschonden, nu het hof ten onrechte en/of onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd heeft bewezenverklaard dat rekwirant zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van telen van hennep in een woning gelegen aan de [a-straat 1] te [a-plaats] in de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 mei 2011.
Toelichting:
De zaak is een onderdeel van een omvangrijk strafrechtelijk onderzoek genaamd Inktzwam. Naar aanleiding van dat onderzoek is rekwirant vervolgd wegens (onder meer) diverse overtredingen van de Opiumwet. Rekwirant is van het grootste gedeelte van de beschuldigingen vrijgesproken. Voor zover het vonnis veroordeling inhield is het door het gerechtshof vernietigd en is de zaak teruggewezen naar de rechtbank. Alleen de onderhavige zaak, welke een klein deeldossier van het totale onderzoek betreft, is inhoudelijk behandeld door het hof.
In dat deeldossier is de verdenking beschreven dat rekwirant zich samen met een of meer anderen zou hebben schuldig gemaakt aan het telen van hennep in een woning aan de [a-straat] in [a-plaats] in de periode van 1 januari 2009 t/m 19 mei 2011.
De zaak is door de meervoudige kamer van de rechtbank afgesplitst van de hoofdzaak en verwezen naar de Politierechter. De zaak is — na enige vertraging-uiteindelijk behandeld ter zitting van 26 juni 2015. Bij vonnis van diezelfde datum is rekwirant integraal van het tenlastegelegde vrijgesproken. Tegen dat vonnis is door de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep is, als onderdeel van een meeromvattende zaak, behandeld ter zitting van 18 en 19 april en 9 mei 2016. Op de zitting van 18 april is door het openbaar ministerie tot vrijspraak gerekwireerd en op diezelfde datum is door de raadsman vrijspraak bepleit. Niettegenstaande de gevorderde en verzochte vrijspraak is het hof bij arrest van 20 mei 2016 tot een veroordeling gekomen.
In het verkort arrest is omtrent de bewijsvoering inhoudelijk niets opgenomen. Voor de motivering van de bewijsconstructie moet worden geput uit de uitgewerkte bewijsmiddelen. In die uitwerking zijn 16 bewijsmiddelen opgenomen, alsmede een nadere bewijsoverweging.
In het van de terechtzitting opgemaakte proces-verbaal is het door de raadsman gevoerde verweer summier weergegeven. Voor zover hier relevant is daarvan opgetekend:
‘De raadsman voert het woord tot verdediging. De raadsman bepleit als volgt.
- —
…
- —
Vrijspraak van het ten laste gelegde nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot bewezenverklaring van medeplegen en er ook overigens onvoldoende bewijs voorhanden is om te komen tot een veroordeling.’
Het verweer strekkende tot vrijspraak was gestoeld op een drietal elementen welke in eerste aanleg ook reeds ter sprake waren gekomen. In het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg zijn de gevoerde verweren veel uitvoeriger gerelateerd. Door de raadsman is (ook in hoger beroep) het standpunt ingenomen dat (1) niet vastgesteld kan worden dat er überhaupt hennepkweek heeft plaatsgevonden op het betreffende adres. Verder heeft de raadsman erop gewezen dat (2) niet vastgesteld kan worden waaruit de strafbare betrokkenheid van rekwirant zou hebben bestaan, met andere woorden: dat niet bewezen kan worden dat rekwirant als medepleger betrokken is geweest bij eventuele hennepteelt op het bedoelde adres. En tenslotte is aangevoerd dat (3) onmogelijk kan worden vastgesteld dat gedurende de (gehele) periode hennepteelt heeft plaatsgevonden, meer in het bijzonder niet doordat er in het voorjaar van 2010 een vrij grootschalige renovatie van de woning heeft plaatsgevonden, waarbij nieuwe ramen en kozijnen in de woning zijn geplaatst. Als er in die periode (sporen van) hennepteelt in de woning aanwezig zouden zijn geweest dan zouden deze door de werklieden toch zeker moeten zijn opgemerkt. Dat is een sterke contra-indicatie voor hennepteelt gedurende of voorafgaand aan die periode.
Hoewel de drie genoemde elementen van het verweer strekkende tot vrijspraak niet met zoveel woorden zijn opgetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting, wordt in dit cassatiemiddel wel geklaagd over de bewezenverklaring op die onderdelen. Het middel valt daartoe uiteen in 3 afzonderlijke klachtonderdelen.
Klachtonderdeel 1: De bewezenverklaring van het feit dat er hennepteelt in de woning heeft plaatsgevonden is onvoldoende gemotiveerd.
Het hof heeft bewezenverklaard dat er hennepteelt heeft plaatsgevonden in de woning. Aan die bewezenverklaring liggen met name de bewijsmiddelen 1 t/m 3 ten grondslag, in samenhang met hetgeen in de nadere bewijsoverweging is opgenomen. De bewijsmiddelen 1 t/m 3 betreffen een proces-verbaal van relaas betreffende de doorzoeking in de woning, de aangifte van het energiebedrijf en een rapportage van de aangetroffen goederen.
De doorzoeking heeft plaatsgevonden in het kader van het eerder genoemde zogenaamde Inktzwam-onderzoek. Tijdens de doorzoeking van de woning was de bewoner niet aanwezig. In de woning is niet een in werking zijnde kwekerij aangetroffen. Evenmin zijn er hennepplanten aangetroffen. In de schuur behorende bij de woning zijn wel goederen aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij een hennepkwekerij. De vraag is echter of ook vastgesteld kan worden dat er daadwerkelijke kweek heeft plaatsgevonden op het bijbehorende adres.
Het hof is op die vraag in de nadere bewijsoverweging ingegaan. Die nadere bewijsoverweging vangt aan met de volgende zinsnede:
‘In de woning aan de [a-straat] te [a-plaats] is op 19 mei 2011 een hennepkwekerij aangetroffen.’
Reeds die zinsnede maakt de overweging van het hof onbegrijpelijk. Er is immers helemaal geen hennepkwekerij aangetroffen. De vraag die beantwoord moest worden is of er ooit een kwekerij is geweest op bedoeld adres of dat er, zoals de bewoner later heeft verklaard, alleen spullen in de schuur waren opgeslagen ten behoeve van een hennepkwekerij.
Onder het enigszins misleidende kopje ‘Periode’ heeft het hof aan die vraag nog nadere overwegingen gewijd. Het hof heeft op die plaats overwogen:
‘Uit de onder bewijsmiddel 2 en 3 weergegeven omstandigheden, leidt het hof af dat er in de periode voorafgaand aan de datum 19 mei 2011 hennep in de woning gekweekt is. Het hof wijst daarbij nog op het gegeven dat in de woning hennepafval is aangetroffen en voor het knippen gebruikte schaartjes. De omstandigheid dat de potjes niet schoon waren, betekent dat deze niet zo gekocht zijn, ook niet tweedehands.’
Met bovenstaande overweging heeft het hof getracht om zijn oordeel dat er kweek heeft plaatsgevonden in de woning begrijpelijk te maken. Daarin is het hof echter allerminst geslaagd, vooral omdat de door het hof gereleveerde feiten niet volgen uit het dossier. Er wordt weliswaar gewag gemaakt van het aantreffen van hennepresten en knipschaartjes, maar deze zijn aangetroffen in de schuur (en dus niet in de woning) en hoorden bij de complete inventaris waarvan de bewoner heeft verklaard dat hij deze tweedehands heeft aangeschaft. De door het hof genoemde omstandigheid dat de aangetroffen potjes niet schoon waren correspondeert ook niet met de inhoud van het dossier. Weliswaar staat in het proces-verbaal van relaas genoemd dat er gebruikte potten zijn aangetroffen, maar in de bij de aangifte gevoegde rapportage aantreffen goederen (6.1.18, genoemd als bewijsmiddel 2) staat dit helemaal niet. Integendeel. Op de in dat rapport voorkomende inventarisatielijst staat dat er 531 potten zijn aangetroffen, waarbij expliciet is doorgestreept de (standaard voorgedrukte) toevoeging ‘met aarde’. Overigens ontbreken er foto's van de aangetroffen potjes, dat terwijl de (rest van de) complete inventaris wel is gefotografeerd.
Wat daar verder ook van zij, de overwegingen waarmee het hof heeft getracht om zijn oordeel dat er kweek moet hebben plaatsgevonden begrijpelijk te maken, beschrijven feiten die niet uit het dossier te herleiden zijn en maken het oordeel van het hof dat er kweek moet hebben plaatsgevonden onbegrijpelijk. Reeds daarom kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven.
Klachtonderdeel 2: Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid op grond waarvan rekwirant als medepleger van hennepteelt kan worden aangemerkt, nu op geen enkele wijze blijkt waaruit zijn intellectuele en/of materiёle bijdrage zou hebben bestaan.
Door de raadsman is aangevoerd dat, als er al sprake zou zijn geweest van hennepteelt in de bedoelde woning, niet kan worden vastgesteld dat rekwirant daar als medepleger bij betrokken zou zijn geweest. Daarvoor zou minst genomen vastgesteld dienen te worden welke handelingen hij dan feitelijk zou hebben verricht. Het standpunt van de raadsman vond niet alleen bevestiging in het vonnis waarbij rekwirant (gemotiveerd) is vrijgesproken, maar ook in de vordering van de advocaat-generaal, die als gezegd tot vrijspraak heeft gerekwireerd. Toch is het hof tot bewezenverklaring gekomen.
Pas uit de aanvulling op het verkorte arrest kan worden afgeleid waarop het hof die bewezenverklaring heeft gebaseerd. Zoals eerder opgemerkt heeft het hof een 16tal bewijsmiddelen gebruikt, aangevuld met een nadere bewijsoverweging.
In de bewijsmiddelen 9, 11, 12 en 13 wordt rekwirant genoemd. Die bewijsmiddelen betreffen de weergave van afgelegde verklaringen van de partner van rekwirant en de bewoner van het bewuste huis ([betrokkene 2] en [betrokkene 1]), waarin zij bevestigen dat rekwirant bevriend was met [betrokkene 1] en dat rekwirant wel eens bij [betrokkene 1] over de vloer kwam. Deze bewijsmiddelen kunnen derhalve niet als redengevend worden beschouwd voor betrokkenheid van rekwirant bij hennepkweek.
De nadere bewijsoverweging luidt voor zover hier van belang:
‘In de woning aan de [a-straat] te [a-plaats] is op 19 mei 2011 een hennepkwekerij aangetroffen. Het huurcontract voor deze woning stond op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], de partner van verdachte. [betrokkene 2] was in de bewezenverklaarde periode woonachtig in [b-plaats], samen met de verdachte en hun beider kind. [betrokkene 1] woonde wel daadwerkelijk in deze woning in [a-plaats]. Hij paste op de woning. Hij heeft ook het loodje van electriciteitsmeter verwijderd. (sic!) Uit de aangetroffen dna-sporen in de rubberen handschoenen van [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] leidt het hof af dat zij beiden daadwerkelijk werkzaamheden ten behoeve van het kweken van hennep verricht hebben. [medeverdachte 2] beschikte over de sleutels van de woning en had dus te allen tijde toegang tot deze woning. In kamer 3 is een peuk aangetroffen met daarop dna van de verdachte. In deze kamer is op enig moment ook hennep gekweekt. Ook uit het als bewijsmiddel weergegeven OVC gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 2], alsmede de observatie d.d. 17 januari 2011 leidt het hof af dat de verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en met [betrokkene 1], werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de kwekerij. Hierbij is sprake geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de intellectuele en/of materiele bijdrage aan het delict van ieder van de drie verdachten van voldoende gewicht is, om de gevolgtrekking ‘medeplegen’ te kunnen dragen. (HR 2.12.2014, ECLI:NL:HR:2014:3474).’
Indien de nadere bewijsoverweging in samenhang met de gebruikte bewijsmiddelen wordt beschouwd, dan lijkt het hof de betrokkenheid van rekwirant te hebben afgeleid uit de bewijsmiddelen 5 en 6 (een DNA spoor van rekwirant op een aangetroffen sigarettenpeuk), bewijsmiddel 14 (een opgenomen gesprek tussen rekwirant en medeverdachte [medeverdachte 2]) en de bewijsmiddelen 15 en 16 (combinatie van peilbakengegevens en een observatie, die rekwirant plaatsen in de buurt bij de woning).
Bij nadere analyse van deze bewijsmiddelen moet worden geconcludeerd dat ook deze bewijsmiddelen de bewezenverklaring niet kunnen dragen.
Daarbij speelt een rol dat het hof ook hier een onjuiste weergave van de feiten heeft gegeven. Zo heeft het hof overwogen dat de peuk met daarop het DNA-materiaal van rekwirant is aangetroffen in kamer 3, een kamer waar op enig moment ook hennep is gekweekt aldus het hof. Die overweging is feitelijk onjuist. Het dossier blinkt niet uit in helderheid, maar uit de lijst van in beslag genomen voorwerpen (in het dossier gevoegd onder 6.1.14) blijkt dat 2 sigarettenpeuken zijn veiliggesteld in slaapkamer 3, aangeduid met B.2.5. Uit het proces-verbaal van in beslagneming (6.1.13) volgt dat dit de 2e kamer rechts (gezien vanaf de trap) naast de 1e kamer was. Het betreft een slaapkamer, welke was voorzien van een tweepersoonsbed en een kledingkast met kleding. Het hof heeft vermoedelijk oog gehad op een andere kamer, maar dat is dan niet een kamer waar de betreffende peuk is aangetroffen. Reeds deze feitelijke onjuistheid maakt dat de bewijsoverweging van het hof niet begrijpelijk is.
Daar komt bij dat in het dossier niet is beschreven waar de sigarettenpeuk precies is veiliggesteld. Een voor de hand liggende plaats zou kunnen zijn een asbak, maar dat blijkt niet uit het dossier. Wat daar verder ook van zij, het aantreffen van een dna-spoor op een sigarettenpeuk onder niet nader gespecificeerde omstandigheden (asbak, vloer, elders?), kan niet als redengevend voor betrokkenheid bij hennepkweek worden beschouwd. Dat geldt ook voor de overige door het hof genoemde omstandigheden.
In de nadere bewijsoverweging heeft het hof voorts verwezen naar het OVC-gesprek dat onder bewijsmiddel 14 is opgenomen. Dat gesprek lijkt op sommige momenten inderdaad te zien op hennepteelt, maar het gaat evident niet over hennepteelt die in het verleden heeft plaatsgevonden, laat staan over hennepteelt die in de woning aan de [a-straat] heeft plaatsgevonden. Het gesprek lijkt te gaan over een nog op te zetten kwekerij(tje), getuige de opmerkingen ‘we kenne het ook bij jou proberen’ (sic) en ‘Hoeveel lampen heb je nu, twee (2)?’ Het gesprek vindt plaats op 1 april 2011, ongeveer 3 weken voor de aanhouding van rekwirant en 6 weken voor de doorzoeking op het adres [a-straat] te [a-plaats]. Datgene waar in dit gesprek over wordt gesproken kan daarom ook niet zien op hennepkweek in de periode van 1 april tot 19 mei 2011, aangezien er op 19 mei 2011 geen kwekerij is aangetroffen. Dit gesprek kan daarom niet bijdragen aan de conclusie dat rekwirant — onder meer samen met deze gesprekspartner — hennep heeft gekweekt op de [a-straat] te [a-plaats].
Tenslotte heeft het hof nog verwezen naar bewijsmiddel 16, een observatie op 17 januari 2011. Uit dat bewijsmiddel kan niet meer worden afgeleid dan dat rekwirant op enig moment in de buurt is geweest van de woning aan de [a-straat]. Ook dat gegeven kan noch zelfstandig, noch in samenhang met de andere door het hof genoemde omstandigheden (aantreffen dna op peuk en OVC-gesprek) de conclusie dragen dat rekwirant zich heeft schuldig gemaakt aan hennepteelt.
Het hof heeft uit de genoemde omstandigheden (peuk, OVC en observatie) afgeleid dat rekwirant tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de kwekerij. Ook heeft het hof vastgesteld dat daarbij nauw en bewust is samengewerkt en dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van ieder van de drie verdachten voldoende is om van medeplegen te kunnen spreken.
De in de uitwerking genoemde omstandigheden kunnen de door het hof getrokken conclusies echter niet dragen. Het oordeel van het hof dat rekwirant als medepleger van het telen van hennep moet worden beschouwd is daarom onjuist, althans zonder nadere toelichting onbegrijpelijk. Ook om die reden kan het arrest niet in stand blijven.
Klachtonderdeel 3: De door het hof bewezenverklaarde periode volgt niet uit de bewijsmiddelen.
Aan rekwirant is tenlastegelegd dat hij zich zou hebben schuldig gemaakt aan het telen van hennep in de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 mei 2011. Het hof heeft deze gehele periode bewezenverklaard, zonder dat uit de bewijsmiddelen volgt waar de bewezenverklaring van de specifieke data op is gebaseerd.
Voor wat betreft de einddatum zal het hof ongetwijfeld oog hebben gehad voor de datum waarop de doorzoeking heeft plaatsgevonden. Er is op die datum echter niet een in werking zijnde kwekerij aangetroffen en er is geen enkele aanwijzing in het dossier dat dat in de weken kort voorafgaand aan de doorzoeking anders was. Een nadere motivering van die datum had daarom voor de hand gelegen. Ook aan de startdatum heeft het hof geen woord gewijd. Dat is op zijn minst opmerkelijk, omdat de bewezenverklaarde periode aanvangt nog voordat de huurovereenkomst is ingegaan en de woning ter beschikking is gekomen van [betrokkene 1].
Op het eerste gezicht lijkt het misschien van ondergeschikt belang hoe lang die periode precies is geweest, zeker als het slechts om een paar weken aan de vooren achterkant zou gaan. Maar het gaat om veel meer dan een paar weken en het hof heeft het belang van de bewezenverklaarde periode zelf juist onderstreept. Dat komt terug in de straftoemeting.
Er zal niet in een afzonderlijk middel worden geklaagd over de oplegging van de straf, maar wel wordt op deze plaats opgemerkt dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden (zij het in voorwaardelijke vorm) fors lijkt, zeker in vergelijking met wat in soortgelijke zaken aan straffen pleegt te worden opgelegd. Maar, het hof heeft deze strafoplegging wel gemotiveerd en daarbij op meerdere plaatsen juist verwezen naar de bewezenverklaarde periode. Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging immers overwogen:
‘De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan hennepteelt gedurende een periode van ruim 2 jaar.
…
Het bewezenverklaarde is, zeker gelet op de geruime duur van de pleegperiode, een ernstig feit dat in beginsel een gevangenisstraf van enige duur rechtvaardigt…’
De bewezenverklaring van de ruime periode is voor de straftoemeting dus zeker van belang geweest. Buiten de strafoplegging is er nog een andere reden waarom de lengte van de bewezenverklaarde periode van belang is. Er is inmiddels namelijk een ontnemingszaak aanhangig tegen rekwirant. Ook in die zaak speelt de bewezenverklaarde periode een rol. Het belang van rekwirant bij een juiste onderbouwing van de bewezenverklaarde periode is dus groot.
Behalve de hiervoor reeds genoemde gebrekkige motivering van de periode zowel aan het begin- als aan het eindpunt, speelt nog een ander aspect. Door de verdediging is er zowel in eerste aanleg als in hoger beroep op gewezen dat er in het voorjaar van 2010 een vrij grootschalige renovatie van de woning heeft plaatsgevonden, waarbij nieuwe ramen en kozijnen in de woning zijn geplaatst. Als er in die periode (sporen van) hennepteelt in de woning aanwezig zouden zijn geweest, zouden deze zeker moeten zijn opgemerkt door de werkzame bouwvakkers. Dat is een sterke contra-indicatie voor hennepteelt gedurende of voorafgaand aan die periode. Op dat punt is het hof in het geheel niet in gegaan.
Zoals hiervoor geschetst is het belang van rekwirant bij een juiste beoordeling van de bewezenverklaarde periode groot (straftoemeting en ontneming). De bewezenverklaring van de periode blijkt echter niet uit de bewijsmiddelen en is ook overigens in het geheel niet gemotiveerd. Ook op dit punt lijdt het arrest daarom aan een motiveringsgebrek en kan het niet in stand blijven.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet naleving nietigheid tot gevolg heeft. In het bijzonder zijn de artikelen 315, 330 jo415 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geschonden, nu het hof heeft nagelaten te beslissen op het namens rekwirant van cassatie geformuleerde verzoek strekkende tot het horen van de getuige [getuige 1].
Toelichting:
Ter terechtzitting van 19 april 2016 is door de (toen waarnemende) raadsvrouw van rekwirant het volgende aangevoerd:
‘De raadsvrouw deelt mede dat de verdediging zich wenst aan te sluiten bij de getuigenverzoeken die zijn gedaan in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2].’
Uit het onderhavige dossier blijkt niet direct wat dat verzoek behelst. Teneinde onderhavig middel te kunnen beoordelen is heden aan de rolraadsheer verzocht om aanvulling van de stukken. Het gaat daarbij om het proces-verbaal van de terechtzitting in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 2], alsmede de daarbij behorende pleitaantekeningen en de faxberichten waarin is verzocht om het horen van een getuige.
De getuige waarom is gevraagd betreft de heer [getuige 1]. Dat verzoek is door de raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte 2] voorafgaande aan de zitting gedaan. Ter zitting is daar opnieuw over gesproken, waarbij het verzoek in voorwaardelijke vorm is gedaan, voor het geval het hof het door de verdediging gevoerde verweer niet zou honoreren. In de zaak tegen rekwirant is daarbij dus aangesloten.
Het bedoelde verweer zag op de stelling dat in het voorjaar van 2010 een grootschalige verbouwing aan de woning heeft plaatsgevonden en dat er in die periode (en ook de periode daaraan voorafgaand) onmogelijk hennepteelt kon hebben plaatsgevonden zonder dat de bouwvakkers dat zouden hebben opgemerkt. Dat verweer is door het hof niet gevolgd en het is zelfs onbesproken gelaten (zie daarvoor klachtonderdeel 3 van het eerste middel).
Daarbij heeft het hof verzuimd te beslissen op het door de verdediging gedane verzoek, welk verzuim gelet op het bepaalde in artikel 330 Sv nietigheid tot gevolg heeft.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Koningslaan 56, (1075 AE) Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 17 november 2017
P.M. Rombouts
Raadsman